Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
27-06-2010
VOLG MIJ NAAR JERUZALEM
VOLG MIJ OP MIJN WEG NAAR JERUZALEM
Gods Woord kan wel
eens hard aankomen; dan zouden we het liever niet horen. Wie Jezus wil volgen,
moet soms veel opgeven, sterven aan zichzelf in veel kleine dingen: met geduld en offer,
in verdriet en eenzaamheid.
Maar wie de Heer
volgt in zijn sterven, zal ook met Hem verrijzen in zijn vreugde. Of in meer
gewone woorden: wie zijn eigen belang eens vergeet, ervaart dat het deugd doet een ander vreugde te
schenken.
Toen de tijd naderde dat Hij zou worden
weggenomen,
koos Jezus vastberaden Jeruzalem als
reisdoel.
Hij zond boden voor zich uit,
maar toen die in een Samaritaans dorp
kwamen
om zijn komst voor te bereiden,
wilde men Hem niet ontvangen,
omdat Hij Jeruzalem als reisdoel had
gekozen.
Toen de leerlingen Jakobus en Johannes
dat merkten, zeiden ze:
`Heer, zullen we zeggen
dat er vuur uit de hemel moet neerdalen
om hen te vernietigen?'
Maar Hij keerde zich om en wees hen
terecht.
Toen gingen ze naar een ander dorp.
Terwijl ze hun reis voortzetten, zei
iemand onderweg tegen Hem:
`Ik wil U volgen, waar U ook naartoe
gaat.'
Jezus zei tegen hem:
`De vossen hebben een hol, en de vogels van de hemel een nest,
maar de Mensenzoon kan nergens het
hoofd neerleggen.'
Tegen een ander zei Hij: `Volg Me.'
Die zei Hem: `Heer, sta me toe eerst
mijn vader te gaan begraven.'
Maar Hij zei hem: `Laat de doden hun
doden begraven;
u moet het koninkrijk van God gaan
verkondigen.'
Weer een ander zei: `Ik wil U volgen,
Heer,
maar sta me toe eerst thuis afscheid te
nemen.'
Tegen hem zei Jezus:
`Wie de hand aan de ploeg slaat en dan
nog eens omkijkt,
deugt niet voor het koninkrijk van
God.'
(Lucas 9,51-62)
Dit stukje
evangelie tekent een keerpunt in Jezus' leven. Hij trok door Galilea, riep zijn
leerlingen, genas zieken naar lichaam en ziel, en schonk vergeving aan
zondaars. Nu zal Hij naar Jeruzalem gaan, de plaats van zijn lijden en dood.
Hij gaat Zijn opdracht voltooien ondanks de vijandschap, die Hij zal ontmoeten:
de machtigen voelen zich bedreigd, omdat Hij een liefdevolle God predikt, en
geen boeman. Jezus' weg van Liefde moet
verworpenheid en vijandschap meebrengen. Hij is een bedreiging voor wie alleen zichzelf zoekt.
Daarom staat er: Jezus kiest vastberaden
voor die weg, die de tegenstand niet vreest, maar als een kruis op zich neemt.
Bij de eerste
afwijzing al, zijn de leerlingen verbolgen. Jezus wijst hen terecht: Hij komt niet met macht en vuur,
maar is de Lijdende
Dienaar. Hij is niet gekomen om te vernietigen, maar om tot leven te wekken!
Jezus misbruikt zijn macht niet, Hij vertrapt geen mensen, maar kiest bewust
voor de liefde, die haar kruis draagt, ten einde toe, tot op Calvarie.
De weg van Jezus
is geen gezapig tochtje. Wie Hem volgt, moet
keuzes maken. Aan die drie mensen, die Hem willen volgen, stelt Hij
strenge eisen. Laten we ze echter goed verstaan: gezin en vrienden zijn niet
verkeerd. Maar Jezus wijst mensen af die vasthangen aan wat de liefde in de weg
staat. Meestal is er geen conflict tussen wat Jezus oplegt en wat menselijk mooi is. De liefde vraagt ons dat wij zorgen voor ons
gezin, onze doden en onze vrienden. Wat Jezus wil, tonen wij juist door deze
warme genegenheid.
Maar,
uitzonderlijk, bij overdreven gehechtheid, kunnen wij niet liefdevol zijn. Dan
vraagt de Heer ons te kiezen voor de liefde die zichzelf vergeet. De
voorbeelden zijn extreem maar ze tonen ons: altijd moet de liefde voorrang
krijgen. In de omstandigheden die het leven zelf aanbrengt, dienen wij steeds opnieuw, vastberadenenradicaal
te kiezen voor die ene weg: de liefde, die zichzelf niet zoekt.
Het is niet
makkelijk, maar zo ging de Heer ons voor.
Een Romeinse landvoogd schreef eens in een brief: de Joden twisten over een zekere Jezus, die
gestorven is en over wie Paulus zegt, dat Hij nog leeft.
Vanaf zijn geboorte tot op vandaag houdt Jezus mensen
bezig. Voor sommigen wekt
Hij ergernis of is Hij dwaasheid, voor anderen is Hij aantrekkelijk,
geloofwaardig en bron van Leven. In elk geval is Hij teken van tegenspraak. Je zou Hem soms willen
ontvluchten, maar... tot wie zouden we anders gaan?, zegt Petrus eens.
Hij wordt bezongen als lieve Jezus, maar verzet zich tegen de machthebbers in
het maatschappelijk en godsdienstig leven van zijn tijd. In deze eucharistie
willen we eens stil worden bij zijn vraag: Wie zeggen jullie, dat Ik ben?
Eens was Jezus
aan het bidden, alleen zijn leerlingen waren bij Hem.
Hij stelde hun
de vraag: `Wie zeggen de mensen dat Ik ben?'
Zij
antwoordden Hem:
`Johannes de
Doper, volgens anderen Elia,
en weer
anderen zeggen dat een van de oude profeten is opgestaan.'
Daarop vroeg
Hij hun: `En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?'
Petrus
antwoordde: `De Messias, de Gezalfde van God.'
Hij verbood
hun echter nadrukkelijk hierover met iemand te praten en zei:
`De Mensenzoon
moet veel lijden,
Hij moet door
de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden
worden
verworpen en ter dood gebracht;
en op de derde
dag zal Hij worden opgewekt.'
Met het oog op
allen zei Hij:
`Als iemand
achter Mij aan wil komen,
laat hij dan met zichzelf breken,
dagelijks zijn
kruis opnemen en Mij volgen.
Want wie zijn
leven wil redden, zal het verliezen,
maar wie zijn
leven om Mij verliest, die zal het redden.
(Lucas 9,18-24)
GEKOMEN OM TE DIENEN
Hij was geen
koningszoon
die opgeleid werd om
gediend te worden.
Die zoon van een
timmerman
had geleerd om zich
te plooien
naar de nukken van
het hout
en naar de grillen
van de klanten.
Hij was geen Romeins
staatsburger,
en Hij kon zich
nergens op beroepen.
Die rechteloze Jood
uit Galilea,
ver van het politieke
forum en de publieke woordenkramerij,
had geleerd om zich
te onderwerpen aan de bezetter.
Hij was geen priester
en Hij was ook geen
wetgeleerde.
Hij kon niet terugvallen op enig voorrecht.
Die simpele leek had
vlug doorzien
hoe mensen zich zo
vaak
achter hun God durven
verschuilen
om hun eigen belangen
beter te behartigen.
Hij stond
weigerachtig en argwanend
tegenover elke vorm
van macht:
de macht van de
tollenaar
en de macht van de
opperpriester;
de macht van het geld
en de macht van de
godsdienst.
Hij hield het bij de
macht
van de geweldloosheid;
de macht van het
offer
en de macht van het
gebed.
Alleen op die manier
kon macht omgebogen
worden
tot nederige,
bereidwillige en vreugdevolle dienstbaarheid.
In een land waar soms tussen oogverblindende tekenen van
luxe en schaamteloze onverschilligheid de meest schrijnende vormen van
armoede nog tomeloos tieren, is ook de volkse vroomheid nog heel levendig,
bezield en bezielend.
Daarom mocht een bezoek aan Moeder Maria in Oostakker niet
ontbreken. In stilte baden we eerst even voor de grot, en nadien gingen we de
ommegang, met de kapelletjes van de vijf blijde, de vijf droeve en de vijf
glorierijke mysteries. Dat was althans de bedoeling, en eigenlijk is het ook zo
wel ten dele gebeurd.
