Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
11-09-2010
ZO ZAL ER MEER VREUGDE ZIJN
ZO ZAL ER MEER VREUGDE ZIJN ...
Tot driemaal toe delen we vandaag in de aanstekelijke vreugde van iemand die terugvindt wat verloren was:
een herder zoekt zijn schaapje, dat de weg is kwijtgeraakt;
een vrouw heeft een geldstuk verloren,
en een man staat te wachten op zijn zoon, die verloren liep.
Tot driemaal toe is er die grote vreugde omdat na dagen of jaren van wachten en zoeken opnieuw gevonden werd, wat voorgoed verloren leek.
Tot driemaal toe zegt Jezus ons: ZO IS GOD.
Zijn geduld is eindeloos en zijn hart is altijd groter, altijd groter dan wat menselijk verstand ingeeft.
Wees dus barmhartig en warmhartig,
zoals jullie Vader barmhartig en warmhartig is.
Telkens kwamen alle tollenaars en zondaars naar Jezus luisteren.
De farizeeën en schriftgeleerden spraken daar schande van en zeiden:
`Die man ontvangt zondaars en eet met hen.'
Maar Hij vertelde hun deze gelijkenis:
`Als een van u honderd schapen heeft en er één van verliest,
laat hij dan niet de negenennegentig andere schapen
in de eenzaamheid achter
om op zoek te gaan naar het verloren schaap, totdat hij het vindt?
En als hij het gevonden heeft,
neemt hij het vol blijdschap op zijn schouders;
thuisgekomen roept hij zijn vrienden en buren en zegt hun:
`Deel in mijn vreugde want ik heb mijn verloren schaap weer teruggevonden.''
Ik zeg u, zo zal er in de hemel meer vreugde zijn
over één zondaar die zich bekeert,
dan over negenennegentig rechtvaardigen
die geen bekering nodig hebben.
Of als een vrouw die tien drachmen heeft, er één verliest,
steekt ze dan niet een lamp aan, veegt het huis en zoekt zorgvuldig
totdat zij die drachme vindt?
En als zij die gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buren en zegt:
`Deel in mijn vreugde, want de drachme die ik verloren had, heb ik teruggevonden.''
Zo, zeg Ik u,
is er vreugde bij de engelen van God over één zondaar die zich bekeert.'
Hij ging nog verder: `Iemand had twee zonen.
De jongste zei tegen zijn vader: `Vader, geef mij mijn deel van de erfenis.''
En de vader verdeelde zijn vermogen onder hen.
Niet lang daarna vertrok de jongste zoon met al zijn bezit naar een ver land,
waar hij het verkwistte in een losbandig leven.
Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een zware hongersnood over dat land
en ook hij begon gebrek te lijden.
Hij zwierf rond tot hij in dienst trad bij een van de inwoners van dat land;
die stuurde hem het veld in om varkens te hoeden.
Graag had hij zijn honger gestild met het voer dat de varkens aten,
maar niemand gaf hem wat.
Toen kwam hij tot zichzelf en zei:
`Zoveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed,
en ik verga hier van de honger!
Ik ga terug naar mijn vader.
Ik zal hem zeggen:
Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u;
ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten,
behandel me als een van uw dagloners.''
En hij ging terug naar zijn vader.
Toen hij nog ver van huis was, zag zijn vader hem al en werd ontroerd;
snel liep hij op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem.
`Vader,'' zei de zoon tegen hem,
`ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u;
ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten.''
Maar de vader zei tegen zijn slaven:
`Haal vlug de mooiste kleren en trek ze hem aan,
doe een ring aan zijn vinger en schoenen aan zijn voeten.
Haal het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren,
want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden,
hij was verloren en is teruggevonden.''
En het feest begon.
Maar zijn oudste zoon was nog op het land.
Toen hij naar huis kwam, hoorde hij muziek en dans.
Hij riep een van de knechten en vroeg wat er te doen was.
Die antwoordde: `Uw broer is thuisgekomen
en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht,
omdat hij hem gezond en wel terug heeft.''
Toen werd die broer kwaad en hij wilde niet binnenkomen.
Daarop kwam zijn vader naar buiten
en probeerde hem tot andere gedachten te brengen.
Maar hij gaf zijn vader ten antwoord:
`Ik dien u nu al zoveel jaren en nooit heb ik een gebod van u overtreden,
maar mij hebt u nog nooit een bokje gegeven
om met mijn vrienden feest te vieren.
Maar nu die zoon van u is thuisgekomen,
die uw vermogen met hoeren verbrast heeft,
hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.''
Maar de vader zei :
`Jongen, jij bent altijd bij me en alles wat ik heb is van jou.
We moeten feestvieren en blij zijn,
want die broer van je was dood en is weer levend geworden,
hij was verloren en is teruggevonden.'' '
(Lucas 15,1-32)
O Heer, geef mij berouw en maak mijn hart bewogen, zodat ik weer de handen vouw met tranen in de ogen, opdat ik dag en nacht de tijd van mijn verdwaasde dagen in reinste en diepste ootmoedigheid bewene en beklage. Ach, Heer, indien Gij blijft verstoord, waar blijf ik dan, de arme? Want niemand, die mijn zuchten hoort zal zich om mij ontfermen! Het ligt zo zwaar op mijn gemoed, alleen kan ik het niet bewerken; maar, als Gij mij een teken doet, zal mij dat troosten en versterken. Dan wordt het goed!
Vandaag gaan de lezingen alweer over een diepe kern van ons geloof: de keuze om de weg van Jezus te volgen, en dat heeft alles te maken met onze dagelijkse manier van leven.
Deze keer ligt de klemtoon op onthechting en volharding; maar daar vloeien ook andere levenshoudingen uit voort: mildheid, zachtmoedigheid, barmhartigheid, mede-leven.
Dan worden wij voor andere mensen tekenen van hoop, leven en bevrijding. Dan werken wij ook mee aan de verlossing van onze wereld en de komst van het Rijk van God, de komst van een wereld, zoals God die voor ogen had.
Grote drommen mensen trokken met Jezus mee.
Hij richtte zich tot hen en zei:
Wie naar Mij toe komt, moet zijn vader en moeder,
zijn vrouw en kinderen, zijn broers en zusters,
ja, zelfs zijn eigen leven verfoeien;
anders kan hij geen leerling van Mij zijn.
Hij moet zijn kruis dragen en Mij volgen;
anders kan hij geen leerling van Mij zijn.
Als een van u een toren wil bouwen,
gaat hij er toch eerst eens voor zitten
om de kosten te begroten,
om te zien of hij het werk kan voltooien.
Want anders, als hij wel het fundament legt
maar de bouw niet kan afmaken,
zal iedereen die het ziet hem uitlachen en zeggen:
`Hij begon te bouwen, maar afmaken kon hij het niet.
Of als een koning ten oorlog trekt tegen een andere koning,
dan gaat hij er toch eerst eens voor zitten
om te beraadslagen of hij sterk genoeg is
om met tienduizend man op te trekken tegen de ander,
die met twintigduizend man op hem afkomt.
Als dat niet zo is stuurt hij,
terwijl de ander nog ver weg is,
een gezantschap naar hem toe
om naar de vredesvoorwaarden te vragen.
Zo moet ieder van u afstand doen van alles wat hij bezit;
anders kan hij geen leerling van Mij zijn.
(Lucas 14,25-33)
We kunnen het evangelie van vandaag opsplitsen in drie afzonderlijke puntjes, waar het bij elk van ons, in ons eigen leven, op aan komt:
1. Ik moet voor Jezus kiezen, ik moet Hem op de eerste plaats stellen in alles wat ik doe en beleef. Ik moet Hem meer beminnen dan mijn familie en vrienden. Maar als ik voor Hem kies, zal ik met zijn liefde naar alle mensen toegaan, zeker naar de familieleden en vrienden, die op mijn levensweg geplaatst zijn.
2. Ik moet het kruis opnemen, mijn kruis, dat altijd anders is dan ik verwacht en dat mij toch op het lijf geschreven staat. In het leven van iedere dag moet ik liefde geven, mijn eigen plannetjes en ontgoochelingen vergeten, en altijd weer opnieuw beginnen.
3. Slechts als ik mij telkens opnieuw losmaak van mijn bezit, kan ik met heel mijn hart de weg van Jezus gaan. Want het bezit is zulk een tirannieke heerser, dat het mij geen enkele ruimte laat om ook nog Jezus te dienen en Hem te volgen op de weg, die het evangelie tekent.
Als wij deze gedachten voor ogen houden, stellen we misschien vast dat wij soms maar half en half meetrekken in de beweging, die Jezus op gang bracht en dat wij de uitdrukkelijke keuze voor ZIJN WEG omzeilen.
Laten we daarom bidden:
Heer Jezus,
soms ervaar ik mijn christen-zijn
als een huis dat maar half af is
en waaraan haast niet meer wordt gebouwd.
Laat mij U op de eerste plaats stellen.
Leer mij mijn eigen kruis onderkennen en opnemen,
En maak mijn hart echt vrij voor U.
Gelukkig dat er mensen zijn die altijd weer Gods eigen droom ook zelf nog durven dromen.
Die weten dat deze wereld niet zó hoeft te zijn. Niet mag zijn zoals hij nu is.
Die geloven dat hij anders kan worden: beter, gerechtiger, gelukkiger voor allen Méér de wereld van God!
Gelukkig dat er mensen zijn die dromen zoals God, die 'ja' durven zeggen, en die zijn wegen gaan.
Die weg die Jezus ons is voorgegaan, trouw en arm en zachtmoedig, Gelovend dat God zelf ons thuisbrengt uit onze ballingschap.
De waarheid van wat we niet zien , het zinnetje klinkt wat vreemd wellicht, maar het komt letterlijk uit de eerste lezing van deze zondag, een stukje uit de brief aan de Joodse christenen.
Voorbeelden uit de Joodse geschiedenis, Abraham, Sarah, Mozes en andere grote namen tonen hoe mensen in beweging gezet werden door de beloften, die God hun gedaan had.
God houdt een toekomst voor, verder dan zij kunnen zien en vermoeden, en zij gaan op weg, enkel gedreven door hun geloof in Gods Woord.
