Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
02-12-2010
DOORDENKEN OP DONDERDAG
DOORDENKEN OP DONDERDAG
In de metro was de kaartjescontroleur de kaartjes aan het knippen, in plaats van ze te bekijken. Deze nieuwe bezigheid toelichtend wees de kaartjesknipper er op, dat zelfs de regels van de metro tegenwoordig aan het veranderen waren, juist als de politiek, want er was nu geen eerste klas meer en dus waren er geen kaartjes-controleurs meer nodig. Hij zei evenwel, dat hij gehoord had, dat ze binnenkort de regels weer eens zouden veranderen en dat er dan weer wel een eerste klas zou zijn. En de kaartjescontroleur vroeg of er geen kans was, dat ze de regels van de godsdienst tijdelijk veranderden om de gelovigen eens te laten uitblazen. Maar de abbé zei, dat het moeilijke van de godsdienst was, dat er nooit uitgeblazen werd en dat je de hele weg derde klas moest reizen.
De trein ratelde voort door de tunnel
en de muren zongen espère, espérons, espérez, maar de abbé kon de letters niet zien. Het kleine meisje zat naast hem met de kat in het mandje op haar knie en de abbé zat met zijn koffer op zijn knie. Tegenover hen zat een dikke oude vrouw, die tegen het meisje glimlachte. De kat was een poosje rustig en de abbé voelde zich onbehagelijk om daar te zitten en niet met het meisje te praten.
Hoe heet jij?, vroeg hij aan het meisje. Mijn naam is Armelle, zei het kleine meisje. Dat is een erg mooie naam, zei de dikke mevrouw aan de overkant.
Maar abbé Gaston luisterde al niet meer.
Ofschoon er geen bovennatuurlijke betekenis gehecht kon worden aan deze coïncidentie, dacht hij aan de andere Armelle en hoe ze er als een madeliefje had uitgezien wanneer ze over het gras liep in haar kleine witte jurk met haar kleine-meisjes-haar opgebonden met een lichtblauw lint. En aan Otto Braunschwig en aan Rachel en de majoor en aan kanunnik Litry
en aan al die mensen die God van de abbé had weggenomen
dacht hij eveneens, en ook of God hen oud of jong zou doen verrijzen op de laatste Oordeelsdag.
De trein ratelde voort door de tunnel, maar de abbé lette niet op de stations, want hij dacht na over Gods geheimen en hoe weinig hij er van begreep.
Een ervan meende hij evenwel te begrijpen, en dat was waarom de werkers in de wijngaard allemaal een tienling kregen, of ze nu de hitte van de dag gedragen hadden of niet. Hij geloofde dat het was, omdat zoveel van de arbeid zijn eigen beloning was, juist zoals zoveel van de wereld zijn eigen straf was.
Abbé Gaston besefte plotseling dat hij als priester zeer gelukkig geweest was. En zelfs nu, nu hij blind en kreupel was, nu hij kilometers epistels en evangelies uit zijn hoofd moest leren, zelfs nu wist hij dat hij gelukkig zou zijn, als inwonend kapelaan bij de zusters.
Abbé Gaston lachte bijna hardop toen zijn kat, Sint-Joannes van het Kruis, begon te miauwen. Het is een poes, legde hij onnodig uit aan de dikke vrouw aan de overkant.
De trein ratelde voor door de tunnel.
Abbé Gaston begon in stilte te bidden, voor zes Trappisten, die in China vermoord waren, maar ook voor de rest van de wereld bad de abbé: dat de Heer Jezus zich voorover mocht buigen en de wereld mocht aanraken en gladstrijken.
Bruce Marshall: De werkers van het elfde uur, pp.314- 315
De advent is een innige tijd van heimwee naar Licht, in het donker van de dagen en het donker van ons leven. Het is een tijd van verstilling en meer toeleg op het bidden.
Maar ons binnenste binnen vertaalt zich in ons buitenste buiten. Daarom werkt Welzijnszorg al jaren aan: Armoede uitsluiten!
Zo is de advent een tijd van helen, binnenin een beetje genezen, en een tijd van delen, meer oog en openheid naar buiten.
Een tijd van hoop voor elke arme mens, die uitzicht mist, door wat dan ook: armoe en gebrek, of leegte binnenin. En misschien zijn wij zelf die arme mens wel: Arm, en beschaamd zo arm te zijn (M. Vasalis).
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
Zoals het was in de dagen van Noach,
zo zal het zijn wanneer de Mensenzoon komt.
Want zoals men in de dagen voor de vloed
alleen maar bezig was met eten en drinken,
met trouwen en uithuwelijken,
tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging,
en zoals men niet wist dat de vloed zou komen,
totdat die kwam en iedereen wegnam,
zo zal het ook zijn
wanneer de Mensenzoon komt.
Dan zullen er twee op het land aan het werk zijn,
van wie de een zal worden meegenomen
en de ander achtergelaten.
Van twee vrouwen die samen aan de molen draaien,
zal de ene worden meegenomen
en de andere achtergelaten.
Wees dus waakzaam,
want jullie weten niet op welke dag jullie Heer komt.
Besef wel:
als de heer des huizes had geweten
in welk deel van de nacht de dief zou komen,
dan zou hij wakker gebleven zijn
en niet in zijn huis hebben laten inbreken.
Daarom moeten ook jullie klaarstaan,
want de Mensenzoon komt op een tijdstip
waarop je het niet verwacht.
(Matteüs 24,37-44)
De val van Icarus, het is een prachtig schilderij van Brueghel. Jammer dat de afbeelding zo klein is, want de schilder toont iets enigs: de grootste dingen worden achteloos voorbijgezien en het kleine alledaagse eist alle aandacht. Icarus heeft die grootse droom te vliegen maar valt uit de hemel. Toch gaat alles gewoon door. De man bij de ploeg hoort de plons, doch de kreet gaat verloren: voor hem is er niets gebeurd. Mensen op het schip zien de jongen, die neerstort, maar zij zeilen rustig door. En de zon blijft schijnen op de benen van de jongen die verdrinkt. Zoals het ging in de dagen van Noach, zo ging het toen Icarus uit de hemel viel, zo gaat het bij de komst van Jezus, vergeten en voorbijgezien. Er zijn wel dingen die meer belang hebben!
Jezus zegt om niet te leven alsof er niets aan de hand is. Het dagelijkse heeft zijn plaats, maar als het daarbij blijft, dan blijft het leven klein en arm. Daarom is het tijd om open te staan voor Hem die ons leven meer inhoud kan geven. Mensen reageren heel verschillend op de komst van de Heer. Twee mannen op dezelfde akker, twee vrouwen in hetzelfde huis: de éne doet gewoon voort, de andere verheugt zich om God, die dichtbij komt. De éne ziet alléén de banale kleinheid, de andere heeft oog voor het grootse dat gebeurt in daagse dingen. De éne sluit zich af, de andere laat God toe in zijn leven. Wie attent of waakzaam leeft, leeft met open oog en oor. Hij hoort en ziet ook meer vanuit zijn verlangen naar Gods komst in onze wereld en in ons leven, vanuit zijn verlangen naar de Emanuel, God in ons midden. Zo iemand is dan ook op elk ogenblik bereid om God in zijn leven te ontvangen.
Die komst van de Heer is meestal onopvallend, en onverwacht, zoals toen in Bethlehem. Maar Hij komt in zoveel vormen. Het lied heeft gelijk: Hij komt tot ons, gans onverwacht, in duizend, duizend dingen; Hij komt in 't morgenuur, in dauw van nieuwe dingen; Hij komt in heel de dag, in arbeid aan de dingen; Hij komt als 't avond is, in 't sterven van de dingen.
Advent en Kerst brengen telkenjare dat grote wonder weer voor ogen: omdat Hij niet ver wou zijn, is de Heer gekomen. Maar Hij staat midden onder ons als Hij, die wij niet kennen.
Laten wij dus attent zijn, opmerkzaam, luisterbereid en ge-hoor-zaam, want zijn liefde is ons nabij in duizend, duizend dingen.