Maar heel vlug hadden onze Braziliaanse gasten gezien, dat
er naast de binnenring met deze mysteries van de rozenkrans, ook een
buitenring was, met grotere kapelletjes over de zeven smarten van Maria. En
even vlug sloeg de aandacht over op deze buitenring. Lange tijd hebben we met
stille stem samen deze smarten overwogen
Aan het einde was het een beklijvende belevenis om even naar
elkaar te luisteren: zie je in je eigen leven iets van die zeven smarten van
Moeder Maria? En telkens was er wel een aanknopingspunt.
Tot, aan het eind van onze meditatie iemand zei: Maar voor
moeder Maria was het toch allemaal nog veel pijnlijker.
De profetie van Simeon in de Tempel
bij de opdracht van Jezus
De vlucht naar Egypte
Maria en Jozef gaan op zoek naar
Jezus, die in de Tempel is achtergebleven
Ontmoeting van Maria met Jezus op weg
naar de Calvarieberg
Maria staat onder Jezus' kruis
Maria omhelst Jezus' dode lichaam na
de kruisafneming; de piëta
Jezus wordt begraven
De piëtas
Iets maakt de lippen der piëtas droever
in de schemer der kerken, achteraan,
als kwam, al de onrust van duizend moeders,
hier, voor de tralies, bij kaarslicht te saam.
Zij zaten alleen inderhaast aan markt en
keuken ontsnapt, vrouwtjes klein en devoot
te zwijgen. En elk was een moeder van smarten,
met welk zwaard in het hart, met welk kind op de
schoot?
Tijdens het verblijf van mijn vrienden uit Brazilië mocht
een bezoek aan de Westhoek zeker niet ontbreken. We hadden de gelegenheid om
verschillende mooie kerken te bezoeken, in Ieper, Zonnebeke, Passendale en
Esen.
Maar eveneens was het voor hen een kans om met eigen ogen
iets te zien van de ravage, die door de eerste wereldoorlog was aangericht in
die streek, met zijn loopgrachten, zijn talloze doden en de uitzichtloze,
eindeloze veldslagen aan weerszijden van de overstroomde IJzer. Het bleek een
unieke ervaring. Voor hen, in dat verre Brazilië, was de grote oorlog immers
niet meer dan enkele lijntjes en een vage herinnering uit de lessen
geschiedenis. Zoals er in de handboeken en de lessen geschiedenis over zoveel
oorlogen gesproken.
Twee oorlogskerkhoven hebben we bezocht: Tyne Cot in
Passendale en het Duits Kerkhof in Vladslo, met het treurend ouderpaar van
Käthe Kollwitz. Eerst gingen we langs op Tyne Cot. Monotoon en traag, met
gedempte stem, klonken uit de luidsprekers de namen van de 12.000 soldaten, die
daar een laatste rustplaats vonden, nadat ze van heinde en verre naar hier
gekomen waren. Telkens werd de leeftijd vermeld, en telkens ook was dat iets in
de zin van: 19 jaar, 20 jaar, 21 jaar. En een enkele keer daartussen een
dertiger of een veertiger.
De indruk was overweldigend. Nadat we ook traag en gedempt
over het hele kerkhof gewandeld hadden, schreef één van hen in het
gastenboek ongeveer dit: Hier zie je met eigen ogen tot welke gruwel en waanzin
de mens in staat is, als hij zich laat leiden door mateloze machtswellust,
tomeloze hang naar rijkdom of territorium en grenzeloze ambitie of hoogmoed.
Als de mens daadwerkelijk daaraan toegeeft worden de sombere woorden van enkele
filosofen tot levende waarheid, zoals het gekende Homo homini lupus, of dat
andere citaat van Schopenhauer, dat wellicht nog harder is: Als ik de mens een
roofdier noem, wie heb ik dan beledigd? De mens of het roofdier? Laten wij
hopen en bidden dat ooit of eens een tijd aanbreekt dat mensen meer bezield
wordt door Gods eigen Heilige Geest.
Hieronder volgen nog twee van de meest gekende gedichten
over deze gruwel: In Flanders fields van John Mc Crae, eerst in het Engels
met daarna de Nederlandse vertaling door Rene Duyck, en daarna het zo ontroerende Duizend soldaten van onze
eigenste Willem Vermandere.
In Flanders
fields the poppies blow
Between the
crosses, row on row,
That mark
our place; and in the sky
The larks ,
still bravely singing, fly
Scarce
heard amid the guns below;
We are te
he Dead. Short days ago
We lived,
felt dawn, saw sunset glow.
Loved, and
were loved, and now we lie
In Flanders
fields.
Take up our
quarrel with the foe:
To you from
failing hands we throw
The torch ;
be yours to hold it high.
If ye breek
faith with us who die
We shall
not sleep, though poppies grow
In Flanders
fields.
(John Mc
Crae 3 may 1915
Essex Farm
Cemetery)
In Vlaandren bloeien de kolleblommen
bloedrood rond de houten kruiskolommen.
Hoog klimmend in de azuurblauwe lucht
Daar orgelt de leeuwerik en klapwiekt
tussen geweer en hels kanongeschut.
Wij, de doden, zagen gisteren nog
de gouden morgen en de avondgloed,
Wij , die leefden en liefhadden, liggen
verstard in Vlaandrens veld vol modderig bloed.
Neem in uw gevecht met de vijanden
de toorts uit onze verkrampte handen
en steek ze trouw aan onze boodschap hoog.
En tot Nooit Meer Oorlog zich komt melden
slapen wij niet terwijl de papavers
zacht bloeien in Vlaandrens offervelden.
(vertaling: Rene
Duyck. In:Kerk en Leven, 1993, nr. 43)
Als ge van ze leven in de westhoek passeert
Deur regen en noorderwinden
Keert omme den tijd als g' alhier passeert
Den oorlog ga j' hier were vinden
Ja 't is den oorlog da 'j hier were vindt
En 't graf van duizend soldaten
Altijd iemands vader altijd iemands kind
Nu doodstil en godverlaten
Laat de bomen nu maar zwijgen en dat 't gras niets vertelt
laten wij elkaar liefhebben,
want de liefde komt uit God voort.
Ieder die liefheeft is uit
God geboren en kent God.
Wie niet liefheeft kent God
niet, want God is liefde.
En hierin is Gods liefde ons
geopenbaard:
God heeft zijn enige Zoon in
de wereld gezonden,
opdat we door hem zouden
leven.
Het wezenlijke van de liefde
is niet
dat wij God hebben
liefgehad,
maar dat hij ons heeft
liefgehad
en zijn Zoon heeft gezonden
om verzoening te brengen
voor onze zonden.
Geliefde broeders en
zusters,
als God ons zo heeft
liefgehad, moeten ook wij elkaar liefhebben.
Niemand heeft God ooit
gezien.
Maar als we elkaar
liefhebben, blijft God in ons
en is zijn liefde in ons ten
volle werkelijkheid geworden.
Dat wij in hem blijven en
hij in ons,
weten we doordat hij ons
heeft laten delen in zijn Geest.
En we hebben zelf gezien
waarvan we nu getuigen:
dat de Vader zijn Zoon
gezonden heeft
als redder van de wereld.
Als iemand belijdt dat Jezus
de Zoon van God is,
blijft God in hem en blijft
hij in God.
Wij hebben Gods liefde, die
in ons is,
leren kennen en vertrouwen
daarop.
God is liefde.
Wie in de liefde blijft,
blijft in God, en God blijft in hem.
(Eerste brief van Johannes 4,7-16)
Volgende gedachten werden ontleend
aan de protestantse theoloog Dietrich Bonhoeffer, die in 1906 in Wroclaw geboren is.
Vanaf 1934 keert hij zich heel sterk
tegen het nazibewind; in 1943 wordt hij, na een huiszoeking gevangen genomen
door de Gestapo, en kort voor het einde van WO II wordt hij op persoonlijk
bevel van Hitler terechtgesteld. Na zijn dood wordt hij wereldberoemd door een
reeks brieven, die hij vanuit de gevangenis geschreven had aan een vriend.
Het feest van het H. Hart, of het
feest van de liefde van Jezus, gaat eigenlijk over iets zeer simpel: het leven
van een mens heeft maar zin en waarde door de liefde. Al het andere is van veel
minder belang. Uiteindelijk wordt ons maar één ding gevraagd: of wij de liefde
hebben of niet. Daarom is het gebedje zo vol inhoud: Heer Jezus, maak ons hart
gelijk aan het uwe.
