Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
04-06-2010
CHRISTUS
CHRISTUS
Binnen was hij er
altijd, binnen
was hij familie,
stond hij te boek.
Alle seizoenen
hielden hem vast.
Hij hing aan het
kruis, maar verrees op tijd.
Als het jaar doodging
werd hij geboren.
Om te bestaan had hij
niet veel nodig:
vader en moeder in de
kamer,
hand op het
voorhoofd, kruisje op het brood,
gesloten ogen voor en
na tafel.
In latijn en gerinkel
van altaarschellen
kreeg hij een kleed
aan met witte zomen
en vlijden zich
lammetjes om hem heen.
Zijn naam was hard,
maar als monniken zongen
heette hij Jezus,
begin van muziek,
en leek hij een
vriend. Ach, mooi bedrog,
misschien was hij
enkel het zingen maar,
de zestien kaarsen op
het altaar,
misschien was hij
gisteren alleen maar
de warmte van binnen,
mensen bijeen.
Michel van der Plas
Vorige maandag, 31 mei, en ook reeds op 6 april werd de
volledige tekst van dit prachtige gedicht van Michel van der Plas gegeven.
Vandaag een uitnodiging om even te mediteren over de eerste strofe, die in
enkele rake beelden de kindertijd tekent van zoveel mensen. Meer dan
waarschijnlijk vinden we in de ervaringen van de dichter ook heel wat, dat onze
eigen kindertijd oproept. Ongetwijfeld zullen lezers van een zekere leeftijd
bij de overweging van deze strofen met enige nostalgie terugdenken aan hun
eigen kindertijd, zoveel jaren her.
In de warme geborgenheid van het diep gelovige gezin
binnen, tot tweemaal toe herhaald in de eerste versregel was Jezus altijd
aanwezig, zodanig zelfs dat hij familie was. Er werd immers, ook thuis, uit
het boek voorgelezen, waarin al die mooie verhalen over hem stonden.
Elke tijd van het jaar was er wel een feest dat naar hem
verwees: de tederheid van Kerstmis evenzeer als de harde dagen van zijn lijden
en zijn kruisdood. Hij stierf wel telkenjare maar telkenjare was er ook Pasen.
Maar meer nog dan die jaarlijks weerkerende feesten woonde
hij binnen de muren van het ouderlijk huis. Vader en moeder, allicht elk op hun
eigen wijze, waren zo gelovig, dat hun aanwezigheid alleen al volstond om Jezus
nabij te brengen. Er waren zovele, heel kleine, heel dagelijkse rituelen
binnenskamers: het kruisje voor het slapengaan en zelfs het kruisje dat moeder
vluchtig sloeg, telkens zij een vers brood aansneed, het vrome gebed, de oogjes
toe, voor en na het eten.
Ook buitenshuis woonde hij tussen de mensen, in het Latijn
van de mis van toen, en voor een kind zeker in het speelse klingelen van de
belltejes, bij het Sanctus, de consecratie en het gewijde ogenblik van de
communie, nuchter genuttigd voor dag en dauw.
Christus, zijn plechtige naam, klonk hard in de oren, maar
bij een bezoek aan een abdij verdween die gestrengheid en werd alles anders,
zachter, gehuld in een warme waas van zoete tederheid, als monniken in hun
sobere gregoriaans over Jezus zongen. De woorden waren onverstaanbaar, de
melodie alleen ademde een aanlokkelijke betovering. Het was muziek voor de
oren, muziek voor het hart.
En zo werd hij een hartsvriend, binnenskamers, evenzeer als buitenshuis.
Alles sprak van hem, overal was hij hoewel onzichtbaar lijfelijk aanwezig.
Hij hoorde erbij, overal, altijd. Je kon hem wel niet zien, maar het was alsof
je hem in levende lijve kon voelen.
Maar kind blijf je niet, je wordt groter, de wereld wordt
ruimer, en de eerste twijfel rijst. Was hij wel meer dan een broze illusie, zo
deugddoend weliswaar, maar was hij wel meer dan een mooi bedrog? Was de warmte
die je binnenin voelde wel meer dan de reuk van de kaarsen en het speelse
dansen van de vlammetjes? En bovenal: het was zo goed om allen samen zo rustig
samen te zijn, je werd er warm van binnenin en je dacht spontaan dat die warmte
van hem uitging. Maar was die warmte van binnen wel meer dan de warmte van het
ingetogen samenzijn?
't Kruiske
t Eerste dat mij
moeder vragen
leerde, in lang verleden dagen,
als ik hakkelde, ongeriefd nog van woorden, t was, te gader bei
mijn' handtjes doende: "Vader,
geef me 'en kruisken, als t u belieft!"
k Heb een kruiske
dan gekregen,
menig keer, en wierd geslegen
op mijn' kake, zacht en zoet...
Ach, ge zijt mij, bei te gader,
afgestorven, moeder, vader,
t geen mij nu nog leedschap doet!
Maar, dat kruiske, t
is geschreven
diep mij in den kop gebleven, teeken van mijn erfgebied;
die den schedel mij aan scherven
sloege, en hiete
t kruisken derven,
nog en hadd' hij t kruisken niet!
In die tijd trad een
schriftgeleerde op Jezus toe
en legde Hem de vraag voor:Wat is het allereerste gebod?
Jezus antwoordde:Het eerste is:
Hoor, Israël!De Heer onze God is de enige Heer.
Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart,
geheel uw ziel, geheel uw verstand en geheel uw kracht.
Het tweede is
dit:
Gij zult uw naaste beminnen als uzelf.
Er is geen ander gebod voornamer dan deze twee.
Toen zei de schriftgeleerde tot Hem:
Juist, Meester, terecht hebt Ge gezegd:
Hij is de enige en er bestaat geen andere buiten Hem;
en Hem beminnen met heel zijn hart,
heel zijn verstand en heel zijn kracht
en de naaste beminnen als zichzelf,
dat gaat boven alle brand- en slachtoffers.
Omdat Jezus zag dat hij wijs gesproken had zei Hij hem:
Gij staat niet ver af van het Koninkrijk Gods.
En niemand durfde Hem nog een vraag te stellen.
(Marcus 12,28b-34)
Alweer bekende
woorden. Zo vaak gehoord, zo dikwijls al gezegd. Jezus vraagt een grondhouding,
een diepe keuze van ons hart, die ons dagelijkse leven richting geeft. Zo
verschilt Hij wezenlijk van de oude Joodse wet met zijn talloze geboden en
verboden. Juristen, advocaten en rechters vitten over punten, kommas en
procedures. Haarklieverijen die de grond van de zaak wegmoffelen. Het recht
dient niet altijd de gerechtigheid, laat staan de goedheid en de liefde, maar
vaak alleen het eigen gelijk.
Hoe anders is Jezus
in zijn rechtlijnigheid. Eén grondhouding van het hart, één gebod, één wet: de
liefde. Een liefde, die tegelijk op God gericht is en op de evenmens,
belangeloos en zelfvergeten. Dat is niet wereldvreemd of bovenmenselijk: God
vraagt van ons geen onmogelijke dingen. Godsdienst is geen soort van topsport
om de eerste, de grootste of de snelste te zijn in de liefde. Hij is zeer
menselijk in zijn vraag: dat wij, naar eigen best vermogen, proberen liefdevol
te leven.
Zo laat Hij een
grote vrijheid aan ons eigen eerlijk oordeel, aan ons eigen geweten. Hij vraagt
van ons dat wij, in elke concrete situatie, zelf op een eerlijke manier
uitmaken wat goed en liefdevol is. De richtlijn is allesomvattend; zij geldt
altijd en overal. Maar de toepassing kan erg verschillen, omdat onze levens zo
verschillend kunnen zijn, van mens tot mens, van dag tot dag. Aan ons om in te
zien wat hier en nu goed en liefdevol is. Dit is geen alibi voor egoïsme;
integendeel het vraagt van ons dat wij in ons gewone leven vindingrijk zouden
zijn, begaan met de vraag: wat zou Jezus doen, hier en nu?