Maar enkele weken geleden zei Jezus nog: Zal de Mensenzoon bij zijn komst geloof vinden op aarde?
hoe, terwijl de oudere mensen eerbiedig, vol hartstocht
op die wonderlijke geboorte wachtend, er altijd
kinderen zijn die niet per se wilden dat het gebeurde
schaatsend op een vijver
aan de rand van het bos;
zij vergaten nooit dat
zelfs het verschrikkelijke martelaarschap
zich moet voltrekken
ergens in een hoek
op een rommelige plek,
waar de honden doorgaan met hun hondse leven
en het paard van de beul
zijn onschuldige billen schurkt aan een boom.
Op Brueghels Icarus bijvoorbeeld,
zoals alles zich op zijn dode gemak
van de ramp afkeert ;
de man achter de ploeg
zou de plons gehoord kunnen hebben,
de verloren kreet
maar voor hem was het geen belangrijk fiasco ;
de zon scheen, zoals het moest,
op de witte benen
die verdwenen in het groene water ;
en het kostbare, fragiele schip,
dat iets merkwaardigs gezien moet hebben,
een jongen, die uit de hemel viel
moest ergens heen
en zeilde rustig door.
W.H. Auden.
BEKNOPTE TOELICHTING
Icarus (Latijn) of Ikaros (Grieks) is een figuur uit de Griekse mythologie. Hij wordt vaak genoemd in verband met zijn vader Daedalus.
Omdat Icarus en Daedalus door koning Minos gevangen worden gehouden op Kreta, bedenkt Daedalus een manier om te ontsnappen: hij bouwt vleugels van een houten raamwerk, veren en was.
Omdat de was niet mag smelten, waarschuwt Daedalus Icarus om niet te hoog en te dicht bij de zon te vliegen, maar ook niet te laag, omdat de vleugels te zwaar zouden worden van het zeewater.
In zijn enthousiasme wordt Icarus echter roekeloos; hij vliegt te hoog zodat de was toch smelt en hij neerstort in de Egeïsche Zee.
De restaurants op de Place du Maréchal Haig waren fel verlicht. Binnen barnstenen ijsbergen zaten opgepoetste mannen met hun opgepoetste vrouwen hun lichaam vol te proppen, zodat hun zielen konden doorgaan met ongehoorzaam te zijn aan God. Op de trottoirs wandelde een woud van synthetische concubines op jacht naar een vroege verdienste. In de duisternis leken hun gezichten op manen, die aan onzichtbare draden hingen, maar als de abbé dichterbij kwam, zag hij dat ze ook handen en benen hadden. De abbé bad in stilte een gebed voor hen, maar hij bad niet vurig, omdat hij dacht dat ze niet zo slecht waren als een heleboel vrouwen, die naar de kerk gingen. Abbé Gaston hoopte dat de Heer niet te slecht over de hoeren zou denken.
Het gebeurde niet dikwijls dat dergelijke vrouwen de abbé aanspraken, en wanneer ze dat deden antwoordde hij hun altijd hoffelijk, daar hij zich herinnerde hoe de Heer tot Maria Magdalena gesproken had. Hij was dus beleefd, toen een jonge vrouw, met een brandende sigaret in haar mond, tegen hem opbotste en zich verontschuldigde. Hij verontschuldigde zich ook en boog ernstig terug. Toen herkende hij haar:
Armelle, riep hij uit. Wat doe je hier in s hemelsnaam?
Het meisje was duidelijk geschrokken en uit haar humeur door deze ontmoeting.
Monsieur labbé, het is niets om U over op te winden, zei ze.
Maar dat is het juist wel, zei de abbé. Het is meer dan twee jaar geleden, dat ik je het laatst heb gezien. Toen hij haar bekeek, was de abbé verbaasd dat ze niet duur gekleed was. Ze droeg een goedkoop blauw mantelpak en een kunstzijden roze blouse, aan de hals vastgemaakt met een ijzeren broche. Armelle, meisje, moest het zó ver komen? vroeg hij.
Begin alstublieft niet tegen me te preken, Monsieur labbé, zei Armelle. Ze probeerde te glimlachen terwijl ze sprak, maar haar bleke gezicht stond treurig, en haar lippen, onder de pleister van de leugen, stonden eveneens droevig. U bent een goed mens en U bent altijd vriendelijk voor me geweest, en ik vind U heel aardig, maar ik geloof niet dat U begrijpt, wat ik heb moeten doorstaan.
Vertel het maar, zei de abbé zachtjes.
Er is niet veel te vertellen, zei Armelle. Moeder stierf. Ze liet heel weinig geld na. De begrafenis en de dokter moesten betaald worden. En toen werd ik bij Bisberot ontslagen..
Ik geloof dat ik t begrijp, zei de abbé. Maar de pastoor en abbé Moune? Hebben zij niet aangeboden om je te helpen?
Priesters beloven van alles, maar ze helpen zelden, zei Armelle.
Maar je hebt ze toch zeker verteld, dat je in moeilijkheden zat? zei abbé Gaston.
Ik heb t aan abbé Moune verteld, zei Armelle. Hij bood me tien francs aan en zei, dat hij voor me zou bidden.
Ik heb in mn hele leven nog nooit zo iets schandelijks gehoord, zei abbé Gaston. Tien francs! Maar waarom heb je niet geschreven om me dat te vertellen? Ik heb wel niet veel geld, maar ik zou je toch hebben kunnen helpen. Waarom heb je mijn brieven niet beantwoord. Je moet toch beseft hebben, dat ik me zorgen over je maakte?
Het spijt me, Monsieur labbé, werkelijk, zei Armelle. Maar Zuid-Amerika is een heel eind weg en in die tussentijd moest ik leven. En toen U schreef, schaamde ik me. Probeer het alstublieft te begrijpen.
De abbé begreep het maar al te goed. Considerate lilia agri quomodo crescunt: non laborant neque nent, had de Heer gezegd. Maar zelfs leliën op het veld zouden in Parijs niet kunnen groeien zonder te werken of te spinnen. Sint-Jan de Doper zou het moeilijk gevonden hebben om van sprinkhanen en wilde honing te leven op de Boulevard de Clichy. Heldendaden, die mogelijk waren in een zandwoestijn, waren praktisch onuitvoerbaar in een stratenwoestijn.
Wel, ik zal meer doen dan voor je bidden, zei de abbé. En ik zal je ook meer dan tien francs geven, zei hij, terwijl hij Armelles hand in de zijne nam en met een schok de afbladerende rose lak van haar nagels opmerkte. Het eerste wat ik ga doen, is jou mee naar huis nemen en je een goed maal geven. Daarna kunnen we plannen maken. Maar één ding is zeker en dat is, dat je met dit soort leven voor altijd breekt. Hij liet haar hand los, hing zijn stok over zijn arm en zette het mandje met de kat er in op de grond. Toen nam hij haar gezicht tussen zijn handen, zoals hij gewoon was te doen toen ze nog een kind was, en keek haar teder in de vermoeide ogen. 'Armelle, wat je gedaan hebt, is heel verkeerd, zei hij.
Ach, monsieur labbé, zei Armelle, ik weet t allemaal wel. Er lag moeheid op haar gezicht terwijl ze sprak, maar de abbé meende, dat er ook een zekere zachtheid te zien was.
En ik moet niet alleen voor jou een diner koken, zei de abbé, die probeerde haar te doen glimlachen. Ik moet ook nog koken voor Sint Franciscus Xaverius. Sint Franciscus Xaverius is mijn nieuw poesje, legde hij uit, terwijl hij naar het mandje op het trottoir wees, waaruit hernieuwd gemiauw opsteeg.
Het lachje, waarop de abbé gehoopt had, verbreedde zich over het gezicht van Armelle. Daardoor zag ze er erg jong uit.
ik ben gek op poesjes, zei ze. Mag ik hem alstublieft voor u dragen. t Is wreed om hem in die mand te houden.
Je zult hem stevig vast moeten houden, want anders loopt hij weg, zei de abbé, terwijl hij zich voorover boog om de mand open te maken. Het katje kronkelde zich toen hij het uit het mandje nam
maar toen had Armelle reeds de benen genomen en was verdwenen.
Bruce Marshall: De werkers van het elfde uur, pp. 87-89
Christus Koning is bij Lucas geen koning in triomf, het is de lijdende dienaar Jezus, vermoord door machten, die de duivel en het kwaad dienen.
Het is de mens, die ten dode toe, vermorzeld wordt door de zonde, die de wereld regeert.