Zo leren zij ons onvoorwaardelijk te vertrouwen op Gods beloften, als wij onze weg gaan doorheen de dagen van ons leven.
Zusters en broeders,
HET GELOOF legt de grondslag voor alles waarop we hopen,
het overtuigt ons van de waarheid van wat we niet zien.
OM HUN GELOOF werden de mensen uit vroeger tijden geprezen.
DOOR ZIJN GELOOF ging Abraham, toen hij geroepen werd,
gehoorzaam op weg naar een plaats die hij in bezit zou krijgen,
en hij ging op weg zonder te weten waarheen.
DOOR ZIJN GELOOF trok hij naar het land dat hem beloofd was
maar hem nog niet toebehoorde.
Samen met Isaak en Jakob, woonde hij daar in tenten omdat hij uitzag
naar een stad met fundamenten, door God zelf ontworpen en gebouwd.
DOOR HAAR GELOOF ontving ook Sara,
hoewel ze onvruchtbaar en niet meer in de bloei van haar leven was,
de kracht om een kind te verwekken,
en wel omdat ze vertrouwde op degene die de belofte had gedaan.
Zo bracht één man, wiens kracht al gestorven was,
zoveel nakomelingen voort als er sterren aan de hemel staan,
ontelbaar als zandkorrels op het strand langs de zee.
Zij allen zijn IN GELOOF gestorven;
wat hun beloofd was zagen ze geen werkelijkheid worden,
ze hebben slechts een glimp ervan begroet,
en ze zeiden van zichzelf dat zij op aarde leefden
als vreemdelingen en gasten.
Zo lieten ze blijken op doorreis te zijn naar een ander vaderland.
En daarmee bedoelden ze niet het land waaruit ze weggetrokken waren.
Nee, ze keken reikhalzend uit naar een beter, hemels vaderland.
Daarom schaamt God zich er niet voor hun God genoemd te worden
en heeft hij voor hen een stad gereedgemaakt.
DOOR ZIJN GELOOF kon Abraham,
toen hij op de proef werd gesteld, Isaak als offer opdragen.
Hij die de beloften had ontvangen, was bereid zijn enige zoon te offeren.
Terwijl er tegen hem gezegd was:
Alleen door Isaak zul je nageslacht krijgen,
zei hij bij zichzelf dat het voor God mogelijk moest zijn
iemand uit de dood op te wekken,
en daarom kreeg hij hem ook terug,
bij wijze van voorafbeelding.
(Brief aan de Joodse christenen of Hebreeën 11,1-2.8-19)
Ieder mens is op zoek naar geluk, naar zijn beloofde land. Abraham ging op weg, zonder te weten waar hij zou uitkomen. Mozes trok met zijn volk door de woestijn, naar dat beloofde land dat overvloeit van melk en honing.
De eeuwen door waren er mensen, die GELOOFDEN in een toekomst waar ze alles voor over hadden. Ze ontvingen een belofte van Godswege en lieten alles achter. Ze keerden ook niet terug op hun stappen: hun verlangen naar de toekomst, die God voorhield, was sterker dan het heimwee, naar het land dat ze achterlieten. Ze bleven verder gaan omdat ze GELOOFDEN dat ze dat land, dat God had toegezegd, eens zouden bereiken. Die belofte hield hen gaande. God gaf zijn Woord, en zij gingen op weg.
Wij zijn voor altijd mensen onderweg. God blijft nog altijd zijn beloften doen, en de verlangens, die Hij wekt, kunnen ook ons op weg zetten, op de paden van ons leven. Letterlijk spreekt Hij niet meer tot ons, zoals verteld wordt van onze voorvaderen, maar Hij blijft ons aanspreken, door zijn Woord, dat opgetekend werd, en door dagelijkse dingen op onze weg: Hij komt tot ons, gans onverwacht, in duizend, duizend dingen. Hij blijft spreken. Aan ons om OPMERKZAAM EN GE-HOOR-ZAAM te zijn. Altijd luisterbereid, altijd weer bereid om verder te gaan, verder op weg, op grond van zijn beloften.
Als het ene doel bereikt is, wenkt een andere belofte. God roept altijd verder en langs heel menselijke gebeurtenissen gaan wij nieuwe einders tegemoet. Zo verloopt ons leven. De ene stap na de andere op een weg waarvan we het einde niet weten. Maar de brief aan de Joodse christenen geeft ons einddoel wel een naam:
WE ZIJN OP WEG NAAR EEN BETER,
EEN HEMELS VADERLAND
Een hemels vaderland, dat hier zijn aanloop kent maar slechts voltooid zal worden bij God, in zijn thuishaven. Het is een honger, die nooit gestild wordt, een verlangen, dat nooit tot rust komt, maar ons altijd voortdrijft. Levenslang. Daarom moet dat woord van Augustinus altijd in ons achterhoofd blijven klinken: Onrustig blijft ons hart, tot het uiteindelijk zijn rust vindt in God.
Een erfeniskwestie wordt vandaag aangebracht: een gulzigaard wil Jezus voor zijn kar spannen, zijn hebzucht heeft nooit genoeg.
Er is bij die man niet het minste geloof: hij wil Jezus alleen maar gebruiken voor zijn eigen platte nut.
Een mens gebruiken de eeuwen door hebben goede, hoogstaande mensen dit bestempeld als het grootste kwaad en onrecht dat je iemand kan aandoen: mensen gebruik je niet. Punt! Gedaan!
Wie dat toch doet, toont alleen zijn eigen lompe grofheid, die elke zin voor fijnheid en zielengrootheid mist.
Iemand uit de menigte zei eens tegen Jezus:
`Meester, zeg tegen mijn broer
dat hij de erfenis met mij moet delen.'
Jezus antwoordde hem:
`Wie heeft mij als scheidsrechter
tussen u beiden aangesteld?'
En Hij zei voorts tot alle omstanders:
`Pas op voor iedere vorm van hebzucht!
Ook al heeft een mens nog zo veel,
zijn leven bezit hij niet.'
En daarom vertelde Hij deze gelijkenis:
`Er was eens een rijke, wiens land veel had opgebracht.
Hij dacht bij zichzelf:
`Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte om mijn oogst op te slaan.'
`Dit ga ik doen,' dacht hij,
`ik breek mijn schuren af en ga grotere bouwen;
dan kan ik daar al het graan en mijn andere goederen in opslaan,
en tegen mezelf zeggen:
Je hebt daar nu heel wat liggen, jongen, je kunt jaren vooruit.
Rust nu maar eens uit,eet, drink en neem het ervan.''
Maar God zei tegen hem:
`Jij dwaas, nog deze nacht wordt je leven opgeëist,
en voor wie zijn dan al die voorraden die je hebt aangelegd?''
Zo vergaat het iemand
die rijke schatten verzamelt voor zichzelf en niet voor God.'
(Lucas 12,13-21)
Wij zijn kleine mensen, die groot kunnen gaan op hun eigendom, die op kleine stukjes grond, terreinen afbakenen, met omheiningen en muren allerhande, met akten en titels.
Wij zijn kleine mensen, die overal grenzen trekken en zones bepalen, die altijd willen uitmaken: dit is van mij en zover reikt mijn macht.
Wij zijn kleine mensen, die reeds door hun kleding willen duidelijk maken tot welke groep zij behoren, die door hun blik of door hun zwijgen of door hun houding andere mensen afstoten en zich slechts ontplooien in de kleine kring van gelijkgezinden.
Wij zijn kleine mensen, die groot hebben gezien en vreemde continenten hebben ingepalmd en verdeeld, die grenzen hebben getrokken dwars door stammen en culturen, als was het een taart die werd aangesneden.
Wij zijn kleine mensen, die groot gaan op hun geschiedenis van oorlogen en verdragen, op grenzen die werden getrokken en overschreden, bevochten en verlegd.
Wij zijn kleine mensen, die muren hebben gebouwd van haat, die versperringen hebben aangelegd van prikkeldraad, en wachttorens tussen ras en soort en godsdienst.
Geest van God, Gij zijt de vogel, aan geen grenzen gebonden.
Gij zijt de wind, die waait waar Hij wil,
Gij zijt de storm, die muren aftakelt en barricades kan slopen.
Gij zijt de stille kracht, die mensen weer naar mekaar laat glimlachen
en begrip doet opbrengen voor elkaars noden.
Geest van God, waai over deze oude wereld,
waai over onze oude gezindheid,
zodat wij de weidsheid opsnuiven van uw ruimte.
Beuk op onze bekrompen geest
zodat wij de horizon zien van uw land zonder grenzen of haat.
Heer, leer ons bidden vragen de leerlingen aan Jezus.
Bidden is niet: onze wil aan God opdringen,
maar Hem vragen, dat Hij ons beschikbaar maakt
voor zijn hoop en verwachtingen over de wereld.
Bidden is niet: God willen veranderen,
maar Hem vragen dat Hij ons verandert,
dat Hij ons omvormt tot waarachtige kinderen van Hem.
Zo staat het in een gebed van de eerste christenen:
Uw Geest kome over ons en zuivere ons.
Op een keer was Jezus ergens aan het bidden. Toen Hij ophield zei een van zijn leerlingen tot Hem: Heer,leer ons bidden, zoals Johannes het ook aan zijn leerlingen geleerd heeft.
Hij sprak tot hen: Wanneer ge bidt, zegt dan: Vader, uw Naam worde geheiligd, uw Rijk kome. Geef ons iedere dag ons dagelijks brood, en vergeef ons onze zonden, want ook wijzelf vergeven aan ieder die ons iets schuldig is. En leid ons niet in bekoring.
Hij vervolgde:Stel, iemand van u heeft een vriend. Midden in de nacht gaat hij naar hem toe en zegt: Vriend, leen mij drie broden, want een vriend van mij is van een reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten. Zou die ander van binnen uit dan antwoorden: Val me niet lastig; de deur is al op slot en mijn kinderen en ik liggen in bed; ik kan niet opstaan om het u te geven? Ik zeg u, als hij al niet opstaat en het hem geeft omdat hij zijn vriend is, zal hij toch opstaan en hem geven al wat hij nodig heeft, om zijn onbescheiden aandringen.