Misschien waren we wel eens bij
de uitvaart van iemand, over wie niets, maar dan ook helemaal niets te zeggen
viel. Misschien kregen we dan het gevoel: wat een onnoemelijke armoede is hier
aanwezig, wat een zinloosheid. Hij hield van niemand en niemand hield van hem.
Dof, zonder tranen of verdriet zien we, hoe dit leven ten einde is, een einde,
waar het zelf misschien wel hevig naar verlangde. Misschien was hij een vrek,
of jaloers, of een tiran; hij kende en zocht en wilde alleen maar zichzelf. Hij
haatte de anderen en hij gebruikte ze alleen maar voor zijn eigen geluk, dat
hij toch nooit vond. Hij bleef alleen. Hij was er voor niemand en niemand was
er voor hem.
En wij kennen ook de
begrafenissen waar wij een laatste groet brachten aan een goede moeder of
vader, of zelfs een gelukkig en geliefd kind. Daarbij zijn dan allen, die van
deze mens liefde hebben ondervonden, die er ook liefde aan geschonken hebben,
en wij kunnen niet zwijgen dan: wij moeten de goedheid, de warmte, de tederheid
prijzen, die in dit leven zichtbaar was.
Daarom blijft het feest van het
Heilig Hart betekenisvol. Niets, maar dan ook niets, is ons leven waard, zonder
de liefde. En de hele zin van het leven is vervuld wanneer het de liefde kent.
In het licht van de liefde komt al de rest op de tweede plaats. Wat betekenen
geluk en ongeluk, armoede en rijkdom, leven en sterven buiten het verband van
de liefde?
Wij weten alleen dat juist die
liefde, gegeven en gekregen, bepalend is voor de waarde, de zin en de inhoud
van ons leven. Het enige waar het op aankomt en van deze liefde mogen wij
geloven, dat zij sterker is dan de dood. En daarom bidden wij: Heer Jezus,
maak ons hart gelijk aan het Uwe!
(vrij naar Bonnhoeffer Brevier,
p. 270, 7 juli)
Heer, gij kent ons
hart,
Gij weet hoezeer wij
verlangen naar vreugde en geluk.
Vandaag vieren we het feest van Wardje Poppe, zalig
verklaard in 1999. Een klein Vlaams
mensje maar voor het oog van de wereld, ziekelijk zelfs hij werd amper 33
jaar maar een grote heilige, ook al is hij tot op heden slechts zalig
verklaard.
Priester Poppe, zeggen wij meestal, maar eigenlijk hoor ik
liever Wardje Poppe. Ongetwijfeld was hij een goed priester, maar als we van
Wardje spreken om hem te benoemen, leggen wij eigenlijk een heel belangrijke
klemtoon, die zo gemakkelijk vergeten wordt: om een goed priester te kunnen
zijn, is het allereerst en allermeest nodig een goed en nederig mens te zijn,
met een hart dat zo boordevol is van liefde dat het er eigenlijk van overloopt.
De liturgie van zijn feest laat een verscheidenheid van
lezingen toe. Maar wellicht is geen stukje evangelie te vinden, dat beter
aansluit bij zijn persoon.
Op een dag
jubelde Jezus het uit:
Ik prijs U,
Vader, Heer van hemel en aarde,
omdat Gij aan
kleinen en eenvoudigen hebt laten zien,
wat Gij voor
wijzen en verstandigen verborgen hebt gehouden.
Ja, Vader, zo
hebt Gij het gewild.
Daarop richtte Jezus zich tot de omstaanders en
zei:
Kom tot Mij, gij
allen, die uitgeput zijt,
en onder lasten
gebukt gaat.
Ik zal u rust en
verlichting schenken.
Neem mijn juk op uw schouders en wees mijn leerling,
want Ik ben
zachtmoedig en nederig van hart.
Zo zult gij rust
vinden,
want mijn juk is
zacht en mijn last is licht.
(Matteüs 11, 25
30)
Mijn Jezus
ik geef U mijn handen
om uw werk te verrichten.
Ik geef U mijn voeten
om uw weg te gaan.
Ik geef U mijn ogen, opdat Gij
ze zoudt richten en doen stralen
in uw zachtheid.
Ik geef U mijn verstand
om te denken.
Ik geef U mijn geest
om in mij te bidden.
Ik geef U bovenal mijn hart
om met dat hart uw Hemelse Vader
te beminnen en alle mensen.
Laat mij kleiner worden
en word Gij groter in mij,
opdat niet ik meer leve,
niet ik meer werke,
maar Gij, Almachtige God,
Zoon van de Hemelse Vader,
liefdevolle verlosser.
O Jezus, leef in ons allen.
Zalige Edward Poppe
HET IS EEN SCHOON DING
EEN GOED MENS TE ZIJN
Frederik Van Eeden
(P.S. Wegens bezoek uit Brazilië zal deze blog tot eind deze
maand minder regelmatig bijgewerkt worden.)
(Over dit gedicht werd op deze blog reeds geschreven op 6
april, 31 mei, 4 en 7 juni)
De derde strofe dus uit hetzelfde gedicht dat vorige dagen
reeds uitvoerig aan bod kwam, en dat mijns inziens, tot op vandaag, één van de
mooiste Christus-gedichten blijft, die ooit werden geschreven. Zoals reeds
gezegd werd: niet over de historische Jezus, die hier weldoende wandelde op
onze aarde, en evenmin over de verrezen, verheerlijkte Christus voor altijd
gezeten aan de rechterhand van de Vader.
Veel concreter, veel
meer levensnabij is het gedicht: hoe kan die man uit Nazareth na zoveel eeuwen
nog iets betekenen voor de mens van vandaag. Van der Plas zelf schrijft over
dit alles op een zeer persoonlijke wijze. Hij spreekt voortdurend in de
ik-vorm: Jij, man van zo lang geleden, wat kan Jij nog met mijn leven te
maken hebben?
Het antwoord dat de dichter persoonlijk ervaren heeft is
beklijvend en betekenisvol voor vele mensen, althans indien zij niet gedachteloos
meelopen met de massa. Over dit laatste persoonlijk nadenken en niet zomaar
klakkeloos kuddelopen schreef Mark Van de Voorde onlangs:
We zijn zo graag
onszelf, maar we willen o zo graag ergens bijhoren. Het compleet autonome
individu bestaat niet, want ook een individualist kan niet zonder de anderen.
Daarom is zelfstandig denken, vooral tegen de stroom in, zo moeilijk. Als je
niet meebent, hoor je er misschien ook niet bij. We willen wel opvallen maar
niet uitvallen. En dus trachten we uit te blinken door mee te doen: door net
dat tikkeltje brutaler hetzelfde te zeggen, door net dat beetje opzichtiger
hetzelfde te dragen En het gekke is dat al die anderen die ook zo hun best
doen om zichzelf te zijn en zich daarom bij de heersende trend aansluiten, nog
geloven ook dat je origineel bent. De originaliteit van de nabootsing is een
merkwaardig fenomeen. Het bepaalt veel van wat we doen. Altijd geweest
trouwens. Schrijvers die zich in de tijd door gedurfde kapsones lieten
opmerken, blijken achteraf gezien niets anders gedaan te hebben dan hardop te
zeggen wat toen bon ton was. Jezelf zijn is vaak meer begoocheling dan
werkelijkheid. Ook op levensbeschouwelijk vlak.
(Bron: Mark van de Voorde, RKNieuws.net, Nieuwsbrief van 29
mei 2010)
Van der Plas loopt niet mee in dat rijtje van de trendy
kuddedenkers met grote mond en kleine
mening. In tal van beelden geeft hij aan hoe hij, volwassen wordend, heel sterk
die nood aan een geloof in Jezus in zijn eigen leven ervaren heeft. De eigen
ervaring was zijn grootste leerschool om Jezus te herontdekken, want zonder
zulk geloof verloor zijn leven elke zin: eeuwigheid staat in de nacht voor de
deur.
Bovendien moet dit geloof veel meer zijn dan een onnadenkend
vastklampen aan mooie woorden, ooit gehoord en ooit geloofd, maar in wezen leeg
en zonder inhoud als ze niet gestaafd worden door zelf overwogen ervaringen.