In die dagen kwamen er Sadduceeën bij Jezus;
dezen houden dat er geen verrijzenis bestaat.
Ze legden Hem daarom de volgende kwestie voor:
Meester, wij zien bij Mozes geschreven staan:
Als iemands broer sterft
en een vrouw achterlaat maar geen kinderen,
dan moet zijn broer die vrouw nemen
om hem een nageslacht te geven.
Nu waren er eens zeven broers.
De eerste nam een vrouw,maar liet bij zijn dood geen kinderen na.
Toen nam de tweede haar,maar ook hij stierf zonder kinderen,
zo ging het ook met de derde; kortom,
geen van de zeven liet kinderen na.
Het laatste van allen stierf ook de vrouw.
Bij de verrijzenis, wanneer zij opstaan,
van wie van hen zal zij dan de vrouw zijn?
Alle zeven toch hebben haar tot vrouw gehad.
Jezus antwoordde:Zijt gij niet op een
dwaalspoor,
juist omdat gij nóch de Schrift, nóch Gods macht kent?
Wanneer de mensen uit de doden opstaan,
huwen zij niet en zij worden niet ten huwelijk gegeven,
maar zijn ze als engelen in de hemel.
En wat de doden betreft,hebt ge in het boek van Mozes niet gelezen,
waar het gaat over de braamstruik,hoe God tot hem zei:
Ik ben de God van Abraham,
de God van Isaäk en de God van Jakob?
Hij is geen God van doden maar van levenden.
Ge verkeert in grote dwaling.
(Marcus 12,18-27)
Tegenover dit vreemde verhaal, dat eigenlijk handelt over de
verrijzenis van de doden, zou ik willen verwijzen naar het doopritueel.
Doorgaans wordt bij een doopsel een stukje uit het evangelie gelezen, waarin
Jezus zegt: Word als kinderen. De betekenis van deze tekst kan ons helpen om
de woorden van vandaag beter te verstaan.
Als klein kindje kan je niet veel zelf doen, je bent geheel
afhankelijk: je moet eten krijgen, papa en mama moeten je kleertjes helpen
aandoen, er is eigenlijk niets dat je zelf kan : maar je weet vanzelf dat je op
andere mensen mag rekenen. Je weet vanzelf dat je op andere mensen mag
vertrouwen.
Jezus steekt een vermanende vinger omhoog, om grote mensen
op een fout te wijzen; dat ze gemakkelijk denken, dat ze alles kunnen. Dat is
hoogmoed, overmoed. Daarom zegt Hij: Word als kinderen! Hij bedoelt daarmee
niet dat ze opnieuw luiers moeten aandoen, of de papfles krijgen. Hij bedoelt
iets heel anders: Kijk, grote mensen: zoals kinderen heel veel niet zelf
kunnen doen, zo is het ook met jullie: je mag dan nog zoveel kunnen, er blijven
altijd dingen, waar je niets aan kan veranderen. Doodgaan is zo iets. Daar
kunnen we niets aan veranderen. En net zoals de kinderen, moet je dan weten,
dat je op Iemand kan rekenen, en die Iemand is God. Die heeft je tot leven
geroepen en die zal je ook nadien niet in de steek laten.
Doodgaan is een vorm van verdriet, misschien wel de ergste.
En verdriet wordt genezen, als er iemand meeleeft. Zo is het ook met sterven:
we mogen geloven dat God met ons meeleeft. Daarom zal Hij ons ook niet in de
steek laten, als we dat grootste verdriet meemaken. Hij zal ons opnemen bij Hem
in de hemel.
Hoe die hemel er uitziet, moeten we niet proberen te denken.
Vroeger zei men aan de kinderen: daar eten ze rijstpap met gouden lepeltjes.
Daar is natuurlijk niets van aan. Het is alleen maar een manier van spreken, om
te zeggen dat we daar voorgoed en volop in vreugde en geluk zullen leven.
Mogen wij dat geloven? Jezus heeft daar veel over verteld in
vele beelden heeft Hij daarover gesproken, en wellicht is Hij het meest
geloofwaardig, omdat Hij één en al Liefde is, in woord en daad. Daarom mogen we
Hem geloven op zijn woord, ook als we dat niet helemaal kunnen begrijpen.
In die
tijd stuurden de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten
enkele Farizeeën en Herodianen op Jezus af
om Hem vast te zetten.
Dezen kwamen bij Hem met de vraag:
Meester, wij weten dat Gij oprecht bent en U aan niemand stoort,
want Gij ziet de mensen niet naar de ogen,
maar leert de weg van God in oprechtheid.
Is het geoorloofd belasting aan de keizer te betalen of niet?
Zullen we hem betalen of niet betalen?
Maar Jezus die hun
huichelarij doorzag, antwoordde:
Waarom probeert ge Mij te vangen?
Geef Mij een tienling, dan zal Ik eens zien.
Zij deden het.
Jezus vroeg hun nu:
Van wie is deze beeldenaar en het randschrift?
Ze antwoordden:Van de keizer.
Daarop sprak Jezus tot hen:
Geeft dan aan de keizer wat de keizer toekomt
en aan God wat God toekomt.
En ze stonden verwonderd over Hem.
(Marcus 12,13-17)
Dit stukje evangelie toont veel kwade wil: de
tegenstanders van Jezus willen Hem vangen in zijn eigen woorden, en zijn
geloofwaardigheid wegnemen. Daarom beginnen ze vleiend, en dan stellen ze een
vraag, die schijnbaar niet kan beantwoord worden zonder gezichtsverlies. Wat
Jezus ook antwoordt: het zal wel altijd verkeerd uitgelegd kunnen worden.
Maar Jezus doorziet hun valsheid en noemt hen op
de man af: huichelaars. Toch zoekt Hij
niet te ontsnappen, Hij geeft een antwoord, dat eigenlijk zeer duidelijk is als
we er even over nadenken: Geef aan de keizer wat aan de keizer toekomt, en
geef aan God wat aan God toekomt. Jezus wijst zo op de rol van ons eigen
geweten in onze dagelijkse handelingen.
De keizer staat voor het burgerlijke gezag: wat
mogen gezagsdragers eisen? Zonder aan politiek te doen, mogen we toch zeggen
dat Jezus ons opdraagt om een eerlijke houding aan te nemen in politieke zaken.
Waar het onrecht manifest is, in eigen land, of op wereldvlak, mag ons dat niet
koud laten. Als de groten der aarde misbruik maken, mensen uitbuiten, en de
meest evidente mensenrechten schenden, mogen wij niet onverschillig blijven.
Maar geef ook aan God wat aan God toekomt. God
vraagt dat wij, naar best vermogen, voor iedereen betrachten wat rechtmatig is,
dicht bij ons maar ook op wereldvlak. In eigen land en in de wereld moet elke
vorm van onrecht diefstal genoemd worden.
Als Kerk moeten wij geen wereldse macht vormen,
die concurreert met de politieke macht. Maar wij moeten wel de politieke
machthebbers durven beoordelen vanuit de
weg en de waarden van Jezus. Geen partijpolitiek dus, die ons opgelegd wordt,
wel een persoonlijke opdracht in geweten:
-
met woord en daad opkomen
voor waarheid en rechtvaardigheid,
-
en ook de moed hebben om
uitbuiting, misbruiken en onrecht aan te klagen.
Als we dit ernstig nemen, zullen we wel eens meer
tegenstroom moeten roeien, maar zo is het nu eenmaal. Jezus heeft ons geen
gemakkelijke weg, maar wel een behouden thuiskomst beloofd.
De voorbije maanden werd op deze
blog dagelijks een overweging geplaatst, die aansloot bij de lezingen in de
eucharistie van de dag. Dit was evenwel niet het oorspronkelijke opzet, maar is
door omstandigheden zo geworden.
Vanaf vandaag wordt het originele
opzet opnieuw opgenomen, zoals dat ook in de titel en de ondertitel van de blog
vermeld wordt: Doorheen de dagen Ervaringen besproken. Binnen het raam
van dit opzet was er voorheen reeds het verslag van mijn reis naar Bahia, in
het Noordoosten van Brazilië. Dit verslag is overigens nog steeds beschikbaar
in het archief van deze blog, met name in de periode tussen 12 januari en 10
februari 2010.