Tot u zeg Ik hetzelfde: Vraag en u zal gegeven worden; zoek en gij zult vinden; klop en er zal worden opengedaan.
Want al wie vraagt verkrijgt; wie zoekt vindt; en voor wie klopt doet men open.
Is er soms onder u een vader die aan zijn zoon een steen zal geven als deze hem om brood vraagt? Of als hij om vis vraagt zal hij hem toch in plaats van vis geen slang geven?
Of als hij een ei vraagt zal hij hem toch geen schorpioen geven?
Als gij dus - ofschoon ge slecht zijt - goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan uw Vader in de hemel de heilige Geest geven aan wie Hem erom vragen.
(Lucas 11,1-13)
Het gebed van Jezus wekt bij de leerlingen het verlangen om te leren bidden. Zo is het altijd: we nodigen meer uit door zelf te bidden dan door erover te praten. Als wij zelf vrede vinden in het gebed, zal dit anderen aanspreken, en zal datzelfde verlangen groeien: 'Leer ons bidden!'
Een drukke dag begint voor Jezus diep in de nacht op een eenzame plaats in de stilte luisterend naar de VADER. ONZE Vader!', het eerste woord van elk gebed. Ons diepste ik komt open voor God die ons persoonlijk liefheeft en we komen thuis bij Hem.
We vragen dat ZIJN Naam geloofd wordt en niet ons eigen kleine naampje. Dat ZIJN Rijk van liefde in ons en in de wereld mag groeien.
Zo krijgen wij de juiste KIJK en mogen wij vragen wat ons ter harte gaat: brood voor de dagen die komen, en rechtvaardig verdeeld in deze wereld.
Wij vragen om Gods barmhartigheid met de belofte om zelf barmhartig te zijn. En dat Hij ons door de bekoringen zou leiden zonder te veel kleerscheuren.
DAT is ons leven in Gods ogen: SAMEN het brood breken en het leven delen, SAMEN elkaar dragen dag aan dag, SAMEN overeind blijven.
Ons gebed is geen handeltje! Maar we mogen onze Vader zeggen wat ons op het hart ligt. In het vertrouwen dat Hij alles ten goede keert voor wie Hem oprecht liefhebben.
Als hoogste gave krijgen wij Gods eigen Geest. Wij mogen gunsten vragen, maar hoe wij verhoord zullen worden is niet altijd duidelijk. Wel groeit op die manier in ons Gods Heilige Geest. Wij vragen Gods aandacht maar krijgen zelf meer aandacht voor God. En ons hart bloeit open in liefde en in vreugde.
Ooit vroeg men God de vijand te verpletteren. Sindsdien is ons inzicht gegroeid: we vragen en krijgen DE VELE VRUCHTEN VAN GODS GOEDE HEILIGE GEEST!
Kleine dingen tonen al of je ergens welkom bent of niet: een deur, die wijd open staat of juist niet, iemand, die toesnelt of lang laat wachten, een brede glimlach of een verplicht knikje.
Gastvrij ontvangen worden doet deugd, vroeger, omdat reizen toen zo gevaarlijk was, vandaag, omdat vele mensen zo berekend zijn.
De manier waarop je iemand ontvangt toont je ware aard: of je belangeloos en goed bent van binnen, of alleen aan jezelf denkt.
Niet je woorden maar je manier van doen, laat zien of je hartelijk bent of alleen met eigen voordeel begaan.
Op hun rondreis ging Jezus eens een dorp in. Een vrouw, Martha genaamd, ontving Hem.
Zij had een zuster die Maria heette. Die kwam aan de voeten van de Heer zitten en luisterde naar zijn woorden.
Martha had het heel druk met bedienen. Ze ging naar Jezus toe en vroeg: `Heer, laat het U koud
dat mijn zuster mij alleen laat bedienen? Zeg haar dat ze mij komt helpen.'
De Heer gaf haar ten antwoord: `Martha, Martha,
je maakt je bezorgd en druk over van alles, maar slechts één ding is nodig.
Maria heeft het beste deel gekozen en dat zal haar niet worden ontnomen.'
(Lucas 10,38-42)
Maria die het beste deel heeft verkozen: het wuift de dienstbaarheid niet weg. De barmhartige Samaritaan, in het evangelie van vorige zondag, toonde ons nog die weg naar eeuwig leven en volkomen vreugde. Bovendien wordt deze dienstbaarheid heel concreet in het gezinsleven, in de keuken. De grote Heilige Theresia zei: wie God niet vindt tussen potten en pannen, zal Hem nergens vinden!
De inhoud is dus subtieler. Het gaat om een nuance: Martha ontving Jezus in haar huis, Maria liet Hem toe in haar hart. Eigenlijk zegt Jezus tegen Martha: Loop niet verloren in je drukte, je zou het belangrijkste kunnen missen!
De goede zorgen, de hartelijke ontvangst worden niet afgekeurd. Maar het vele werken mag geen obsessie worden: er moet tijd en ruimte blijven in ons hart om, altijd opnieuw, de boodschap van Jezus te ontvangen. Maar dit beste deel maakt het andere deel niet overbodig.
We moeten niet kiezen tussen Martha of Maria. Tussen de gastvrijheid in het huis en de openheid van het hart. Tussen bidden of werken. Het is niet of-of maar wèl en-en. Jezus zegt niet dat Martha moet ophouden met bedienen, maar wel dat ze zich te 'druk' maakt. Voor haar is het bezoek belangrijker dan de bezoeker. Gastvrijheid laat de ander toe in je eigen leven. Je stelt beide open voor de ander: je huis en je hart. Je deelt en je luistert. Zo groeit ont-moeting: geen 'moeten' meer maar ongedwongen samen zijn. Hand en hart spreken eenzelfde taal. Geven en ontvangen, beide even belangrijk, het is het wezen van de liefde.
DIENST-BAAR-HEID en GE-HOOR-ZAAMHEID, staan niet tegenover elkaar, ze vullen elkaar aan. Het zijn twee takken van eenzelfde levensboom, twee stromen uit eenzelfde bron, twee open armen van eenzelfde genegen hart: Gods eigen, goede, heilige Geest, die in ons midden woont en in onszelf. Kom, Heilige Geest, kom. Amen.
De voorbije weken waren, door mijn bezoek uit Brazilië,
behoorlijk gevuld. De blog werd dan ook slechts heel sporadisch bijgehouden.
Het is de bedoeling om in de toekomst weer op meer regelmatige basis indrukken
en overwegingen neer te pennen al zal hier morgen alweer geen gelegenheid
voor zijn, wegens een daguitstap met OKRA. Maar naderhand zal het doel van deze
blog heropgenomen worden: Doorheen de dagen. Ervaringen besproken.
Het ligt voor de hand dat de komende dagen vooral beklijvende
ervaringen van de voorbije maand zullen beschreven worden. Een eerste daarvan
dateert van 8 juni jongstleden. Twee dagen eerder waren mijn vrienden uit
Brazilië toegekomen na een uitputtende reis vanuit het binnenland van Bahia.
Een dag herstelwerken onder de vorm van uitrusten was niet overbodig, te meer
daar de avond van aankomst nogal uitgelopen was omdat er zoveel te vertellen
viel.
Dinsdag 8 juni leek dus geschikt voor een eerste uitstapje,
nog niet te zwaar maar charmant en lieflijk door de Polders van het
krekengebied. Mijn woonplaats ligt amper enkele honderden meters van de grens
en langs kleine binnenbaantjes door de velden, door de weiden - trokken we
dus Nederland binnen. Waterlandkerkje was het eerste dorpje dat we binnenreden,
een voorschoot groot en amper een goede 550 inwoners, maar zo netjes al en zo
Nederlands, als je Vlaanderen gewoon bent.
Centraal in het dorpje staat een protestants kerkje, dat bij
vorige passages steevast gesloten was, maar ditmaal stond de deur wijd open. En
elk kerkje, hoe minuscuul ook, heeft wel iets te bieden. Zo ook deze keer. Een
nijvere medewerkster van de gemeente was bezig in de sacristie en het was
aangenaam om een tijdlang met haar te praten. Na een half uurtje gaf zij ons,
ten afscheid, het plaatselijke kerkblad Verbinding waarin Dominee Derk F. Blom volgend boeiend voorwoord had
geschreven, over het 'Handvest voor compassie', een initiatief van de
gerenommeerde Britse schrijfster Karen Armstrong.
Deze auteur heeft een groot aantal boeken over
wereldreligies op haar naam staan. Ze publiceerde o.a. 'De geschiedenis van
God', 'Strijd om God', 'De Bijbel' en recent 'De kwestie God; de toekomst van
de religie'. Armstrong is een vurig pleitbezorger van dialoog en ontmoeting.
Dialoog en ontmoeting spreken mij ook zeer aan. In een tijd van polarisatie en
populisme lijkt me elkaar ontmoeten en met elkaar in gesprek gaan de enige weg
die heilzaam is. Volgens Armstrong hebben de verschillende religieuze en
ethische tradities gemeen dat zij allemaal een belangrijke rol toekennen aan
het begrip 'compassie' (mededogen). In de praktijk vinden zij elkaar in de
volgende Gulden Regel:
Wat gij niet wilt dat u geschiedt,
doe dat ook een ander niet.
Het handvest is door Karin Armstrong geschreven samen met
een internationale groep van morele leiders van verschillende religies en
levensovertuigingen, onder wie bisschop Tutu, rabbijn Soetendorp en islamoloog
Tariq Ramadan. De tekst luidt als volgt:
Het principe van
compassie of mededogen ligt ten grondslag aan alle religieuze, ethische en
spirituele tradities; steeds opnieuw wordt daarmee een beroep op ons gedaan
alle anderen te behandelen zoals wij zélf behandeld willen worden. Compassie is
onze drijfveer om ons onvermoeibaar in te zetten voor het verzachten van het
leed van onze medeschepselen, om terug te treden uit het middelpunt van onze
wereld en een ander voor het voetlicht te plaatsen, en om recht te doen aan de
onschendbare heiligheid van ieder mens en een ieder, zonder enige uitzondering,
te behandelen met volstrekte waardigheid, billijkheid en respect.