Vandaar de schreeuw, die telkens weerkeert in almaar nieuwe beelden: Sta uit
de oude verhalen op, die thuis in het boek stonden, en wees waar. Laat mij nu
reeds iets van jou merken, want een belofte van leven, die alleen maar over een
leven later spreekt, is ongeloofwaardig. Als je werkelijk leeft en ook
werkelijk leven geeft, dan moet daar ook hier en nu al iets van zichtbaar en
tastbaar worden. Het laatste zinnetje kan verwarring wekken; een oppervlakkige
lezing kan de indruk wekken dat de dichter een volkomen leven in volkomen
vreugde later afwijst. Niets is minder waar. De dichter zegt enkel op
krachtige wijze: als jij, Jezus, zoals mij altijd gezegd werd, de ware
innerlijke rust aan mensen schenkt, dan kan dat niet enkel de eeuwige rust
van het R.I.P. zijn, maar dan moet een glimp van die rust en die vrede reeds
in mijn aardse leven voelbaar zijn: wees waar, hier op de kolkende zee.
'Die Jezus sluimert
in mijn achterhoofd.
Af en toe krijg ik nog een schok van herkenning
bij een of andere
ervaring.
Dan zeg ik:
Jezus heeft het, in
die of die parabel,
al begrepen en
prachtig gezegd.
Soms denk ik:
Hij zal wel liedjes
gezongen hebben
en gekke verhaaltjes
verteld hebben aan de kinderen.
Een stad die boven op een berg ligt, kan niet verborgen
blijven.
Men steekt ook geen lamp aan
om hem vervolgens onder een korenmaat weg te zetten,
nee, men zet hem op een standaard,
zodat hij licht geeft voor ieder die in huis is.
Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen,
opdat ze jullie goede daden zien
en eer bewijzen aan jullie Vader in de hemel.
(Matteüs 5,13-16)
'Jullie zijn het zout van aarde, jullie zijn het licht in
wereld'. Toen ik deze woorden las, dacht ik aan een mailtje, dat ik kreeg ik van een vriend, die bisschop is
in Brazilië. Een oude winkelier was om enkele centjes vermoord door 2 jongens
van 16, 17 jaar. Meteen was er in het dorpje een grote volkswoede ontstaan, en
een aantal mensen hebben deze jongeren meteen gelyncht. Een spiraal van geweld
leek losgebroken, met de ene moord na de andere. Gelukkig slaagden enkele
mensen erin om de rust te doen weerkeren. Enkele dagen later is er in datzelfde
dorpje een vredesmars gehouden: mensen, die opkwamen tegen de toename van het
geweld. Mensen van het licht!
Eigenlijk toont
dit alleen maar iets, wat wij allemaal heel goed weten: onze wereld vertoont
veel duistere kanten, en is niet zo goed als hij zou kunnen zijn, niet zo goed
als God hem gedroomd heeft, en dat is hetzelfde als: niet zo goed als wij hem
dromen. Denk maar aan de affiche van Broederlijk Delen heel wat jaren geleden:
Stop! Andere wereld! Dat is niet alleen zo in Brazilië, maar eigenlijk in heel
de wereld, ook bij ons.
Er zijn voorbeelden
te over: kindsoldaten, oorlogen, misdaden, kinderen, die mishandeld worden of
ouders die gepest worden door rotverwende kinderen, honger in de wereld
Overal vind je duistere kanten, overal ook vind je kinderen van het licht.
We moeten daarbij zelf een keuze maken: aan welke kant
willen wij staan:
aan de duistere kant
of aan de
kant van het licht
aan de kant van hen, die geslagen worden door het leven
of aan de kant van hen die slagen
toebrengen?
aan de kant van
hen die willen helpen bij miserie
of aan de kant van hen, die verdriet
veroorzaken?
aan de kant van
hen, die de wereld willen veranderen en beter maken
of aan de kant van hen die alle
geweld willen laten voortduren?
Onze levenswijze
is een antwoord: ik wil behoren tot die groep van mensen, die aan de goede
kant staan: de kant van de mensen, die licht in wereld willen zijn, of bij
hen die duisternis brengen.
De oproep van Jezus vandaag is een oproep om licht te brengen,
in een wereld, die veel duistere kanten vertoont. Maar deze oproep is ook een
waarschuwing. Wij zijn gemakkelijk geneigd om het licht van ons geloof te
verbergen. Lang geleden kreeg ik eens drie brieven van leerlingen, uit dezelfde
klas, die er over kloegen, dat zij de enigen waren in hun klas, die geloofden.
Zij wisten het niet eens van elkaar, zo goed hadden zij hun geloof verborgen
gehouden. Laten wij anders zijn, en ons geloof laten stralen. We hoeven ons
niet te schamen daarover , er zijn veel grote monden, die beter wat minder
zouden bazelen, omdat zij zo weinig te vertellen hebben.
(Over dit gedicht werd op deze blog reeds geschreven op 6 april,
31 mei en 4 juni)
De tweede strofe dus uit het gedicht van de vorige dagen. De
kindertijd, met zijn warme geborgenheid, met de vanzelfsprekende nabijheid van
Jezus ook, heeft helaas niet mogen duren. Aan het einde van dat zorgeloze
stukje leven kwamen trouwens reeds de eerste twijfels. Was hij meer dan de
warmte van binnen, was hij meer dan de reuk van de wassen kaarsen en het twinkelende
spel van die vlammetjes, alles zo mooi en zo verleidelijk?
Plots gaat een wereld open, die veel weider is. Het veilige
nest van het besloten gezin breekt open en je gaat op eigen vleugels: binnen
gaat almaar meer over in buiten. En buiten op zee is hij gestorven. Niet
als een held op het veld van eer, maar roemloos, zonder geschiedenis, een
naam uit een vroom beduimeld boek, dat eigenlijk weinig meer te bieden had dan
een waardeloos vodje papier, kortom wat ongeloofwaardige nonsens, mooi maar
niet echt. Want het was mooi toen om dat te mogen geloven, zoals zoveel van
toen zo mooi was, maar het was niet waar of echt. Zoals ook Sinterklaas, die goedheilig
man, zo mooi was, maar helaas niet meer dan een kinderdroom.
En waar Sinterklaas, ook nadat het geloof in hem niet echt
of levend bleek, toch lief en goed bleef, zo is het Jezus niet vergaan. Hij
bleek geen mooi bedrog meer, maar gemene volksverlakkerij met kwade bedoelingen.
Het groot geworden kind is met dit alles niet gelukkig. Het
huilt om vroeger, het huilt om wat teloor ging en zo deugd deed, terwijl er nu
buiten, in die grote wereld van geleerde mensen en van kwade machten niets is
om de leegte te vullen, die overblijft nu hij daar buiten op zee, roemloos en
zonder geschiedenis gestorven is.
En zoeken helpt niet,
evenmin als beloven, wat dan ook: hij was weg en zijn aftocht was een vertrek
met een spoorkaartje enkele reis. Het was helemaal geen heen en terug of alleen
maar even weg zijn. Geen vaarwel en tot ziens, maar adieu, voor altijd en
voor goed. Nergens was hij meer, nergens nog een spoor van hem te vinden.
De verloren droom van de kindertijd, hoe vaak en door
hoevelen bezongen, hier nu sterk verwoord door van der Plas, in de belichting
van een geloofscrisis die zoveel jongeren doormaken. Een moeilijke tijd, die
puberteit, een tijd ook, die soms wel heel lang kan duren, tot een nieuw
evenwicht gevonden wordt, dat de ziel opnieuw die diepe rust schenkt.
mijn moeder is mijn
naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?
Noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.
dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd
overgeleverd,
een brood nam, het dankgebed sprak,
het brood in stukken brak en zei:
`Dit is mijn lichaam; het is voor jullie.
Blijf dit doen om Mij te gedenken.'
Na de maaltijd zei Hij zo ook van de beker:
`Deze beker is het nieuwe verbond door mijn bloed.
Blijf dit doen om Mij te gedenken,
telkens wanneer jullie eruit drinken.'
Telkens als u dus dit brood eet en uit de beker
drinkt,
verkondigt u de dood van de Heer totdat Hij komt.
