Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
23-10-2010
TWEE MENSEN GINGEN OP NAAR DE TEMPEL
TWEE MENSEN GINGEN OP NAAR DE dE TEMPEL'
Tout est grâce, Alles is genade, schreef de Franse auteur Georges Bernanos in Journal dun curé de campagne, Dagboek van een dorpspastoor: ons hele leven is een gave uit Gods hand.
Voor God staan wij met lege handen, in het geloof dat Hij onze goede wil aanvaardt.
Wij komen hier niet om te pronken of om God te vertellen hoe goed we wel zijn: voor Hem staan wij als kleine mensen, met onze onmacht, en met onze dank voor het goede dat Hij in ons en in ons midden tot stand brengt.
De volgende gelijkenis vertelde Jezus
met het oog op mensen die overtuigd zijn
van hun eigen rechtvaardigheid
en neerzien op alle anderen:
`Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden,
de een was een farizeeër, de ander een tollenaar.
De farizeeër ging daar staan
en sprak in zijn gebed over zichzelf:
`God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen,
hebzuchtig, onrechtvaardig en overspelig,
of zoals die tollenaar daar!
Ik vast tweemaal per week
en geef een tiende weg van al mijn inkomsten.''
De tollenaar daarentegen,
die op een afstand bleef staan,
durfde zelfs zijn ogen niet naar de hemel op te slaan.
Hij sloeg zich vol berouw op de borst en zei:
`O God, genade voor een arme zondaar!''
Ik verzeker jullie
dat deze man gerechtvaardigd naar huis ging,
en de ander niet.
Want ieder die zich verheft zal vernederd worden,
maar wie zich vernedert zal verheven worden.'
(Lucas 18,9-14)
DANKBAAR EN MILD BIDDEN EN LEVEN
Onze manier van bidden zegt veel over onszelf: twee mensen gaan naar de tempel, maar alleen de tollenaar is nederig genoeg om God te kunnen ontmoeten, de andere is hooghartig en stoot God af. Hun gebed toont hoezeer zij verschillen.
Onze sympathie gaat naar de tollenaar: Zo zijn ook wij, denken we, zo nederig, zo bescheiden, en we zien onze hoogmoed niet: Ik ben toch niet zoals die anderen!. Toch zijn we dikwijls de Farizeeër en, soms, op onze beste dagen, ook wel eens de tollenaar.
De Farizeeër wil vooral beter zijn dan de anderen. Zelfs in zijn gebed ziet hij alleen zichzelf, en streelt hij zijn eigenliefde, vol minachting voor alle anderen, die zwakkelingen, die zoveel slechter zijn. Het is een dubieus gebed!
De tollenaar bidt heel anders: God, wees mij, zondaar, genadig! Wie oprecht bidt, vergelijkt zich niet met anderen, maar wil bij God zijn, en dan word je vanzelf bescheiden. Tegelijk word je dankbaar omdat God zo genadig is, en je wordt mild voor de anderen, kleine mensen, zoals je zelf klein bent.
Voor God, die het volle Leven, de volle Vreugde belooft en geeft, sta je vol dank. Het besef dat het leven een gave is, maakt bescheiden over eigen kunnen en stemt ook mild tegenover andermans zwakheden.
Wie oprecht bidt erkent zijn eigen onmacht, in de hoop dat God de kracht geeft om nieuw te worden. Hoogmoed maakt eenzaam. Bescheidenheid schept eenheid: met God en met de mensen. Dat neemt onze eigenwaarde niet weg, maar we worden echtere mensen!
Je kan niet oprecht bidden als je niet echt menselijk leeft, als je hard en met misprijzen tegenover anderen staat in plaats van liefdevol en toegewijd voor hen te zorgen.
En evenzeer, om echt menselijk te leven is het goed om regelmatig te bidden, om regelmatig voor God te gaan staan, dankbaar voor het Leven, dat je dag aan dag uit zijn hand ontvangt.
Oktober. Sinds jaar en dag is het de missiemaand. Vele Vlaamse missionarissen, mannen en vrouwen, hebben Jezus Blijde Boodschap uitgedragen. Niet zozeer met woorden, maar vooral met daden waren zij dragers van geloof, hoop en liefde.
De voorbije 50 jaar is er echter veel veranderd. Bij ons zijn uiterlijke vormen van geloof sterk afgenomen. De missies van vroeger zijn al lang geen kolonies meer, maar worden jonge kerken genoemd, en blaken niet zelden van levenskracht en enthousiasme.
Toch is ons geloof ook hier niet oubollig of voorbij:maar misschien hebben wij hier in het westen meer nood aan missionarissen dan de vroegere missies.
In die tijd leerde Jezus in een gelijkenis aan zijn leerlingen dat zij steeds moesten bidden en daarin niet versagen.
Hij zei: Er was eens in een zekere stad een rechter die zich om God noch gebod bekommerde. Er was ook een weduwe in de stad die herhaaldelijk bij hem kwam met het verzoek: Verschaf mij recht ten opzichte van mijn tegenstander.
Een tijdlang wilde die rechter niet, maar daarna zei hij bij zichzelf: Al bekommer ik mij om God noch gebod, toch zal ik die weduwe recht verschaffen om niet langer geplaagd te worden door haar eindeloze bezoeken.
En de Heer sprak: Hoor wat de onrechtvaardige rechter zegt! Zou God dan geen recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot Hem roepen, of zal Hij ten opzichte van hen onbewogen blijven?
Ik zeg u: Hij zal hun spoedig recht verschaffen.
Maar: zal de Mensenzoon bij zijn komst geloof op aarde vinden? (Lucas 18,1-8)
BEZINNING
Missionaris zijn,
is geproefd hebben Wie God is
en verlangen dat ook anderen dat mogen ervaren.
Missionaris zijn,
is de genade ontvangen Jezus te mogen ontmoeten
- als mens geworden Woord van God,
- als de Mens in Wie God zelf zich getoond heeft
en die genade willen delen met veel mensen.
Missionaris zijn,
is pijn voelen omdat men zo weinig kan helpen,
pijn voelen ook, omdat mensen niet begrijpen
welk een vreugde de ontmoeting met Jezus, kan geven:
de ervaring van een God, die Liefde is,
de ervaring van een God, die Leven is.
Missionaris zijn
is zelf ook vreugde voelen
als mensen geholpen en getroost worden.
Een missionaris geeft onderdak en brood,
maar vooral tijd en hart en liefde.
Hij geeft God zelf aan de mensen
en de kans om nu al in vreugde te leven.
Missionaris zijn
is bedelen en geven,
het is oud worden en altijd jong blijven,
het is proberen een goed mens te zijn
maar weten hoe klein en zwak men is.
Missionaris zijn,
is weten dat Christus verrezen is
en dat Hij leeft!
Missionaris zijn,
is in zich de onverwoestbare hoop dragen
dat ooit alle mensen het volle Leven mogen vinden
wanneer zij aan Christus hun ja-woord geven!
Hoe waar blijft Jezus Woord van toen:
Maar zal de Mensenzoon bij zijn komst geloof op aarde vinden?
(eigen bewerking van een bestaande bezinningstekst, auteur onbekend)
Dankbaarheid is een bloempje dat in weinig hoven bloeit,of Dankbaarheid is het geheugen van het hart Het zijn maar twee spreekwoorden voor vandaag:
Tien melaatsen worden door Jezus genezen, slechts één komt terug om Hem te danken en die éne is dan nog wel een misprezen vreemdeling.
Jezus zegt weer eens dat de schoonste, edelste deugden dikwijls daar te vinden zijn, waar we ze het minst verwachten
En ook dat die innerlijke schoonheid niet gelegen is in de naleving van vele wetjes en wetten, maar woont in een hart, dat dankbaar, ontvankelijk en edelmoedig is.
Op zijn weg naar Jeruzalem
trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea.
Toen Hij een dorp binnenging,
kwamen Hem tien melaatsen tegemoet.
Ze bleven op een afstand staan
en riepen luidkeels:
Jezus, meester, heb medelijden met ons!
Toen hij hen zag, zei hij tegen hen:
Ga u aan de priesters laten zien.
Terwijl ze gingen werden ze gereinigd.
Een van hen,
die zag dat hij genezen was,
keerde terug
en loofde God met luide stem.
Hij viel neer aan Jezus voeten
om hem te danken.
Het was een Samaritaan
Toen zei Jezus:
Zijn er niet tien gereinigd?
Waar zijn de negen anderen?
Wilde niemand anders terugkomen
om God eer te bewijzen
dan alleen deze vreemdeling?
Hij zei tegen de Samaritaan:
Sta op en ga weer.
Uw vertrouwen is uw redding.
(Lucas 17,11-19)
Tien melaatsen werden genezen, één komt Jezus bedanken. Het deed mij denken aan een berichtje, dat ik jaren geleden ontving. De schrijver is een prof in Gent die, in al zijn geleerdheid, een heel eenvoudig mens gebleven is. Hij is doctor in de biologie, internationaal bekend, maar hij geeft ook al jaren catechese op de parochie. Met zijn vrouw was hij gaan winkelen in de Veldstraat, en een dief had de handtas van zijn vrouw gepikt. Het zette de prof aan het denken en hij zond dit berichtje aan enkele vrienden.
Sommige verhalen zullen nooit vergaan, begon hij, zoals die oma die met haar kleinzoon naar zee ging. Het was plezant tot een hoge golf de jongen meesleurde. Oma viel op de knieën en smeekte tot God: Geef mij toch mijn kleinzoon terug, dat is al wat ik vraag. En wonder boven wonder, het kwam zo uit: een beetje later, wierp een golf het kind op het strand, vlak voor haar voeten. De jongen was ongedeerd, alles oké. Maar oma keek omhoog en riep kwaad: toen we hier aankwamen had hij een hoedje op!