Daarbij hoort tevens
de opdracht om er zowel in het openbare als in het privéleven voor te waken
geen enkele vorm van leed te veroorzaken. Door gewelddadig te handelen, door de
kwaliteit van het
leven van een ander te verslechteren, door de grondrechten van die ander te
misbruiken of te ontkennen, en door haat te zaaien met laatdunkende uitingen
over anderen - zelfs over onze vijanden - doen wij de menselijkheid die wij
allen met elkaar delen geweld aan. Wij erkennen dat wij er niet in zijn
geslaagd een leven te leiden vervuld van compassie en dat sommigen uit naam van
hun religieuze overtuiging het totale menselijke leed zelfs groter hebben
gemaakt.
Daarom roepen wij
iedere man en vrouw op om compassie opnieuw te maken tot de kern van moreel
handelen en van religie, terug te keren naar het oude principe dat iedere
interpretatie van geschriften die aanzet tot geweld, haat of minachting geen
enkele legitimiteit heeft, garant te staan voor de verstrekking van correcte en
respectvolle informatie over andere tradities, godsdiensten en culturen aan
jongeren, positieve waardering van culturele en religieuze verscheidenheid te
stimuleren, bij te dragen aan medeleven, gebaseerd op kennis, voor het leed van
alle mensen, ook van hen die wij als onze vijanden zien.
Het is van wezenlijk
belang dat wij compassie in onze gepolariseerde wereld maken tot een duidelijke,
lichtende en dynamische kracht. Indien compassie is geworteld in principiële
vastbeslotenheid om uit te stijgen boven egoïsme, kan zij politieke,
dogmatische en religieuze grenzen slechten. Als product van onze wezenlijke
afhankelijkheid van elkaar, speelt compassie een fundamentele rol binnen
menselijke relaties en bij een volwaardig mensdom. Compassie voert naar
verlichting en is onmisbaar voor het realiseren van een eerlijke economie en
een harmonieuze wereldgemeenschap die in vrede leeft met elkaar.
De initiatiefnemers
nodigen iedereen uit dit charter te adopteren alsof het van haar of hem zelf
is. Verder roepen zij op ons levenslang te verbinden aan een leven met
mededogen. Dit document verdient het om verder besproken te worden; thuis, op
school, in de kerk en op het werk. Laten we er een begin mee maken en laten we
kijken of wij er activiteiten aan kunnen verbinden!
Nadien hebben we onze uitstap verder gezet, maar het verdere
verloop was anders dan gepland. Gelukkig was er een zacht zonnetje die dag, en
ook een vrije bank langs een kreek, waar we met elkaar nog lang konden
nakaarten over ons gesprek met deze dame en over het Handvest voor Compassie
In die tijd trad een
wetgeleerde naar voren
om Jezus op de proef te stellen.
Hij zei:Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te
verwerven?
Jezus sprak tot
hem:
Wat staat er geschreven in de wet?Wat leest ge daar?
Hij gaf ten
antwoord:
Gij zult de Heer uw God beminnen
met geheel uw hart en met geheel uw ziel;
met al uw krachten en geheel uw verstand;
en uw naaste gelijk uzelf.
Jezus zei: 'Uw antwoord is juist,
doe dat en ge zult leven.
Maar omdat hij zijn
vraag wilde verantwoorden,
sprak de wetgeleerde tot Jezus:
En wie is dan mijn naaste?
Nu nam Jezus weer het
woord en zei:
Eens viel iemand, die op weg was van
Jeruzalem naar Jericho, in handen van rovers.
Ze plunderden en mishandelden hem
en toen ze aftrokken lieten ze hem half dood liggen.
Bij toeval kwam er
juist een priester langs die weg;
hij zag hem wel maar liep in een boog om hem heen.
Zo deed ook een
leviet:
hij kwam daar langs,
zag hem,
maar liep in een boog om hem heen.
Toen kwam een
Samaritaan die op reis was bij hem,
hij zag hem en kreeg medelijden;
hij trad op hem toe,
goot olie en wijn op
zijn wonden en verbond ze;
daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier,
bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem.
De volgende morgen
haalde hij twee geldstukken te voorschijn,
gaf ze aan de waard en zei:
zorg voor hem, en wat ge meer mocht besteden,
zal ik u bij mijn terugkomst vergoeden.
Wie van deze drie
lijkt u de naaste te zijn
van de man die in handen van de rovers gevallen is?
Hij
antwoordde:Die hem barmhartigheid betoond heeft.
En Jezus
sprak:Ga dan en doe gij evenzo.
(Lucas 10, 25-37)
Jezus tekent hier
twee groepen van mensen: de praters en de doeners. Ze bestaan, die mannen van
de mooie woorden, met hun ronkende volzinnen en vrijblijvende theorieën. Almaar
discussiëren en niets doen.
De vraag van de
wetgeleerde is trouwens een strikvraag: Meester, wat moet ik doen? De man
weet zelf wel het simpele antwoord: Bemin God bovenal, en uw naaste gelijk uzelf.
Jezus zegt enkel DOE dit en ge zult leven. Meer is er ook niet te
zeggen.
Wie is mijn
naaste dan?, zo probeert de man nog zijn gezicht te redden, maar Jezus trapt
niet in de val van de holle woorden. Hij geeft geen theorie, wel een concreet
verhaal. En weer zijn er eerst twee praters: de priester en de leviet, die de
sukkelaar zien liggen, maar er rond lopen. Alleen de derde man is anders: geen
praatjes, maar mee-leven, mee-lijden, mee-dragen. En dat is nog wel een
Samaritaan, iemand, die door die God-geleerden, die heren van stand, geminacht
werd.
Je naaste kom je
vanzelf tegen. ONDERWEG. s
Morgens, toen hij vertrok, wist die Samaritaan nog niet wie die dag zijn
concrete naaste zou zijn. Plots is er die berooide man, en hij kijkt er niet
langs en loopt er ook niet in een boog omheen, zoals die priester en de leviet,
die ongetwijfeld mooie woorden hadden. GE-HOOR-ZAAM zijn, daar komt het op aan:
ogen en oren goed open houden, want zo komt Gods Woord tot ons: Het woord van God is dicht bij. Je kan het
dus volbrengen.
De geboden die ik u vandaag
geef,
zijn niet te zwaar voor u
en zij liggen niet buiten uw
bereik.
Ze zijn niet in de hemel
en u hoeft niet te zeggen:
Wie zal naar de hemel gaan
om ze voor ons te halen
en ze ons te laten horen,
zodat wij ze kunnen
volbrengen?
Ze zijn niet overzee
en u hoeft niet te zeggen:
Wie zal de zee oversteken
om ze voor ons te halen
en ze ons te laten horen,
zodat wij ze kunnen
volbrengen?
Nee, het woord is dicht bij
u,
in uw mond en in uw hart.
U kunt het dus volbrengen.
(Deuteronomium 30,11-14)
Een waarachtig
geloof staat met twee voeten in het
leven en mondt uit in goedheid die moet worden gedáán. Inderdaad, het
woord van God is niet ver over zee, of hoog in de hemel, en niemand moet het
daar gaan halen: het is dichtbij. We kunnen het dus uitvoeren.
In die tijd
wees de Heer nog tweeënzeventig leerlingen aan
en zond hen
twee aan twee voor zich uit
naar alle
steden en plaatsen waar Hij zelf nog komen zou.
Hij zei tegen
hen:
`De oogst is
wel groot, maar arbeiders zijn er weinig.
Vraag daarom
de eigenaar van de oogst
om arbeiders
in te zetten voor zijn oogst.
Ga nu, maar
weet wel,
Ik stuur
jullie als lammeren onder de wolven.
Neem geen
beurs mee, geen reistas en geen schoenen,
en groet
niemand onderweg.
Als je bij
iemand in huis komt, zeg dan eerst:
`Vrede aan dit
huis.
Woont daar een
vredelievend mens,
dan zal jullie
vrede op hem rusten;
zo niet, dan
zal die naar jullie terugkeren.
Blijf in dat
huis en eet en drink wat men je aanbiedt,
want de
arbeider is zijn loon waard.
Trek niet van
het ene huis naar het andere.
Als je in een
stad komt waar men je ontvangt,
eet dan wat
men je voorzet.
Genees er de
zieken en zeg tegen hen:
`Het
koninkrijk van God is nu dichtbij u gekomen.
Maar als je in
een stad komt waar men je niet ontvangt,
ga daar de
straat op en zeg:
`Zelfs het
stof uit uw stad
dat aan onze
voeten zit, mag u houden: wij vegen het af.
Maar weet wel,
het koninkrijk van God is dichtbij.
Ik zeg jullie:
voor Sodom zal
het op die dag draaglijker zijn dan voor zon stad.
De
tweeënzeventig kwamen opgetogen terug.
`Heer, zeiden
ze,
`zelfs de
demonen onderwerpen zich aan ons in uw naam.
Hij zei tegen
hen:
`Ik zag de
satan als een bliksemschicht uit de hemel vallen.
Kijk, Ik heb
jullie de macht gegeven
om op slangen
en schorpioenen te trappen
en in te gaan
tegen alle vijandelijke krachten;
niets kan
jullie deren.
Toch moeten
jullie je niet verheugen
omdat de geesten
zich aan jullie onderwerpen;
nee, verheug
je omdat jullie namen opgetekend staan in de hemel.
(Lucas 10,1-12.17-20)
Goed 20 jaar geleden viel het communisme in de Sovjet Unie,
en de godsdienst kwam weer tot leven. 70 jaar was niet genoegom het
geloof uit te roeien. Het atheïsme was verplichte leerstof, priesters moesten
naar Siberië, elke geloofsbeleving werd verboden. En toch bleef dit geloof
overleven. Moeders en grootmoeders bewaarden het en gaven het door. Zij hadden
geen opleiding en geen mandaat. Zij gaven het gewoon door zoals ze van nature
het leven zelf doorgeven.
Vandaag zien we in het westen enigszins wat toen in Rusland
gebeurde. Een praktisch atheïsme wordt opgedrongen. Geloven wordt ouderwets
genoemd. Religieuze symbolen worden belachelijk gemaakt. Priesters worden niet
verbannen, maar lege seminaries zijn veel doeltreffender.