In de persoon van Jezus verwerpt God de macht van het kwaad en van hen die de kwade dienen.
Hij kiest ten volle de kant van alle slachtoffers die moeten lijden onder de zonde en het kwaad die zo vaak triomferen.
Toen Jezus aan het kruis hing, stond het volk toe te kijken maar de overheidspersonen lachten Hem uit en zeiden: Anderen heeft Hij gered;laat Hij zichzelf eens redden als Hij de Messias van God is,de uitverkorene!
De soldaten brachten Hem zure wijn, en ook zij voegden Hem spottend toe: Als Gij de koning der Joden zijt, red dan Uzelf.
Boven Hem stond als opschrift in Griekse, Romeinse en Hebreeuwse letters: Dit is de koning der Joden.
Ook een van de misdadigers die daar hingen hoonde Hem: Zijt Gij niet de Messias? Red dan Uzelf en ons.
Maar de andere strafte hem af en zei: Heb zelfs jij geen vrees voor God terwijl je toch hetzelfde vonnis ondergaat? En wij ondergaan dat vonnis terecht, want wij krijgen wat wij door onze daden verdiend hebben; maar Hij heeft niets verkeerds gedaan.
Daarop zei hij: Jezus, denk aan mij wanneer Gij in uw Koninkrijk gekomen zijt.
En Jezus sprak tot hem: Voorwaar, Ik zeg u: vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs. (Lucas 23,35-43)
Christus Koning, de Lijdende Dienaar
De eeuwen door vormden mensen zich een beeld van God. Die Godsbeelden zeggen dikwijls veel over onszelf, en weinig over God. Zo wordt God iemand die naar ons luistert, en die moet zorgen dat ons niets overkomt. Hij wordt de Almachtige, die onze kant kiest.
Wie iemand is, zien we soms aan zijn woorden, maar vooral aan zijn manier van leven. Woorden alleen kunnen zo bedrieglijk zijn. Om God te leren kennen, moeten wij naar Jezus kijken: wat Hij zei, wat Hij deed. In Hem zien we God zelf. Vandaag vieren we ChristusKoning . Maar wie of hoe is die Koning? Er is maar één antwoord: die Koning is de Lijdende Dienaar. Omdat Hij moest lijden onder het gewicht van het kwaad wordt Hij de koning van ons hart, en mogen wij Hem de Koning van het Heelal noemen. Want Hij heeft ons gered uit de macht van de duisternis en ons de verlossing gebracht uit de heerschappij van allen, die het kwade dienen.
In Jezus zien wij geen machtige heerser, maar de Lijdende Dienaar. Christus Koning is geen feest van triomf. Hij is een andere Koning: Hij wilde bevrijden, wie door het kwaad gebroken worden. Daarom moest Hij lijden, ten dode toe vermorzeld en ook zelf gebroken worden. Zo had Hij trouwens, die avond van het laatste samenzijn, nog voorspeld in een veelzeggend beeld, toen Hij het brood brak: Dit ben Ik zelf, voor jullie, gegeven en gebroken! Opdat jullie leven zouden hebben!
Mochten wij dat eens opnemen in ons hart en als christenen totaal anders leven! Mochten wij, als minderheid, eens tegen de stroom ingaan. En net als Jezus, de ChristusKoning, niet gedreven worden door de wijsheid van deze wereld, maar bekommerd zijn om wie door deze wereld vervolgd worden. Slechts zo kunnen wij Hem volgen, die meer herder dan Koning is.
Het is aan ons: kiezen wij voor die Koning, die de goede Herder is? Kiezen wij voor de machten der aarde en de afgoden van onze tijd, of voor de Koning van het Koninkrijk van God? De Koning, die opkomt voor al wie verdrukt en verworpen werd en daarom ook zelf verdrukt en verworpen werd.
En daarom tot op vandaag verworpen en verdrukt wordt.
Met zoveel onschuldigen, die niet van tel zijn voor de machten van het kwaad, die nog zo vaak als wijsheid gelden in de wereld.
Bruce Marshall is in deze tijd van zwartgallige literatuur een plezierige uitzondering. Dit wil niet zeggen dat hij daarom niets ernstigs te zeggen heeft, wel dat hij de wereld beziet met ogen die niet alleen schaduw zien. Hij is niet blind voor de ellende van de wereld, maar dat verhindert hem niet van tijd tot tijd de humor ervan te genieten. En bovenal: hij heeft oog voor de menselijke solidariteit; wij zijn allemaal een stelletje stakkerds, maar juist daarin vinden wij elkaar, zonder verwijt, beseffend, hoe vaag dan ook, dat onze gezamenlijke ellende op een gezamenlijke verlossing wacht.
Neem het geval van Abbé Gaston, de hoofdpersoon in Bruce MarshalI's roman. Hij is hulpkapelaan aan een Parijse kerk; zijn collega's vinden hem een niet ongevaarlijke zonderling, die met zijn vreemde apostolaatsmethoden eigenlijk meer kwaad dan goed brouwt. Nu is Abbé Gaston ongetwijfeld een zonderling: hij probeert namelijk in de oorspronkelijke geest het evangelie te prediken; dit brengt hem in conflict met zijn overheden, maar ook met allerlei andere lieden. Niettemin is Abbé Gaston geenszins een heilige; hij is menselijk genoeg om het land te hebben aan zijn mislukkingen en de mensen die hem tegenwerken. Maar hij is net heilig genoeg om toch door te gaan met lief te hebben, of het een gevallen meisje, een Duits soldaat in de eerste wereldoorlog, een onderduiker in de tweede, of een gevlucht Jodinnetje is. Misschien is hij daarom toch wel heilig, omdat zijn hart, hoe vaak het ook gestoten wordt, toch open blijft. om alle ellende te delen en alle liefde te geven.
Rond het leven van Abbé Gaston schetst Bruce Marshall in levendige tekening het leven van Parijs en de hele lachwekkende en zielige vertoning die wij de wereldgeschiedenis noemen.
De abbé vroeg zich af of het wegens zijn betrekkelijk comfort was dat de vroomheid zich niet zo snel door het bataljon verspreid had als hij in het begin van de oorlog had verwacht. De meesten van zijn kameraden respecteerden zijn ambt en slechts weinigen beledigden het, ofschoon er nog minder waren, die zijn geestelijke hulp vroegen, behalve dan als ze wisten dat ze gingen sterven.
In de loopgraven trotseerden ze dapper de dood, pijn en ongemak en buiten de loopgraven zopen, speelden en hoereerden ze.
Ofschoon een dergelijke ontspanning waarschijnlijk niet door de moraaltheologen zou worden aanbevolen, trof het de abbé toch minder dan hij zich vroeger had voorgesteld.
DE ZONDEN VAN DE SOLDATEN WAREN DE BREDE ROYALE ZONDEN VAN DE ONNADENKENDEN, EN WERDEN BEDREVEN ONDER DE HEVIGSTE BEKORINGEN; NOOIT WAREN ZIJ DE BEREKENDE GEMEENHEDEN VAN DE RESPECTABELEN.'
Bruce Marshall: De werkers van het elfde uur, p. 15
In deze donkere dagen van november spreken de lezingen van het einde der tijden. De taal kan beangstigend klinken maar hoeft ons niet angstig te maken.
De Blijde Boodschap belooft ons dat dit einde een nieuw begin inluidt: de voltooiing van het Rijk van God. Dat Rijk van God, dat nu al midden onder ons is, maar vaak onooglijk klein en onopvallend, en even vaak vertrapt en verdrukt.
Dat Rijk van God zal komen in alle heerlijkheid en de bevrijding, waar wij zo naar uitzien, zal volle werkelijkheid worden.
In die tijd merkten sommigen op dat de tempel was versierd met fraaie stenen en wijgeschenken.
Maar Jezus zei: 'Wat jullie hier zien er zullen dagen komen waarop geen steen op de andere zal blijven; alles zal worden afgebroken.
Ze stelden hem toen de vraag: Meester, wanneer zal dat allemaal gebeuren en aan welk teken kunnen we dat herkennen?
Jezus zei: 'Let op, laat je niet misleiden. Want er zullen velen komen die mijn naam gebruiken en zeggen: Ik ben het, of: De tijd is gekomen. Volg hen niet!