Je zou verwachten dat ze dankbaar zou zijn en dat ze haar vreugde zou uitjubelen. Maar niets daarvan, ze mopperde! En daarom vroeg de prof zich af: Kunnen we dank zeggen als iets niet helemaal in orde is? En hij kwam terug op wat hij die dag beleefd had: De handtas van mijn vrouw was dus gestolen. We waren druk bezig met alles wat kwijt was: de identiteitskaart, het rijbewijs, de bankkaarten Een hoop last en werk, en we waren nogal ontevreden. De dag was verknoeid.
Maar s avonds dacht ik opnieuw aan het voorval, en ik kreeg opeens heel andere gedachten: als ik de dingen anders bekeek kon ik ook dankbaar zijn bij al wat er gebeurd was. Inderdaad: ik ben dankbaar dat dit nooit eerder gebeurde; en ik ben dankbaar dat hij alleen de portefeuille nam en niet ons leven. Ik ben ook dankbaar dat hij niet veel kon stelen; maar vooral ben ik dankbaar dat hij de dief is en niet ik.
De prof had even goed kunnen zeggen: Dank u voor de miserie! Maar hij voelde zich helemaal niet miserabel. Want, schreef hij: het is moeilijk om je miserabel te voelen als je dankbaar door het leven gaat, en als je al wat je meemaakt ervaart als een geschenk uit Gods hand.
Soms denken mensen kopje onder te gaan door wat hen overkomt, en vinden ze steun in hun geloof.
Dat geloof hoeft zelfs niet volgroeid of volmaakt te zijn. Een geloof, niet groter dan een mosterdzaadje, kan al bergen verzetten!
Dat is de blijde boodschap die Jezus ons vandaag toezegt.
Op een dag
zeiden de apostelen tegen de Heer:
Heer, geef ons meer geloof!
De Heer zei:
Als jullie geloof hadden als een mosterdzaadje,
zouden jullie tegen die moerbeiboom zeggen:
Trek je wortels uit de grond en plant jezelf in de zee!
en hij zou jullie gehoorzamen.
Als iemand van jullie een knecht zou hebben
die ploegt of de kudden weidt,
dan zal hij, wanneer die thuiskomt van het land,
toch niet tegen hem zeggen:
Ga maar meteen aan tafel?
Zal hij niet veeleer tegen hem zeggen:
Maak iets te eten voor me klaar,
doe je gordel om en bedien me
terwijl ik eet en drink,
en daarna kun je zelf eten en drinken?
Hij bedankt de knecht toch niet
omdat die gedaan heeft wat hem is opgedragen?
Hetzelfde geldt voor jullie;
wanneer jullie alles gedaan hebben
wat jullie is opgedragen,
zeg dan:
Wij zijn maar knechten,
we hebben enkel onze plicht gedaan.
(Lucas 17, 5-10)
Eigenlijk is dit toch wel een vreemd evangelie. De apostelen stellen Jezus een welgemeende vraag: Heer, geef ons meer geloof! En laat ons maar toegeven: een beetje meer geloof zou ook ons wel goed van pas komen!
Maar Jezus geeft geen echt antwoord. Hij vertelt een parabel, waarin Hij zijn vrienden in zekere zin terechtwijst. Want in feite leert die parabel: In geloof is het niet zoals in zaken. Het is geen kwestie van zoveel geven en evenveel terugkrijgen. Geen handeltje: ik heb mijn deel gedaan, genoeg gebeden en mijn plichten gedaan. Laat God nu maar zijn deel doen en mij belonen!
Onze verhouding tot God is heel anders, mooier, dieper. We mogen God onze Vader noemen en zelf zijn wij zijn kinderen. Dan gaat het om liefde en vertrouwen zonder te rekenen. Jezus stelt dat elders duidelijk: Jaag die kinderen niet weg, want het Rijk van God is weggelegd voor hen, die zijn zoals zij! Dat vraagt dat wij onszelf durven uit handen geven en in volle overgave aan God toevertrouwen. Zulk vertrouwen zal elke eigenwaan en hoogmoed wegnemen!
En er is nog iets anders! We hoorden het vandaag niet, maar de vraag van de apostelen Heer, geef ons meer geloof! komt vlak na een ander woord van Jezus: Zelfs als je broeder zevenmaal op een dag tegen je zou zondigen en zevenmaal komt zeggen: Ik heb er spijt van, moet je hem vergeven.
Laten we hierbij niet vergeten: vergeven is vaak de moeilijkste vorm van geven, en bereidheid om vergeving te schenken de hoogste vorm van liefde. Oprechte liefde geeft meer dan iemand eigenlijk verdient.
Zo gaan ze samen: vertrouwen, liefde, vergeving. We mogen geloven dat God ONZE Vader is, van ons allen. Maar zelf staan wij arm voor God en moeten eerlijk en nederig ons tekort erkennen.
Daarom is het goed dat ook wij bidden: Heer, geef ons meer geloof! Laat ons vertrouwen groeien! Vervul ons hart met diezelfde barmhartige liefde, die wij zelf onverdiend van U ontvangen!
De herfst is aangebroken, en zoals elk jaar heeft de aarde haar vruchten gegeven.
Ook bij ons wil de Heer oogsten: de goede vruchten van de Geest! In deze context spreekt Jezus alweer over rijk en arm en een eerlijke verdeling van de vruchten der aarde. Maar ondertussen tieren onrecht en honger welig voort, terwijl de rijken zich in weelde wentelen.
Lazarus sterft nog altijd dagelijks, terwijl de vrek zijn hoofd afwendt: het evangelie van zo lang geleden blijft onveranderd waar, ook in 2010.
Er was eens een rijk man die in purper en fijn linnen gekleed ging en iedere dag uitbundig feest vierde, terwijl een arme, die Lazarus heette, met zweren overdekt voor de poort lag. Hij verlangde ernaar zijn honger te stillen met wat bij de rijkaard van de tafel viel. Maar er kwamen alleen honden die zijn zweren likten.
Nu gebeurde het dat de arme stierf en door de engelen in de schoot van Abraham werd gedragen. De rijke stierf ook en kreeg een eervolle begrafenis.
In de onderwereld, ten prooi aan vele pijnen, sloeg hij zijn ogen op en zag van verre Abraham en Lazarus in diens schoot.
Toen riep hij uit: Vader Abraham, ontferm u over mij en geef Lazarus opdracht de top van zijn vinger in water te dopen
en mijn tong daarmee te komen verfrissen, want ik word door de vlammen hier gefolterd.
Maar Abraham antwoordde: Mijn zoon, herinner u hoe gij tijdens uw leven uw deel van het goede hebt gekregen en hoe op gelijke manier aan Lazarus het kwade ten deel viel;
daarom ondervindt hij nu hier de vertroosting maar wordt gij gefolterd. Daarenboven gaapt er tussen ons en u voorgoed een wijde kloof, zodat er geen mogelijkheid bestaat, - zelfs al zou men het willen - van hier naar u te gaan noch van daar naar ons te komen.
De rijke zei: Dan vraag ik u, vader, dat gij hem naar het huis van mijn vader wilt sturen, want ik heb nog vijf broers; laat hij hen waarschuwen, opdat zij niet eveneens in deze plaats van pijniging terecht komen.
Maar Abraham sprak: Zij hebben Mozes en de profeten; laat ze naar hen luisteren.
Maar de rijke zei: Och neen, vader Abraham! Maar als er een uit de doden naar hen toegaat, zullen ze zich bekeren.
Abraham echter sprak tot hem: Als ze naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen ze zich ook niet laten overreden als er iemand uit de doden opstaat.
(Lucas 16, 19-31)
Als ze naar de profeten niet luisteren , een onopvallend zinnetje uit het evangelie. Niet alleen toen, ook nu nog zendt God zijn profeten! Cesar Maes was zon ongekende profeet. In 1970, hij was toen bijna 40, een prof met veel talent en aanzien, maar zijn hunker reikte verder: hij liet de wijsheid en de rijkdom van de wereld achter zich en vertrok als missionaris naar de armste Indianen in Guatemala. In zijn eerste brief schreef hij:
Voorlopig huis ik nog in het primitieve hok. Ik gaf het een moderner uitzicht met een degelijke petroleumlamp, een paar planken voor de potten en de pannen en een reeks nagels voor de kopjes, want ik heb er nu al vijf. Een plastiekzak, waarin ooit een deken stak, is het venster. De WC, die honderd meter verder staat, kan nu eindelijk ook bij regenweer gebruikt worden.
Ik kook zelf mijn potje. Ik ben helemaal geen sukkelaar. Men moet eerst honger hebben om te weten hoe lekker een schotel pakjessoep smaakt. Lekker zijn ook de bananen, de tomaten, de eieren, de aardappelen, al zijn er niet telkens alle oogjes uit, en de ruwe lappen vlees. Men moet eerst door vlooien gebeten zijn om te weten hoe weldoend een zalfje kan zijn. Men moet eerst moe zijn om van rust te genieten. De nachten zijn heerlijk, ook zonder lakens, na een bezoek te paard aan een ver bergdorp. Men moet eerst heimwee hebben naar het oneindige en naar de mensen opdat elk woord van omhoog en elke groet van een vriend verrijkende vreugde kan geven.
Dit heb ik nu al beter begrepen: dat er zonder behoeften geen voldoening kan zijn en dat wie sterren wil zien in de nacht moet gaan staan.
Soms heb ik het gevoel dat ik mij vergist heb, dat ik allang hier had moeten zijn, dat ik deugden heb geleerd die hier niet passen. Stiptheid? Wat een gekke uitvinding is een uurwerk, dat ons steeds op de hielen zit en aanspoort om tijd te winnen, zonder te weten waarvoor. Een Indiaan weet beter en heeft tijd genoeg. Beleefdheid? Geef mij maar de warme, vuile hand van een Indiaanse boer en de glimlachende groet van ongewassen kinderen.
Wij steken van wal met vertrouwen in de toekomst en met de hoop dat het getuigenis van ons geloof luid en oprecht mag klinken.
Cesar Maes: Adios Tristeza, pp. 23-24
Als ze naar de profeten niet luisteren zei Jezus in één van zijn mooiste parabels toen. Zou Hij vandaag andere woorden spreken, als Hij die talloze hongerlijders zou zien, aan de poort van de rijken?
ons hart zal daar vertoeven waar datgene gelegen is,
wat ons het meest dierbaar, het meest geliefd is:
Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.
