Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
22-01-2013
OVERWEGING
OVERWEGING
Enkele keren per dag ga ik van de woning van Frans naar de lokalen van PODES, waar zich eveneens het bureau met de computers bevindt. Enkele keren per dag word ik op die manier herinnerd aan een ingesteldheid die in Bahia levensnoodzakelijk is om op een menselijke wijze te overleven. Het is een fundamentele gedachte, die niet genoeg kan ingeprent worden ... zoals aan het einde van een diepzinnige dialoog tussen ‘het prinsje’ en ‘de vos’ meerdere keren herhaald werd in ‘De kleine Prins’ van Antoine de Saint-Exupéry:
En het prinsje keerde terug naar de vos :
- Vaarwel, zei hij ...
- Vaarwel, zei de vos. Kijk, dit is mijn geheim. Het is heel eenvoudig: je ziet maar goed met het hart. Het wezenlijke is onzichtbaar voor de ogen.
- Het wezenlijke is onzichtbaar voor de ogen, herhaalde het prinsje, om het niet te vergeten.
- Het is de tijd die je voor je roos verloren hebt, die maakt dat je roos zo belangrijk is.
- Het is de tijd die ik voor mijn roos verloren heb ..., zei het prinsje, om het niet te vergeten.
- De mensen hebben die waarheid vergeten, zei de vos. Maar jij mag ze niet vergeten. Je wordt voor altijd verantwoordelijk voor wat je hebt afgericht. Je bent verantwoordelijk voor je roos ...
- Ik ben verantwoordelijk voor mijn roos ... herhaalde het prinsje.
Om het niet te vergeten.
Om het niet te vergeten hangt op het bord van een klaslokaal deze bezinning:
‘De grootste menselijke uitdaging bestaat erin
om niet toe te geven aan de bekoring van berusting,
Al pratende met elkaar bij de ‘PRESÉPIO’, die Rosa zo vroom, kunstig en kinderlijk eenvoudig, over de loop van heel wat jaren opgebouwd had, werd ons plots duidelijk wat aan het einde van vorige beschrijving als impressie werd neergeschreven:
En dat gebeurde allemaal terwijl alles gewoon doorging alsof er niets gebeurd was, hoewel net dan en daar de wereld en de geschiedenis ondersteboven gekeerd werden. De huizekes in Bethlehem bleven gewoon de huizekes in Bethlehem, de herberg bleef gewoon de herberg en de harteloze Herodes bleef gewoon de harteloze Herodes, en niemand had er ook maar enig besef van dat, net daar en net toen ALLES ANDERS WERD ... met slechts enkele stille getuigen, die nooit de grote boeken van de geschiedenis haalden, maar die er wèl bij waren, toen dat wondere kindje geboren werd, dat dertig jaar later ook zijn dorp, zijn huis en zijn familie zou verlaten, om een NIEUW LEVEN te beginnen.
Voorts mijmerend daarover schoot mij plots te binnen dat eenzelfde gedachte op poëtische en aangrijpende wijze werd weergegeven door de Engelse dichter W. H. Auden in: Musée des Beaux Arts’, bij de beschouwing van een schilderij van Pieter Brueghel: ‘De val van Icarus’:
Musée des Beaux Arts.
Wat het lijden betreft vergisten zij zich nooit
de Oude Meesters : hoe goed begrepen zij
zijn menselijke rang ;
hoe het plaats heeft
terwijl iemand anders aan het eten is
of een raam opent
of net traag voorbijloopt ;
hoe, terwijl de oudere mensen eerbiedig, vol hartstocht
op die wonderlijke geboorte wachtend, er altijd
kinderen zijn die niet per se wilden dat het gebeurde
schaatsend op een vijver
aan de rand van het bos ;
zij vergaten nooit dat
zelfs het verschrikkelijke martelaarschap
zich moet voltrekken
ergens in een hoek
op een rommelige plek,
waar de honden doorgaan met hun hondse leven
en het paard van de beul
zijn onschuldige billen schurkt aan een boom.
Op Brueghels Icarus bijvoorbeeld,
zoals alles zich op zijn dode gemak
van de ramp afkeert ;
de man achter de ploeg
zou de plons gehoord kunnen hebben,
de verloren kreet
maar voor hem was het geen belangrijk fiasco ;
de zon scheen, zoals het moest,
op de witte benen
die verdwenen in het groene water ;
en het kostbare, fragiele schip,
dat iets merkwaardigs gezien moet hebben,
een jongen, die uit de hemel viel
moest ergens heen
en zeilde rustig door.