Geloof is vervangen door de cultus van het ik en een
extreem materialisme. Het aantal priesters slinkt zienderogen. Zullen ook hier
moeders en grootmoeders het geloof bewaren en doorgeven, even gewoon als ze het
leven zelf doorgeven?
Geloof doorgeven is geen kennis doorgeven. Het is iets van
jezelf delen, iets van je eigen aanvoelen. Toen Jezus zei: Blijf dit doen om
Mij te gedenken, sprak Hij niet over een les godsdienst, maar over een besef
dat Hij er is en dat Hij onze diepste vreugde en onze diepste vrede is.
Geloven is vooral een manier van leven en van omgaan met
mekaar. De 72 leerlingen die Jezus op pad zond waren geen leraars en hadden
geen opleiding. Maar zij moesten wel een vrede uitstralen, onbezorgd en vrij.
Hun geluk was immers niet afhankelijk van bezit of prestige.
Zullen de moeders en grootmoeders bij ons erin slagen om de
vrede en de vreugde van hun geloof door te geven aan hun kinderen en
kleinkinderen? Zal het geloof overleven tot het materialisme ineenstuikt?
Een leven dat alleen het eigen ik ziet, leidt tot wanhoop
en ontreddering. De slangen en schorpioenen worden al zichtbaar in de stijgende
misdaad en in de wansmakelijke vormen van corruptie en zedelijk verval.
Die 72 leerlingen van Jezus waren gewone mensen zoals wij.
Vandaag zegt Hij tot ons Ga dan, Ik zend u als lammeren tussen de wolven. Maar
weet het wel: Het rijk Gods is nabij.
Gods Woord kan wel
eens hard aankomen; dan zouden we het liever niet horen. Wie Jezus wil volgen,
moet soms veel opgeven, sterven aan zichzelf in veel kleine dingen: met geduld en offer,
in verdriet en eenzaamheid.
Maar wie de Heer
volgt in zijn sterven, zal ook met Hem verrijzen in zijn vreugde. Of in meer
gewone woorden: wie zijn eigen belang eens vergeet, ervaart dat het deugd doet een ander vreugde te
schenken.
Toen de tijd naderde dat Hij zou worden
weggenomen,
koos Jezus vastberaden Jeruzalem als
reisdoel.
Hij zond boden voor zich uit,
maar toen die in een Samaritaans dorp
kwamen
om zijn komst voor te bereiden,
wilde men Hem niet ontvangen,
omdat Hij Jeruzalem als reisdoel had
gekozen.
Toen de leerlingen Jakobus en Johannes
dat merkten, zeiden ze:
`Heer, zullen we zeggen
dat er vuur uit de hemel moet neerdalen
om hen te vernietigen?'
Maar Hij keerde zich om en wees hen
terecht.
Toen gingen ze naar een ander dorp.
Terwijl ze hun reis voortzetten, zei
iemand onderweg tegen Hem:
`Ik wil U volgen, waar U ook naartoe
gaat.'
Jezus zei tegen hem:
`De vossen hebben een hol, en de vogels van de hemel een nest,
maar de Mensenzoon kan nergens het
hoofd neerleggen.'
Tegen een ander zei Hij: `Volg Me.'
Die zei Hem: `Heer, sta me toe eerst
mijn vader te gaan begraven.'
Maar Hij zei hem: `Laat de doden hun
doden begraven;
u moet het koninkrijk van God gaan
verkondigen.'
Weer een ander zei: `Ik wil U volgen,
Heer,
maar sta me toe eerst thuis afscheid te
nemen.'
Tegen hem zei Jezus:
`Wie de hand aan de ploeg slaat en dan
nog eens omkijkt,
deugt niet voor het koninkrijk van
God.'
(Lucas 9,51-62)
Dit stukje
evangelie tekent een keerpunt in Jezus' leven. Hij trok door Galilea, riep zijn
leerlingen, genas zieken naar lichaam en ziel, en schonk vergeving aan
zondaars. Nu zal Hij naar Jeruzalem gaan, de plaats van zijn lijden en dood.
Hij gaat Zijn opdracht voltooien ondanks de vijandschap, die Hij zal ontmoeten:
de machtigen voelen zich bedreigd, omdat Hij een liefdevolle God predikt, en
geen boeman. Jezus' weg van Liefde moet
verworpenheid en vijandschap meebrengen. Hij is een bedreiging voor wie alleen zichzelf zoekt.
Daarom staat er: Jezus kiest vastberaden
voor die weg, die de tegenstand niet vreest, maar als een kruis op zich neemt.
Bij de eerste
afwijzing al, zijn de leerlingen verbolgen. Jezus wijst hen terecht: Hij komt niet met macht en vuur,
maar is de Lijdende
Dienaar. Hij is niet gekomen om te vernietigen, maar om tot leven te wekken!
Jezus misbruikt zijn macht niet, Hij vertrapt geen mensen, maar kiest bewust
voor de liefde, die haar kruis draagt, ten einde toe, tot op Calvarie.
De weg van Jezus
is geen gezapig tochtje. Wie Hem volgt, moet
keuzes maken. Aan die drie mensen, die Hem willen volgen, stelt Hij
strenge eisen. Laten we ze echter goed verstaan: gezin en vrienden zijn niet
verkeerd. Maar Jezus wijst mensen af die vasthangen aan wat de liefde in de weg
staat. Meestal is er geen conflict tussen wat Jezus oplegt en wat menselijk mooi is. De liefde vraagt ons dat wij zorgen voor ons
gezin, onze doden en onze vrienden. Wat Jezus wil, tonen wij juist door deze
warme genegenheid.
Maar,
uitzonderlijk, bij overdreven gehechtheid, kunnen wij niet liefdevol zijn. Dan
vraagt de Heer ons te kiezen voor de liefde die zichzelf vergeet. De
voorbeelden zijn extreem maar ze tonen ons: altijd moet de liefde voorrang
krijgen. In de omstandigheden die het leven zelf aanbrengt, dienen wij steeds opnieuw, vastberadenenradicaal
te kiezen voor die ene weg: de liefde, die zichzelf niet zoekt.
Het is niet
makkelijk, maar zo ging de Heer ons voor.
Een Romeinse landvoogd schreef eens in een brief: de Joden twisten over een zekere Jezus, die
gestorven is en over wie Paulus zegt, dat Hij nog leeft.
Vanaf zijn geboorte tot op vandaag houdt Jezus mensen
bezig. Voor sommigen wekt
Hij ergernis of is Hij dwaasheid, voor anderen is Hij aantrekkelijk,
geloofwaardig en bron van Leven. In elk geval is Hij teken van tegenspraak. Je zou Hem soms willen
ontvluchten, maar... tot wie zouden we anders gaan?, zegt Petrus eens.
Hij wordt bezongen als lieve Jezus, maar verzet zich tegen de machthebbers in
het maatschappelijk en godsdienstig leven van zijn tijd. In deze eucharistie
willen we eens stil worden bij zijn vraag: Wie zeggen jullie, dat Ik ben?
Eens was Jezus
aan het bidden, alleen zijn leerlingen waren bij Hem.
Hij stelde hun
de vraag: `Wie zeggen de mensen dat Ik ben?'
Zij
antwoordden Hem:
`Johannes de
Doper, volgens anderen Elia,
en weer
anderen zeggen dat een van de oude profeten is opgestaan.'
Daarop vroeg
Hij hun: `En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?'
Petrus
antwoordde: `De Messias, de Gezalfde van God.'
Hij verbood
hun echter nadrukkelijk hierover met iemand te praten en zei:
`De Mensenzoon
moet veel lijden,
Hij moet door
de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden
worden
verworpen en ter dood gebracht;
en op de derde
dag zal Hij worden opgewekt.'
Met het oog op
allen zei Hij:
`Als iemand
achter Mij aan wil komen,
laat hij dan met zichzelf breken,
dagelijks zijn
kruis opnemen en Mij volgen.
Want wie zijn
leven wil redden, zal het verliezen,
maar wie zijn
leven om Mij verliest, die zal het redden.
(Lucas 9,18-24)
GEKOMEN OM TE DIENEN
Hij was geen
koningszoon
die opgeleid werd om
gediend te worden.
Die zoon van een
timmerman
had geleerd om zich
te plooien
naar de nukken van
het hout
en naar de grillen
van de klanten.
Hij was geen Romeins
staatsburger,
en Hij kon zich
nergens op beroepen.
Die rechteloze Jood
uit Galilea,
ver van het politieke
forum en de publieke woordenkramerij,
had geleerd om zich
te onderwerpen aan de bezetter.
Hij was geen priester
en Hij was ook geen
wetgeleerde.
Hij kon niet terugvallen op enig voorrecht.
Die simpele leek had
vlug doorzien
hoe mensen zich zo
vaak
achter hun God durven
verschuilen
om hun eigen belangen
beter te behartigen.
Hij stond
weigerachtig en argwanend
tegenover elke vorm
van macht:
de macht van de
tollenaar
en de macht van de
opperpriester;
de macht van het geld
en de macht van de
godsdienst.
Hij hield het bij de
macht
van de geweldloosheid;
de macht van het
offer
en de macht van het
gebed.
Alleen op die manier
kon macht omgebogen
worden
tot nederige,
bereidwillige en vreugdevolle dienstbaarheid.
In een land waar soms tussen oogverblindende tekenen van
luxe en schaamteloze onverschilligheid de meest schrijnende vormen van
armoede nog tomeloos tieren, is ook de volkse vroomheid nog heel levendig,
bezield en bezielend.
Daarom mocht een bezoek aan Moeder Maria in Oostakker niet
ontbreken. In stilte baden we eerst even voor de grot, en nadien gingen we de
ommegang, met de kapelletjes van de vijf blijde, de vijf droeve en de vijf
glorierijke mysteries. Dat was althans de bedoeling, en eigenlijk is het ook zo
wel ten dele gebeurd.
Maar heel vlug hadden onze Braziliaanse gasten gezien, dat
er naast de binnenring met deze mysteries van de rozenkrans, ook een
buitenring was, met grotere kapelletjes over de zeven smarten van Maria. En
even vlug sloeg de aandacht over op deze buitenring. Lange tijd hebben we met
stille stem samen deze smarten overwogen
Aan het einde was het een beklijvende belevenis om even naar
elkaar te luisteren: zie je in je eigen leven iets van die zeven smarten van
Moeder Maria? En telkens was er wel een aanknopingspunt.