Jezus sprak tot zijn leerlingen:`Een rijk man had een rentmeester, maar hij kreeg klachten dat die zijn bezit verkwistte. Hij riep hem bij zich en zei: `Wat hoor ik daar over u?Ik wil dat u rekenschap aflegt, want zo kunt u geen rentmeester blijven.''
De rentmeester zei bij zichzelf: `Wat moet ik doen?Mijn heer ontneemt mij het beheer. Spitten kan ik niet, en bedelen, daar schaam ik me voor. Ik weet al wat ik moet doen om te zorgen dat ze me, na mijn ontslag als rentmeester, in hun huis ontvangen.''
Een voor een liet hij de pachters van zijn heer bij zich komen. Tot de eerste zei hij:`Hoeveel ben je mijn heer schuldig?'' Die antwoordde:`Honderd vaten olie.'' Hij zei:`Hier is het contract, ga zitten en maak er vlug vijftig van.''
De volgende vroeg hij:`En jij, hoeveel ben jij hem schuldig?'' Die antwoordde:`Honderd zakken tarwe.'' De rentmeester zei tegen hem:`Hier is je contract, maak er tachtig van.''
De heer prees de gewiekste aanpak van de onrechtvaardige rentmeester. De kinderen van deze wereld gaan onderling immers handiger te werkdan de kinderen van het licht.
Ook Ik zeg jullie: maak je vrienden met behulp van de geldduivel; als die je dan ontvalt, zullen ze je ontvangen in de eeuwige tenten. Wie betrouwbaar is, is betrouwbaar in het klein en in het groot, en wie in het klein onrecht doet, doet het ook in het groot.
Als jullie met de geldduivel onbetrouwbaar zijn geweest, wie zal jullie dan het ware goed toevertrouwen? En als jullie niet te vertrouwen zijn geweest met andermans goed, wie zal jullie dan toevertrouwen wat voor jullie is weggelegd?
Geen knecht kan twee heren dienen, want hij zal of de een verfoeien en van de ander houden, of zich hechten aan de eerste en de ander verachten. Je kunt niet tegelijk God dienen en de geldduivel.' (Lucas 16,1-13)
Een boekhouder, die niet deugt en die zijn vel wil redden door valsheid in geschrifte. Zo iemand wordt geprezen! Hoe is dat mogelijk?
Laten we uitgaan van de situatie: de man is ontslagen en wat kan hij doen? Spitten kan hij niet, bedelen is een schande. Dus neemt hij snel een beslissing: hij zal vrienden zoeken door vals te spelen. Alleen die besliste aanpak wordt geprezen, verder valt er niets te prijzen. Hij blijft niet bij de pakken zitten, maar gaat kordaat te werk. Dát stelt Jezustot voorbeeld.
De kinderen van het licht zouden even kordaat moeten handelen. Wie Jezus volgt, moet kiezen. Jezus preekt eennieuwe levenswijze en wie Hem wil volgen, krijgt de vraag: laat ik alles bij het oude of keer ik me af van al wat kwaad is in mij en in de wereld? Wellicht voelen wij dat appèl niet meer zo sterk als zij die Jezus zelf gehoord en gezien hebben, dat vuur in zijn stem en zijn ogen, die geestdrift, die gloed.
Maar juist door die wil om ALLES ANDERS te maken staat Jezus in de lange rij van profeten die ALTIJD opriepen om slechte wegen te verlaten en het goede pad te kiezen. Beslist! Vastberaden! Kordaat!
Aan ons de keuze!
Ook de profeet Amos gaat heftig te keer tegen onmenselijke uitbuiters, bedriegers, die alleen winst zoeken ten koste van armen. Geld is de afgod, die hun hart misleidt.
Zo MOETEN ook wij duidelijk stellen wat voor ons op de eerste plaats komt. Beslist! Vastberaden! Kordaat! Rijkdom en macht zijn zo dikwijls een hinderpaal voor recht en betrouwbaarheid, in kleine en in grote dingen.
Het laatste zinnetje zindert na: Je kunt niet tegelijk God dienen en de geldduivel. Want waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.
En laten we deze oude wijsheid niet vergeten:
Van alles waarover je moet waken,
waak vooral over je hart, het is de bron van je leven.
De Joden vragen om wonderen en de Grieken zoeken wijsheid,
maar wij verkondigen een gekruisigde Christus,
voor Joden een aanstoot en voor heidenen een dwaasheid.
Maar voor wie geloven, is Christus Gods kracht en Gods wijsheid,
want de dwaasheid van God is wijzer dan de mensen,
en de zwakheid van God is sterker dan de mensen.
Het zijn woorden van Paulus aan de christenen van Korinthe. (1 Kor 1,22-23)
Deze totale ommekeer van denken, deze revolutie, vieren wij vandaag op het feest van de Kruisverheffing.
Hij die bestond in de gestalte van God
heeft er zich niet aan willen vastklampen
gelijk aan God te zijn.
Hij heeft zichzelf ontledigd
en de gestalte van een slaaf aangenomen.
Hij is aan de mensen gelijk geworden.
En als mens verschenen
heeft Hij zich vernederd;
Hij werd gehoorzaam tot de dood, de dood aan een kruis.
Daarom ook heeft God Hem hoog verheven
en Hem de naam verleend
die boven alle namen staat,
opdat in de naam van Jezus
iedere knie zich zou buigen,
in de hemel, op aarde en onder de aarde,
en iedere tong zou belijden
tot eer van God, de Vader:
de Heer, dat is Jezus Christus.
(Brief van Paulus aan de christenen van Filippi 2,6-11)
Gegroet, o Kruis, onze enige hoop
Het is zeker niet modieus, om met een kruis en een gekruisigde te dwepen. Prestaties worden bejubeld in onze wereld, geen nederlagen. En toch, op Witte Donderdag, zingt één van de mooiste gregoriaanse liederen: Wij echter roemen op het kruis van onze Heer. Want in dit kruis ligt onze opstanding. Door dit kruis zijn wij gered en vrij gemaakt. Het kruis staat in het midden van ons geloof. De gekruisigde Jezus heeft de wereld ondersteboven gekeerd. En ons geloof, dat is de wereld op zijn kop.
We geloven in een God die zich getoond heeft in een mens, die volgens deze wereld totaal mislukt is. Een mens die stierf aan een schandpaal, dat vertelt de geschiedenis. En dan begint ons geloof: juist deze vernederde mens is boven allen verheven. Juist deze uitgespuwde mens is de Messias, Christus de Heer. Als de Kerk dit vergeet en het spel van de wereld meespeelt, is zij, tot haar eigen scha en schande ontrouw aan Hem, op wie zij roemt.
Het gaat hier niet om ziekelijke zelfkwelling: kruis en lijden worden niet om zichzelf gezocht, zoals in de middeleeuwen gebeurde door bedevaarders, die zichzelf avond aan avond geselden op hun pelgrimstochten. Of zoals wij prentjes van madonnas kennen met betraande, getormenteerde gezichten.
Het gaat wel om dit geloof: Het kruis waaraan Christus gehangen heeft, werd teken van ons heil; dat kruis waaraan Hij eens gedood is, werd onze levensboom. Daar op het kruis werden de machten van het kwaad gebonden, daar werd onze dood gedood, door Christus onze Heer.
Kort voor 1100 kreeg de Heilige Bruno, die door politieke intriges van zijn bisschopszetel verdreven was, een onherbergzaam stuk land in de Franse Alpen. Met 6 broeders ging hij daar in volstrekte eenzaamheid als kluizenaar leven. Het was het begin van de Kartuizers, die tot op vandaag beschouwd worden als de meest ascetische kloosterorde. Centraal in hun leven, en ook in hun klooster, staat het motto: Stat crux, dum volvitur orbis. 'Het kruis blijft staan, terwijl de wereld voort draait. Het kruis staat rechtop, terwijl de wereld wankelt. Onze wereld wankelt en toont barsten tallenkante. Daarom kunnen wij alleen maar deemoedig belijden: Gegroet, o kruis, onze enige hoop.
Een belijdenis, die weer niet simpel is want we weten dat het niet gaat om uiterlijke lippendienst, maar om een bekering van ons hart, waardoor de waarden en de wijsheid van de wereld, onderste boven gekeerd worden.
Tot driemaal toe delen we vandaag in de aanstekelijke vreugde van iemand die terugvindt wat verloren was:
een herder zoekt zijn schaapje, dat de weg is kwijtgeraakt;
een vrouw heeft een geldstuk verloren,
en een man staat te wachten op zijn zoon, die verloren liep.
Tot driemaal toe is er die grote vreugde omdat na dagen of jaren van wachten en zoeken opnieuw gevonden werd, wat voorgoed verloren leek.
Tot driemaal toe zegt Jezus ons: ZO IS GOD.
Zijn geduld is eindeloos en zijn hart is altijd groter, altijd groter dan wat menselijk verstand ingeeft.
Wees dus barmhartig en warmhartig,
zoals jullie Vader barmhartig en warmhartig is.
Telkens kwamen alle tollenaars en zondaars naar Jezus luisteren.
De farizeeën en schriftgeleerden spraken daar schande van en zeiden:
`Die man ontvangt zondaars en eet met hen.'
Maar Hij vertelde hun deze gelijkenis:
`Als een van u honderd schapen heeft en er één van verliest,
laat hij dan niet de negenennegentig andere schapen
in de eenzaamheid achter
om op zoek te gaan naar het verloren schaap, totdat hij het vindt?
En als hij het gevonden heeft,
neemt hij het vol blijdschap op zijn schouders;
thuisgekomen roept hij zijn vrienden en buren en zegt hun:
`Deel in mijn vreugde want ik heb mijn verloren schaap weer teruggevonden.''
Ik zeg u, zo zal er in de hemel meer vreugde zijn
over één zondaar die zich bekeert,
dan over negenennegentig rechtvaardigen
die geen bekering nodig hebben.