Als jullie berichten horen over oorlog en opstand, raak dan niet in paniek. Die dingen moeten eerst gebeuren, maar dat is nog niet meteen het einde.
Hij ging verder: Het ene volk zal tegen het andere ten strijde trekken en het ene koninkrijk zal de strijd aanbinden met het andere, er zullen zware aardbevingen komen en hongersnoden en epidemieën alom, en er zullen aan de hemel grote en verschrikkelijke tekenen verschijnen.
Maar eerst zullen jullie worden mishandeld en vervolgd en uitgeleverd aan de synagogen, jullie zullen worden opgesloten in de gevangenis en worden voorgeleid aan koningen en gouverneurs omwille van mijn naam.
Dan zullen jullie moeten getuigen. Bedenk wel dat jullie je verdediging niet moeten voorbereiden. Want ik zal jullie woorden van wijsheid schenken die door geen van je tegenstanders kunnen worden weerstaan of weersproken.
Zelfs je ouders en broers, verwanten en vrienden zullen je uitleveren, sommigen van jullie zullen worden terechtgesteld, en jullie zullen door iedereen worden gehaat omwille van mijn naam.
Maar geen haar van je hoofd zal verloren gaan. Red je leven door standvastigheid! (Lucas 21,5-19)
EEN BLIJDE BOODSCHAP?
Vandaag gaat het over de eindtijd: De dag zal komen, de dag die als een oven brandt, wordt door Maleachi voorspeld. En in het evangelie worden nogal wat verschrikkingen opgesomd: verwoestingen, oorlogen, vervolgingen. Toch willen deze woorden ons niet angstig maken: hoe zouden we dan van een blijde boodschap kunnen spreken? Zelfs hier gaat het om bemoediging. Maleachi zegt duidelijk: voor u,die mijn naam vreest, zal de gerechtigheid opgaan; met haar vleugels zal zij genezing brengen. En Jezus woord luidt: Ik zal jullie woorden van wijsheid schenken. Geen haar van je hoofd zal verloren gaan.
Wat maakt ons zoal angstig? Wat zien wij als bedreiging? Doorgaans zijn dat geen aardbevingen of vervolgingen, maar wij moeten weldingen verwerken, waardoor we soms willen opgeven. Meestal is dat heel persoonlijk: een overlijden, een ongeneeslijke ziekte, een handicap. Misschien het gevoel niet begrepen of gewaardeerd te worden. Of het vele leed in de wereld, honger, oorlog, geweld. Het kan ons vertrouwen in de toekomst ondergraven. Het kan ons op de rand van de vertwijfeling brengen.
En wat houdt ons recht? Veelal gewone, deugddoende dingen: een vriend of een vriendin, genegenheid en liefde; het vele dat wij van anderen krijgen, en ook dat wat wij voor anderen betekenen, de ervaring dat anderen op ons rekenen. Het is op deze wijze zonder enige sensatie dat God werkzaam is en optreedt in ons leven en in onze wereld. Het is op deze wijze - in doodgewone dagelijkse dingen - dat Hij ons bemoedigt.
Daarom maant Jezus ons aan om ons vertrouwen in de Heer niet op te geven. Hij verzekert ons dat Hij ons draagt, ook als we dat een tijdlang niet zo duidelijk zien of voelen; of zelfs menen dat het niet zo is. Ook als ons veel overkomt, belooft Hij ons dat we niet ten onder zullen gaan.
Wel vraagt Hij standvastigheid. Het is goed om weten dat we elkaar kunnen dragen daarbij, met hoofd en hart en handen. We zouden het moeilijk hebben om alleen te blijven geloven, om alleen vol te houden. Maar we kunnen volharding putten uit het geloof en de moed van anderen. Wat we hopen en verwachten komt dichterbij als we samen hopen en verwachten. En dat helpt om vol te houden.
Ook vandaag gaat het over ons levenseinde: wat gebeurt er met ons, als ons lichaam sterft?
Misschien waren we hulpeloos, toen een geliefde wegviel, misschien zagen we geen toekomst meer, en leek ons leven zonder waarde.
Wij bidden om de genade van een groot geloof: dat wij, over alle verdriet en leed heen, vertroosting mogen vinden in de Schrift:
Gij zijt niet als mensen, die geen hoop hebben.
De Heer is toch geen God van doden, want voor Hem zijn allen levend.
Enkele Sadduceeën, die ontkennen dat er een opstanding is, kwamen naar Jezus toe en vroegen hem:
Meester, Mozes heeft ons het volgende voorgeschreven: als een gehuwd man sterft zonder dat zijn vrouw kinderen heeft nagelaten, moet zijn broer met die vrouw trouwen en nakomelingen verwekken voor zijn broer.
Nu waren er eens zeven broers. De eerste was gehuwd, maar stierf kinderloos; daarna trouwde de tweede broer met de vrouw en vervolgens de derde, en toen de andere broers, maar alle zeven waren ze kinderloos toen ze stierven. Ten slotte stierf ook de vrouw. Wiens vrouw is ze dan bij de opstanding? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.
Jezus zei tegen hen: De kinderen van deze wereld huwen en worden uitgehuwelijkt, maar wie waardig bevonden is deel te krijgen aan de komende wereld en aan de opstanding van de doden, huwt niet en wordt niet uitgehuwelijkt. Zij kunnen ook niet meer sterven, want ze zijn als engelen en ze zijn kinderen van God omdat ze deel hebben aan de opstanding.
Dat de doden opgewekt worden, dat heeft ook Mozes al duidelijk gemaakt in de tekst over de doornstruik, waar hij spreekt over de Heer als de God van Abraham en de God van Isaäk en de God van Jakob.
Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor hem zijn allen in leven. (Lucas 20,27-38)
Het zijn gekende woorden, maar het blijft een vreemd verhaal, dit evangelie. Een ander, gekend woord van Jezus kan ons helpen, omdat het over vertrouwen spreekt: Word als kinderen. Een klein kindje is totaal afhankelijk: papa en mama geven eten en trekken de kleertjes aan. Het kindje kan niets zelf, maar weet dat het papa en mama mag vertrouwen.
Grote mensen denken licht dat ze alles kunnen. Dat is overmoed. Daarom zegt Jezus: Word als kinderen! Eigenlijk zegt Jezus: Kijk, grote mensen: kleine kindjes weten dat zij niet veel kunnen. Word even nederig! Je mag dan nog zo groot zijn, er is zoveel, dat je niet in handen hebt. Sterven is zo iets: met die eindigheid ben je geboren. En net als kindjes, mag je dan op Iemand rekenen: God heeft je tot leven geroepen, Hij zal je niet in de steek laten.
Pijn wordt draaglijker, als je er niet alleen voor staat. Leed wordt geheeld als het gedeeld wordt. Zo is het ook voor dat grootste leed van het laatste afscheid: God laat ons niet vallen in dat ultieme uur. Hij neemt ons op in zijn hemel, voor altijd mogen wij bij Hem zijn, geborgen in zijn Liefde. Ons diepste verlangen wordt ingelost in een volkomen Leven.
Hoe die hemel is, kunnen we niet vatten. We hoorden van rijstpap en gouden lepeltjes. Kindertaal, die wijst op een volkomen vreugde, die niet voorbijgaat. Na een leven, dat soms kan wegen als zware zomerhitte, komen wij thuis, geborgen in Gods lommer.
Mogen wij dat geloven? We hebben geen zicht en we hebben geen weet, maar Jezus heeft er over verteld, dikwijls en in vele beelden. Meer dan wie ook mogen we Hem vertrouwen, omdat Hij één en al Liefde is, in woord en daad. We mogen Hem geloven op zijn woord. Ook als wij nederig ons hoofd moeten buigen voor een mysterie dat alle begrip te boven gaat.
In deze viering van Allerzielen willen wij onze familieleden en vrienden gedenken, omdat wij geloven dat hun leven meer is dan vluchtige rook of vergankelijke as.
Wij willen bidden om rust en vrede voor hen maar ook om moed en sterkte voor onszelf, als het verdriet van het afscheid nog voortduurt .
Mijn gedachten zijn niet uw gedachten, en mijn wegen zijn niet uw wegen, zo luidt de godsspraak van Jahwe, de Heer.