Tot, aan het eind van onze meditatie iemand zei: Maar voor
moeder Maria was het toch allemaal nog veel pijnlijker.
De profetie van Simeon in de Tempel
bij de opdracht van Jezus
De vlucht naar Egypte
Maria en Jozef gaan op zoek naar
Jezus, die in de Tempel is achtergebleven
Ontmoeting van Maria met Jezus op weg
naar de Calvarieberg
Maria staat onder Jezus' kruis
Maria omhelst Jezus' dode lichaam na
de kruisafneming; de piëta
Jezus wordt begraven
De piëtas
Iets maakt de lippen der piëtas droever
in de schemer der kerken, achteraan,
als kwam, al de onrust van duizend moeders,
hier, voor de tralies, bij kaarslicht te saam.
Zij zaten alleen inderhaast aan markt en
keuken ontsnapt, vrouwtjes klein en devoot
te zwijgen. En elk was een moeder van smarten,
met welk zwaard in het hart, met welk kind op de
schoot?
Tijdens het verblijf van mijn vrienden uit Brazilië mocht
een bezoek aan de Westhoek zeker niet ontbreken. We hadden de gelegenheid om
verschillende mooie kerken te bezoeken, in Ieper, Zonnebeke, Passendale en
Esen.
Maar eveneens was het voor hen een kans om met eigen ogen
iets te zien van de ravage, die door de eerste wereldoorlog was aangericht in
die streek, met zijn loopgrachten, zijn talloze doden en de uitzichtloze,
eindeloze veldslagen aan weerszijden van de overstroomde IJzer. Het bleek een
unieke ervaring. Voor hen, in dat verre Brazilië, was de grote oorlog immers
niet meer dan enkele lijntjes en een vage herinnering uit de lessen
geschiedenis. Zoals er in de handboeken en de lessen geschiedenis over zoveel
oorlogen gesproken.
Twee oorlogskerkhoven hebben we bezocht: Tyne Cot in
Passendale en het Duits Kerkhof in Vladslo, met het treurend ouderpaar van
Käthe Kollwitz. Eerst gingen we langs op Tyne Cot. Monotoon en traag, met
gedempte stem, klonken uit de luidsprekers de namen van de 12.000 soldaten, die
daar een laatste rustplaats vonden, nadat ze van heinde en verre naar hier
gekomen waren. Telkens werd de leeftijd vermeld, en telkens ook was dat iets in
de zin van: 19 jaar, 20 jaar, 21 jaar. En een enkele keer daartussen een
dertiger of een veertiger.
De indruk was overweldigend. Nadat we ook traag en gedempt
over het hele kerkhof gewandeld hadden, schreef één van hen in het
gastenboek ongeveer dit: Hier zie je met eigen ogen tot welke gruwel en waanzin
de mens in staat is, als hij zich laat leiden door mateloze machtswellust,
tomeloze hang naar rijkdom of territorium en grenzeloze ambitie of hoogmoed.
Als de mens daadwerkelijk daaraan toegeeft worden de sombere woorden van enkele
filosofen tot levende waarheid, zoals het gekende Homo homini lupus, of dat
andere citaat van Schopenhauer, dat wellicht nog harder is: Als ik de mens een
roofdier noem, wie heb ik dan beledigd? De mens of het roofdier? Laten wij
hopen en bidden dat ooit of eens een tijd aanbreekt dat mensen meer bezield
wordt door Gods eigen Heilige Geest.
Hieronder volgen nog twee van de meest gekende gedichten
over deze gruwel: In Flanders fields van John Mc Crae, eerst in het Engels
met daarna de Nederlandse vertaling door Rene Duyck, en daarna het zo ontroerende Duizend soldaten van onze
eigenste Willem Vermandere.
In Flanders
fields the poppies blow
Between the
crosses, row on row,
That mark
our place; and in the sky
The larks ,
still bravely singing, fly
Scarce
heard amid the guns below;
We are te
he Dead. Short days ago
We lived,
felt dawn, saw sunset glow.
Loved, and
were loved, and now we lie
In Flanders
fields.
Take up our
quarrel with the foe:
To you from
failing hands we throw
The torch ;
be yours to hold it high.
If ye breek
faith with us who die
We shall
not sleep, though poppies grow
In Flanders
fields.
(John Mc
Crae 3 may 1915
Essex Farm
Cemetery)
In Vlaandren bloeien de kolleblommen
bloedrood rond de houten kruiskolommen.
Hoog klimmend in de azuurblauwe lucht
Daar orgelt de leeuwerik en klapwiekt
tussen geweer en hels kanongeschut.
Wij, de doden, zagen gisteren nog
de gouden morgen en de avondgloed,
Wij , die leefden en liefhadden, liggen
verstard in Vlaandrens veld vol modderig bloed.
Neem in uw gevecht met de vijanden
de toorts uit onze verkrampte handen
en steek ze trouw aan onze boodschap hoog.
En tot Nooit Meer Oorlog zich komt melden
slapen wij niet terwijl de papavers
zacht bloeien in Vlaandrens offervelden.
(vertaling: Rene
Duyck. In:Kerk en Leven, 1993, nr. 43)
Als ge van ze leven in de westhoek passeert
Deur regen en noorderwinden
Keert omme den tijd als g' alhier passeert
Den oorlog ga j' hier were vinden
Ja 't is den oorlog da 'j hier were vindt
En 't graf van duizend soldaten
Altijd iemands vader altijd iemands kind
Nu doodstil en godverlaten
Laat de bomen nu maar zwijgen en dat 't gras niets vertelt
laten wij elkaar liefhebben,
want de liefde komt uit God voort.
Ieder die liefheeft is uit
God geboren en kent God.
Wie niet liefheeft kent God
niet, want God is liefde.
En hierin is Gods liefde ons
geopenbaard:
God heeft zijn enige Zoon in
de wereld gezonden,
opdat we door hem zouden
leven.
Het wezenlijke van de liefde
is niet
dat wij God hebben
liefgehad,
maar dat hij ons heeft
liefgehad
en zijn Zoon heeft gezonden
om verzoening te brengen
voor onze zonden.
Geliefde broeders en
zusters,
als God ons zo heeft
liefgehad, moeten ook wij elkaar liefhebben.
Niemand heeft God ooit
gezien.
Maar als we elkaar
liefhebben, blijft God in ons
en is zijn liefde in ons ten
volle werkelijkheid geworden.
Dat wij in hem blijven en
hij in ons,
weten we doordat hij ons
heeft laten delen in zijn Geest.
En we hebben zelf gezien
waarvan we nu getuigen:
dat de Vader zijn Zoon
gezonden heeft
als redder van de wereld.
Als iemand belijdt dat Jezus
de Zoon van God is,
blijft God in hem en blijft
hij in God.
Wij hebben Gods liefde, die
in ons is,
leren kennen en vertrouwen
daarop.
God is liefde.
Wie in de liefde blijft,
blijft in God, en God blijft in hem.
(Eerste brief van Johannes 4,7-16)
Volgende gedachten werden ontleend
aan de protestantse theoloog Dietrich Bonhoeffer, die in 1906 in Wroclaw geboren is.
Vanaf 1934 keert hij zich heel sterk
tegen het nazibewind; in 1943 wordt hij, na een huiszoeking gevangen genomen
door de Gestapo, en kort voor het einde van WO II wordt hij op persoonlijk
bevel van Hitler terechtgesteld. Na zijn dood wordt hij wereldberoemd door een
reeks brieven, die hij vanuit de gevangenis geschreven had aan een vriend.
Het feest van het H. Hart, of het
feest van de liefde van Jezus, gaat eigenlijk over iets zeer simpel: het leven
van een mens heeft maar zin en waarde door de liefde. Al het andere is van veel
minder belang. Uiteindelijk wordt ons maar één ding gevraagd: of wij de liefde
hebben of niet. Daarom is het gebedje zo vol inhoud: Heer Jezus, maak ons hart
gelijk aan het uwe.
Misschien waren we wel eens bij
de uitvaart van iemand, over wie niets, maar dan ook helemaal niets te zeggen
viel. Misschien kregen we dan het gevoel: wat een onnoemelijke armoede is hier
aanwezig, wat een zinloosheid. Hij hield van niemand en niemand hield van hem.
Dof, zonder tranen of verdriet zien we, hoe dit leven ten einde is, een einde,
waar het zelf misschien wel hevig naar verlangde. Misschien was hij een vrek,
of jaloers, of een tiran; hij kende en zocht en wilde alleen maar zichzelf. Hij
haatte de anderen en hij gebruikte ze alleen maar voor zijn eigen geluk, dat
hij toch nooit vond. Hij bleef alleen. Hij was er voor niemand en niemand was
er voor hem.
En wij kennen ook de
begrafenissen waar wij een laatste groet brachten aan een goede moeder of
vader, of zelfs een gelukkig en geliefd kind. Daarbij zijn dan allen, die van
deze mens liefde hebben ondervonden, die er ook liefde aan geschonken hebben,
en wij kunnen niet zwijgen dan: wij moeten de goedheid, de warmte, de tederheid
prijzen, die in dit leven zichtbaar was.
Daarom blijft het feest van het
Heilig Hart betekenisvol. Niets, maar dan ook niets, is ons leven waard, zonder
de liefde. En de hele zin van het leven is vervuld wanneer het de liefde kent.
In het licht van de liefde komt al de rest op de tweede plaats. Wat betekenen
geluk en ongeluk, armoede en rijkdom, leven en sterven buiten het verband van
de liefde?
Wij weten alleen dat juist die
liefde, gegeven en gekregen, bepalend is voor de waarde, de zin en de inhoud
van ons leven. Het enige waar het op aankomt en van deze liefde mogen wij
geloven, dat zij sterker is dan de dood. En daarom bidden wij: Heer Jezus,
maak ons hart gelijk aan het Uwe!
(vrij naar Bonnhoeffer Brevier,
p. 270, 7 juli)
Heer, gij kent ons
hart,
Gij weet hoezeer wij
verlangen naar vreugde en geluk.