Of als een vrouw die tien drachmen heeft, er één verliest,
steekt ze dan niet een lamp aan, veegt het huis en zoekt zorgvuldig
totdat zij die drachme vindt?
En als zij die gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buren en zegt:
`Deel in mijn vreugde, want de drachme die ik verloren had, heb ik teruggevonden.''
Zo, zeg Ik u,
is er vreugde bij de engelen van God over één zondaar die zich bekeert.'
Hij ging nog verder: `Iemand had twee zonen.
De jongste zei tegen zijn vader: `Vader, geef mij mijn deel van de erfenis.''
En de vader verdeelde zijn vermogen onder hen.
Niet lang daarna vertrok de jongste zoon met al zijn bezit naar een ver land,
waar hij het verkwistte in een losbandig leven.
Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een zware hongersnood over dat land
en ook hij begon gebrek te lijden.
Hij zwierf rond tot hij in dienst trad bij een van de inwoners van dat land;
die stuurde hem het veld in om varkens te hoeden.
Graag had hij zijn honger gestild met het voer dat de varkens aten,
maar niemand gaf hem wat.
Toen kwam hij tot zichzelf en zei:
`Zoveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed,
en ik verga hier van de honger!
Ik ga terug naar mijn vader.
Ik zal hem zeggen:
Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u;
ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten,
behandel me als een van uw dagloners.''
En hij ging terug naar zijn vader.
Toen hij nog ver van huis was, zag zijn vader hem al en werd ontroerd;
snel liep hij op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem.
`Vader,'' zei de zoon tegen hem,
`ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u;
ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten.''
Maar de vader zei tegen zijn slaven:
`Haal vlug de mooiste kleren en trek ze hem aan,
doe een ring aan zijn vinger en schoenen aan zijn voeten.
Haal het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren,
want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden,
hij was verloren en is teruggevonden.''
En het feest begon.
Maar zijn oudste zoon was nog op het land.
Toen hij naar huis kwam, hoorde hij muziek en dans.
Hij riep een van de knechten en vroeg wat er te doen was.
Die antwoordde: `Uw broer is thuisgekomen
en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht,
omdat hij hem gezond en wel terug heeft.''
Toen werd die broer kwaad en hij wilde niet binnenkomen.
Daarop kwam zijn vader naar buiten
en probeerde hem tot andere gedachten te brengen.
Maar hij gaf zijn vader ten antwoord:
`Ik dien u nu al zoveel jaren en nooit heb ik een gebod van u overtreden,
maar mij hebt u nog nooit een bokje gegeven
om met mijn vrienden feest te vieren.
Maar nu die zoon van u is thuisgekomen,
die uw vermogen met hoeren verbrast heeft,
hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.''
Maar de vader zei :
`Jongen, jij bent altijd bij me en alles wat ik heb is van jou.
We moeten feestvieren en blij zijn,
want die broer van je was dood en is weer levend geworden,
hij was verloren en is teruggevonden.'' '
(Lucas 15,1-32)
O Heer, geef mij berouw en maak mijn hart bewogen, zodat ik weer de handen vouw met tranen in de ogen, opdat ik dag en nacht de tijd van mijn verdwaasde dagen in reinste en diepste ootmoedigheid bewene en beklage. Ach, Heer, indien Gij blijft verstoord, waar blijf ik dan, de arme? Want niemand, die mijn zuchten hoort zal zich om mij ontfermen! Het ligt zo zwaar op mijn gemoed, alleen kan ik het niet bewerken; maar, als Gij mij een teken doet, zal mij dat troosten en versterken. Dan wordt het goed!
Vandaag gaan de lezingen alweer over een diepe kern van ons geloof: de keuze om de weg van Jezus te volgen, en dat heeft alles te maken met onze dagelijkse manier van leven.
Deze keer ligt de klemtoon op onthechting en volharding; maar daar vloeien ook andere levenshoudingen uit voort: mildheid, zachtmoedigheid, barmhartigheid, mede-leven.
Dan worden wij voor andere mensen tekenen van hoop, leven en bevrijding. Dan werken wij ook mee aan de verlossing van onze wereld en de komst van het Rijk van God, de komst van een wereld, zoals God die voor ogen had.
Grote drommen mensen trokken met Jezus mee.
Hij richtte zich tot hen en zei:
Wie naar Mij toe komt, moet zijn vader en moeder,
zijn vrouw en kinderen, zijn broers en zusters,
ja, zelfs zijn eigen leven verfoeien;
anders kan hij geen leerling van Mij zijn.
Hij moet zijn kruis dragen en Mij volgen;
anders kan hij geen leerling van Mij zijn.
Als een van u een toren wil bouwen,
gaat hij er toch eerst eens voor zitten
om de kosten te begroten,
om te zien of hij het werk kan voltooien.
Want anders, als hij wel het fundament legt
maar de bouw niet kan afmaken,
zal iedereen die het ziet hem uitlachen en zeggen:
`Hij begon te bouwen, maar afmaken kon hij het niet.
Of als een koning ten oorlog trekt tegen een andere koning,
dan gaat hij er toch eerst eens voor zitten
om te beraadslagen of hij sterk genoeg is
om met tienduizend man op te trekken tegen de ander,
die met twintigduizend man op hem afkomt.
Als dat niet zo is stuurt hij,
terwijl de ander nog ver weg is,
een gezantschap naar hem toe
om naar de vredesvoorwaarden te vragen.
Zo moet ieder van u afstand doen van alles wat hij bezit;
anders kan hij geen leerling van Mij zijn.
(Lucas 14,25-33)
We kunnen het evangelie van vandaag opsplitsen in drie afzonderlijke puntjes, waar het bij elk van ons, in ons eigen leven, op aan komt:
1. Ik moet voor Jezus kiezen, ik moet Hem op de eerste plaats stellen in alles wat ik doe en beleef. Ik moet Hem meer beminnen dan mijn familie en vrienden. Maar als ik voor Hem kies, zal ik met zijn liefde naar alle mensen toegaan, zeker naar de familieleden en vrienden, die op mijn levensweg geplaatst zijn.
2. Ik moet het kruis opnemen, mijn kruis, dat altijd anders is dan ik verwacht en dat mij toch op het lijf geschreven staat. In het leven van iedere dag moet ik liefde geven, mijn eigen plannetjes en ontgoochelingen vergeten, en altijd weer opnieuw beginnen.
3. Slechts als ik mij telkens opnieuw losmaak van mijn bezit, kan ik met heel mijn hart de weg van Jezus gaan. Want het bezit is zulk een tirannieke heerser, dat het mij geen enkele ruimte laat om ook nog Jezus te dienen en Hem te volgen op de weg, die het evangelie tekent.
Als wij deze gedachten voor ogen houden, stellen we misschien vast dat wij soms maar half en half meetrekken in de beweging, die Jezus op gang bracht en dat wij de uitdrukkelijke keuze voor ZIJN WEG omzeilen.
Laten we daarom bidden:
Heer Jezus,
soms ervaar ik mijn christen-zijn
als een huis dat maar half af is
en waaraan haast niet meer wordt gebouwd.
Laat mij U op de eerste plaats stellen.
Leer mij mijn eigen kruis onderkennen en opnemen,
En maak mijn hart echt vrij voor U.
Gelukkig dat er mensen zijn die altijd weer Gods eigen droom ook zelf nog durven dromen.
Die weten dat deze wereld niet zó hoeft te zijn. Niet mag zijn zoals hij nu is.
Die geloven dat hij anders kan worden: beter, gerechtiger, gelukkiger voor allen Méér de wereld van God!
Gelukkig dat er mensen zijn die dromen zoals God, die 'ja' durven zeggen, en die zijn wegen gaan.
Die weg die Jezus ons is voorgegaan, trouw en arm en zachtmoedig, Gelovend dat God zelf ons thuisbrengt uit onze ballingschap.
De waarheid van wat we niet zien , het zinnetje klinkt wat vreemd wellicht, maar het komt letterlijk uit de eerste lezing van deze zondag, een stukje uit de brief aan de Joodse christenen.
Voorbeelden uit de Joodse geschiedenis, Abraham, Sarah, Mozes en andere grote namen tonen hoe mensen in beweging gezet werden door de beloften, die God hun gedaan had.
God houdt een toekomst voor, verder dan zij kunnen zien en vermoeden, en zij gaan op weg, enkel gedreven door hun geloof in Gods Woord.
Zo leren zij ons onvoorwaardelijk te vertrouwen op Gods beloften, als wij onze weg gaan doorheen de dagen van ons leven.
Zusters en broeders,
HET GELOOF legt de grondslag voor alles waarop we hopen,
het overtuigt ons van de waarheid van wat we niet zien.
OM HUN GELOOF werden de mensen uit vroeger tijden geprezen.
DOOR ZIJN GELOOF ging Abraham, toen hij geroepen werd,
gehoorzaam op weg naar een plaats die hij in bezit zou krijgen,
en hij ging op weg zonder te weten waarheen.
DOOR ZIJN GELOOF trok hij naar het land dat hem beloofd was
maar hem nog niet toebehoorde.
Samen met Isaak en Jakob, woonde hij daar in tenten omdat hij uitzag
naar een stad met fundamenten, door God zelf ontworpen en gebouwd.
DOOR HAAR GELOOF ontving ook Sara,
hoewel ze onvruchtbaar en niet meer in de bloei van haar leven was,
de kracht om een kind te verwekken,
en wel omdat ze vertrouwde op degene die de belofte had gedaan.
Zo bracht één man, wiens kracht al gestorven was,
zoveel nakomelingen voort als er sterren aan de hemel staan,
ontelbaar als zandkorrels op het strand langs de zee.
Zij allen zijn IN GELOOF gestorven;
wat hun beloofd was zagen ze geen werkelijkheid worden,
ze hebben slechts een glimp ervan begroet,
en ze zeiden van zichzelf dat zij op aarde leefden
als vreemdelingen en gasten.
Zo lieten ze blijken op doorreis te zijn naar een ander vaderland.
En daarmee bedoelden ze niet het land waaruit ze weggetrokken waren.