Want zoals de hemel hoog verheven is boven de aarde, zo gaan ook mijn wegen uw wegen te boven, en overstijgen mijn gedachten uw gedachten.
En zoals de regen en de sneeuw uit de hemel neerdalen en daarheen pas terugkeren, wanneer zij de aarde hebben gedrenkt, en zaad hebben gegeven aan de zaaier, om brood te maken voor de hongerige
zo zal het ook gaan met het woord, dat voortkomt uit mijn mond; het keert niet vruchteloos naar Mij terug, maar pas wanneer het heeft verricht wat Mij behaagt, en alles heeft volvoerd waartoe Ik het heb gezonden.
Want in vreugde zult gij vertrekken, en in vrede zult gij worden thuisgebracht.
Op Allerheiligen vieren wij alle mensen die voor onze ogen de goede vruchten van de Geest beleefden:
liefde, vreugde, vrede,
geduld, vriendelijkheid en trouw,
zachtheid en ingetogenheid.
Zo waren velen, op hun eigen manier, een licht voor ons en voor anderen. Zij toonden hoe God is, wie God is.
Omwille van deze mensen willen wij danken. En wij geloven dat ook wij geroepen zijn om van die Goede Geest van God te getuigen.
Bij het zien van deze menigte ging Jezus de berg op, en toen Hij was gaan zitten, kwamen zijn leerlingen bij Hem. Hij nam het woord en onderrichtte hen met deze woorden:
`Gelukkig die arm van geest zijn, want hun behoort het koninkrijk der hemelen.
Gelukkig die verdriet hebben, want zij zullen getroost worden.
Gelukkig die zachtmoedig zijn, want zij zullen het land erven.
Gelukkig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.
Gelukkig die barmhartig zijn, want zij zullen barmhartigheid ondervinden.
Gelukkig die zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien.
Gelukkig die vrede brengen, want zij zullen kinderen van God genoemd worden.
Gelukkig die vervolgd worden vanwege de gerechtigheid, want hun behoort het koninkrijk der hemelen.
Gelukkig zijn jullie, als ze jullie uitschelden en vervolgen en je van allerlei kwaad betichten vanwege Mij. Wees blij en juich, want in de hemel wacht jullie een rijke beloning. Zo hebben ze immers de profeten vóór jullie vervolgd. (Matteüs 5,1-12)
Als we deze gekende woorden, nog eens opnieuw horen valt het weer op hoe de levenswijsheid van Jezus in strijd is met de wijsheid van deze wereld. Je ziet dat bij alle zaligsprekingen, maar bij enkele is het toch heel opvallend.
In een wereld waar geld en macht overheersen, wijst Jezus ons op de geest van armoede. Hij prijst niet de onmenselijke ellende, het onrecht, de honger, de kindersterfte; wèl de geest van onthechting. Hij wijst af wie enkel voor zichzelf leeft, enkel op zichzelf rekent, met zijn geld, zijn macht, zijn verstand, zijn talenten.
In een tijd, die uit is op plezier, zegt Hij: zalig de treurenden . Ook het verdriet wordt niet om zichzelf geprezen en wij moeten het leed niet zoeken of koesteren. Maar de volkomen vreugde, het volkomen leven van het Rijk van God reikt verder dan wat deze wereld kan bieden: ons leven blijft altijd beneden de maat van ons verlangen. Laten wij dan niet verloren lopen in oppervlakkige voldoening, maar geloven dat onze diepste levenspijn ooit zal genezen worden.
In een harde wereld komt Jezus op voor de schoonste en edelste menselijke gevoelens: zalig, die zachtmoedig zijn zalig, die barmhartig zijn. Jezus prijst de mensen, die oog hebben voor het leed en de eenzaamheid van de anderen, en daar geen misbruik van maken. Hij prijst de mensen met een warm hart, die mensen, die eenvoudigweg goed zijn en de anderen graag zien, ook mèt en ondanks hun tekorten.
Zalig wie vervolgd worden om Jezus Naam! Het geldt niet alleen voor vroeger. Velen worden uitgelachen om hun geloof, vandaag misschien meer dan ooit. Het is niet altijd makkelijk om uit te komen voor ons geloof. Laten we niet aarzelen om te kiezen voor wat goed is, ook als men ons als naïevelingen beschouwt of bestempelt.
De zaligheden van Jezus: kritische woorden over onze tijd en onze wereld. In die geest wens ik jullie van harte een zalige hoogdag!
Dank om al uw heiligen
Dank U, om die kleine heiligen, God,
het vrouwtje in mijn straat,
dat bijna de hele dag stilletjes aan het bidden is
Jezus, die aan tafel gaat met tollenaars en zondaars, we zien het plaatje wel eens meer in het evangelie. Hij heeft duidelijk een voorliefde voor die mensen, die scheef bekeken of geminacht worden.
En altijd wordt daarbij verteld dat de mensen met aanzien zich beter achten, en gaan schimpen en morren.
Het stoort Jezus echter niet: Hij blijft zijn eigen weg gaan, heel persoonlijk, zachtmoedig en barmhartig, en zo raakt Hij het hart van de zondaar
In die tijd ging Jezus Jericho binnen.
Terwijl Hij er doorheen trok, poogde een zekere Zacheüs, hoofdambtenaar bij het tolwezen en een rijk man, te zien wie Jezus was. Maar hij slaagde daarin niet vanwege de menigte, want hij was klein van gestalte.
Om Hem toch te zien liep hij hard vooruit en klom in een wilde vijgenboom omdat Jezus daar langs zou komen.
Toen Jezus bij die plaats kwam keek Hij omhoog en zei tot hem: Zacheüs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet Ik in uw huis te gast zijn.
Zacheüs kwam snel naar beneden en ontving Hem vol blijdschap.
Allen zagen dat en merkten morrend op: Hij is bij een zondaar zijn intrek gaan nemen!
Maar Zacheüs trad op de Heer toe en sprak: Heer, bij deze schenk ik de helft van mijn bezit aan de armen; en als ik iemand iets afgeperst heb geef ik het hem vierdubbel terug.
Jezus sprak tot hem: 'Vandaag is er redding gekomen over dit huis. Want ook deze man is een zoon van Abraham.
De Mensenzoon is immers gekomen om te zoeken en om te redden wat verloren was. (Lucas 19,1-10)
Het is een kleurrijk tafereeltje: Zacheüs, een klein ventje, rijk, maar ook veracht, een volksverrader met een bedenkelijk beroep: belastingontvanger voor de Romeinse bezetter. Juist die man wil zo graag Jezus zien. Om toch maar iets op te vangen klimt hij in een boom, en dan gebeurt een eerste wonder: Jezus merkt dat uitschot op, Hij wil zelfs bij hem te gast zijn. Dat valt niet goed bij de heren van stand. We zien ze denken: Jezus toch, om de liefde Gods, geef hem een ferme donderpreek. Laat die vent toch zitten in zijn vijgenboom, vastgeroest in zijn misdadig verraad.
Jezus oordeelt heel anders, opvallend mild voor Zacheüs: 'Vandaag is er redding gekomen over dit huis.' Ook Zacheüs is Gods liefde waard en deelt in Gods genegenheid, ondanks het verwijt van de mensen. Ze morren trouwens niet enkel over Zacheüs; ze spreken ook schande van Jezus. Wat doet hij bij tollenaars en zondaars? Zijn omgang met zondaars leidt wel vaker tot hatelijke opmerkingen. Het gaat Jezus immers niet om tafelmanieren of eetgewoontes. Hij mikt veel verder: God sluit niemand uit, bij Hem is elke mens welkom: 'Vriend, hoe zwaar je verleden ook weegt, voor mij ben je de moeite waard.' Juist dat wil de eigengereide, hooghartige goegemeente niet.
En dan gebeurt het tweede wonder: de mens die uitgestoten en veroordeeld was, wordt anders. Zacheüs wordt een nieuwe mens. Niet het harde woord, maar een zacht gebaar brengt ommekeer: de tedere opvang opent een mensenhart.
De bal wordt naar ons toegespeeld: wie is bij ons welkom? De Mensenzoon is gekomen om te zoeken, en te redden wat verloren was. En wat doen wij in dezen? Gelukkig zie je nog mensen die verder gaan met die zoektocht van Jezus. Zij veroordelen niet, maar willen leven geven, redding brengen. God is nog altijd op zoek naar verloren mensen die afgeschreven zijn.