Op eenzelfde meesterlijke wijze heeft dezelfde Vlaamse kunstenaar trouwens het kerstgebeuren in Vlaanderen geplaatst: ‘De volkstelling te Bethlehem’. De Nederlandse kunstcritca Drs. Aukje Bos-Geertsema schrijf hierover zeer treffend:
'Een vrouw veegt driftig sneeuw weg. Er wordt getimmerd, sprokkelhout verzameld en een varken geslacht. Kinderen vermaken zich op het ijs en spelen in de sneeuw. Er zijn lieden die zich warmen bij een vuur; anderen zoeken vertier bij een holle boom die als kroeg fungeert. Verschillende mensen zijn nog onderweg. Van de overkant van de bevroren rivier zoeken mannen die bepakt en bezakt zijn met handelswaren, hun weg over het gladde ijs. Pelgrims, herkenbaar aan hun stok en fles, lopen in tegengestelde richting. Ze hebben geen vaste grond onder de voeten; op het glibberige ijs proberen ze overeind te blijven. Er lopen ook mensen zonder duidelijke richting wat verloren rond in de winterse kou.
Het schilderij heeft als titel: ‘De volkstelling te Bethlehem’. Midden in het Vlaamse dorp, tussen alle gewone mensen in, kun je Jozef en een hoogzwangere Maria op een ezel ontdekken. Jozef de timmerman is duidelijk herkenbaar aan zijn zaag. Maria verbergt haar mooie geheim onder een wijde mantel. De os is er ook al. Ze zijn op weg naar Bethlehem om zich te laten inschrijven. De dorpsherberg, het belastingkantoor van de Spanjaarden, wordt de stal van Bethlehem. Er staat al een joodse man in zijn gebedskleed voor de stal. Er zal een nieuwe tijd aanbreken. De zon gaat straks onder, maar er zal een nieuw Licht in de donkere wereld schijnen.
Brueghel heeft het goede nieuws toegedekt, maar als je er oog voor hebt, kun je het zien. De oude wereld, het paleis van koning David - de romaanse burcht - staat op instorten. De periode van het Oude Testament is voorbij. Midden in de winter wordt er aan een nieuw gebouw gewerkt. Van heinde en ver komen mensen, belast en beladen, naar Bethlehem. De korenschoven die Brueghel op de voorgrond schildert, zijn een aanduiding van Bethlehem, van ‘het Broodhuis’. Varkens worden in Vlaanderen geslacht. In Bethlehem eet men geen onrein vlees, maar is er ‘Brood des levens’ voor iedereen die het geloven wil.
Het was dus al laat zondagavond – of, beter gezegd – het was al in de zeer vroege uurtjes van maandagochtend, wanneer we uiteindelijk ten huize van Viviane en Ilton toekwamen. Vermits beiden, zij het op een verschillende locatie, bij Petrobras werken, en zij reeds om 6 uur diezelfde ochtend moesten vertrekken, bleef er op dat ogenblik weinig gelegenheid over om nog een lange babbel te beginnen. Zelf vond ik dit ook niet zo erg omdat ik er een lange, vermoeiende reisdag van bijna 24 uur had opzitten. Dus was het na de bijzonder gastvrije en vriendelijke begroeting vlug bedtijd. De warmte in mijn slaapkamer en de redelijk talrijke muggen, die het daar blijkbaar overheerlijk vonden, vrolijk zoemden en ietwat minder vrolijk ook neerstreken en gretig prikten, konden een goede nachtrust niet verhinderen.
Toen ik dan rond 7 uur opstond, waren de heer en de vrouw des huizes reeds gaan werken. Evenwel niet zonder voor een even vriendelijk en gastvrij nieuw onthaal te zorgen. Het zit namelijk zo dat de ouders van Viviane – dat zijn dan Rosa en Vieira – in zekere zin in hetzelfde huis wonen. De uitdrukking ‘in zekere zin’ vraagt een beetje uitleg. Vieira is een man van 67, sinds enkele jaren gepensioneerd en afkomstig uit een eerder klein dorpje, meer in het Noorden van Brazilië, uit een staat waar de armoede nog weliger floreert dan in Bahia. Toen hij goed 20 jaar was, had hij zijn dorp, zijn huis en zijn familie verlaten – zoals zovelen – in DE GROTE VERWACHTING elders een beter bestaan te kunnen opbouwen. In tegenstelling tot zoveel anderen was hij zijn heil niet gaan zoeken in São Paulo, zelfs niet in Rio of Salvador, maar had hij eerst zonder veel succes wat omzwervingen gemaakt in Bahia, vooral langs de kust en het dichte binnenland. Na verloop van tijd heeft hij dan toch voor Salvador en de grootstad gekozen, en is – wonder boven wonder – niet in een of andere favela of krottenwijk beland. Hij had vrij vlug werk gevonden, en ook een goede vrouw, Rosa, en samen hadden ze dan, na verloop van tijd wat bouwgrond kunnen kopen, niet zo danig ver van het centrum, maar evenmin in een of andere sjieke buurt, waar het ‘rijk volk’ leeft, doorgaans in ‘condominions’, afgesloten kleine buurten met priveebewaking en controle bij de toegang.