Nee, ze keken reikhalzend uit naar een beter, hemels vaderland.
Daarom schaamt God zich er niet voor hun God genoemd te worden
en heeft hij voor hen een stad gereedgemaakt.
DOOR ZIJN GELOOF kon Abraham,
toen hij op de proef werd gesteld, Isaak als offer opdragen.
Hij die de beloften had ontvangen, was bereid zijn enige zoon te offeren.
Terwijl er tegen hem gezegd was:
Alleen door Isaak zul je nageslacht krijgen,
zei hij bij zichzelf dat het voor God mogelijk moest zijn
iemand uit de dood op te wekken,
en daarom kreeg hij hem ook terug,
bij wijze van voorafbeelding.
(Brief aan de Joodse christenen of Hebreeën 11,1-2.8-19)
Ieder mens is op zoek naar geluk, naar zijn beloofde land. Abraham ging op weg, zonder te weten waar hij zou uitkomen. Mozes trok met zijn volk door de woestijn, naar dat beloofde land dat overvloeit van melk en honing.
De eeuwen door waren er mensen, die GELOOFDEN in een toekomst waar ze alles voor over hadden. Ze ontvingen een belofte van Godswege en lieten alles achter. Ze keerden ook niet terug op hun stappen: hun verlangen naar de toekomst, die God voorhield, was sterker dan het heimwee, naar het land dat ze achterlieten. Ze bleven verder gaan omdat ze GELOOFDEN dat ze dat land, dat God had toegezegd, eens zouden bereiken. Die belofte hield hen gaande. God gaf zijn Woord, en zij gingen op weg.
Wij zijn voor altijd mensen onderweg. God blijft nog altijd zijn beloften doen, en de verlangens, die Hij wekt, kunnen ook ons op weg zetten, op de paden van ons leven. Letterlijk spreekt Hij niet meer tot ons, zoals verteld wordt van onze voorvaderen, maar Hij blijft ons aanspreken, door zijn Woord, dat opgetekend werd, en door dagelijkse dingen op onze weg: Hij komt tot ons, gans onverwacht, in duizend, duizend dingen. Hij blijft spreken. Aan ons om OPMERKZAAM EN GE-HOOR-ZAAM te zijn. Altijd luisterbereid, altijd weer bereid om verder te gaan, verder op weg, op grond van zijn beloften.
Als het ene doel bereikt is, wenkt een andere belofte. God roept altijd verder en langs heel menselijke gebeurtenissen gaan wij nieuwe einders tegemoet. Zo verloopt ons leven. De ene stap na de andere op een weg waarvan we het einde niet weten. Maar de brief aan de Joodse christenen geeft ons einddoel wel een naam:
WE ZIJN OP WEG NAAR EEN BETER,
EEN HEMELS VADERLAND
Een hemels vaderland, dat hier zijn aanloop kent maar slechts voltooid zal worden bij God, in zijn thuishaven. Het is een honger, die nooit gestild wordt, een verlangen, dat nooit tot rust komt, maar ons altijd voortdrijft. Levenslang. Daarom moet dat woord van Augustinus altijd in ons achterhoofd blijven klinken: Onrustig blijft ons hart, tot het uiteindelijk zijn rust vindt in God.
Een erfeniskwestie wordt vandaag aangebracht: een gulzigaard wil Jezus voor zijn kar spannen, zijn hebzucht heeft nooit genoeg.
Er is bij die man niet het minste geloof: hij wil Jezus alleen maar gebruiken voor zijn eigen platte nut.
Een mens gebruiken de eeuwen door hebben goede, hoogstaande mensen dit bestempeld als het grootste kwaad en onrecht dat je iemand kan aandoen: mensen gebruik je niet. Punt! Gedaan!
Wie dat toch doet, toont alleen zijn eigen lompe grofheid, die elke zin voor fijnheid en zielengrootheid mist.
Iemand uit de menigte zei eens tegen Jezus:
`Meester, zeg tegen mijn broer
dat hij de erfenis met mij moet delen.'
Jezus antwoordde hem:
`Wie heeft mij als scheidsrechter
tussen u beiden aangesteld?'
En Hij zei voorts tot alle omstanders:
`Pas op voor iedere vorm van hebzucht!
Ook al heeft een mens nog zo veel,
zijn leven bezit hij niet.'
En daarom vertelde Hij deze gelijkenis:
`Er was eens een rijke, wiens land veel had opgebracht.
Hij dacht bij zichzelf:
`Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte om mijn oogst op te slaan.'
`Dit ga ik doen,' dacht hij,
`ik breek mijn schuren af en ga grotere bouwen;
dan kan ik daar al het graan en mijn andere goederen in opslaan,
en tegen mezelf zeggen:
Je hebt daar nu heel wat liggen, jongen, je kunt jaren vooruit.
Rust nu maar eens uit,eet, drink en neem het ervan.''
Maar God zei tegen hem:
`Jij dwaas, nog deze nacht wordt je leven opgeëist,
en voor wie zijn dan al die voorraden die je hebt aangelegd?''
Zo vergaat het iemand
die rijke schatten verzamelt voor zichzelf en niet voor God.'
(Lucas 12,13-21)
Wij zijn kleine mensen, die groot kunnen gaan op hun eigendom, die op kleine stukjes grond, terreinen afbakenen, met omheiningen en muren allerhande, met akten en titels.
Wij zijn kleine mensen, die overal grenzen trekken en zones bepalen, die altijd willen uitmaken: dit is van mij en zover reikt mijn macht.
Wij zijn kleine mensen, die reeds door hun kleding willen duidelijk maken tot welke groep zij behoren, die door hun blik of door hun zwijgen of door hun houding andere mensen afstoten en zich slechts ontplooien in de kleine kring van gelijkgezinden.
Wij zijn kleine mensen, die groot hebben gezien en vreemde continenten hebben ingepalmd en verdeeld, die grenzen hebben getrokken dwars door stammen en culturen, als was het een taart die werd aangesneden.
Wij zijn kleine mensen, die groot gaan op hun geschiedenis van oorlogen en verdragen, op grenzen die werden getrokken en overschreden, bevochten en verlegd.
Wij zijn kleine mensen, die muren hebben gebouwd van haat, die versperringen hebben aangelegd van prikkeldraad, en wachttorens tussen ras en soort en godsdienst.
Geest van God, Gij zijt de vogel, aan geen grenzen gebonden.
Gij zijt de wind, die waait waar Hij wil,
Gij zijt de storm, die muren aftakelt en barricades kan slopen.
Gij zijt de stille kracht, die mensen weer naar mekaar laat glimlachen
en begrip doet opbrengen voor elkaars noden.
Geest van God, waai over deze oude wereld,
waai over onze oude gezindheid,
zodat wij de weidsheid opsnuiven van uw ruimte.
Beuk op onze bekrompen geest
zodat wij de horizon zien van uw land zonder grenzen of haat.
Heer, leer ons bidden vragen de leerlingen aan Jezus.
Bidden is niet: onze wil aan God opdringen,
maar Hem vragen, dat Hij ons beschikbaar maakt
voor zijn hoop en verwachtingen over de wereld.
Bidden is niet: God willen veranderen,
maar Hem vragen dat Hij ons verandert,
dat Hij ons omvormt tot waarachtige kinderen van Hem.
Zo staat het in een gebed van de eerste christenen:
Uw Geest kome over ons en zuivere ons.
Op een keer was Jezus ergens aan het bidden. Toen Hij ophield zei een van zijn leerlingen tot Hem: Heer,leer ons bidden, zoals Johannes het ook aan zijn leerlingen geleerd heeft.
Hij sprak tot hen: Wanneer ge bidt, zegt dan: Vader, uw Naam worde geheiligd, uw Rijk kome. Geef ons iedere dag ons dagelijks brood, en vergeef ons onze zonden, want ook wijzelf vergeven aan ieder die ons iets schuldig is. En leid ons niet in bekoring.
Hij vervolgde:Stel, iemand van u heeft een vriend. Midden in de nacht gaat hij naar hem toe en zegt: Vriend, leen mij drie broden, want een vriend van mij is van een reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten. Zou die ander van binnen uit dan antwoorden: Val me niet lastig; de deur is al op slot en mijn kinderen en ik liggen in bed; ik kan niet opstaan om het u te geven? Ik zeg u, als hij al niet opstaat en het hem geeft omdat hij zijn vriend is, zal hij toch opstaan en hem geven al wat hij nodig heeft, om zijn onbescheiden aandringen.
Tot u zeg Ik hetzelfde: Vraag en u zal gegeven worden; zoek en gij zult vinden; klop en er zal worden opengedaan.
Want al wie vraagt verkrijgt; wie zoekt vindt; en voor wie klopt doet men open.
Is er soms onder u een vader die aan zijn zoon een steen zal geven als deze hem om brood vraagt? Of als hij om vis vraagt zal hij hem toch in plaats van vis geen slang geven?
Of als hij een ei vraagt zal hij hem toch geen schorpioen geven?
Als gij dus - ofschoon ge slecht zijt - goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan uw Vader in de hemel de heilige Geest geven aan wie Hem erom vragen.
(Lucas 11,1-13)
Het gebed van Jezus wekt bij de leerlingen het verlangen om te leren bidden. Zo is het altijd: we nodigen meer uit door zelf te bidden dan door erover te praten. Als wij zelf vrede vinden in het gebed, zal dit anderen aanspreken, en zal datzelfde verlangen groeien: 'Leer ons bidden!'
Een drukke dag begint voor Jezus diep in de nacht op een eenzame plaats in de stilte luisterend naar de VADER. ONZE Vader!', het eerste woord van elk gebed. Ons diepste ik komt open voor God die ons persoonlijk liefheeft en we komen thuis bij Hem.
We vragen dat ZIJN Naam geloofd wordt en niet ons eigen kleine naampje. Dat ZIJN Rijk van liefde in ons en in de wereld mag groeien.
Zo krijgen wij de juiste KIJK en mogen wij vragen wat ons ter harte gaat: brood voor de dagen die komen, en rechtvaardig verdeeld in deze wereld.