Een nieuwe aansluiting bij het
originele opzet van de blog begint dan met een gedicht van de week: Christus,
van Michel van der Plas. Dit gedicht werd reeds eerder hier opgenomen, met name
op 6 april van dit jaar, dat was de dinsdag van de Paasweek.
Voor mij is het één van de
mooiste, zoniet het mooiste Christus-gedicht, dat ik ken. Misschien niet meteen
het gemakkelijkste om het bij een vlugge lezing meteen te waarderen, maar wel
met een rijke inhoud, die pas na enig herkauwen duidelijk wordt. Daarom zal dit
gedicht ook de volgende dagen regelmatig aan bod komen.
Bij de lezing van een gedicht is
het vanzelfsprekend altijd beter om zelf de inhoud te ontdekken. Ik hoef
niet te dicteren wat jullie dienen te vinden! Maar de ervaring heeft mij
geleerd dat het nuttig kan zijn om af en toe een eindje op weg te zetten. Voor dit
gedicht van Michel van der Plas zou ik dat op deze wijze willen doen.
Het gedicht handelt helemaal niet
over de historische Jezus of over de verheerlijkte Christus, maar wel over de
aanwezigheid van het geloof in Jezus tijdens drie grote perioden van een
mensenleven: kindertijd, puberteit en volwassenheid. Elke strofe bespreekt met
klare, rijke beelden een van deze perioden. Heel wat mensen zullen in een of
ander beeld een stukje uit hun persoonlijke geschiedenis vinden. Veel leesgenot
op je persoonlijke ontdekkingstocht!
P.S. Vanzelfsprekend zullen ook
in de toekomst meditaties over Bijbellezingen blijven verschijnen. Die behoren
nu eenmaal ook tot ervaringen doorheen de dagen!
Vandaag vieren we het feest van de H. Drie-eenheid. Het
is een moeilijk feest omdat het een poging is om verstaanbaar te maken wat nu
eenmaal onverstaanbaar is: het
diepste Wezen van God.
In het kruisje dat we maken verwijzen we naar dit diepste
Wezen:
-
we mogen God Vader noemen;
-
Jezus, die op onze aarde leefde en leed,
gemarteld en gedood werd, is niet alleen een mensenkind maar ook de Zoon van
God
-
En als Goede, Heilige Geest leeft God ook in ons
en om ons heen.
Zusters en
broeders,
gerechtvaardigd door het geloof
leven wij IN VREDE MET GOD
DOOR JEZUS
Christus onze Heer.
Hij is het die ons door het geloof
de toegang heeft ontsloten
tot die genade waarin wij staan;
door Hem ook mogen wij ons beroemen
op onze hoop op de heerlijkheid van
God.
Meer nog, wij zijn zelfs trots op onze
beproevingen,
in het besef dat verdrukking leidt tot
volharding,
volharding tot beproefde deugd
en die weer tot hoop.
En de hoop wordt niet teleurgesteld,
want Gods liefde is in ons hart
uitgestort
DOOR DE HEILIGE GEEST
die ons werd geschonken.
(Romeinen 5,1-5)
Een Naam voor God
De Heilige
Drievuldigheid, een moeilijk woord, dat we als kind van buiten leerden, zonder
er iets van te begrijpen. Het was goed bedoeld: laat de kinderen maar van
buiten leren. Want als zij de echte waarheid kennen, dan komt alles wel goed.
Zo is het helaas niet verlopen: velen haakten af, om vele redenen, maar toch
ook wel omdat de kilte van het denken zo veraf staat van de warmte van het
hart, dat ontroerd wordt door de ontmoeting met God.
Hoe God door theologen gedacht wordt één in drie
personen dat gaat ons petje te boven, en dat is zelfs niet eens zo erg. Wat
belangrijk is, is dat we zien hoe God zichzelf geleidelijk aan noemt. En dan
moeten we luisteren naar de bronnen van ons geloof, die een veel eenvoudiger
taal spreken.
Eén belangrijke bron vinden we al in het O.T. Mozes laat
de kudden grazen, en de Heer verschijnt hem in een brandende struik. Mozes
krijgt de opdracht om de Israëlieten uit het slavenhuis van Egypte weg te
leiden. Maar hij zegt: Als ik aan de Israëlieten zeg dat de God van hun
vaderen mij gestuurd heeft, en ze vragen: Wat is de naam van die God?, wat
moet ik dan zeggen? Toen antwoordde God hem: Ik zal er zijn voor u. Ik zal
er zijn voor u, het is de eerste naam, die God aan zichzelf geeft.
Eeuwen later, bij Johannes, vinden we in andere woorden
een zelfde naam voor God: God is Liefde. In deze namen, die God zichzelf
toekent raken we zijn meest intieme Ik. Bovendien spreken deze Bijbelse
namen, die God aan zichzelf toekent, onze hele persoon en niet enkel ons
verstand aan.
We mogen geloven in een God, die Liefde is, in een God,
die van zichzelf zegt: Ik zal er zijn voor u.
Zo wordt Hij ook het uiteindelijke rustpunt van ons leven
en ons streven. Wij, rusteloze zoekers naar geluk, vinden slechts rust in de
warme geborgenheid van de eeuwige Liefde, zoals wij God mogen noemen.
Onrustig blijft ons
hart tot het rust vindt in U.
denk aan wat de apostelen van onze Heer Jezus Christus al
hebben gezegd:
Aan het einde van de tijd zullen er spotters komen,
die zich laten leiden door hun goddeloze begeerten.
Het zijn mensen die verdeeldheid zaaien
en alleen op het aardse gericht zijn;
ZE HEBBEN DE GEEST NIET.
Maar u, geliefde broeders en zusters,
MOET UW LEVEN BOUWEN
OP HET FUNDAMENT VAN UW ZEER HEILIG GELOOF.
Laat u bij het bidden leiden door de heilige Geest,
HOUD VAST AAN GODS LIEFDE,
en zie uit naar de barmhartigheid van onze Heer Jezus
Christus,
die u het eeuwige leven zal schenken.
Ontferm u over wie twijfelen
en red anderen door hen aan het vuur te ontrukken.
Uw medelijden met nog weer anderen moet gepaard gaan met
vrees;
verafschuw zelfs de kleren die ze met hun lichaam bezoedeld
hebben.
De enige God, die de macht heeft u voor struikelen te behoeden
en u onberispelijk en juichend van vreugde
voor zijn majesteit te laten verschijnen,
die ons redt door Jezus Christus, onze Heer,
hem behoort de luister, de majesteit, de kracht en de macht,
vóór alle eeuwigheid, nu en tot in alle eeuwigheid.
Amen.
(Judas 17.20b-25)
Judas Taddeus, apostel
Naar het schijnt was Judas afkomstig uit Nazareth. Volgens
Lukas was hij een broer van Jacobus de Mindere (Lukas 6,16). De overlevering
beweert, dat deze Jacobus een 'broeder des Heren' was; in dat geval moet ook
Judas tot de familie van Jezus behoord hebben. Het is Matteüs, die aan Judas de
bijnaam Taddeüs (= 'dappere') toevoegt (Matteüs 10,03), terwijl Johannes hem
uitdrukkelijk onderscheidt van Jezus' verrader, Judas Iskariot (Johannes
14,22-23). Indien hij inderdaad familie is van Jezus, dan is waarschijnlijk de
brief van Judas, die in het Nieuwe Testament is opgenomen, van zijn hand.
Na het verhaal van de nederdaling van de Heilige Geest over de apostelen met
Pinksteren komen beider namen in de het Nieuwe Testament niet meer voor. Voor
wat er verder met hen gebeurde, zijn we aangewezen op de legendes. Daarin wordt
onder meer verteld, dat beide apostelen uiteindelijk in Perzië de marteldood
gestorven zijn.
(Bron: Dries van den Akker S.J.)