Vandaag vieren we het feest van Wardje Poppe, zalig
verklaard in 1999. Een klein Vlaams
mensje maar voor het oog van de wereld, ziekelijk zelfs hij werd amper 33
jaar maar een grote heilige, ook al is hij tot op heden slechts zalig
verklaard.
Priester Poppe, zeggen wij meestal, maar eigenlijk hoor ik
liever Wardje Poppe. Ongetwijfeld was hij een goed priester, maar als we van
Wardje spreken om hem te benoemen, leggen wij eigenlijk een heel belangrijke
klemtoon, die zo gemakkelijk vergeten wordt: om een goed priester te kunnen
zijn, is het allereerst en allermeest nodig een goed en nederig mens te zijn,
met een hart dat zo boordevol is van liefde dat het er eigenlijk van overloopt.
De liturgie van zijn feest laat een verscheidenheid van
lezingen toe. Maar wellicht is geen stukje evangelie te vinden, dat beter
aansluit bij zijn persoon.
Op een dag
jubelde Jezus het uit:
Ik prijs U,
Vader, Heer van hemel en aarde,
omdat Gij aan
kleinen en eenvoudigen hebt laten zien,
wat Gij voor
wijzen en verstandigen verborgen hebt gehouden.
Ja, Vader, zo
hebt Gij het gewild.
Daarop richtte Jezus zich tot de omstaanders en
zei:
Kom tot Mij, gij
allen, die uitgeput zijt,
en onder lasten
gebukt gaat.
Ik zal u rust en
verlichting schenken.
Neem mijn juk op uw schouders en wees mijn leerling,
want Ik ben
zachtmoedig en nederig van hart.
Zo zult gij rust
vinden,
want mijn juk is
zacht en mijn last is licht.
(Matteüs 11, 25
30)
Mijn Jezus
ik geef U mijn handen
om uw werk te verrichten.
Ik geef U mijn voeten
om uw weg te gaan.
Ik geef U mijn ogen, opdat Gij
ze zoudt richten en doen stralen
in uw zachtheid.
Ik geef U mijn verstand
om te denken.
Ik geef U mijn geest
om in mij te bidden.
Ik geef U bovenal mijn hart
om met dat hart uw Hemelse Vader
te beminnen en alle mensen.
Laat mij kleiner worden
en word Gij groter in mij,
opdat niet ik meer leve,
niet ik meer werke,
maar Gij, Almachtige God,
Zoon van de Hemelse Vader,
liefdevolle verlosser.
O Jezus, leef in ons allen.
Zalige Edward Poppe
HET IS EEN SCHOON DING
EEN GOED MENS TE ZIJN
Frederik Van Eeden
(P.S. Wegens bezoek uit Brazilië zal deze blog tot eind deze
maand minder regelmatig bijgewerkt worden.)
(Over dit gedicht werd op deze blog reeds geschreven op 6
april, 31 mei, 4 en 7 juni)
De derde strofe dus uit hetzelfde gedicht dat vorige dagen
reeds uitvoerig aan bod kwam, en dat mijns inziens, tot op vandaag, één van de
mooiste Christus-gedichten blijft, die ooit werden geschreven. Zoals reeds
gezegd werd: niet over de historische Jezus, die hier weldoende wandelde op
onze aarde, en evenmin over de verrezen, verheerlijkte Christus voor altijd
gezeten aan de rechterhand van de Vader.
Veel concreter, veel
meer levensnabij is het gedicht: hoe kan die man uit Nazareth na zoveel eeuwen
nog iets betekenen voor de mens van vandaag. Van der Plas zelf schrijft over
dit alles op een zeer persoonlijke wijze. Hij spreekt voortdurend in de
ik-vorm: Jij, man van zo lang geleden, wat kan Jij nog met mijn leven te
maken hebben?
Het antwoord dat de dichter persoonlijk ervaren heeft is
beklijvend en betekenisvol voor vele mensen, althans indien zij niet gedachteloos
meelopen met de massa. Over dit laatste persoonlijk nadenken en niet zomaar
klakkeloos kuddelopen schreef Mark Van de Voorde onlangs:
We zijn zo graag
onszelf, maar we willen o zo graag ergens bijhoren. Het compleet autonome
individu bestaat niet, want ook een individualist kan niet zonder de anderen.
Daarom is zelfstandig denken, vooral tegen de stroom in, zo moeilijk. Als je
niet meebent, hoor je er misschien ook niet bij. We willen wel opvallen maar
niet uitvallen. En dus trachten we uit te blinken door mee te doen: door net
dat tikkeltje brutaler hetzelfde te zeggen, door net dat beetje opzichtiger
hetzelfde te dragen En het gekke is dat al die anderen die ook zo hun best
doen om zichzelf te zijn en zich daarom bij de heersende trend aansluiten, nog
geloven ook dat je origineel bent. De originaliteit van de nabootsing is een
merkwaardig fenomeen. Het bepaalt veel van wat we doen. Altijd geweest
trouwens. Schrijvers die zich in de tijd door gedurfde kapsones lieten
opmerken, blijken achteraf gezien niets anders gedaan te hebben dan hardop te
zeggen wat toen bon ton was. Jezelf zijn is vaak meer begoocheling dan
werkelijkheid. Ook op levensbeschouwelijk vlak.
(Bron: Mark van de Voorde, RKNieuws.net, Nieuwsbrief van 29
mei 2010)
Van der Plas loopt niet mee in dat rijtje van de trendy
kuddedenkers met grote mond en kleine
mening. In tal van beelden geeft hij aan hoe hij, volwassen wordend, heel sterk
die nood aan een geloof in Jezus in zijn eigen leven ervaren heeft. De eigen
ervaring was zijn grootste leerschool om Jezus te herontdekken, want zonder
zulk geloof verloor zijn leven elke zin: eeuwigheid staat in de nacht voor de
deur.
Bovendien moet dit geloof veel meer zijn dan een onnadenkend
vastklampen aan mooie woorden, ooit gehoord en ooit geloofd, maar in wezen leeg
en zonder inhoud als ze niet gestaafd worden door zelf overwogen ervaringen.
Vandaar de schreeuw, die telkens weerkeert in almaar nieuwe beelden: Sta uit
de oude verhalen op, die thuis in het boek stonden, en wees waar. Laat mij nu
reeds iets van jou merken, want een belofte van leven, die alleen maar over een
leven later spreekt, is ongeloofwaardig. Als je werkelijk leeft en ook
werkelijk leven geeft, dan moet daar ook hier en nu al iets van zichtbaar en
tastbaar worden. Het laatste zinnetje kan verwarring wekken; een oppervlakkige
lezing kan de indruk wekken dat de dichter een volkomen leven in volkomen
vreugde later afwijst. Niets is minder waar. De dichter zegt enkel op
krachtige wijze: als jij, Jezus, zoals mij altijd gezegd werd, de ware
innerlijke rust aan mensen schenkt, dan kan dat niet enkel de eeuwige rust
van het R.I.P. zijn, maar dan moet een glimp van die rust en die vrede reeds
in mijn aardse leven voelbaar zijn: wees waar, hier op de kolkende zee.
'Die Jezus sluimert
in mijn achterhoofd.
Af en toe krijg ik nog een schok van herkenning
bij een of andere
ervaring.
Dan zeg ik:
Jezus heeft het, in
die of die parabel,
al begrepen en
prachtig gezegd.
Soms denk ik:
Hij zal wel liedjes
gezongen hebben
en gekke verhaaltjes
verteld hebben aan de kinderen.
Een stad die boven op een berg ligt, kan niet verborgen
blijven.
Men steekt ook geen lamp aan
om hem vervolgens onder een korenmaat weg te zetten,
nee, men zet hem op een standaard,
zodat hij licht geeft voor ieder die in huis is.
Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen,
opdat ze jullie goede daden zien
en eer bewijzen aan jullie Vader in de hemel.
(Matteüs 5,13-16)
'Jullie zijn het zout van aarde, jullie zijn het licht in
wereld'. Toen ik deze woorden las, dacht ik aan een mailtje, dat ik kreeg ik van een vriend, die bisschop is
in Brazilië. Een oude winkelier was om enkele centjes vermoord door 2 jongens
van 16, 17 jaar. Meteen was er in het dorpje een grote volkswoede ontstaan, en
een aantal mensen hebben deze jongeren meteen gelyncht. Een spiraal van geweld
leek losgebroken, met de ene moord na de andere. Gelukkig slaagden enkele
mensen erin om de rust te doen weerkeren. Enkele dagen later is er in datzelfde
dorpje een vredesmars gehouden: mensen, die opkwamen tegen de toename van het
geweld. Mensen van het licht!
Eigenlijk toont
dit alleen maar iets, wat wij allemaal heel goed weten: onze wereld vertoont
veel duistere kanten, en is niet zo goed als hij zou kunnen zijn, niet zo goed
als God hem gedroomd heeft, en dat is hetzelfde als: niet zo goed als wij hem
dromen. Denk maar aan de affiche van Broederlijk Delen heel wat jaren geleden:
Stop! Andere wereld! Dat is niet alleen zo in Brazilië, maar eigenlijk in heel
de wereld, ook bij ons.
Er zijn voorbeelden
te over: kindsoldaten, oorlogen, misdaden, kinderen, die mishandeld worden of
ouders die gepest worden door rotverwende kinderen, honger in de wereld
Overal vind je duistere kanten, overal ook vind je kinderen van het licht.
We moeten daarbij zelf een keuze maken: aan welke kant
willen wij staan:
aan de duistere kant
of aan de
kant van het licht
aan de kant van hen, die geslagen worden door het leven
of aan de kant van hen die slagen
toebrengen?
aan de kant van
hen die willen helpen bij miserie
of aan de kant van hen, die verdriet
veroorzaken?
aan de kant van
hen, die de wereld willen veranderen en beter maken
of aan de kant van hen die alle
geweld willen laten voortduren?
Onze levenswijze
is een antwoord: ik wil behoren tot die groep van mensen, die aan de goede
kant staan: de kant van de mensen, die licht in wereld willen zijn, of bij
hen die duisternis brengen.