Wij vragen om Gods barmhartigheid met de belofte om zelf barmhartig te zijn. En dat Hij ons door de bekoringen zou leiden zonder te veel kleerscheuren.
DAT is ons leven in Gods ogen: SAMEN het brood breken en het leven delen, SAMEN elkaar dragen dag aan dag, SAMEN overeind blijven.
Ons gebed is geen handeltje! Maar we mogen onze Vader zeggen wat ons op het hart ligt. In het vertrouwen dat Hij alles ten goede keert voor wie Hem oprecht liefhebben.
Als hoogste gave krijgen wij Gods eigen Geest. Wij mogen gunsten vragen, maar hoe wij verhoord zullen worden is niet altijd duidelijk. Wel groeit op die manier in ons Gods Heilige Geest. Wij vragen Gods aandacht maar krijgen zelf meer aandacht voor God. En ons hart bloeit open in liefde en in vreugde.
Ooit vroeg men God de vijand te verpletteren. Sindsdien is ons inzicht gegroeid: we vragen en krijgen DE VELE VRUCHTEN VAN GODS GOEDE HEILIGE GEEST!
Kleine dingen tonen al of je ergens welkom bent of niet: een deur, die wijd open staat of juist niet, iemand, die toesnelt of lang laat wachten, een brede glimlach of een verplicht knikje.
Gastvrij ontvangen worden doet deugd, vroeger, omdat reizen toen zo gevaarlijk was, vandaag, omdat vele mensen zo berekend zijn.
De manier waarop je iemand ontvangt toont je ware aard: of je belangeloos en goed bent van binnen, of alleen aan jezelf denkt.
Niet je woorden maar je manier van doen, laat zien of je hartelijk bent of alleen met eigen voordeel begaan.
Op hun rondreis ging Jezus eens een dorp in. Een vrouw, Martha genaamd, ontving Hem.
Zij had een zuster die Maria heette. Die kwam aan de voeten van de Heer zitten en luisterde naar zijn woorden.
Martha had het heel druk met bedienen. Ze ging naar Jezus toe en vroeg: `Heer, laat het U koud
dat mijn zuster mij alleen laat bedienen? Zeg haar dat ze mij komt helpen.'
De Heer gaf haar ten antwoord: `Martha, Martha,
je maakt je bezorgd en druk over van alles, maar slechts één ding is nodig.
Maria heeft het beste deel gekozen en dat zal haar niet worden ontnomen.'
(Lucas 10,38-42)
Maria die het beste deel heeft verkozen: het wuift de dienstbaarheid niet weg. De barmhartige Samaritaan, in het evangelie van vorige zondag, toonde ons nog die weg naar eeuwig leven en volkomen vreugde. Bovendien wordt deze dienstbaarheid heel concreet in het gezinsleven, in de keuken. De grote Heilige Theresia zei: wie God niet vindt tussen potten en pannen, zal Hem nergens vinden!
De inhoud is dus subtieler. Het gaat om een nuance: Martha ontving Jezus in haar huis, Maria liet Hem toe in haar hart. Eigenlijk zegt Jezus tegen Martha: Loop niet verloren in je drukte, je zou het belangrijkste kunnen missen!
De goede zorgen, de hartelijke ontvangst worden niet afgekeurd. Maar het vele werken mag geen obsessie worden: er moet tijd en ruimte blijven in ons hart om, altijd opnieuw, de boodschap van Jezus te ontvangen. Maar dit beste deel maakt het andere deel niet overbodig.
We moeten niet kiezen tussen Martha of Maria. Tussen de gastvrijheid in het huis en de openheid van het hart. Tussen bidden of werken. Het is niet of-of maar wèl en-en. Jezus zegt niet dat Martha moet ophouden met bedienen, maar wel dat ze zich te 'druk' maakt. Voor haar is het bezoek belangrijker dan de bezoeker. Gastvrijheid laat de ander toe in je eigen leven. Je stelt beide open voor de ander: je huis en je hart. Je deelt en je luistert. Zo groeit ont-moeting: geen 'moeten' meer maar ongedwongen samen zijn. Hand en hart spreken eenzelfde taal. Geven en ontvangen, beide even belangrijk, het is het wezen van de liefde.
DIENST-BAAR-HEID en GE-HOOR-ZAAMHEID, staan niet tegenover elkaar, ze vullen elkaar aan. Het zijn twee takken van eenzelfde levensboom, twee stromen uit eenzelfde bron, twee open armen van eenzelfde genegen hart: Gods eigen, goede, heilige Geest, die in ons midden woont en in onszelf. Kom, Heilige Geest, kom. Amen.
De voorbije weken waren, door mijn bezoek uit Brazilië,
behoorlijk gevuld. De blog werd dan ook slechts heel sporadisch bijgehouden.
Het is de bedoeling om in de toekomst weer op meer regelmatige basis indrukken
en overwegingen neer te pennen al zal hier morgen alweer geen gelegenheid
voor zijn, wegens een daguitstap met OKRA. Maar naderhand zal het doel van deze
blog heropgenomen worden: Doorheen de dagen. Ervaringen besproken.
Het ligt voor de hand dat de komende dagen vooral beklijvende
ervaringen van de voorbije maand zullen beschreven worden. Een eerste daarvan
dateert van 8 juni jongstleden. Twee dagen eerder waren mijn vrienden uit
Brazilië toegekomen na een uitputtende reis vanuit het binnenland van Bahia.
Een dag herstelwerken onder de vorm van uitrusten was niet overbodig, te meer
daar de avond van aankomst nogal uitgelopen was omdat er zoveel te vertellen
viel.
Dinsdag 8 juni leek dus geschikt voor een eerste uitstapje,
nog niet te zwaar maar charmant en lieflijk door de Polders van het
krekengebied. Mijn woonplaats ligt amper enkele honderden meters van de grens
en langs kleine binnenbaantjes door de velden, door de weiden - trokken we
dus Nederland binnen. Waterlandkerkje was het eerste dorpje dat we binnenreden,
een voorschoot groot en amper een goede 550 inwoners, maar zo netjes al en zo
Nederlands, als je Vlaanderen gewoon bent.
Centraal in het dorpje staat een protestants kerkje, dat bij
vorige passages steevast gesloten was, maar ditmaal stond de deur wijd open. En
elk kerkje, hoe minuscuul ook, heeft wel iets te bieden. Zo ook deze keer. Een
nijvere medewerkster van de gemeente was bezig in de sacristie en het was
aangenaam om een tijdlang met haar te praten. Na een half uurtje gaf zij ons,
ten afscheid, het plaatselijke kerkblad Verbinding waarin Dominee Derk F. Blom volgend boeiend voorwoord had
geschreven, over het 'Handvest voor compassie', een initiatief van de
gerenommeerde Britse schrijfster Karen Armstrong.
Deze auteur heeft een groot aantal boeken over
wereldreligies op haar naam staan. Ze publiceerde o.a. 'De geschiedenis van
God', 'Strijd om God', 'De Bijbel' en recent 'De kwestie God; de toekomst van
de religie'. Armstrong is een vurig pleitbezorger van dialoog en ontmoeting.
Dialoog en ontmoeting spreken mij ook zeer aan. In een tijd van polarisatie en
populisme lijkt me elkaar ontmoeten en met elkaar in gesprek gaan de enige weg
die heilzaam is. Volgens Armstrong hebben de verschillende religieuze en
ethische tradities gemeen dat zij allemaal een belangrijke rol toekennen aan
het begrip 'compassie' (mededogen). In de praktijk vinden zij elkaar in de
volgende Gulden Regel:
Wat gij niet wilt dat u geschiedt,
doe dat ook een ander niet.
Het handvest is door Karin Armstrong geschreven samen met
een internationale groep van morele leiders van verschillende religies en
levensovertuigingen, onder wie bisschop Tutu, rabbijn Soetendorp en islamoloog
Tariq Ramadan. De tekst luidt als volgt:
Het principe van
compassie of mededogen ligt ten grondslag aan alle religieuze, ethische en
spirituele tradities; steeds opnieuw wordt daarmee een beroep op ons gedaan
alle anderen te behandelen zoals wij zélf behandeld willen worden. Compassie is
onze drijfveer om ons onvermoeibaar in te zetten voor het verzachten van het
leed van onze medeschepselen, om terug te treden uit het middelpunt van onze
wereld en een ander voor het voetlicht te plaatsen, en om recht te doen aan de
onschendbare heiligheid van ieder mens en een ieder, zonder enige uitzondering,
te behandelen met volstrekte waardigheid, billijkheid en respect.
Daarbij hoort tevens
de opdracht om er zowel in het openbare als in het privéleven voor te waken
geen enkele vorm van leed te veroorzaken. Door gewelddadig te handelen, door de
kwaliteit van het
leven van een ander te verslechteren, door de grondrechten van die ander te
misbruiken of te ontkennen, en door haat te zaaien met laatdunkende uitingen
over anderen - zelfs over onze vijanden - doen wij de menselijkheid die wij
allen met elkaar delen geweld aan. Wij erkennen dat wij er niet in zijn
geslaagd een leven te leiden vervuld van compassie en dat sommigen uit naam van
hun religieuze overtuiging het totale menselijke leed zelfs groter hebben
gemaakt.
Daarom roepen wij
iedere man en vrouw op om compassie opnieuw te maken tot de kern van moreel
handelen en van religie, terug te keren naar het oude principe dat iedere
interpretatie van geschriften die aanzet tot geweld, haat of minachting geen
enkele legitimiteit heeft, garant te staan voor de verstrekking van correcte en
respectvolle informatie over andere tradities, godsdiensten en culturen aan
jongeren, positieve waardering van culturele en religieuze verscheidenheid te
stimuleren, bij te dragen aan medeleven, gebaseerd op kennis, voor het leed van
alle mensen, ook van hen die wij als onze vijanden zien.