De Pinksterbloem bloeit
Wij vieren het feest van het Kind in de kribbe.
Wij lagen geknield bij een ruw houten kruis.
Wij mochten het weten, het graf werd geopend.
Maar met Pinksteren staan we verder van huis.
Dan denken wij aan de komst van de Trooster
maar leven daarna of Hij nooit is geweest.
Toch zegt Hij tot ons: Kind, wees stil, heb vertrouwen
Toen Jezus met
zijn leerlingen weer uit Jericho vertrok,
werden ze gevolgd
door een grote menigte.
Langs de weg zat
daar een blinde bedelaar,
een zekere
Bartimeüs, de zoon van Timeüs
Toen die hoorde
dat Jezus uit Nazareth voorbijkwam,
begon hij te
schreeuwen:
Zoon van David,
Jezus, heb medelijden met mij!
De omstanders
snauwden hem toe
dat hij zijn mond
moest houden,
maar hij
schreeuwde des te harder:
Zoon van David,
heb medelijden met mij!
Jezus bleef staan
en zei: Roep hem.
Ze riepen de
blinde en zeiden tegen hem:
Houd moed, sta
op, hij roept u.
Hij gooide zijn
mantel af, sprong op en ging naar Jezus.
Jezus vroeg hem:
Wat wilt u dat ik voor u doe?
De blinde antwoordde:
Rabboeni, zorg dat ik weer kan zien.
Jezus zei tegen
hem: Ga heen, uw geloof heeft u gered.
En meteen kon hij
weer zien en hij volgde hem op zijn weg.
(Marcus 10,46-52)
In enkele lijnen vertelt Marcus hier een kleurrijk
tafereeltje. Je zou het ook een Brueghel in woorden kunnen noemen: een blinde
man wordt door Jezus genezen en we krijgen de boodschap: uw geloof heeft u
gered. Een mirakel, maar naar de kern is het ook een gewoon ontroerend feitje,
dat elke dag kan gebeuren. En dat ook elke dag gebeurt. Dat is geen groot
nieuws meestal, maar we mogen evenzeer van een wonder spreken.
Een kleine mens van niemendal zit langs de weg te bedelen.
Toevallig komt Jezus daar voorbij. De blinde heeft al over Hem gehoord en nu
ziet hij zijn kans schoon: het moest maar eens lukken! En dus roept hij:
'Jezus, heb medelijden met mij'. Dan gebeurt het eerste wonder: Jezus ziet hem,
hoort hem en gaat hem niet voorbij. Hij heeft aandacht voor die verschoppeling
en meteen volgt het tweede wonder: de man is genezen!
Jezus is weer eens op weg met een hoop mensen. Ze verdringen
elkaar, ze duwen elkaar weg. De blinde heeft in dat gedrum geen schijn van
kans: ze
snauwen hem toe dat hij zijn mond moet houden. Maar Jezus is anders. Hij zegt: Roep hem. De
meute snapt niet dat Jezus naar die onbenul omziet, maar ze zeggen toch: Hou
moed, Hij roept u. De man springt op en gaat naar Jezus: Meester, zorg dat ik
weer kan zien. En Jezus geneest hem, door hem op te merken en enkele
woorden toe te spreken.
Jezus is anders.
Hij ziet en hoort die kleine mens. Hier en daar leeft die Jezus voort. In grote
namen van heiligen op de kalender. Maar vooral in gewone mensen, die nooit
genoemd of geroemd worden, omdat ook zij geen nieuws zijn. Jezus leeft voort in
mensen, die vandaag zijn zoals Hij. Mensen die door hun geloof genezen werden
en sindsdien anders zien en beter zien. Ze gaan de wereld met andere ogen
bekijken en zo verandert hun leven. Ze zijn door hun geloof genezen van hun
vroegere blindheid en kunnen nu op
hun beurt wonderen verrichten.
Het gebeurt elke dag: mensen, die afgesnauwd worden, opzij
geduwd. En plots is er iemand die hen opmerkt. Plots is er iemand, die hen
waardeert in dat algemeen misprijzen, die algemene vernedering en minachting.
En dan gebeurt het wonder: die kleine mens groeit, stijgt boven zichzelf uit.
Hij wordt méér en doet méér dan men ooit in hem zag en ooit van hem vermoedde.
Zó gebeuren wonderen. Zo komt er hoop en kleur en vreugde in
onze wereld. Zo komt er hoop en kleur en vreugde in het leven van kleine mensen.
In die tijd trokken de leerlingen voort, op weg naar
Jeruzalem
en Jezus ging voor hen uit;
zij waren ontdaanen ook die Hem volgden waren bevreesd.
Hij nam opnieuw de twaalf terzijde
en begon hun te spreken over wat Hem zou overkomen: 'Wij gaan nu naar Jeruzalemwaar de Mensenzoon
aan de hogepriesters en schriftgeleerden zal worden overgeleverd.
Zij zullen Hem ter dood veroordelenen aan de heidenen overleveren;
ze zullen Hem bespotten en bespuwen,
Hem geselen en doden,
maar drie dagen later zal Hij verrijzen.
Toen kwamen Jakobus en Johannes, de zonen van
Zebedeüs,
naar Hem toe en zeiden:
Meester, wij willen dat U voor ons doet wat wij U vragen.
Hij antwoordde hun:Wat wilt ge dan dat Ik voor u doe?
Zij zeiden Hem:Geef dat in uw glorie een van ons aan uw rechter-
en de ander aan uw linkerhand moge zitten.
Maar Jezus zei hun:Ge weet niet wat ge vraagt.
Zijt ge in staat de beker te drinken die Ik drink
en met het doopsel gedoopt te wordenwaarmee Ik gedoopt word?
Zij antwoordden Hem:Ja, dat kunnen wij.
Inderdaad,- gaf Jezus toe -
de beker die Ik drink zult gij drinken,
en met het doopsel waarmee Ik gedoopt word
zult gij gedoopt worden;
maar het is niet aan Mij
u te doen zitten aan mijn rechter- of linkerhand,
omdat alleen zij dit verkrijgenvoor wie dit is bereid.
Toen de tien anderen dit hoorden,
werden ze kwaad op Jakobus en Johannes.
Jezus echter riep hen bij zich en sprak tot hen:
Gij weet dat zij die als heersers der volkeren gelden,
hen met ijzeren vuist regeren
en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen.
Dit mag bij u niet het geval zijn;
wie onder u groot wil wordenmoet dienaar van u zijn,
en wie onder u de eerste wil zijnmoet de slaaf van allen zijn,
want ook de Mensenzoonis niet gekomen om gediend te worden,
maar om te dienenen zijn leven te geven als losprijs voor velen.
In die tijd nam Petrus het woord en zei tot Jezus:
Zie, wij hebben alles prijsgegeven om U te volgen.
Jezus antwoordde:
Voorwaar, Ik zeg u:
er is niemand die huis, broers, zusters,
moeder, vader, kinderen of akkers
om Mij en om de Blijde boodschap heeft prijsgegeven,
of hij ontvangt nu, in deze tijd, het honderdvoud
aan huizen, broers, zusters, moeders, kinderen en akkers,
zij het ook gepaard met vervolgingen,
en in de toekomstige wereld het eeuwige leven.
Veel eersten zullen de laatsten zijn
en veel laatsten eersten.
(Marcus 10,28-31)
Het is niet zo
dat wij slechts één keer in ons leven geroepen worden. Talloze keren, als wij
attent en ontvankelijk zijn horen we Jezus eigen roepstem, want doorheen ons
hele leven spreekt Hij ons zachtjes aan en richt Hij zich tot ons. Zo is ons
doopsel reeds een eerste roeping om van Hem te getuigen.
Verderop in ons
leven blijft zijn stem telkens weer klinken. Het kan gebeuren dat wij ontrouw
zijn aan die eerste roeping, die van ons doopsel uitgaat. Maar daarom geeft Hij
nog niet af: als wij ons niet afsluiten, roept Hij ons tot berouw en bekering.