Een toemaatje nog: tot twee keer toe valt het woord 'vandaag'. Redding is niet voor een verre toekomst, 'ooit' of 'eens', wie weet wanneer. Het kan elke dag gebeuren: elk moment is een goed moment. Altijd staat God, met open armen en vol verwachting, op de uitkijk naar elke mens. Ook naar ons nu.
Tout est grâce, Alles is genade, schreef de Franse auteur Georges Bernanos in Journal dun curé de campagne, Dagboek van een dorpspastoor: ons hele leven is een gave uit Gods hand.
Voor God staan wij met lege handen, in het geloof dat Hij onze goede wil aanvaardt.
Wij komen hier niet om te pronken of om God te vertellen hoe goed we wel zijn: voor Hem staan wij als kleine mensen, met onze onmacht, en met onze dank voor het goede dat Hij in ons en in ons midden tot stand brengt.
De volgende gelijkenis vertelde Jezus
met het oog op mensen die overtuigd zijn
van hun eigen rechtvaardigheid
en neerzien op alle anderen:
`Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden,
de een was een farizeeër, de ander een tollenaar.
De farizeeër ging daar staan
en sprak in zijn gebed over zichzelf:
`God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen,
hebzuchtig, onrechtvaardig en overspelig,
of zoals die tollenaar daar!
Ik vast tweemaal per week
en geef een tiende weg van al mijn inkomsten.''
De tollenaar daarentegen,
die op een afstand bleef staan,
durfde zelfs zijn ogen niet naar de hemel op te slaan.
Hij sloeg zich vol berouw op de borst en zei:
`O God, genade voor een arme zondaar!''
Ik verzeker jullie
dat deze man gerechtvaardigd naar huis ging,
en de ander niet.
Want ieder die zich verheft zal vernederd worden,
maar wie zich vernedert zal verheven worden.'
(Lucas 18,9-14)
DANKBAAR EN MILD BIDDEN EN LEVEN
Onze manier van bidden zegt veel over onszelf: twee mensen gaan naar de tempel, maar alleen de tollenaar is nederig genoeg om God te kunnen ontmoeten, de andere is hooghartig en stoot God af. Hun gebed toont hoezeer zij verschillen.
Onze sympathie gaat naar de tollenaar: Zo zijn ook wij, denken we, zo nederig, zo bescheiden, en we zien onze hoogmoed niet: Ik ben toch niet zoals die anderen!. Toch zijn we dikwijls de Farizeeër en, soms, op onze beste dagen, ook wel eens de tollenaar.
De Farizeeër wil vooral beter zijn dan de anderen. Zelfs in zijn gebed ziet hij alleen zichzelf, en streelt hij zijn eigenliefde, vol minachting voor alle anderen, die zwakkelingen, die zoveel slechter zijn. Het is een dubieus gebed!
De tollenaar bidt heel anders: God, wees mij, zondaar, genadig! Wie oprecht bidt, vergelijkt zich niet met anderen, maar wil bij God zijn, en dan word je vanzelf bescheiden. Tegelijk word je dankbaar omdat God zo genadig is, en je wordt mild voor de anderen, kleine mensen, zoals je zelf klein bent.
Voor God, die het volle Leven, de volle Vreugde belooft en geeft, sta je vol dank. Het besef dat het leven een gave is, maakt bescheiden over eigen kunnen en stemt ook mild tegenover andermans zwakheden.
Wie oprecht bidt erkent zijn eigen onmacht, in de hoop dat God de kracht geeft om nieuw te worden. Hoogmoed maakt eenzaam. Bescheidenheid schept eenheid: met God en met de mensen. Dat neemt onze eigenwaarde niet weg, maar we worden echtere mensen!
Je kan niet oprecht bidden als je niet echt menselijk leeft, als je hard en met misprijzen tegenover anderen staat in plaats van liefdevol en toegewijd voor hen te zorgen.
En evenzeer, om echt menselijk te leven is het goed om regelmatig te bidden, om regelmatig voor God te gaan staan, dankbaar voor het Leven, dat je dag aan dag uit zijn hand ontvangt.
Oktober. Sinds jaar en dag is het de missiemaand. Vele Vlaamse missionarissen, mannen en vrouwen, hebben Jezus Blijde Boodschap uitgedragen. Niet zozeer met woorden, maar vooral met daden waren zij dragers van geloof, hoop en liefde.
De voorbije 50 jaar is er echter veel veranderd. Bij ons zijn uiterlijke vormen van geloof sterk afgenomen. De missies van vroeger zijn al lang geen kolonies meer, maar worden jonge kerken genoemd, en blaken niet zelden van levenskracht en enthousiasme.
Toch is ons geloof ook hier niet oubollig of voorbij:maar misschien hebben wij hier in het westen meer nood aan missionarissen dan de vroegere missies.
In die tijd leerde Jezus in een gelijkenis aan zijn leerlingen dat zij steeds moesten bidden en daarin niet versagen.
Hij zei: Er was eens in een zekere stad een rechter die zich om God noch gebod bekommerde. Er was ook een weduwe in de stad die herhaaldelijk bij hem kwam met het verzoek: Verschaf mij recht ten opzichte van mijn tegenstander.
Een tijdlang wilde die rechter niet, maar daarna zei hij bij zichzelf: Al bekommer ik mij om God noch gebod, toch zal ik die weduwe recht verschaffen om niet langer geplaagd te worden door haar eindeloze bezoeken.
En de Heer sprak: Hoor wat de onrechtvaardige rechter zegt! Zou God dan geen recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot Hem roepen, of zal Hij ten opzichte van hen onbewogen blijven?
Ik zeg u: Hij zal hun spoedig recht verschaffen.
Maar: zal de Mensenzoon bij zijn komst geloof op aarde vinden? (Lucas 18,1-8)
BEZINNING
Missionaris zijn,
is geproefd hebben Wie God is
en verlangen dat ook anderen dat mogen ervaren.
Missionaris zijn,
is de genade ontvangen Jezus te mogen ontmoeten
- als mens geworden Woord van God,
- als de Mens in Wie God zelf zich getoond heeft
en die genade willen delen met veel mensen.
Missionaris zijn,
is pijn voelen omdat men zo weinig kan helpen,
pijn voelen ook, omdat mensen niet begrijpen
welk een vreugde de ontmoeting met Jezus, kan geven:
de ervaring van een God, die Liefde is,
de ervaring van een God, die Leven is.
Missionaris zijn
is zelf ook vreugde voelen
als mensen geholpen en getroost worden.
Een missionaris geeft onderdak en brood,
maar vooral tijd en hart en liefde.
Hij geeft God zelf aan de mensen
en de kans om nu al in vreugde te leven.
Missionaris zijn
is bedelen en geven,
het is oud worden en altijd jong blijven,
het is proberen een goed mens te zijn
maar weten hoe klein en zwak men is.
Missionaris zijn,
is weten dat Christus verrezen is
en dat Hij leeft!
Missionaris zijn,
is in zich de onverwoestbare hoop dragen
dat ooit alle mensen het volle Leven mogen vinden
wanneer zij aan Christus hun ja-woord geven!
Hoe waar blijft Jezus Woord van toen:
Maar zal de Mensenzoon bij zijn komst geloof op aarde vinden?
(eigen bewerking van een bestaande bezinningstekst, auteur onbekend)
Dankbaarheid is een bloempje dat in weinig hoven bloeit,of Dankbaarheid is het geheugen van het hart Het zijn maar twee spreekwoorden voor vandaag:
Tien melaatsen worden door Jezus genezen, slechts één komt terug om Hem te danken en die éne is dan nog wel een misprezen vreemdeling.
Jezus zegt weer eens dat de schoonste, edelste deugden dikwijls daar te vinden zijn, waar we ze het minst verwachten
En ook dat die innerlijke schoonheid niet gelegen is in de naleving van vele wetjes en wetten, maar woont in een hart, dat dankbaar, ontvankelijk en edelmoedig is.
Op zijn weg naar Jeruzalem
trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea.
Toen Hij een dorp binnenging,
kwamen Hem tien melaatsen tegemoet.