Het is van wezenlijk
belang dat wij compassie in onze gepolariseerde wereld maken tot een duidelijke,
lichtende en dynamische kracht. Indien compassie is geworteld in principiële
vastbeslotenheid om uit te stijgen boven egoïsme, kan zij politieke,
dogmatische en religieuze grenzen slechten. Als product van onze wezenlijke
afhankelijkheid van elkaar, speelt compassie een fundamentele rol binnen
menselijke relaties en bij een volwaardig mensdom. Compassie voert naar
verlichting en is onmisbaar voor het realiseren van een eerlijke economie en
een harmonieuze wereldgemeenschap die in vrede leeft met elkaar.
De initiatiefnemers
nodigen iedereen uit dit charter te adopteren alsof het van haar of hem zelf
is. Verder roepen zij op ons levenslang te verbinden aan een leven met
mededogen. Dit document verdient het om verder besproken te worden; thuis, op
school, in de kerk en op het werk. Laten we er een begin mee maken en laten we
kijken of wij er activiteiten aan kunnen verbinden!
Nadien hebben we onze uitstap verder gezet, maar het verdere
verloop was anders dan gepland. Gelukkig was er een zacht zonnetje die dag, en
ook een vrije bank langs een kreek, waar we met elkaar nog lang konden
nakaarten over ons gesprek met deze dame en over het Handvest voor Compassie
In die tijd trad een
wetgeleerde naar voren
om Jezus op de proef te stellen.
Hij zei:Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te
verwerven?
Jezus sprak tot
hem:
Wat staat er geschreven in de wet?Wat leest ge daar?
Hij gaf ten
antwoord:
Gij zult de Heer uw God beminnen
met geheel uw hart en met geheel uw ziel;
met al uw krachten en geheel uw verstand;
en uw naaste gelijk uzelf.
Jezus zei: 'Uw antwoord is juist,
doe dat en ge zult leven.
Maar omdat hij zijn
vraag wilde verantwoorden,
sprak de wetgeleerde tot Jezus:
En wie is dan mijn naaste?
Nu nam Jezus weer het
woord en zei:
Eens viel iemand, die op weg was van
Jeruzalem naar Jericho, in handen van rovers.
Ze plunderden en mishandelden hem
en toen ze aftrokken lieten ze hem half dood liggen.
Bij toeval kwam er
juist een priester langs die weg;
hij zag hem wel maar liep in een boog om hem heen.
Zo deed ook een
leviet:
hij kwam daar langs,
zag hem,
maar liep in een boog om hem heen.
Toen kwam een
Samaritaan die op reis was bij hem,
hij zag hem en kreeg medelijden;
hij trad op hem toe,
goot olie en wijn op
zijn wonden en verbond ze;
daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier,
bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem.
De volgende morgen
haalde hij twee geldstukken te voorschijn,
gaf ze aan de waard en zei:
zorg voor hem, en wat ge meer mocht besteden,
zal ik u bij mijn terugkomst vergoeden.
Wie van deze drie
lijkt u de naaste te zijn
van de man die in handen van de rovers gevallen is?
Hij
antwoordde:Die hem barmhartigheid betoond heeft.
En Jezus
sprak:Ga dan en doe gij evenzo.
(Lucas 10, 25-37)
Jezus tekent hier
twee groepen van mensen: de praters en de doeners. Ze bestaan, die mannen van
de mooie woorden, met hun ronkende volzinnen en vrijblijvende theorieën. Almaar
discussiëren en niets doen.
De vraag van de
wetgeleerde is trouwens een strikvraag: Meester, wat moet ik doen? De man
weet zelf wel het simpele antwoord: Bemin God bovenal, en uw naaste gelijk uzelf.
Jezus zegt enkel DOE dit en ge zult leven. Meer is er ook niet te
zeggen.
Wie is mijn
naaste dan?, zo probeert de man nog zijn gezicht te redden, maar Jezus trapt
niet in de val van de holle woorden. Hij geeft geen theorie, wel een concreet
verhaal. En weer zijn er eerst twee praters: de priester en de leviet, die de
sukkelaar zien liggen, maar er rond lopen. Alleen de derde man is anders: geen
praatjes, maar mee-leven, mee-lijden, mee-dragen. En dat is nog wel een
Samaritaan, iemand, die door die God-geleerden, die heren van stand, geminacht
werd.
Je naaste kom je
vanzelf tegen. ONDERWEG. s
Morgens, toen hij vertrok, wist die Samaritaan nog niet wie die dag zijn
concrete naaste zou zijn. Plots is er die berooide man, en hij kijkt er niet
langs en loopt er ook niet in een boog omheen, zoals die priester en de leviet,
die ongetwijfeld mooie woorden hadden. GE-HOOR-ZAAM zijn, daar komt het op aan:
ogen en oren goed open houden, want zo komt Gods Woord tot ons: Het woord van God is dicht bij. Je kan het
dus volbrengen.
De geboden die ik u vandaag
geef,
zijn niet te zwaar voor u
en zij liggen niet buiten uw
bereik.
Ze zijn niet in de hemel
en u hoeft niet te zeggen:
Wie zal naar de hemel gaan
om ze voor ons te halen
en ze ons te laten horen,
zodat wij ze kunnen
volbrengen?
Ze zijn niet overzee
en u hoeft niet te zeggen:
Wie zal de zee oversteken
om ze voor ons te halen
en ze ons te laten horen,
zodat wij ze kunnen
volbrengen?
Nee, het woord is dicht bij
u,
in uw mond en in uw hart.
U kunt het dus volbrengen.
(Deuteronomium 30,11-14)
Een waarachtig
geloof staat met twee voeten in het
leven en mondt uit in goedheid die moet worden gedáán. Inderdaad, het
woord van God is niet ver over zee, of hoog in de hemel, en niemand moet het
daar gaan halen: het is dichtbij. We kunnen het dus uitvoeren.
In die tijd
wees de Heer nog tweeënzeventig leerlingen aan
en zond hen
twee aan twee voor zich uit
naar alle
steden en plaatsen waar Hij zelf nog komen zou.
Hij zei tegen
hen:
`De oogst is
wel groot, maar arbeiders zijn er weinig.
Vraag daarom
de eigenaar van de oogst
om arbeiders
in te zetten voor zijn oogst.
Ga nu, maar
weet wel,
Ik stuur
jullie als lammeren onder de wolven.
Neem geen
beurs mee, geen reistas en geen schoenen,
en groet
niemand onderweg.
Als je bij
iemand in huis komt, zeg dan eerst:
`Vrede aan dit
huis.
Woont daar een
vredelievend mens,
dan zal jullie
vrede op hem rusten;
zo niet, dan
zal die naar jullie terugkeren.
Blijf in dat
huis en eet en drink wat men je aanbiedt,
want de
arbeider is zijn loon waard.
Trek niet van
het ene huis naar het andere.
Als je in een
stad komt waar men je ontvangt,
eet dan wat
men je voorzet.
Genees er de
zieken en zeg tegen hen:
`Het
koninkrijk van God is nu dichtbij u gekomen.
Maar als je in
een stad komt waar men je niet ontvangt,
ga daar de
straat op en zeg:
`Zelfs het
stof uit uw stad
dat aan onze
voeten zit, mag u houden: wij vegen het af.
Maar weet wel,
het koninkrijk van God is dichtbij.
Ik zeg jullie:
voor Sodom zal
het op die dag draaglijker zijn dan voor zon stad.
De
tweeënzeventig kwamen opgetogen terug.
`Heer, zeiden
ze,
`zelfs de
demonen onderwerpen zich aan ons in uw naam.
Hij zei tegen
hen:
`Ik zag de
satan als een bliksemschicht uit de hemel vallen.
Kijk, Ik heb
jullie de macht gegeven
om op slangen
en schorpioenen te trappen
en in te gaan
tegen alle vijandelijke krachten;
niets kan
jullie deren.
Toch moeten
jullie je niet verheugen
omdat de geesten
zich aan jullie onderwerpen;
nee, verheug
je omdat jullie namen opgetekend staan in de hemel.
(Lucas 10,1-12.17-20)
Goed 20 jaar geleden viel het communisme in de Sovjet Unie,
en de godsdienst kwam weer tot leven. 70 jaar was niet genoegom het
geloof uit te roeien. Het atheïsme was verplichte leerstof, priesters moesten
naar Siberië, elke geloofsbeleving werd verboden. En toch bleef dit geloof
overleven. Moeders en grootmoeders bewaarden het en gaven het door. Zij hadden
geen opleiding en geen mandaat. Zij gaven het gewoon door zoals ze van nature
het leven zelf doorgeven.
Vandaag zien we in het westen enigszins wat toen in Rusland
gebeurde. Een praktisch atheïsme wordt opgedrongen. Geloven wordt ouderwets
genoemd. Religieuze symbolen worden belachelijk gemaakt. Priesters worden niet
verbannen, maar lege seminaries zijn veel doeltreffender.
Geloof is vervangen door de cultus van het ik en een
extreem materialisme. Het aantal priesters slinkt zienderogen. Zullen ook hier
moeders en grootmoeders het geloof bewaren en doorgeven, even gewoon als ze het
leven zelf doorgeven?
Geloof doorgeven is geen kennis doorgeven. Het is iets van
jezelf delen, iets van je eigen aanvoelen. Toen Jezus zei: Blijf dit doen om
Mij te gedenken, sprak Hij niet over een les godsdienst, maar over een besef
dat Hij er is en dat Hij onze diepste vreugde en onze diepste vrede is.
Geloven is vooral een manier van leven en van omgaan met
mekaar. De 72 leerlingen die Jezus op pad zond waren geen leraars en hadden
geen opleiding. Maar zij moesten wel een vrede uitstralen, onbezorgd en vrij.
Hun geluk was immers niet afhankelijk van bezit of prestige.
Zullen de moeders en grootmoeders bij ons erin slagen om de
vrede en de vreugde van hun geloof door te geven aan hun kinderen en
kleinkinderen? Zal het geloof overleven tot het materialisme ineenstuikt?
Een leven dat alleen het eigen ik ziet, leidt tot wanhoop
en ontreddering. De slangen en schorpioenen worden al zichtbaar in de stijgende
misdaad en in de wansmakelijke vormen van corruptie en zedelijk verval.