Blijven wij wel trouw aan onze eerste roeping, dan blijft Hij ons verder
aanspreken, almaar verder op de weg van zijn genade en zijn goedheid, almaar
meer ook in de richting van de heiligheid die Hij met ons voorheeft.
De voorbeelden in
de Bijbel zijn legio. Zo werd Abraham geroepen om huis en land te verlaten en
op weg te gaan (Genesis 12,1). Petrus was zijn netten aan het herstellen en
werd daar weggeroepen (Matteüs 4,18). Matteüs, een tollenaar, moest zijn
dubieuze handeltje en werk opgeven (Matteüs 9,9) en de profeet Elisa diende dan
weer van zijn boerderij weg te trekken (1 Koningen 19,19). Merkwaardig en zeer
leerrijk is het verhaal van Nathanaël die zijn aarzeling, zijn terughoudendheid
moest laten varen.
Zonder ophouden
worden we geroepen, van het een naar het ander, altijd verder, we hebben geen
rustplaats meer, maar klimmen op naar onze eeuwige rustplaats, en gehoorzamen slechts
de innerlijke roep om klaar te zijn om de volgende te horen.
Zonder ophouden
is er die roepstem, almaar meer en almaar weer en almaar verder op de weg van
Jezus zelf. We moeten dat leren verstaan maar zijn vaak hardleers om aan te
nemen dat Jezus onder ons aanwezig blijft en ons blijft roepen. Als was het met
zijn eigen ogen, zijn eigen hand, zijn eigen stem geeft Hij ons een wenk, een
teken: Kom, volg Mij.
We hebben het
niet door dat Hij ook ons roept, op dit eigenste ogenblik. We denken aan de tijd
van toen, de eerste leerlingen en vergeten zo gemakkelijk dat Hij evenzeer tot
ons spreekt, hier en nu, in mensen die naast ons gaan.
Bij het Laatste
Avondmaal zei Jezus tot zijn leerlingen:
Als jullie Mij liefhebben,
zul je ter harte nemen wat Ik jullie opdraag.
En Ik zal de Vader vragen
jullie een andere Helper te geven,
die voor altijd bij jullie zal zijn.
Als iemand Mij liefheeft,
zal Hij mijn woord ter harte nemen;
dan zal mijn Vader hem liefhebben
en zullen We bij hem ons verblijf gaan houden.
Wie Mij niet liefheeft,
neemt mijn woorden niet ter harte.
Het woord dat jullie horen,
is echter niet mijn woord,
maar dat van de vader die Mij gezonden heeft.
Dat is het wat Ik jullie te zeggen had,
nu Ik nog bij jullie ben.
De Helper
die de Vader jullie in mijn naam zal zenden,
zijn heilige Geest,
zal jullie verder in alles onderrichten:
Hij zal jullie alles laten begrijpen wat Ik jullie gezegd
heb.
(Johannes 14,15-16 en 23-26)
De heilige Geest
laat zich moeilijk vatten in woorden. Maar Hij is aan het werk in mensen, waar
iets bijzonders van uitgaat: hun woorden, hun daden komen diep uit hun hart, en
wijzen ons de goede weg. Laten wij bidden om zulke mensen te worden, mensen bezield
door de Heilige Geest, in wie Jezus zelf woont en ook vandaag nog zichtbaar
wordt.
Heer God, geef ons die diepe genegenheid,
die onze blik op Jezus richt,
en die zijn hart wil zijn in deze harde wereld.
Geef ons de vreugde om dankbaar te leven
dankbaar voor alles wat we gekregen hebben
dankbaar voor alles wat wij mogen zijn.
Geef ons geduld:
geduld met anderen die anders zijn,
geduld met onszelf, omdat wij zwak zijn,
en soms veel tijd nodig hebben
om die mens te worden, die we willen zijn.
Geef ons warmte in de omgang met elkaar
en laat ons gevoelig worden voor elkaars leed:
het groot verdriet misschien
maar ook die kleine pijnen,
waaraan een mens traag doodgaat.
Geef ons die goedheid, die iedereen het beste gunt.
Die ons open en onbevangen naar mensen toekeert,
zonder argwaan of bijbedoelingen,
maar vol vertrouwen op hun
goede wil.
Geef ons trouw om het gegeven woord nooit te breken,
en om onze roeping niet te vluchten.
Geef ons zachtheid om te beseffen
hoe kleine wonden pijn kunnen doen
en zachtheid om nooit één mens te kwetsen.
(vrij naar Carlos
Desoete en Valeer Deschacht)
Die mooie gaven van de Geest wil ik u van harte toewensen op
dit feest van Pinksteren, deze zalige hoogdag van Gods Goede Heilige Geest.
Toen Petrus zich omdraaide zag hij dat de leerling van wie Jezus hield hen volgde
de leerling die zich tijdens de maaltijd naar Jezus
toegebogen had
om te vragen wie het was die Hem zou verraden.
Toen Petrus hem zag vroeg hij Jezus:
En wat gebeurt er met hem, Heer?
Maar Jezus antwoordde:
Het is niet jouw zaak of hij in leven blijft totdat ik kom.
MAAR JIJ MOET MIJ VOLGEN.
Op grond van deze uitspraak hebben sommige broeders en
zusters gedacht
dat deze leerling niet zou sterven,
maar Jezus had niet gezegd: Hij zal niet sterven,
maar: Het is niet jouw zaak of hij in leven blijft totdat Ik
kom.
Het is deze leerling die over dit alles getuigenis aflegt,
en het ook heeft opgeschreven.
Wij weten dat zijn getuigenis betrouwbaar is.
Jezus heeft nog veel meer gedaan:
als al zijn daden, een voor een, opgeschreven zouden worden,
zou de wereld, denk ik, te klein zijn voor de boeken
die dan geschreven moesten worden.
(Johannes 21,20-25)
Daags voor Pinksteren lezen we de laatste verzen uit het
Johannesevangelie. De voorbije weken, sinds Pasen, kregen we vele mooie
Bijbelteksten. De eerste lezing werd steevast genomen uit de Handelingen van de
Apostelen, en zo hoorden we het wel en wee, de vreugde en het leed van de
eerste christenen.
In het evangelie lazen we eerst de verschijningsverhalen, en
daarna, mooie maar vaak moeilijke teksten over het Laatste Avondmaal. In deze
weken na Pasen werd dag na dag op een of andere wijze de kern van ons geloof
belicht: lijden, dood en verrijzenis van Jezus. Dikwijls was er sprake van
moeilijkheden, die Jezus volgelingen zullen wachten ALS ZIJ HEM VOLGEN.
De kern van ons geloof: daarbij gaat het, leerden we en
weten we, over lijden, dood en opstanding van Jezus. Bovendien werd ons gezegd
dat Hij daartoe door de Vader was gezonden, en dat Hij ons zijn Geest, de
Helper en Trooster zal zenden, die ons inzicht zal bijbrengen en sterken.
Al bij al is het vreemd dat deze boodschap op verzet botst.
Minder nobele gedachten worden door
boodschappers allerhande langs zoveel kanalen naar ons toegestuurd, en oogsten
geen vervolging, hoogstens een meewarig spotlachje en soms wordt dwaze nonsens
zelfs op gejuich onthaald.
Waarom voorspelt Jezus dan zo nadrukkelijk vervolging aan
hen, die Hem trouw blijven. Eigenlijk is de verklaring eenvoudig: HEM VOLGEN
heeft weinig van doen met een wekelijks geprevelde geloofsbelijdenis in de mis.
Zolang ons geloof niet verder gaat, vallen wij evenzeer als zoveel Joden uit de
tijd van Jezus onder zijn kritiek: Dit volk eert mij met de lippen, maar hun
hart is ver van Mij.
HEM VOLGEN leidt echter wel tot tegenkanting als wij niet
alleen met de mond wat mooie woorden mompelen, maar ook metterdaad onze stem
durven verheffen en de handen uit de mouwen durven steken, wanneer in onze
wereld, in onze omgeving, in onze kerk
de machten van dood en kwaad het halen en de vorst van deze wereld triomfeert.