(uit de eerste brief aan de
Korintiërs 11,23-26)
Vandaag vieren
wij dat Jezus in tekenen van brood en wijn bij ons wil blijven. Neemt en eet,
dit is mijn lichaam. Het zijn woorden van intens geloof, niet alleen voor een
vrome eucharistie of een stille, intieme aanbidding. Het zijn vooral woorden
van geloof die beleefd moeten worden in ons dagelijkse leven.
Als wij daar
niet delen van onszelf, zijn het enkel loze woorden in de wind. Ons hele leven
moet doordrongen worden door die woorden van Jezus: Dit is mijn lichaam, dat
voor u gegeven en gebroken wordt.
Sacramentsdag is het feest van Jezus, die gegeven
en gebroken wordt: Jezus is zich ten volle bewust van zijn zending en in volle
overgave blikt hij vooruit op zijn lijden, zijn kruis, zijn gegevenheid tot het
uiterste.
De oorsprong van dit feest ligt in de woorden van
Jezus bij het Laatste Avondmaal. In die zwaar geladen sfeer van het laatste
samenzijn werden zij voor het eerst uitgesproken. We kennen de feiten: Jezus
nam wat brood, en brak het, en gaf een stuk aan elkeen. We kennen ook de
woorden: Dit is mijn Lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt.
Toen Jezus deze woorden sprak, dacht hij aan de
komende uren: wat ik hier met dit brood doe breken en delen dat zal nu ook met mij gebeuren.
In een simpel gebaar toont Jezus: Ik zal gemarteld worden en gekruisigd. Ik
zal gegeven en gebroken worden totterdood. Want hiertoe ben ik in de wereld
gekomen, niet zomaar, maar opdat alle mensen leven zouden hebben, en wel leven
in overvloed.
Het gebroken brood zegt ons nog meer. Ook jullie
zijn hiertoe geroepen. Als je ten einde toe mijn weg wil gaan, als je echt wil
leven voor het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zal geen aardse
roem je deel zijn. Wat de machten van het kwaad met Mij gaan doen, zal ook met
jullie gebeuren. Dat vraag ik jullie: om ten einde toe mijn weg te gaan,
gegeven en gebroken. Opdat ooit de gerechtigheid van God het moge halen op de
machten van kwaad en onrecht, die zo welig tieren. Opdat mensen, die arm zijn, hier
en elders, wereldwijd, leven mogen vinden in overvloed.
Zo is Sacramentsdag en eigenlijk elke eucharistie
een bewogen herinnering aan wat toen gebeurd is. Maar er is meer: in elke
eucharistie aanvaarden wij, in volle overgave, hoe schamel wij ook zijn,
telkens opnieuw onze eigen roeping om zo te leven: Hem achterna. Desnoods
gegeven en gebroken.
Er was eens een
grote groep mensen bijeen gekomen
en toen riep
Jezus zijn leerlingen bij zich en zei:
Ze zijn belust op de voornaamste zetels in de synagoge,
en op de ereplaats bij het feestmaal.
Die mensen zijn het,
die de huizen van de weduwen verslinden
en voor de schijn lange gebeden opzeggen.
Over hen zal een bijzonder streng oordeel geveld worden.
Hij ging tegenover de offerkist zitten
en keek toe hoe de menigte er kopergeld in wierp.
Hij zag ook dat veel rijken er veel in gooiden.
Er kwam ook een arme weduwe, die er twee muntjes in
gooide,
ter waarde van een cent.
Hij riep nu zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen:
Ik verzeker jullie,
die arme weduwe offerde meer dan al die anderen.
Want allemaal gooiden ze er iets in van hun overvloed,
maar zij gaf van haar armoede
alles wat ze had, alles waar ze van moest leven.
(Marcus 12,38-44)
Jezus stelt de verwaandheid en de schone schijn van heel
wat hooggeplaatste dames en heren naast het gedrag van een arme weduwe, die door en door nederig en bescheiden is. Eens te meer spreekt Hij harde woordenover de tomeloze
zucht naar macht en de blinde drift naar eer en voordeel, van zovelen, die zich meer en beter achten dan de
andere, gewone mensen. Maar ontroerend teder
en liefdevol zijn zijn woorden over de mildheid van een kleine vrouw zonder
aanzien. Die
woorden werden niet door iedereen in dank aanvaard.
Liefde kan echt gemeend of vals zijn. Gaat het om sentiment,
dat zichzelf koestert, of is er sprake van liefde, die belangeloos en
zelfvergeten is? Zo is het met de twee penningskes van die kleine weduwe. Dit
ontroerend gebaar staat los van elk sentiment, maar is een liefde, die zichzelf
vergeet voor God en de medemens.
De gezindheid waarmee wij geven, heeft meer belang dan de
omvang of de grootte. Ouders zijn vertederd door het veldbloempje of de
tekening van hun kind omwille van de liefde die erin steekt. De liefde, die in
een gebaar vervat ligt, maakt de rest bijkomstig. Wie mee leeft, mee voelt en
mee lijdt, zit niet te rekenen en meet zijn mildheid niet af. Zo iemand kan ook
iets afstaan van wat hij zelf nodig heeft.
Dat kan weer wereldvreemd en bovenmenselijk lijken, maar het
is niet zo. Godsdienst is geen topsport voor supermensen. Jezus is niet uit op
sensatie: hij spreekt voor gewone mensen. Zelf moeten we eerlijk nagaan wat we
aankunnen. Deze oproep van liefde geldt niet alleen voor elk van ons apart: ook
als kerk moeten wij ons kritisch durven bevragen. Getuigen wij, als Kerk,
genoeg van het Woord van God, dat leven geeft, of vergeten wij dat Woord, en
zijn wij bezig met diplomatie, berekening en aardse zekerheden?
Er zijn ontzettend veel goede mensen, doorgaans ongezien,
die in hun dagelijkse leven echt kerk zijn. Maar het blijft een feit dat vele
mensen het moeilijk hebben met die Kerk, omwille van haar macht, rijkdom,
diplomatie en berekening. Die grote Kerk kunnen wij niet veranderen; het stukje
kerk dat wij zelf zijn, daar hebben wij wel greep op. Laten wij proberen zelf
als echte gelovigen te leven, in alle eenvoud en zonder veel grote woorden.
Vorige maandag, 31 mei, en ook reeds op 6 april werd de
volledige tekst van dit prachtige gedicht van Michel van der Plas gegeven.
Vandaag een uitnodiging om even te mediteren over de eerste strofe, die in
enkele rake beelden de kindertijd tekent van zoveel mensen. Meer dan
waarschijnlijk vinden we in de ervaringen van de dichter ook heel wat, dat onze
eigen kindertijd oproept. Ongetwijfeld zullen lezers van een zekere leeftijd
bij de overweging van deze strofen met enige nostalgie terugdenken aan hun
eigen kindertijd, zoveel jaren her.
In de warme geborgenheid van het diep gelovige gezin
binnen, tot tweemaal toe herhaald in de eerste versregel was Jezus altijd
aanwezig, zodanig zelfs dat hij familie was. Er werd immers, ook thuis, uit
het boek voorgelezen, waarin al die mooie verhalen over hem stonden.
Elke tijd van het jaar was er wel een feest dat naar hem
verwees: de tederheid van Kerstmis evenzeer als de harde dagen van zijn lijden
en zijn kruisdood. Hij stierf wel telkenjare maar telkenjare was er ook Pasen.
Maar meer nog dan die jaarlijks weerkerende feesten woonde
hij binnen de muren van het ouderlijk huis. Vader en moeder, allicht elk op hun
eigen wijze, waren zo gelovig, dat hun aanwezigheid alleen al volstond om Jezus
nabij te brengen. Er waren zovele, heel kleine, heel dagelijkse rituelen
binnenskamers: het kruisje voor het slapengaan en zelfs het kruisje dat moeder
vluchtig sloeg, telkens zij een vers brood aansneed, het vrome gebed, de oogjes
toe, voor en na het eten.
Ook buitenshuis woonde hij tussen de mensen, in het Latijn
van de mis van toen, en voor een kind zeker in het speelse klingelen van de
belltejes, bij het Sanctus, de consecratie en het gewijde ogenblik van de
communie, nuchter genuttigd voor dag en dauw.
Christus, zijn plechtige naam, klonk hard in de oren, maar
bij een bezoek aan een abdij verdween die gestrengheid en werd alles anders,
zachter, gehuld in een warme waas van zoete tederheid, als monniken in hun
sobere gregoriaans over Jezus zongen. De woorden waren onverstaanbaar, de
melodie alleen ademde een aanlokkelijke betovering. Het was muziek voor de
oren, muziek voor het hart.