Ze bleven op een afstand staan
en riepen luidkeels:
Jezus, meester, heb medelijden met ons!
Toen hij hen zag, zei hij tegen hen:
Ga u aan de priesters laten zien.
Terwijl ze gingen werden ze gereinigd.
Een van hen,
die zag dat hij genezen was,
keerde terug
en loofde God met luide stem.
Hij viel neer aan Jezus voeten
om hem te danken.
Het was een Samaritaan
Toen zei Jezus:
Zijn er niet tien gereinigd?
Waar zijn de negen anderen?
Wilde niemand anders terugkomen
om God eer te bewijzen
dan alleen deze vreemdeling?
Hij zei tegen de Samaritaan:
Sta op en ga weer.
Uw vertrouwen is uw redding.
(Lucas 17,11-19)
Tien melaatsen werden genezen, één komt Jezus bedanken. Het deed mij denken aan een berichtje, dat ik jaren geleden ontving. De schrijver is een prof in Gent die, in al zijn geleerdheid, een heel eenvoudig mens gebleven is. Hij is doctor in de biologie, internationaal bekend, maar hij geeft ook al jaren catechese op de parochie. Met zijn vrouw was hij gaan winkelen in de Veldstraat, en een dief had de handtas van zijn vrouw gepikt. Het zette de prof aan het denken en hij zond dit berichtje aan enkele vrienden.
Sommige verhalen zullen nooit vergaan, begon hij, zoals die oma die met haar kleinzoon naar zee ging. Het was plezant tot een hoge golf de jongen meesleurde. Oma viel op de knieën en smeekte tot God: Geef mij toch mijn kleinzoon terug, dat is al wat ik vraag. En wonder boven wonder, het kwam zo uit: een beetje later, wierp een golf het kind op het strand, vlak voor haar voeten. De jongen was ongedeerd, alles oké. Maar oma keek omhoog en riep kwaad: toen we hier aankwamen had hij een hoedje op!
Je zou verwachten dat ze dankbaar zou zijn en dat ze haar vreugde zou uitjubelen. Maar niets daarvan, ze mopperde! En daarom vroeg de prof zich af: Kunnen we dank zeggen als iets niet helemaal in orde is? En hij kwam terug op wat hij die dag beleefd had: De handtas van mijn vrouw was dus gestolen. We waren druk bezig met alles wat kwijt was: de identiteitskaart, het rijbewijs, de bankkaarten Een hoop last en werk, en we waren nogal ontevreden. De dag was verknoeid.
Maar s avonds dacht ik opnieuw aan het voorval, en ik kreeg opeens heel andere gedachten: als ik de dingen anders bekeek kon ik ook dankbaar zijn bij al wat er gebeurd was. Inderdaad: ik ben dankbaar dat dit nooit eerder gebeurde; en ik ben dankbaar dat hij alleen de portefeuille nam en niet ons leven. Ik ben ook dankbaar dat hij niet veel kon stelen; maar vooral ben ik dankbaar dat hij de dief is en niet ik.
De prof had even goed kunnen zeggen: Dank u voor de miserie! Maar hij voelde zich helemaal niet miserabel. Want, schreef hij: het is moeilijk om je miserabel te voelen als je dankbaar door het leven gaat, en als je al wat je meemaakt ervaart als een geschenk uit Gods hand.
Soms denken mensen kopje onder te gaan door wat hen overkomt, en vinden ze steun in hun geloof.
Dat geloof hoeft zelfs niet volgroeid of volmaakt te zijn. Een geloof, niet groter dan een mosterdzaadje, kan al bergen verzetten!
Dat is de blijde boodschap die Jezus ons vandaag toezegt.
Op een dag
zeiden de apostelen tegen de Heer:
Heer, geef ons meer geloof!
De Heer zei:
Als jullie geloof hadden als een mosterdzaadje,
zouden jullie tegen die moerbeiboom zeggen:
Trek je wortels uit de grond en plant jezelf in de zee!
en hij zou jullie gehoorzamen.
Als iemand van jullie een knecht zou hebben
die ploegt of de kudden weidt,
dan zal hij, wanneer die thuiskomt van het land,
toch niet tegen hem zeggen:
Ga maar meteen aan tafel?
Zal hij niet veeleer tegen hem zeggen:
Maak iets te eten voor me klaar,
doe je gordel om en bedien me
terwijl ik eet en drink,
en daarna kun je zelf eten en drinken?
Hij bedankt de knecht toch niet
omdat die gedaan heeft wat hem is opgedragen?
Hetzelfde geldt voor jullie;
wanneer jullie alles gedaan hebben
wat jullie is opgedragen,
zeg dan:
Wij zijn maar knechten,
we hebben enkel onze plicht gedaan.
(Lucas 17, 5-10)
Eigenlijk is dit toch wel een vreemd evangelie. De apostelen stellen Jezus een welgemeende vraag: Heer, geef ons meer geloof! En laat ons maar toegeven: een beetje meer geloof zou ook ons wel goed van pas komen!
Maar Jezus geeft geen echt antwoord. Hij vertelt een parabel, waarin Hij zijn vrienden in zekere zin terechtwijst. Want in feite leert die parabel: In geloof is het niet zoals in zaken. Het is geen kwestie van zoveel geven en evenveel terugkrijgen. Geen handeltje: ik heb mijn deel gedaan, genoeg gebeden en mijn plichten gedaan. Laat God nu maar zijn deel doen en mij belonen!
Onze verhouding tot God is heel anders, mooier, dieper. We mogen God onze Vader noemen en zelf zijn wij zijn kinderen. Dan gaat het om liefde en vertrouwen zonder te rekenen. Jezus stelt dat elders duidelijk: Jaag die kinderen niet weg, want het Rijk van God is weggelegd voor hen, die zijn zoals zij! Dat vraagt dat wij onszelf durven uit handen geven en in volle overgave aan God toevertrouwen. Zulk vertrouwen zal elke eigenwaan en hoogmoed wegnemen!
En er is nog iets anders! We hoorden het vandaag niet, maar de vraag van de apostelen Heer, geef ons meer geloof! komt vlak na een ander woord van Jezus: Zelfs als je broeder zevenmaal op een dag tegen je zou zondigen en zevenmaal komt zeggen: Ik heb er spijt van, moet je hem vergeven.
Laten we hierbij niet vergeten: vergeven is vaak de moeilijkste vorm van geven, en bereidheid om vergeving te schenken de hoogste vorm van liefde. Oprechte liefde geeft meer dan iemand eigenlijk verdient.
Zo gaan ze samen: vertrouwen, liefde, vergeving. We mogen geloven dat God ONZE Vader is, van ons allen. Maar zelf staan wij arm voor God en moeten eerlijk en nederig ons tekort erkennen.
Daarom is het goed dat ook wij bidden: Heer, geef ons meer geloof! Laat ons vertrouwen groeien! Vervul ons hart met diezelfde barmhartige liefde, die wij zelf onverdiend van U ontvangen!
De herfst is aangebroken, en zoals elk jaar heeft de aarde haar vruchten gegeven.
Ook bij ons wil de Heer oogsten: de goede vruchten van de Geest! In deze context spreekt Jezus alweer over rijk en arm en een eerlijke verdeling van de vruchten der aarde. Maar ondertussen tieren onrecht en honger welig voort, terwijl de rijken zich in weelde wentelen.
Lazarus sterft nog altijd dagelijks, terwijl de vrek zijn hoofd afwendt: het evangelie van zo lang geleden blijft onveranderd waar, ook in 2010.
Er was eens een rijk man die in purper en fijn linnen gekleed ging en iedere dag uitbundig feest vierde, terwijl een arme, die Lazarus heette, met zweren overdekt voor de poort lag. Hij verlangde ernaar zijn honger te stillen met wat bij de rijkaard van de tafel viel. Maar er kwamen alleen honden die zijn zweren likten.
Nu gebeurde het dat de arme stierf en door de engelen in de schoot van Abraham werd gedragen. De rijke stierf ook en kreeg een eervolle begrafenis.
In de onderwereld, ten prooi aan vele pijnen, sloeg hij zijn ogen op en zag van verre Abraham en Lazarus in diens schoot.
Toen riep hij uit: Vader Abraham, ontferm u over mij en geef Lazarus opdracht de top van zijn vinger in water te dopen
en mijn tong daarmee te komen verfrissen, want ik word door de vlammen hier gefolterd.