Dan vraagt Hij ons om HEM TE VOLGEN en niet de gemakkelijke
weg van vlug en vluchtig succes te kiezen, maar net als Hij ons leven af te
stemmen op alles wat deugd heet en lof verdient. Want alleen zo kunnen mensen
leven, vreugde en vrede vinden.
En daartoe is Hij toch in de wereld gekomen:
OPDAT ZIJ LEVEN
ZOUDEN HEBBEN
EN WEL LEVEN IN
OVERVLOED
---
Vader,
ik verlaat mij op U,
doe met mij wat Gij goedvindt.
Wat Gij ook met mij doen wilt,
ik dank U.
Tot alles ben ik bereid,
alles aanvaard ik,
als uw wil maar geschiedt in mij
en in al uw schepselen;
niets anders verlang ik, mijn God.
Ik leg mijn leven in uw
handen,
ik geef mij aan U, mijn God,
met heel de liefde van mijn hart,
omdat ik U bemin,
omdat het voor mij
een noodzaak van liefde is mij te geven,
mij zonder voorbehoud op U te verlaten,
met een oneindig vertrouwen;
want Gij zijt mijn Vader.
Amen.
Nogmaals was Jezus
verschenen aan zijn leerlingen.
Toen ze gegeten hadden,sprak Hij Simon
Petrus aan:
Simon, zoon van Johannes,
heb je Mij lief, meer dan de anderen hier?
Petrus antwoordde: Ja, Heer, U weet dat ik van U houd.
Hij zei: Weid mijn lammeren.
NOG EENS vroeg Hij:
Simon, zoon van Johannes, heb je Me lief?
Hij antwoordde: Ja, Heer, U weet dat ik van U houd.
Jezus zei: Hoed mijn schapen,
en VOOR DE DERDE MAAL vroeg Hij hem:
Simon, zoon van Johannes, hou je van Me?
Petrus werd verdrietig
omdat Hij voor de derde keer vroeg of hij van Hem hield.
Hij zei: Heer, U weet alles, U weet toch dat ik van U
houd.
Jezus zei: Weid mijn schapen.
Waarachtig, ik verzeker je:
toen je jong was deed je zelf je gordel om en ging je waarheen je wilde,
maar wanneer je oud wordt zal een ander je handen grijpen,
je je gordel omdoen en je brengen waar je niet naartoe wilt.
Met deze woorden duidde hij aan hoe Petrus zou sterven tot eer van God.
Daarna zei Hij:
VOLG MIJ
(Johannes 21,15-19)
In de dagen na Pasen kregen we reeds een tweetal keren het
evangelie van vandaag, onder meer op 18 april van dit jaar, de derde zondag van
Pasen. Daarom volgt hier in grote trekken de homilie van deze zondag.
Toewijding en
ontmoediging. We zien het hier bij Petrus en zijn vrienden. We zien het ook bij
vele mensen, die hun beste krachten wijden aan wat goed en waar en schoon is.
We kunnen soms denken dat alles verkeerd loopt, ondanks zoveel goede wil. Er is
zoveel krampachtigheid, zoveel vermoeidheid, zoveel gebrek aan vreugde.
Na de kruisdood
waren de leerlingen moe en ontmoedigd.
Hun droom was aan diggelen geslagen. Ze hadden hun werk van vroeger weer
opgenomen. En nu hadden ze niets gevangen. De moed zinkt hun in de
schoenen. Plots zegt een vreemde: 'Werp het net weer uit !' De vangst is buiten
alle verwachting. Het was de verrezen Heer zelf, die hun had toegesproken. Hun
werk wordt gezegend, zijzelf worden gezegend en de vermoeidheid is weg als zij
openstaan voor de Heer.
Sommige jaren
kunnen een donkere nacht lijken. We kunnen moe zijn en ontgoocheld. Laten we dan ons hart openen, naar de Heer zelf luisteren, en zo gaan inzien: toch is de Heer
aan het werk, ook al begrijpen wij dat een tijdlang of een lange tijd helemaal
niet! Het kan onze ontmoediging wegnemen, het kan ons genezen.
'BEMIN JE MIJ? vraagt
Jezus. Met Petrus stamelen wij: 'Heer, Gij weet alles, Gij weet dat ik U
bemin!' En dan vertrouwt Jezus ons mensen toe, op de weg die we gaan. Ons wordt
gevraagd om zorg te dragen voor de mensen, die ons zijn toevertrouwd.
BEMIN JE MIJ?
Misschien hebben wij zoals Petrus te snel geantwoord, en de vraag niet echt
begrepen. Daarom gaat Jezus verder. Eerst denk je dat je zelf de weg van de
liefde kan bepalen. Maar later zie je dat je in die liefde mensen moet volgen op HUN wegen, op de wegen die zij
gaan. Je omgordt jezelf niet meer maar je wordt door hen omgord. Ouders
kunnen hun eigen dromen hebben over hun kinderen. Zij hebben er alles voor over
om voor hen te zorgen. Ze geven het beste van zichzelf en ze hebben ook het
beste voor met hun kinderen. Maar naarmate zij het zwaartepunt van hun liefde
bij hun kinderen leggen, vullen die kinderen zelf deze liefde in met de zorgen
en de noden, die zij aanbrengen.
Zien wij in ons
leven die BEKERING VAN DE LIEFDE, die overgang van de liefde, zoals ik zou
willen liefhebben, naar de liefde die anderen mij vragen? De bekering van de
weg, die ik graag zou gaan, naar de weg die mij door het leven wordt
aangebracht?
Twee dingen zijn
merkwaardig in dit zo mooie stukje evangelie. Tot driemaal toe vraagt Jezus aan
Petrus: Heb je Mij lief?. Petrus is zelfs bedroefd dat de Heer hem bij
herhaling dezelfde vraag stelt. De betekenis is overduidelijk: de
onvoorwaardelijke, grenzeloze liefde voor de mensen is DE allerbelangrijkste
voorwaarde om aan Petrus de leiding en het gezag over Jezus volgelingen toe te
vertrouwen. Tot op vandaag kan hierin geen verandering bestaan: als die zelfvergeten
liefde ontbreekt, vervalt elke grond om mensen aan iemand toe te vertrouwen
binnen een gemeenschap van gelovigen. Het is een dwingende oproep tot een
permanent gewetensonderzoek bij elkeen, die hoe bescheiden ook enige
verantwoordelijkheid draagt in de Kerk: Hoe zie ik mijn taak? Gaat het mij
vooral om mijn eigen eer en glorie, of word ik door en door gedreven en bewogen
door de liefde tot Jezus en diegenen, die zijn weg willen gaan?
Daarnaast is er
dat raadselachtige zinnetje: toen
je jong was deed je zelf je gordel om en ging je waarheen je wilde, maar
wanneer je oud wordt zal een ander je handen grijpen, je je gordel omdoen en je
brengen waar je niet naartoe wilt.
Wie zijn leven tracht uit te bouwen in liefde, zorg en dienstbaarheid voor die
mensen, die hem zijn toevertrouwd, zal tijdens zijn leven wel eens meer
vaststellen dat die weg van overgave en liefde anders verloopt dan men tevoren
gedacht, gehoopt, gedroomd had.
In die tijd sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en bad:
Heilige Vader,
niet voor hen alleen bid Ik
maar ook voor hen die door hun woord in Mij geloven,
opdat zij allen één mogen zijn
zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U:
dat zij ook in Ons mogen zijn opdat de wereld gelove
dat Gij Mij gezonden hebt.
Ik heb hun de heerlijkheid gegeven die Gij Mij geschonken hebt,
opdat zij één zijn zoals Wij één zijn:
Ik in hen en Gij in Mij, opdat zij volmaakt één zijn
en opdat de wereld zal erkennen, dat Gij Mij hebt gezonden
en hen hebt liefgehad zoals Gij Mij hebt liefgehad.
Vader, Ik wil dat zij die Gij Mij gegeven hebt
met Mij mogen zijn waar Ik ben,
opdat zij mijn heerlijkheid mogen aanschouwen,
die Gij Mij gegeven hebt
daar Gij Mij lief hebt gehad
vóór de grondvesting van de wereld.