En zo werd hij een hartsvriend, binnenskamers, evenzeer als buitenshuis.
Alles sprak van hem, overal was hij hoewel onzichtbaar lijfelijk aanwezig.
Hij hoorde erbij, overal, altijd. Je kon hem wel niet zien, maar het was alsof
je hem in levende lijve kon voelen.
Maar kind blijf je niet, je wordt groter, de wereld wordt
ruimer, en de eerste twijfel rijst. Was hij wel meer dan een broze illusie, zo
deugddoend weliswaar, maar was hij wel meer dan een mooi bedrog? Was de warmte
die je binnenin voelde wel meer dan de reuk van de kaarsen en het speelse
dansen van de vlammetjes? En bovenal: het was zo goed om allen samen zo rustig
samen te zijn, je werd er warm van binnenin en je dacht spontaan dat die warmte
van hem uitging. Maar was die warmte van binnen wel meer dan de warmte van het
ingetogen samenzijn?
't Kruiske
t Eerste dat mij
moeder vragen
leerde, in lang verleden dagen,
als ik hakkelde, ongeriefd nog van woorden, t was, te gader bei
mijn' handtjes doende: "Vader,
geef me 'en kruisken, als t u belieft!"
k Heb een kruiske
dan gekregen,
menig keer, en wierd geslegen
op mijn' kake, zacht en zoet...
Ach, ge zijt mij, bei te gader,
afgestorven, moeder, vader,
t geen mij nu nog leedschap doet!
Maar, dat kruiske, t
is geschreven
diep mij in den kop gebleven, teeken van mijn erfgebied;
die den schedel mij aan scherven
sloege, en hiete
t kruisken derven,
nog en hadd' hij t kruisken niet!
In die tijd trad een
schriftgeleerde op Jezus toe
en legde Hem de vraag voor:Wat is het allereerste gebod?
Jezus antwoordde:Het eerste is:
Hoor, Israël!De Heer onze God is de enige Heer.
Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart,
geheel uw ziel, geheel uw verstand en geheel uw kracht.
Het tweede is
dit:
Gij zult uw naaste beminnen als uzelf.
Er is geen ander gebod voornamer dan deze twee.
Toen zei de schriftgeleerde tot Hem:
Juist, Meester, terecht hebt Ge gezegd:
Hij is de enige en er bestaat geen andere buiten Hem;
en Hem beminnen met heel zijn hart,
heel zijn verstand en heel zijn kracht
en de naaste beminnen als zichzelf,
dat gaat boven alle brand- en slachtoffers.
Omdat Jezus zag dat hij wijs gesproken had zei Hij hem:
Gij staat niet ver af van het Koninkrijk Gods.
En niemand durfde Hem nog een vraag te stellen.
(Marcus 12,28b-34)
Alweer bekende
woorden. Zo vaak gehoord, zo dikwijls al gezegd. Jezus vraagt een grondhouding,
een diepe keuze van ons hart, die ons dagelijkse leven richting geeft. Zo
verschilt Hij wezenlijk van de oude Joodse wet met zijn talloze geboden en
verboden. Juristen, advocaten en rechters vitten over punten, kommas en
procedures. Haarklieverijen die de grond van de zaak wegmoffelen. Het recht
dient niet altijd de gerechtigheid, laat staan de goedheid en de liefde, maar
vaak alleen het eigen gelijk.
Hoe anders is Jezus
in zijn rechtlijnigheid. Eén grondhouding van het hart, één gebod, één wet: de
liefde. Een liefde, die tegelijk op God gericht is en op de evenmens,
belangeloos en zelfvergeten. Dat is niet wereldvreemd of bovenmenselijk: God
vraagt van ons geen onmogelijke dingen. Godsdienst is geen soort van topsport
om de eerste, de grootste of de snelste te zijn in de liefde. Hij is zeer
menselijk in zijn vraag: dat wij, naar eigen best vermogen, proberen liefdevol
te leven.
Zo laat Hij een
grote vrijheid aan ons eigen eerlijk oordeel, aan ons eigen geweten. Hij vraagt
van ons dat wij, in elke concrete situatie, zelf op een eerlijke manier
uitmaken wat goed en liefdevol is. De richtlijn is allesomvattend; zij geldt
altijd en overal. Maar de toepassing kan erg verschillen, omdat onze levens zo
verschillend kunnen zijn, van mens tot mens, van dag tot dag. Aan ons om in te
zien wat hier en nu goed en liefdevol is. Dit is geen alibi voor egoïsme;
integendeel het vraagt van ons dat wij in ons gewone leven vindingrijk zouden
zijn, begaan met de vraag: wat zou Jezus doen, hier en nu?
In die dagen kwamen er Sadduceeën bij Jezus;
dezen houden dat er geen verrijzenis bestaat.
Ze legden Hem daarom de volgende kwestie voor:
Meester, wij zien bij Mozes geschreven staan:
Als iemands broer sterft
en een vrouw achterlaat maar geen kinderen,
dan moet zijn broer die vrouw nemen
om hem een nageslacht te geven.
Nu waren er eens zeven broers.
De eerste nam een vrouw,maar liet bij zijn dood geen kinderen na.
Toen nam de tweede haar,maar ook hij stierf zonder kinderen,
zo ging het ook met de derde; kortom,
geen van de zeven liet kinderen na.
Het laatste van allen stierf ook de vrouw.
Bij de verrijzenis, wanneer zij opstaan,
van wie van hen zal zij dan de vrouw zijn?
Alle zeven toch hebben haar tot vrouw gehad.
Jezus antwoordde:Zijt gij niet op een
dwaalspoor,
juist omdat gij nóch de Schrift, nóch Gods macht kent?
Wanneer de mensen uit de doden opstaan,
huwen zij niet en zij worden niet ten huwelijk gegeven,
maar zijn ze als engelen in de hemel.
En wat de doden betreft,hebt ge in het boek van Mozes niet gelezen,
waar het gaat over de braamstruik,hoe God tot hem zei:
Ik ben de God van Abraham,
de God van Isaäk en de God van Jakob?
Hij is geen God van doden maar van levenden.
Ge verkeert in grote dwaling.
(Marcus 12,18-27)
Tegenover dit vreemde verhaal, dat eigenlijk handelt over de
verrijzenis van de doden, zou ik willen verwijzen naar het doopritueel.
Doorgaans wordt bij een doopsel een stukje uit het evangelie gelezen, waarin
Jezus zegt: Word als kinderen. De betekenis van deze tekst kan ons helpen om
de woorden van vandaag beter te verstaan.
Als klein kindje kan je niet veel zelf doen, je bent geheel
afhankelijk: je moet eten krijgen, papa en mama moeten je kleertjes helpen
aandoen, er is eigenlijk niets dat je zelf kan : maar je weet vanzelf dat je op
andere mensen mag rekenen. Je weet vanzelf dat je op andere mensen mag
vertrouwen.
Jezus steekt een vermanende vinger omhoog, om grote mensen
op een fout te wijzen; dat ze gemakkelijk denken, dat ze alles kunnen. Dat is
hoogmoed, overmoed. Daarom zegt Hij: Word als kinderen! Hij bedoelt daarmee
niet dat ze opnieuw luiers moeten aandoen, of de papfles krijgen. Hij bedoelt
iets heel anders: Kijk, grote mensen: zoals kinderen heel veel niet zelf
kunnen doen, zo is het ook met jullie: je mag dan nog zoveel kunnen, er blijven
altijd dingen, waar je niets aan kan veranderen. Doodgaan is zo iets. Daar
kunnen we niets aan veranderen. En net zoals de kinderen, moet je dan weten,
dat je op Iemand kan rekenen, en die Iemand is God. Die heeft je tot leven
geroepen en die zal je ook nadien niet in de steek laten.
Doodgaan is een vorm van verdriet, misschien wel de ergste.
En verdriet wordt genezen, als er iemand meeleeft. Zo is het ook met sterven:
we mogen geloven dat God met ons meeleeft. Daarom zal Hij ons ook niet in de
steek laten, als we dat grootste verdriet meemaken. Hij zal ons opnemen bij Hem
in de hemel.
Hoe die hemel er uitziet, moeten we niet proberen te denken.
Vroeger zei men aan de kinderen: daar eten ze rijstpap met gouden lepeltjes.