De oproep van Jezus vandaag is een oproep om licht te brengen,
in een wereld, die veel duistere kanten vertoont. Maar deze oproep is ook een
waarschuwing. Wij zijn gemakkelijk geneigd om het licht van ons geloof te
verbergen. Lang geleden kreeg ik eens drie brieven van leerlingen, uit dezelfde
klas, die er over kloegen, dat zij de enigen waren in hun klas, die geloofden.
Zij wisten het niet eens van elkaar, zo goed hadden zij hun geloof verborgen
gehouden. Laten wij anders zijn, en ons geloof laten stralen. We hoeven ons
niet te schamen daarover , er zijn veel grote monden, die beter wat minder
zouden bazelen, omdat zij zo weinig te vertellen hebben.
(Over dit gedicht werd op deze blog reeds geschreven op 6 april,
31 mei en 4 juni)
De tweede strofe dus uit het gedicht van de vorige dagen. De
kindertijd, met zijn warme geborgenheid, met de vanzelfsprekende nabijheid van
Jezus ook, heeft helaas niet mogen duren. Aan het einde van dat zorgeloze
stukje leven kwamen trouwens reeds de eerste twijfels. Was hij meer dan de
warmte van binnen, was hij meer dan de reuk van de wassen kaarsen en het twinkelende
spel van die vlammetjes, alles zo mooi en zo verleidelijk?
Plots gaat een wereld open, die veel weider is. Het veilige
nest van het besloten gezin breekt open en je gaat op eigen vleugels: binnen
gaat almaar meer over in buiten. En buiten op zee is hij gestorven. Niet
als een held op het veld van eer, maar roemloos, zonder geschiedenis, een
naam uit een vroom beduimeld boek, dat eigenlijk weinig meer te bieden had dan
een waardeloos vodje papier, kortom wat ongeloofwaardige nonsens, mooi maar
niet echt. Want het was mooi toen om dat te mogen geloven, zoals zoveel van
toen zo mooi was, maar het was niet waar of echt. Zoals ook Sinterklaas, die goedheilig
man, zo mooi was, maar helaas niet meer dan een kinderdroom.
En waar Sinterklaas, ook nadat het geloof in hem niet echt
of levend bleek, toch lief en goed bleef, zo is het Jezus niet vergaan. Hij
bleek geen mooi bedrog meer, maar gemene volksverlakkerij met kwade bedoelingen.
Het groot geworden kind is met dit alles niet gelukkig. Het
huilt om vroeger, het huilt om wat teloor ging en zo deugd deed, terwijl er nu
buiten, in die grote wereld van geleerde mensen en van kwade machten niets is
om de leegte te vullen, die overblijft nu hij daar buiten op zee, roemloos en
zonder geschiedenis gestorven is.
En zoeken helpt niet,
evenmin als beloven, wat dan ook: hij was weg en zijn aftocht was een vertrek
met een spoorkaartje enkele reis. Het was helemaal geen heen en terug of alleen
maar even weg zijn. Geen vaarwel en tot ziens, maar adieu, voor altijd en
voor goed. Nergens was hij meer, nergens nog een spoor van hem te vinden.
De verloren droom van de kindertijd, hoe vaak en door
hoevelen bezongen, hier nu sterk verwoord door van der Plas, in de belichting
van een geloofscrisis die zoveel jongeren doormaken. Een moeilijke tijd, die
puberteit, een tijd ook, die soms wel heel lang kan duren, tot een nieuw
evenwicht gevonden wordt, dat de ziel opnieuw die diepe rust schenkt.
mijn moeder is mijn
naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?
Noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.
dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd
overgeleverd,
een brood nam, het dankgebed sprak,
het brood in stukken brak en zei:
`Dit is mijn lichaam; het is voor jullie.
Blijf dit doen om Mij te gedenken.'
Na de maaltijd zei Hij zo ook van de beker:
`Deze beker is het nieuwe verbond door mijn bloed.
Blijf dit doen om Mij te gedenken,
telkens wanneer jullie eruit drinken.'
Telkens als u dus dit brood eet en uit de beker
drinkt,
verkondigt u de dood van de Heer totdat Hij komt.
(uit de eerste brief aan de
Korintiërs 11,23-26)
Vandaag vieren
wij dat Jezus in tekenen van brood en wijn bij ons wil blijven. Neemt en eet,
dit is mijn lichaam. Het zijn woorden van intens geloof, niet alleen voor een
vrome eucharistie of een stille, intieme aanbidding. Het zijn vooral woorden
van geloof die beleefd moeten worden in ons dagelijkse leven.
Als wij daar
niet delen van onszelf, zijn het enkel loze woorden in de wind. Ons hele leven
moet doordrongen worden door die woorden van Jezus: Dit is mijn lichaam, dat
voor u gegeven en gebroken wordt.
Sacramentsdag is het feest van Jezus, die gegeven
en gebroken wordt: Jezus is zich ten volle bewust van zijn zending en in volle
overgave blikt hij vooruit op zijn lijden, zijn kruis, zijn gegevenheid tot het
uiterste.
De oorsprong van dit feest ligt in de woorden van
Jezus bij het Laatste Avondmaal. In die zwaar geladen sfeer van het laatste
samenzijn werden zij voor het eerst uitgesproken. We kennen de feiten: Jezus
nam wat brood, en brak het, en gaf een stuk aan elkeen. We kennen ook de
woorden: Dit is mijn Lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt.
Toen Jezus deze woorden sprak, dacht hij aan de
komende uren: wat ik hier met dit brood doe breken en delen dat zal nu ook met mij gebeuren.
In een simpel gebaar toont Jezus: Ik zal gemarteld worden en gekruisigd. Ik
zal gegeven en gebroken worden totterdood. Want hiertoe ben ik in de wereld
gekomen, niet zomaar, maar opdat alle mensen leven zouden hebben, en wel leven
in overvloed.
Het gebroken brood zegt ons nog meer. Ook jullie
zijn hiertoe geroepen. Als je ten einde toe mijn weg wil gaan, als je echt wil
leven voor het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zal geen aardse
roem je deel zijn. Wat de machten van het kwaad met Mij gaan doen, zal ook met
jullie gebeuren. Dat vraag ik jullie: om ten einde toe mijn weg te gaan,
gegeven en gebroken. Opdat ooit de gerechtigheid van God het moge halen op de
machten van kwaad en onrecht, die zo welig tieren. Opdat mensen, die arm zijn, hier
en elders, wereldwijd, leven mogen vinden in overvloed.
Zo is Sacramentsdag en eigenlijk elke eucharistie
een bewogen herinnering aan wat toen gebeurd is. Maar er is meer: in elke
eucharistie aanvaarden wij, in volle overgave, hoe schamel wij ook zijn,
telkens opnieuw onze eigen roeping om zo te leven: Hem achterna. Desnoods
gegeven en gebroken.
Er was eens een
grote groep mensen bijeen gekomen
en toen riep
Jezus zijn leerlingen bij zich en zei:
Ze zijn belust op de voornaamste zetels in de synagoge,
en op de ereplaats bij het feestmaal.
Die mensen zijn het,
die de huizen van de weduwen verslinden
en voor de schijn lange gebeden opzeggen.
Over hen zal een bijzonder streng oordeel geveld worden.
Hij ging tegenover de offerkist zitten
en keek toe hoe de menigte er kopergeld in wierp.
Hij zag ook dat veel rijken er veel in gooiden.
Er kwam ook een arme weduwe, die er twee muntjes in
gooide,
ter waarde van een cent.
Hij riep nu zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen:
Ik verzeker jullie,
die arme weduwe offerde meer dan al die anderen.
Want allemaal gooiden ze er iets in van hun overvloed,
maar zij gaf van haar armoede
alles wat ze had, alles waar ze van moest leven.
(Marcus 12,38-44)
Jezus stelt de verwaandheid en de schone schijn van heel
wat hooggeplaatste dames en heren naast het gedrag van een arme weduwe, die door en door nederig en bescheiden is. Eens te meer spreekt Hij harde woordenover de tomeloze
zucht naar macht en de blinde drift naar eer en voordeel, van zovelen, die zich meer en beter achten dan de
andere, gewone mensen. Maar ontroerend teder
en liefdevol zijn zijn woorden over de mildheid van een kleine vrouw zonder
aanzien. Die
woorden werden niet door iedereen in dank aanvaard.
Liefde kan echt gemeend of vals zijn. Gaat het om sentiment,
dat zichzelf koestert, of is er sprake van liefde, die belangeloos en
zelfvergeten is? Zo is het met de twee penningskes van die kleine weduwe. Dit
ontroerend gebaar staat los van elk sentiment, maar is een liefde, die zichzelf
vergeet voor God en de medemens.
De gezindheid waarmee wij geven, heeft meer belang dan de
omvang of de grootte. Ouders zijn vertederd door het veldbloempje of de
tekening van hun kind omwille van de liefde die erin steekt. De liefde, die in
een gebaar vervat ligt, maakt de rest bijkomstig. Wie mee leeft, mee voelt en
mee lijdt, zit niet te rekenen en meet zijn mildheid niet af. Zo iemand kan ook
iets afstaan van wat hij zelf nodig heeft.
Dat kan weer wereldvreemd en bovenmenselijk lijken, maar het
is niet zo. Godsdienst is geen topsport voor supermensen. Jezus is niet uit op
sensatie: hij spreekt voor gewone mensen. Zelf moeten we eerlijk nagaan wat we
aankunnen. Deze oproep van liefde geldt niet alleen voor elk van ons apart: ook
als kerk moeten wij ons kritisch durven bevragen. Getuigen wij, als Kerk,
genoeg van het Woord van God, dat leven geeft, of vergeten wij dat Woord, en
zijn wij bezig met diplomatie, berekening en aardse zekerheden?
Er zijn ontzettend veel goede mensen, doorgaans ongezien,
die in hun dagelijkse leven echt kerk zijn. Maar het blijft een feit dat vele
mensen het moeilijk hebben met die Kerk, omwille van haar macht, rijkdom,
diplomatie en berekening. Die grote Kerk kunnen wij niet veranderen; het stukje
kerk dat wij zelf zijn, daar hebben wij wel greep op. Laten wij proberen zelf
als echte gelovigen te leven, in alle eenvoud en zonder veel grote woorden.