Rechtvaardige Vader, al heeft de wereld U niet erkend,
Ik heb U erkend,
en deze hier hebben erkend dat Gij Mij gezonden hebt.
Uw Naam heb Ik hun geopenbaard
en Ik zal dit blijven doen,
opdat de liefde waarmee Gij Mij hebt liefgehad
in hen moge zijn en Ik in hen.
(Johannes 17,20-26)
Het is opvallend hoe dikwijls Jezus dezer dagen voor zijn
leerlingen bidt, net voor Hij zal lijden en sterven, net voor zij Hem niet meer lichamelijk aanwezig zullen zien.
Laten wij ons aansluiten bij dit gebed met woorden van Manu
Verhulst
DIENSTKNECHT VAN GOD
Die het geknakte riet
niet breekt
maar weer optilt naar
het licht
en de kwijnende
vlaspit aanblaast met veel geduld.
Die in een geslagen
mens
de laatste veerkracht
aanport,
het leed geneest en
de tranen droogt.
Die recht laat
geschieden
zoals een geneesheer
een zieke geneest,
zonder geweld en
zonder lawaai
Zo heeft God zich
zijn dienstknecht gedroomd.
Zijn vreugde vloog
naar Hem uit als een duif:
verrassend, stil.
Zo wees Hij Hem de
weg
om helemaal de
dienstknecht naar zijn hart te zijn.
Bij het Laatste Avondmaal sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en
bad:
Heilige Vader,
bewaar in uw Naam hen die Gij Mij gegeven hebt,
opdat zij één mogen zijn zoals Wij.
Toen Ik bij hen was
bewaarde Ik in uw Naam hen die Gij Mij hebt gegeven.
Ik heb over hen gewaakt
en niemand van hen is verloren gegaan
behalve de man des verderfs,
want de Schrift moest vervuld worden.
Maar nu kom Ik naar U toe
en nog in de wereld zeg Ik dit,
opdat zij mijn vreugde ten volle in zich zouden bezitten.
Ik heb hun uw woord meegedeeld,
maar de wereld heeft hen gehaat
omdat zij niet van de wereld zijn
zoals Ik niet van de wereld ben.
Ik bid niet dat Gij hen uit de wereld wegneemt,
maar dat Gij hen bewaart voor het kwaad.
Zij zijn niet van de wereld
zoals Ik niet van de wereld ben.
Wijd hen U toe in de waarheid.
Uw woord is waarheid.
Zoals Gij Mij in de wereld gezonden hebt
zo zend Ik hen in de wereld,
en omwille van hen wijd Ik Mij aan U,
opdat ook zij in de waarheid aan U toegewijd mogen zijn.
(Johannes 17,11b-19)
In het evangelie
van vandaag horen we Jezus bidden voor zijn leerlingen. Vader, behoed hen voor de macht van het kwaad.
Zij zijn in de wereld, maar niet van de wereld, zoals ook Ik niet van de wereld
ben.
Van de wereld: we
hoeven het nieuws maar te beluisteren en dan horen we het wel: strijd om macht,
prestige, bezit. En vaak worden mensen gebruikt en misbruikt voor die
doeleinden. En even vaak worden mensen op die manier gekraakt en kapot gemaakt.
Niet zelden deinst de wereld er zelfs niet voor terug om hiervoor op
schijnheilige, leugenachtige wijze verheven idealen in te roepen.
Jezus weet wel
dat we vatbaar zijn voor wat er in de wereld te koop is, maar Hij hoopt dat we
aan die wereld niet het laatste woord geven. Hopelijk geven we, naar Jezus
voorbeeld, voorrang aan andere zaken zoals: mensen tot hun recht laten komen, macht
en economie gebruiken voor het welzijn van elke mens, en voor de zwaksten het
eerst, en trouw en liefde beleven, zodat mensen kunnen gelukkig zijn.
Dit ideaal van
Jezus is soms nog ver te zoeken en daarom bidden we met aandrang:
Tijdens het Laatste Avondmaal sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en bad:
Vader, nu is de tijd gekomen,
toon nu de grootheid van uw Zoon,
dan zal de Zoon uw grootheid tonen.
Hij heeft van u macht over alle mensen ontvangen,
de macht om iedereen die u hem gegeven hebt
het eeuwige leven te schenken.
Het eeuwige leven,
dat is dat zij u kennen, de enige ware God,
en hem die u gezonden hebt, Jezus Christus.
Ik heb op aarde uw grootheid getoond
door het werk te volbrengen dat u mij opgedragen hebt.
Vader, verhef mij nu tot uw majesteit,
tot de grootheid die ik bij u had voordat de wereld bestond.
Ik heb aan de mensen
die u mij uit de wereld gegeven hebt
uw naam bekendgemaakt.
Zij waren van u, maar u hebt hen aan mij gegeven.
Ze hebben uw woord bewaard,
en nu begrijpen ze dat alles wat u mij hebt gegeven, van u
komt.
Ik heb de woorden die ik van u ontvangen heb aan hen
doorgegeven,
zij hebben ze aanvaard en nu weten ze echt
dat ik van u gekomen ben, en ze geloven dat u mij hebt
gezonden.
Ik bid voor hen.
Ik bid niet voor de wereld,
maar voor de mensen die u mij hebt gegeven,
omdat zij van u zijn
alles wat van mij is, is van u, en alles wat van u
is, is van mij
en omdat in hen mijn grootheid zichtbaar geworden is.
Ik ben al niet meer in de wereld, ik ga naar u toe,
maar zij blijven wel in de wereld.
Heilige Vader, bewaar hen door uw naam,
de naam die u ook aan mij gegeven hebt,
zodat zij één zijn zoals wij één zijn.
(Johannes 17,1-11a)
maar zij blijven wel
in de wereld
Dikwijls kijken wij met heimwee naar de tijd van de eerste
christenen. Dikwijls bidden wij dat de geestdrift van de vroege Kerk ook onder
ons zou leven.
Vandaag horen we de keerzijde van deze vroegste tijd. Jezus
gaat weg uit deze wereld en bidt voor zijn leerlingen. Hij ziet reeds de
moeilijkheden, die hun deel zullen worden. Hij weet dat hun leven niet
zorgeloos zal verlopen, als Hij niet meer zichtbaar bij hen is. Hij kent hun
vertwijfeling en Hij weet dat hun leven soms zwaar zal zijn. Daarom dat kleine
zinnetje bij het Laatste Avondmaal: Ik bid u voor hen.
Jaren later zijn de moeilijkheden van de leerlingen geen
toekomstmuziek meer. Het leven was verder gegaan, en de leerlingen waren al die
jaren trouw gebleven aan het woord van Jezus. Maar, hoe aantrekkelijk de
boodschap van Jezus ook was, zij werden niet begrepen door de wereld.
Integendeel: zij werden verstoten en uitgesloten, ze werden vervolgd, omwille
van zijn Naam. Petrus schrijft daarover.
Zusters en broeders, wees niet verbaasd over de
vuurproef die u ondergaat; er overkomt u niets uitzonderlijks. Hoe meer u deel
hebt aan Christus lijden, des te meer moet u zich verheugen.
Ook dat was het
leven van de eerste christenen en het blijft nog altijd het leven van velen die
Jezus willen volgen. Het kan hard vallen in het dagelijkse leven, maar de
werkelijkheid kan niet anders zijn. Even voordien had Jezus nog gebeden:
Vader, de wereld kent U niet en ziet U niet. En daarom bid ik U voor hen:
dat Gij hen in deze wereld zou bewaren.
Ik heb onder de zon
iets gezien
dat voor wijsheid
doorging.
Het was
verbijsterend.
Er was een kleine
stad met weinig inwoners.
Een machtig koning
trok tegen het stadje op,
omsingelde het en
bouwde grote belegeringswerken.
Er woonde daar een
man van lage afkomst,
die wijs was en met
zijn wijsheid de stad had kunnen redden.