Daar is natuurlijk niets van aan. Het is alleen maar een manier van spreken, om
te zeggen dat we daar voorgoed en volop in vreugde en geluk zullen leven.
Mogen wij dat geloven? Jezus heeft daar veel over verteld in
vele beelden heeft Hij daarover gesproken, en wellicht is Hij het meest
geloofwaardig, omdat Hij één en al Liefde is, in woord en daad. Daarom mogen we
Hem geloven op zijn woord, ook als we dat niet helemaal kunnen begrijpen.
In die
tijd stuurden de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten
enkele Farizeeën en Herodianen op Jezus af
om Hem vast te zetten.
Dezen kwamen bij Hem met de vraag:
Meester, wij weten dat Gij oprecht bent en U aan niemand stoort,
want Gij ziet de mensen niet naar de ogen,
maar leert de weg van God in oprechtheid.
Is het geoorloofd belasting aan de keizer te betalen of niet?
Zullen we hem betalen of niet betalen?
Maar Jezus die hun
huichelarij doorzag, antwoordde:
Waarom probeert ge Mij te vangen?
Geef Mij een tienling, dan zal Ik eens zien.
Zij deden het.
Jezus vroeg hun nu:
Van wie is deze beeldenaar en het randschrift?
Ze antwoordden:Van de keizer.
Daarop sprak Jezus tot hen:
Geeft dan aan de keizer wat de keizer toekomt
en aan God wat God toekomt.
En ze stonden verwonderd over Hem.
(Marcus 12,13-17)
Dit stukje evangelie toont veel kwade wil: de
tegenstanders van Jezus willen Hem vangen in zijn eigen woorden, en zijn
geloofwaardigheid wegnemen. Daarom beginnen ze vleiend, en dan stellen ze een
vraag, die schijnbaar niet kan beantwoord worden zonder gezichtsverlies. Wat
Jezus ook antwoordt: het zal wel altijd verkeerd uitgelegd kunnen worden.
Maar Jezus doorziet hun valsheid en noemt hen op
de man af: huichelaars. Toch zoekt Hij
niet te ontsnappen, Hij geeft een antwoord, dat eigenlijk zeer duidelijk is als
we er even over nadenken: Geef aan de keizer wat aan de keizer toekomt, en
geef aan God wat aan God toekomt. Jezus wijst zo op de rol van ons eigen
geweten in onze dagelijkse handelingen.
De keizer staat voor het burgerlijke gezag: wat
mogen gezagsdragers eisen? Zonder aan politiek te doen, mogen we toch zeggen
dat Jezus ons opdraagt om een eerlijke houding aan te nemen in politieke zaken.
Waar het onrecht manifest is, in eigen land, of op wereldvlak, mag ons dat niet
koud laten. Als de groten der aarde misbruik maken, mensen uitbuiten, en de
meest evidente mensenrechten schenden, mogen wij niet onverschillig blijven.
Maar geef ook aan God wat aan God toekomt. God
vraagt dat wij, naar best vermogen, voor iedereen betrachten wat rechtmatig is,
dicht bij ons maar ook op wereldvlak. In eigen land en in de wereld moet elke
vorm van onrecht diefstal genoemd worden.
Als Kerk moeten wij geen wereldse macht vormen,
die concurreert met de politieke macht. Maar wij moeten wel de politieke
machthebbers durven beoordelen vanuit de
weg en de waarden van Jezus. Geen partijpolitiek dus, die ons opgelegd wordt,
wel een persoonlijke opdracht in geweten:
-
met woord en daad opkomen
voor waarheid en rechtvaardigheid,
-
en ook de moed hebben om
uitbuiting, misbruiken en onrecht aan te klagen.
Als we dit ernstig nemen, zullen we wel eens meer
tegenstroom moeten roeien, maar zo is het nu eenmaal. Jezus heeft ons geen
gemakkelijke weg, maar wel een behouden thuiskomst beloofd.
De voorbije maanden werd op deze
blog dagelijks een overweging geplaatst, die aansloot bij de lezingen in de
eucharistie van de dag. Dit was evenwel niet het oorspronkelijke opzet, maar is
door omstandigheden zo geworden.
Vanaf vandaag wordt het originele
opzet opnieuw opgenomen, zoals dat ook in de titel en de ondertitel van de blog
vermeld wordt: Doorheen de dagen Ervaringen besproken. Binnen het raam
van dit opzet was er voorheen reeds het verslag van mijn reis naar Bahia, in
het Noordoosten van Brazilië. Dit verslag is overigens nog steeds beschikbaar
in het archief van deze blog, met name in de periode tussen 12 januari en 10
februari 2010.
Een nieuwe aansluiting bij het
originele opzet van de blog begint dan met een gedicht van de week: Christus,
van Michel van der Plas. Dit gedicht werd reeds eerder hier opgenomen, met name
op 6 april van dit jaar, dat was de dinsdag van de Paasweek.
Voor mij is het één van de
mooiste, zoniet het mooiste Christus-gedicht, dat ik ken. Misschien niet meteen
het gemakkelijkste om het bij een vlugge lezing meteen te waarderen, maar wel
met een rijke inhoud, die pas na enig herkauwen duidelijk wordt. Daarom zal dit
gedicht ook de volgende dagen regelmatig aan bod komen.
Bij de lezing van een gedicht is
het vanzelfsprekend altijd beter om zelf de inhoud te ontdekken. Ik hoef
niet te dicteren wat jullie dienen te vinden! Maar de ervaring heeft mij
geleerd dat het nuttig kan zijn om af en toe een eindje op weg te zetten. Voor dit
gedicht van Michel van der Plas zou ik dat op deze wijze willen doen.
Het gedicht handelt helemaal niet
over de historische Jezus of over de verheerlijkte Christus, maar wel over de
aanwezigheid van het geloof in Jezus tijdens drie grote perioden van een
mensenleven: kindertijd, puberteit en volwassenheid. Elke strofe bespreekt met
klare, rijke beelden een van deze perioden. Heel wat mensen zullen in een of
ander beeld een stukje uit hun persoonlijke geschiedenis vinden. Veel leesgenot
op je persoonlijke ontdekkingstocht!
P.S. Vanzelfsprekend zullen ook
in de toekomst meditaties over Bijbellezingen blijven verschijnen. Die behoren
nu eenmaal ook tot ervaringen doorheen de dagen!
Vandaag vieren we het feest van de H. Drie-eenheid. Het
is een moeilijk feest omdat het een poging is om verstaanbaar te maken wat nu
eenmaal onverstaanbaar is: het
diepste Wezen van God.
In het kruisje dat we maken verwijzen we naar dit diepste
Wezen:
-
we mogen God Vader noemen;
-
Jezus, die op onze aarde leefde en leed,
gemarteld en gedood werd, is niet alleen een mensenkind maar ook de Zoon van
God
-
En als Goede, Heilige Geest leeft God ook in ons
en om ons heen.
Zusters en
broeders,
gerechtvaardigd door het geloof
leven wij IN VREDE MET GOD
DOOR JEZUS
Christus onze Heer.
Hij is het die ons door het geloof
de toegang heeft ontsloten
tot die genade waarin wij staan;
door Hem ook mogen wij ons beroemen
op onze hoop op de heerlijkheid van
God.
Meer nog, wij zijn zelfs trots op onze
beproevingen,
in het besef dat verdrukking leidt tot
volharding,
volharding tot beproefde deugd
en die weer tot hoop.
En de hoop wordt niet teleurgesteld,
want Gods liefde is in ons hart
uitgestort
DOOR DE HEILIGE GEEST
die ons werd geschonken.
(Romeinen 5,1-5)
Een Naam voor God
De Heilige
Drievuldigheid, een moeilijk woord, dat we als kind van buiten leerden, zonder
er iets van te begrijpen. Het was goed bedoeld: laat de kinderen maar van
buiten leren. Want als zij de echte waarheid kennen, dan komt alles wel goed.
Zo is het helaas niet verlopen: velen haakten af, om vele redenen, maar toch
ook wel omdat de kilte van het denken zo veraf staat van de warmte van het
hart, dat ontroerd wordt door de ontmoeting met God.
Hoe God door theologen gedacht wordt één in drie
personen dat gaat ons petje te boven, en dat is zelfs niet eens zo erg. Wat
belangrijk is, is dat we zien hoe God zichzelf geleidelijk aan noemt. En dan
moeten we luisteren naar de bronnen van ons geloof, die een veel eenvoudiger
taal spreken.