Maar Abraham antwoordde: Mijn zoon, herinner u hoe gij tijdens uw leven uw deel van het goede hebt gekregen en hoe op gelijke manier aan Lazarus het kwade ten deel viel;
daarom ondervindt hij nu hier de vertroosting maar wordt gij gefolterd. Daarenboven gaapt er tussen ons en u voorgoed een wijde kloof, zodat er geen mogelijkheid bestaat, - zelfs al zou men het willen - van hier naar u te gaan noch van daar naar ons te komen.
De rijke zei: Dan vraag ik u, vader, dat gij hem naar het huis van mijn vader wilt sturen, want ik heb nog vijf broers; laat hij hen waarschuwen, opdat zij niet eveneens in deze plaats van pijniging terecht komen.
Maar Abraham sprak: Zij hebben Mozes en de profeten; laat ze naar hen luisteren.
Maar de rijke zei: Och neen, vader Abraham! Maar als er een uit de doden naar hen toegaat, zullen ze zich bekeren.
Abraham echter sprak tot hem: Als ze naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen ze zich ook niet laten overreden als er iemand uit de doden opstaat.
(Lucas 16, 19-31)
Als ze naar de profeten niet luisteren , een onopvallend zinnetje uit het evangelie. Niet alleen toen, ook nu nog zendt God zijn profeten! Cesar Maes was zon ongekende profeet. In 1970, hij was toen bijna 40, een prof met veel talent en aanzien, maar zijn hunker reikte verder: hij liet de wijsheid en de rijkdom van de wereld achter zich en vertrok als missionaris naar de armste Indianen in Guatemala. In zijn eerste brief schreef hij:
Voorlopig huis ik nog in het primitieve hok. Ik gaf het een moderner uitzicht met een degelijke petroleumlamp, een paar planken voor de potten en de pannen en een reeks nagels voor de kopjes, want ik heb er nu al vijf. Een plastiekzak, waarin ooit een deken stak, is het venster. De WC, die honderd meter verder staat, kan nu eindelijk ook bij regenweer gebruikt worden.
Ik kook zelf mijn potje. Ik ben helemaal geen sukkelaar. Men moet eerst honger hebben om te weten hoe lekker een schotel pakjessoep smaakt. Lekker zijn ook de bananen, de tomaten, de eieren, de aardappelen, al zijn er niet telkens alle oogjes uit, en de ruwe lappen vlees. Men moet eerst door vlooien gebeten zijn om te weten hoe weldoend een zalfje kan zijn. Men moet eerst moe zijn om van rust te genieten. De nachten zijn heerlijk, ook zonder lakens, na een bezoek te paard aan een ver bergdorp. Men moet eerst heimwee hebben naar het oneindige en naar de mensen opdat elk woord van omhoog en elke groet van een vriend verrijkende vreugde kan geven.
Dit heb ik nu al beter begrepen: dat er zonder behoeften geen voldoening kan zijn en dat wie sterren wil zien in de nacht moet gaan staan.
Soms heb ik het gevoel dat ik mij vergist heb, dat ik allang hier had moeten zijn, dat ik deugden heb geleerd die hier niet passen. Stiptheid? Wat een gekke uitvinding is een uurwerk, dat ons steeds op de hielen zit en aanspoort om tijd te winnen, zonder te weten waarvoor. Een Indiaan weet beter en heeft tijd genoeg. Beleefdheid? Geef mij maar de warme, vuile hand van een Indiaanse boer en de glimlachende groet van ongewassen kinderen.
Wij steken van wal met vertrouwen in de toekomst en met de hoop dat het getuigenis van ons geloof luid en oprecht mag klinken.
Cesar Maes: Adios Tristeza, pp. 23-24
Als ze naar de profeten niet luisteren zei Jezus in één van zijn mooiste parabels toen. Zou Hij vandaag andere woorden spreken, als Hij die talloze hongerlijders zou zien, aan de poort van de rijken?
ons hart zal daar vertoeven waar datgene gelegen is,
wat ons het meest dierbaar, het meest geliefd is:
Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.
Jezus sprak tot zijn leerlingen:`Een rijk man had een rentmeester, maar hij kreeg klachten dat die zijn bezit verkwistte. Hij riep hem bij zich en zei: `Wat hoor ik daar over u?Ik wil dat u rekenschap aflegt, want zo kunt u geen rentmeester blijven.''
De rentmeester zei bij zichzelf: `Wat moet ik doen?Mijn heer ontneemt mij het beheer. Spitten kan ik niet, en bedelen, daar schaam ik me voor. Ik weet al wat ik moet doen om te zorgen dat ze me, na mijn ontslag als rentmeester, in hun huis ontvangen.''
Een voor een liet hij de pachters van zijn heer bij zich komen. Tot de eerste zei hij:`Hoeveel ben je mijn heer schuldig?'' Die antwoordde:`Honderd vaten olie.'' Hij zei:`Hier is het contract, ga zitten en maak er vlug vijftig van.''
De volgende vroeg hij:`En jij, hoeveel ben jij hem schuldig?'' Die antwoordde:`Honderd zakken tarwe.'' De rentmeester zei tegen hem:`Hier is je contract, maak er tachtig van.''
De heer prees de gewiekste aanpak van de onrechtvaardige rentmeester. De kinderen van deze wereld gaan onderling immers handiger te werkdan de kinderen van het licht.
Ook Ik zeg jullie: maak je vrienden met behulp van de geldduivel; als die je dan ontvalt, zullen ze je ontvangen in de eeuwige tenten. Wie betrouwbaar is, is betrouwbaar in het klein en in het groot, en wie in het klein onrecht doet, doet het ook in het groot.
Als jullie met de geldduivel onbetrouwbaar zijn geweest, wie zal jullie dan het ware goed toevertrouwen? En als jullie niet te vertrouwen zijn geweest met andermans goed, wie zal jullie dan toevertrouwen wat voor jullie is weggelegd?
Geen knecht kan twee heren dienen, want hij zal of de een verfoeien en van de ander houden, of zich hechten aan de eerste en de ander verachten. Je kunt niet tegelijk God dienen en de geldduivel.' (Lucas 16,1-13)
Een boekhouder, die niet deugt en die zijn vel wil redden door valsheid in geschrifte. Zo iemand wordt geprezen! Hoe is dat mogelijk?
Laten we uitgaan van de situatie: de man is ontslagen en wat kan hij doen? Spitten kan hij niet, bedelen is een schande. Dus neemt hij snel een beslissing: hij zal vrienden zoeken door vals te spelen. Alleen die besliste aanpak wordt geprezen, verder valt er niets te prijzen. Hij blijft niet bij de pakken zitten, maar gaat kordaat te werk. Dát stelt Jezustot voorbeeld.
De kinderen van het licht zouden even kordaat moeten handelen. Wie Jezus volgt, moet kiezen. Jezus preekt eennieuwe levenswijze en wie Hem wil volgen, krijgt de vraag: laat ik alles bij het oude of keer ik me af van al wat kwaad is in mij en in de wereld? Wellicht voelen wij dat appèl niet meer zo sterk als zij die Jezus zelf gehoord en gezien hebben, dat vuur in zijn stem en zijn ogen, die geestdrift, die gloed.
Maar juist door die wil om ALLES ANDERS te maken staat Jezus in de lange rij van profeten die ALTIJD opriepen om slechte wegen te verlaten en het goede pad te kiezen. Beslist! Vastberaden! Kordaat!
Aan ons de keuze!
Ook de profeet Amos gaat heftig te keer tegen onmenselijke uitbuiters, bedriegers, die alleen winst zoeken ten koste van armen. Geld is de afgod, die hun hart misleidt.
Zo MOETEN ook wij duidelijk stellen wat voor ons op de eerste plaats komt. Beslist! Vastberaden! Kordaat! Rijkdom en macht zijn zo dikwijls een hinderpaal voor recht en betrouwbaarheid, in kleine en in grote dingen.
Het laatste zinnetje zindert na: Je kunt niet tegelijk God dienen en de geldduivel. Want waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.
En laten we deze oude wijsheid niet vergeten:
Van alles waarover je moet waken,
waak vooral over je hart, het is de bron van je leven.