Maar niemand schonk
aandacht aan die onbeduidende persoon.
Ik zei daarom tegen
mezelf:
Wijsheid is beter dan
macht,
maar de wijsheid van
een mens van lage afkomst wordt geminacht
en zijn woorden
vinden geen gehoor.
Het is beter dat je
luistert naar de kalme woorden van de wijzen
dan naar het
geschreeuw van een heerser onder dwazen.
Wijsheid is beter dan
het wapengekletter van zon dwaas;
Ja, nu spreekt U rechtstreeks en niet in beelden.
Nu begrijpen we dat U alles weet
en dat niemand U iets hoeft te vragen,
nu geloven we dat U van God bent gekomen.
Jezus vroeg: Nu geloven jullie?
Er komt een tijd, en die tijd is er al,
dat jullie uiteengedreven worden,
dat ieder zijn eigen weg gaat
en Mij alleen achterlaat.
Maar Ik ben niet alleen,
want de Vader is bij Mij.
Ik heb dit gezegd opdat jullie vrede vinden bij Mij.
Jullie zullen het zwaar te verduren krijgen in de wereld,
maar houd moed:
Ik heb de wereld overwonnen.
(Johannes 16,29-33)
Ontroerend is het om telkens weer vast te stellen hoe teder
en menselijk Jezus tot zijn vrienden spreekt in dit uur van afscheid. Hij
begrijpt ten volle hun droefenis. In de voorbije drie jaar hadden zij, in zijn
gezelschap en als zijn vrienden, ervaringen meegemaakt, die tevoren ongezien en
ongehoord waren.
Nu is het ogenblik van afscheid daar: Hij zal uit deze
wereld weggaan, en wat er daarna gaat komen kunnen zij niet vermoeden. Hij,
Gods eigen Woord, Gods eigen Zoon, begrijpt dat ten volle. Hij begrijpt dat dit
moment weegt, omdat Hij door en door mens is zoals wij.
De situatie van het Laatste Avondmaal kan nog het best
vergeleken worden met het afsterven van een geliefde. Zo voelen de leerlingen
zich: Hij, die zoveel voor hen betekende, Hij die zoveel troost en zoveel hoop
bracht in de dagelijkse dagen, Hij zegt nu openlijk: Ik zal weggaan.
We hebben het ook al meegemaakt. Een geliefde die afscheid
neemt. Ook als wij geloven kan zon afscheid wegen. We klampen ons vast aan
zoveel herinneringen, we worden getroost door ons geloof, door zijn woord: In
het huis van mijn Vader is ruimte voor velen.
Maar we blijven mensen, arm en klein. En het vooruitzicht
weegt: Hij of zij, mijn man of vrouw, mijn kind, mijn meest geliefde , Hij of
zij, die gaat nu weg en zal er voortaan niet meer zijn, lijfelijk, zichtbaar,
tastbaar.
Zo voelden de leerlingen zich. En daarom zegt Jezus telkens
weer in telkens andere woorden: Laat uw hart niet verontrust worden. Geloof
Mij toch, Ik blijf bij jullie, ook al zal mijn aanwezigheid vanaf nu anders
zijn.
Aangrijpend is dit getuigenis. Zelfs in dit ultieme
ogenblik, nu de vorst van deze wereld lijkt te triomferen, blijft Hij herhalen:
Heb goede moed! Ik heb de wereld overwonnen. Ook nu nog kunnen jullie vrede
vinden in mijn Woord.
Tijdens het Laatste Avondmaal sloeg Jezus zijn ogen ten hemel:
Heilige Vader,
Ik bid niet alleen voor hen,
maar voor allen die door hun verkondiging in Mij geloven.
Laat hen allen één zijn, Vader.
Zoals U in Mij bent en Ik in U, laat hen zo ook in Ons zijn,
opdat de wereld gelooft dat U Mij hebt
gezonden.
Ik heb hen laten delen
in de grootheid die U
Mij gegeven hebt,
opdat zij één zijn zoals Wij:Ik in
hen en U in Mij.
Dan zullen zij volkomen één zijn
en zal de wereld begrijpen dat U Mij hebt
gezonden,
en dat U hen
liefhad zoals U Mij liefhad.
Vader, U hebt hen aan Mij geschonken,
laat hen dan zijn waar Ik ben.
Dan zullen zij de grootheid zien die U mij gegeven hebt
omdat U Mij al liefhad voordat de wereld gegrondvest
werd.
Rechtvaardige Vader,
de wereld kent U niet, maar Ik ken U,
en zij weten dat U
Mij hebt gezonden.
Ik heb hun uw naam bekendgemaakt
en dat zal Ik
blijven doen,
zodat de liefde waarmee U mij liefhad in hen zal zijn
en Ik in hen.
(Johannes 17,20-26)
Halfweg tussen Hemelvaart en Pinksteren, de tussentijd van de
afwezigheid van Jezus, de tijd van groot gemis en intens verlangen. Elk jaar
beleven wij die tijd opnieuw: dezelfde stemming wordt in ons wakker gemaakt.
Kom, Heer Jezus, kom!, de laatste woorden uit het boek van de Openbaring,
zelf het laatste boek van de Schrift. In deze tussentijd leven wij ons leven.
Kom, Heer Jezus, kom!, het was toen al een onnoemelijk
verlangen, dat nooit tot rust kan komen, zonder het weerzien van de meest
Geliefde. Zo raak hadden de leerlingen het al gezegd, op de weg naar Emmaüs,
toen zij aan hun vreemde reisgezel vertelden wat er tevoren in Jeruzalem
gebeurd was: En wij die gehoopt hadden
En wij die gehoopt hadden Voor hoeveel mensen in hoeveel eeuwen
was het de uitdrukking van de diepste hunkering, die hier niet te vervullen is?
Voor hoeveel mensen in hoeveel eeuwen was het al het heimwee dat ons altijd
voortdrijft, rusteloze zoekers als wij zijn?
Wij, mensen, zijn onaf. We zullen hier ook altijd onaf zijn, nooit
geheel tot rust gekomen. Altijd jaagt die onvolkomenheid ons voort. De honger
in ons hart blijft altijd honger, de dorst naar leven blijft onlesbaar. Altijd
lokt er een einder, die verder ligt. Altijd wenkt er een verwachting, die méér
inhoudt. De hemel, zeggen wij, omdat we geen beter woord hebben. Maar die hemel
is geen land of zee, het is die haven, waar we eindelijk thuiskomen. Waar elke
hunkering, heel diep in ons, gestild wordt in Gods liefdevolle tederheid.
Kom, Heer Jezus, kom. Laat ons iets proeven van die volkomen rust,
waar wij zo naar uitzien en waar wij voorgoed geborgen zullen zijn bij onze
God, de Eeuwige, de Algoede naar wie wij altijd op zoek en op weg zijn: de Heer
van tijd en eeuwigheid, die ook onze meest Geliefde wilde zijn.
Om eenheid
Erbarmen, Heer,
die in uw doodsangst hebt gebeden
om eenheid onder ons, om vrede:
duld onze oorlogen niet meer.
Laat niet meer toe,
O Heer, dat wij elkaar bevechten
met het gelijk van onze rechten;
ach, wij zijn zelf de veten moe.
Breek af de wal
die ons omsluit, de hoge toren
waarin wij weigeren te horen
wat broeders vragen in het dal.
En demp de kloof,
gegraven door ons beter weten,
waarachter wij zijn neergezeten
in ons hoogmoedige geloof
Want met elkaar
zijn wij eenmaal u, Heer, gegeven,
zijn wij met ons gespleten leven
alleen in u verenigbaar.
Maak ons dan één,
breng ons voortaan elkander nader,
de kinderen van de zelfde Vader,
zijn liefde om ons allen heen.
Michel van der Plas
P.S. Onder de titel Verweesd achtergebleven, wachtend op
hulp schreef Mark Van de Voorde een mooie, eigentijdse
bezinning over deze tussentijd. Je kan die vinden op www.rorate.com . De auteur was destijds
hoofdredacteur van Kerk & Leven.