Eén belangrijke bron vinden we al in het O.T. Mozes laat
de kudden grazen, en de Heer verschijnt hem in een brandende struik. Mozes
krijgt de opdracht om de Israëlieten uit het slavenhuis van Egypte weg te
leiden. Maar hij zegt: Als ik aan de Israëlieten zeg dat de God van hun
vaderen mij gestuurd heeft, en ze vragen: Wat is de naam van die God?, wat
moet ik dan zeggen? Toen antwoordde God hem: Ik zal er zijn voor u. Ik zal
er zijn voor u, het is de eerste naam, die God aan zichzelf geeft.
Eeuwen later, bij Johannes, vinden we in andere woorden
een zelfde naam voor God: God is Liefde. In deze namen, die God zichzelf
toekent raken we zijn meest intieme Ik. Bovendien spreken deze Bijbelse
namen, die God aan zichzelf toekent, onze hele persoon en niet enkel ons
verstand aan.
We mogen geloven in een God, die Liefde is, in een God,
die van zichzelf zegt: Ik zal er zijn voor u.
Zo wordt Hij ook het uiteindelijke rustpunt van ons leven
en ons streven. Wij, rusteloze zoekers naar geluk, vinden slechts rust in de
warme geborgenheid van de eeuwige Liefde, zoals wij God mogen noemen.
Onrustig blijft ons
hart tot het rust vindt in U.
denk aan wat de apostelen van onze Heer Jezus Christus al
hebben gezegd:
Aan het einde van de tijd zullen er spotters komen,
die zich laten leiden door hun goddeloze begeerten.
Het zijn mensen die verdeeldheid zaaien
en alleen op het aardse gericht zijn;
ZE HEBBEN DE GEEST NIET.
Maar u, geliefde broeders en zusters,
MOET UW LEVEN BOUWEN
OP HET FUNDAMENT VAN UW ZEER HEILIG GELOOF.
Laat u bij het bidden leiden door de heilige Geest,
HOUD VAST AAN GODS LIEFDE,
en zie uit naar de barmhartigheid van onze Heer Jezus
Christus,
die u het eeuwige leven zal schenken.
Ontferm u over wie twijfelen
en red anderen door hen aan het vuur te ontrukken.
Uw medelijden met nog weer anderen moet gepaard gaan met
vrees;
verafschuw zelfs de kleren die ze met hun lichaam bezoedeld
hebben.
De enige God, die de macht heeft u voor struikelen te behoeden
en u onberispelijk en juichend van vreugde
voor zijn majesteit te laten verschijnen,
die ons redt door Jezus Christus, onze Heer,
hem behoort de luister, de majesteit, de kracht en de macht,
vóór alle eeuwigheid, nu en tot in alle eeuwigheid.
Amen.
(Judas 17.20b-25)
Judas Taddeus, apostel
Naar het schijnt was Judas afkomstig uit Nazareth. Volgens
Lukas was hij een broer van Jacobus de Mindere (Lukas 6,16). De overlevering
beweert, dat deze Jacobus een 'broeder des Heren' was; in dat geval moet ook
Judas tot de familie van Jezus behoord hebben. Het is Matteüs, die aan Judas de
bijnaam Taddeüs (= 'dappere') toevoegt (Matteüs 10,03), terwijl Johannes hem
uitdrukkelijk onderscheidt van Jezus' verrader, Judas Iskariot (Johannes
14,22-23). Indien hij inderdaad familie is van Jezus, dan is waarschijnlijk de
brief van Judas, die in het Nieuwe Testament is opgenomen, van zijn hand.
Na het verhaal van de nederdaling van de Heilige Geest over de apostelen met
Pinksteren komen beider namen in de het Nieuwe Testament niet meer voor. Voor
wat er verder met hen gebeurde, zijn we aangewezen op de legendes. Daarin wordt
onder meer verteld, dat beide apostelen uiteindelijk in Perzië de marteldood
gestorven zijn.
(Bron: Dries van den Akker S.J.)
De Pinksterbloem bloeit
Wij vieren het feest van het Kind in de kribbe.
Wij lagen geknield bij een ruw houten kruis.
Wij mochten het weten, het graf werd geopend.
Maar met Pinksteren staan we verder van huis.
Dan denken wij aan de komst van de Trooster
maar leven daarna of Hij nooit is geweest.
Toch zegt Hij tot ons: Kind, wees stil, heb vertrouwen
Toen Jezus met
zijn leerlingen weer uit Jericho vertrok,
werden ze gevolgd
door een grote menigte.
Langs de weg zat
daar een blinde bedelaar,
een zekere
Bartimeüs, de zoon van Timeüs
Toen die hoorde
dat Jezus uit Nazareth voorbijkwam,
begon hij te
schreeuwen:
Zoon van David,
Jezus, heb medelijden met mij!
De omstanders
snauwden hem toe
dat hij zijn mond
moest houden,
maar hij
schreeuwde des te harder:
Zoon van David,
heb medelijden met mij!
Jezus bleef staan
en zei: Roep hem.
Ze riepen de
blinde en zeiden tegen hem:
Houd moed, sta
op, hij roept u.
Hij gooide zijn
mantel af, sprong op en ging naar Jezus.
Jezus vroeg hem:
Wat wilt u dat ik voor u doe?
De blinde antwoordde:
Rabboeni, zorg dat ik weer kan zien.
Jezus zei tegen
hem: Ga heen, uw geloof heeft u gered.
En meteen kon hij
weer zien en hij volgde hem op zijn weg.
(Marcus 10,46-52)
In enkele lijnen vertelt Marcus hier een kleurrijk
tafereeltje. Je zou het ook een Brueghel in woorden kunnen noemen: een blinde
man wordt door Jezus genezen en we krijgen de boodschap: uw geloof heeft u
gered. Een mirakel, maar naar de kern is het ook een gewoon ontroerend feitje,
dat elke dag kan gebeuren. En dat ook elke dag gebeurt. Dat is geen groot
nieuws meestal, maar we mogen evenzeer van een wonder spreken.
Een kleine mens van niemendal zit langs de weg te bedelen.
Toevallig komt Jezus daar voorbij. De blinde heeft al over Hem gehoord en nu
ziet hij zijn kans schoon: het moest maar eens lukken! En dus roept hij:
'Jezus, heb medelijden met mij'. Dan gebeurt het eerste wonder: Jezus ziet hem,
hoort hem en gaat hem niet voorbij. Hij heeft aandacht voor die verschoppeling
en meteen volgt het tweede wonder: de man is genezen!
Jezus is weer eens op weg met een hoop mensen. Ze verdringen
elkaar, ze duwen elkaar weg. De blinde heeft in dat gedrum geen schijn van
kans: ze
snauwen hem toe dat hij zijn mond moet houden. Maar Jezus is anders. Hij zegt: Roep hem. De
meute snapt niet dat Jezus naar die onbenul omziet, maar ze zeggen toch: Hou
moed, Hij roept u. De man springt op en gaat naar Jezus: Meester, zorg dat ik
weer kan zien. En Jezus geneest hem, door hem op te merken en enkele
woorden toe te spreken.
Jezus is anders.
Hij ziet en hoort die kleine mens. Hier en daar leeft die Jezus voort. In grote
namen van heiligen op de kalender. Maar vooral in gewone mensen, die nooit
genoemd of geroemd worden, omdat ook zij geen nieuws zijn. Jezus leeft voort in
mensen, die vandaag zijn zoals Hij. Mensen die door hun geloof genezen werden
en sindsdien anders zien en beter zien. Ze gaan de wereld met andere ogen
bekijken en zo verandert hun leven. Ze zijn door hun geloof genezen van hun
vroegere blindheid en kunnen nu op
hun beurt wonderen verrichten.
Het gebeurt elke dag: mensen, die afgesnauwd worden, opzij
geduwd. En plots is er iemand die hen opmerkt. Plots is er iemand, die hen
waardeert in dat algemeen misprijzen, die algemene vernedering en minachting.
En dan gebeurt het wonder: die kleine mens groeit, stijgt boven zichzelf uit.
Hij wordt méér en doet méér dan men ooit in hem zag en ooit van hem vermoedde.
Zó gebeuren wonderen. Zo komt er hoop en kleur en vreugde in
onze wereld. Zo komt er hoop en kleur en vreugde in het leven van kleine mensen.