Die 72 leerlingen van Jezus waren gewone mensen zoals wij.
Vandaag zegt Hij tot ons Ga dan, Ik zend u als lammeren tussen de wolven. Maar
weet het wel: Het rijk Gods is nabij.
Gods Woord kan wel
eens hard aankomen; dan zouden we het liever niet horen. Wie Jezus wil volgen,
moet soms veel opgeven, sterven aan zichzelf in veel kleine dingen: met geduld en offer,
in verdriet en eenzaamheid.
Maar wie de Heer
volgt in zijn sterven, zal ook met Hem verrijzen in zijn vreugde. Of in meer
gewone woorden: wie zijn eigen belang eens vergeet, ervaart dat het deugd doet een ander vreugde te
schenken.
Toen de tijd naderde dat Hij zou worden
weggenomen,
koos Jezus vastberaden Jeruzalem als
reisdoel.
Hij zond boden voor zich uit,
maar toen die in een Samaritaans dorp
kwamen
om zijn komst voor te bereiden,
wilde men Hem niet ontvangen,
omdat Hij Jeruzalem als reisdoel had
gekozen.
Toen de leerlingen Jakobus en Johannes
dat merkten, zeiden ze:
`Heer, zullen we zeggen
dat er vuur uit de hemel moet neerdalen
om hen te vernietigen?'
Maar Hij keerde zich om en wees hen
terecht.
Toen gingen ze naar een ander dorp.
Terwijl ze hun reis voortzetten, zei
iemand onderweg tegen Hem:
`Ik wil U volgen, waar U ook naartoe
gaat.'
Jezus zei tegen hem:
`De vossen hebben een hol, en de vogels van de hemel een nest,
maar de Mensenzoon kan nergens het
hoofd neerleggen.'
Tegen een ander zei Hij: `Volg Me.'
Die zei Hem: `Heer, sta me toe eerst
mijn vader te gaan begraven.'
Maar Hij zei hem: `Laat de doden hun
doden begraven;
u moet het koninkrijk van God gaan
verkondigen.'
Weer een ander zei: `Ik wil U volgen,
Heer,
maar sta me toe eerst thuis afscheid te
nemen.'
Tegen hem zei Jezus:
`Wie de hand aan de ploeg slaat en dan
nog eens omkijkt,
deugt niet voor het koninkrijk van
God.'
(Lucas 9,51-62)
Dit stukje
evangelie tekent een keerpunt in Jezus' leven. Hij trok door Galilea, riep zijn
leerlingen, genas zieken naar lichaam en ziel, en schonk vergeving aan
zondaars. Nu zal Hij naar Jeruzalem gaan, de plaats van zijn lijden en dood.
Hij gaat Zijn opdracht voltooien ondanks de vijandschap, die Hij zal ontmoeten:
de machtigen voelen zich bedreigd, omdat Hij een liefdevolle God predikt, en
geen boeman. Jezus' weg van Liefde moet
verworpenheid en vijandschap meebrengen. Hij is een bedreiging voor wie alleen zichzelf zoekt.
Daarom staat er: Jezus kiest vastberaden
voor die weg, die de tegenstand niet vreest, maar als een kruis op zich neemt.
Bij de eerste
afwijzing al, zijn de leerlingen verbolgen. Jezus wijst hen terecht: Hij komt niet met macht en vuur,
maar is de Lijdende
Dienaar. Hij is niet gekomen om te vernietigen, maar om tot leven te wekken!
Jezus misbruikt zijn macht niet, Hij vertrapt geen mensen, maar kiest bewust
voor de liefde, die haar kruis draagt, ten einde toe, tot op Calvarie.
De weg van Jezus
is geen gezapig tochtje. Wie Hem volgt, moet
keuzes maken. Aan die drie mensen, die Hem willen volgen, stelt Hij
strenge eisen. Laten we ze echter goed verstaan: gezin en vrienden zijn niet
verkeerd. Maar Jezus wijst mensen af die vasthangen aan wat de liefde in de weg
staat. Meestal is er geen conflict tussen wat Jezus oplegt en wat menselijk mooi is. De liefde vraagt ons dat wij zorgen voor ons
gezin, onze doden en onze vrienden. Wat Jezus wil, tonen wij juist door deze
warme genegenheid.
Maar,
uitzonderlijk, bij overdreven gehechtheid, kunnen wij niet liefdevol zijn. Dan
vraagt de Heer ons te kiezen voor de liefde die zichzelf vergeet. De
voorbeelden zijn extreem maar ze tonen ons: altijd moet de liefde voorrang
krijgen. In de omstandigheden die het leven zelf aanbrengt, dienen wij steeds opnieuw, vastberadenenradicaal
te kiezen voor die ene weg: de liefde, die zichzelf niet zoekt.
Het is niet
makkelijk, maar zo ging de Heer ons voor.
Een Romeinse landvoogd schreef eens in een brief: de Joden twisten over een zekere Jezus, die
gestorven is en over wie Paulus zegt, dat Hij nog leeft.
Vanaf zijn geboorte tot op vandaag houdt Jezus mensen
bezig. Voor sommigen wekt
Hij ergernis of is Hij dwaasheid, voor anderen is Hij aantrekkelijk,
geloofwaardig en bron van Leven. In elk geval is Hij teken van tegenspraak. Je zou Hem soms willen
ontvluchten, maar... tot wie zouden we anders gaan?, zegt Petrus eens.
Hij wordt bezongen als lieve Jezus, maar verzet zich tegen de machthebbers in
het maatschappelijk en godsdienstig leven van zijn tijd. In deze eucharistie
willen we eens stil worden bij zijn vraag: Wie zeggen jullie, dat Ik ben?
Eens was Jezus
aan het bidden, alleen zijn leerlingen waren bij Hem.
Hij stelde hun
de vraag: `Wie zeggen de mensen dat Ik ben?'
Zij
antwoordden Hem:
`Johannes de
Doper, volgens anderen Elia,
en weer
anderen zeggen dat een van de oude profeten is opgestaan.'
Daarop vroeg
Hij hun: `En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?'
Petrus
antwoordde: `De Messias, de Gezalfde van God.'
Hij verbood
hun echter nadrukkelijk hierover met iemand te praten en zei:
`De Mensenzoon
moet veel lijden,
Hij moet door
de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden
worden
verworpen en ter dood gebracht;
en op de derde
dag zal Hij worden opgewekt.'
Met het oog op
allen zei Hij:
`Als iemand
achter Mij aan wil komen,
laat hij dan met zichzelf breken,
dagelijks zijn
kruis opnemen en Mij volgen.
Want wie zijn
leven wil redden, zal het verliezen,
maar wie zijn
leven om Mij verliest, die zal het redden.
(Lucas 9,18-24)
GEKOMEN OM TE DIENEN
Hij was geen
koningszoon
die opgeleid werd om
gediend te worden.
Die zoon van een
timmerman
had geleerd om zich
te plooien
naar de nukken van
het hout
en naar de grillen
van de klanten.
Hij was geen Romeins
staatsburger,
en Hij kon zich
nergens op beroepen.
Die rechteloze Jood
uit Galilea,
ver van het politieke
forum en de publieke woordenkramerij,
had geleerd om zich
te onderwerpen aan de bezetter.
Hij was geen priester
en Hij was ook geen
wetgeleerde.
Hij kon niet terugvallen op enig voorrecht.
Die simpele leek had
vlug doorzien
hoe mensen zich zo
vaak
achter hun God durven
verschuilen
om hun eigen belangen
beter te behartigen.
Hij stond
weigerachtig en argwanend
tegenover elke vorm
van macht:
de macht van de
tollenaar
en de macht van de
opperpriester;
de macht van het geld
en de macht van de
godsdienst.
Hij hield het bij de
macht
van de geweldloosheid;
de macht van het
offer
en de macht van het
gebed.
Alleen op die manier
kon macht omgebogen
worden
tot nederige,
bereidwillige en vreugdevolle dienstbaarheid.
In een land waar soms tussen oogverblindende tekenen van
luxe en schaamteloze onverschilligheid de meest schrijnende vormen van
armoede nog tomeloos tieren, is ook de volkse vroomheid nog heel levendig,
bezield en bezielend.
Daarom mocht een bezoek aan Moeder Maria in Oostakker niet
ontbreken. In stilte baden we eerst even voor de grot, en nadien gingen we de
ommegang, met de kapelletjes van de vijf blijde, de vijf droeve en de vijf
glorierijke mysteries. Dat was althans de bedoeling, en eigenlijk is het ook zo
wel ten dele gebeurd.
Maar heel vlug hadden onze Braziliaanse gasten gezien, dat
er naast de binnenring met deze mysteries van de rozenkrans, ook een
buitenring was, met grotere kapelletjes over de zeven smarten van Maria. En
even vlug sloeg de aandacht over op deze buitenring. Lange tijd hebben we met
stille stem samen deze smarten overwogen
Aan het einde was het een beklijvende belevenis om even naar
elkaar te luisteren: zie je in je eigen leven iets van die zeven smarten van
Moeder Maria? En telkens was er wel een aanknopingspunt.
Tot, aan het eind van onze meditatie iemand zei: Maar voor
moeder Maria was het toch allemaal nog veel pijnlijker.
De profetie van Simeon in de Tempel
bij de opdracht van Jezus
De vlucht naar Egypte
Maria en Jozef gaan op zoek naar
Jezus, die in de Tempel is achtergebleven
Ontmoeting van Maria met Jezus op weg
naar de Calvarieberg
Maria staat onder Jezus' kruis
Maria omhelst Jezus' dode lichaam na
de kruisafneming; de piëta
Jezus wordt begraven
De piëtas
Iets maakt de lippen der piëtas droever
in de schemer der kerken, achteraan,
als kwam, al de onrust van duizend moeders,
hier, voor de tralies, bij kaarslicht te saam.
Zij zaten alleen inderhaast aan markt en
keuken ontsnapt, vrouwtjes klein en devoot
te zwijgen. En elk was een moeder van smarten,
met welk zwaard in het hart, met welk kind op de
schoot?