In de loop van 16 jaar, met veel werken en nog meer geduld, had hij dan zelf, met behulp van af en toe een vriend of twee, drie, een huis kunnen bouwen, geen luxe, maar naar de normen van hier zeker behoorlijk comfortabel. Kinderen werden intussen geboren, groeiden op en vlogen na verloop van tijd het huis om op eigen benen een eigen leven te beginnen, in of rond de miljoenenstad. Zo vond ook Viviane, de jongste dochter een lieve man, Ilton, maar in onderling overleg werd besloten om niet echt en volledig uit te vliegen. Om diverse redenen, zoals nabijheid, zorg bij de oude dag en niet in het minst ook om economische redenen – er moest dan immers geen nieuwe bouwgrond gekocht worden – kozen de ouders en het nieuwe paar voor een andere oplossing. Samen zouden ze – boven het huis van Vieira en Rosa – op dezelfde, stevige fundamenten nog een tweede woning bouwen. Dat ‘project’ loopt ondertussen goed vijftien jaar, en beide gezinnen leven nu, eigenlijk in twee duidelijk afgescheiden woningen, die anderzijds toch evenzeer 1 huis vormen. Ilton en Viviane zijn inmiddels ook de fiere ouders geworden van twee zoons, de oudste Igor, 14 jaar nu, en de kleine Ian, amper 20 maanden, maar een lief en levendig baasje.
Beide gezinnen zijn nogal gelovig en in het kader van haar geloof heeft Rosa een heel merkwaardige bezigheid, die doorheen het jaar nogal wat tijd opslorpt en die een hoogtepunt bereikt in de nogal uitgesponnen periode van Advent en Kersttijd. Ik weet niet hoeveel jaren geleden zij hieraan begonnen is, maar in de loop der jaren heeft zij, beetje bij beetje, en stap voor stap een zogenaamde ‘presépio’ uitgebouwd, letterlijk betekent dat ‘een kribbe’, maar in werkelijkheid is dat een persoonlijke impressie van het Bethlehem van toen, in dat wondere jaar toen het kindje Jezus daar geboren werd in de voederbak van een stalleke, met alleen moeder Maria en vader Jozef, - omdat er voor hen geen plaats was in de herberg van de stad - maar innig en teder gelukkig, onder een stralend blauwe hemel vol fonkelende sterretjes. En even later dan, die ene engel die de herders op weg zette, en nadien het koor der engelen dat van vrede en van ‘eer aan God’ zong. En nog later, die meest merkwaardige van alle sterren, die de wijzen op zoektocht deed gaan, tot ook zij het kindje vonden. En Herodes, die zo wreed was dat hij alle kleine jongetjes liet doden ... maar HET KINDJE ontkwam omdat Jozef ingelicht was in een droom van Godswege, en daarom met zijn ‘Onze Lieve Vrouw’ en het kindje op een dienstig, nederig ezeltje voor jaren naar Egypte vlucht. En dat allemaal terwijl alles gewoon doorging alsof er niets gebeurd was, hoewel net toen, net daar de wereld en de geschiedenis ondersteboven gekeerd werden. De huizekes in Bethlehem bleven gewoon de huizekes in Bethlehem, de herberg bleef gewoon de herberg en de harteloze Herodes bleef gewoon de harteloze Herodes, en niemand had er ook maar enig besef van dat, net daar, net toen ALLES ANDERS WERD ... met slechts enkele stille getuigen, die nooit de grote boeken haalden, maar die er wèl bij waren, toen dat wondere kindje geboren werd, dat dertig jaar later ook zijn dorp, zijn huis en zijn familie zou verlaten, om een NIEUW LEVEN te beginnen.
dat het boek is over de kinderjaren van ondineke, die geboren werd in tjaar 1800-en-zoveel ... en die verliefd werd op meneer derenancourt, directeur van de garenfabriek de filature, maar die op het laatste van het boek trouwen zal met het zielige oscarke ... over haar broer valeer-traleer, met zijn monsterhoofd dat van hier naar daar door het leven waggelt, en over meneerke brys die zonder dat hij het wist een der 1ste socialisten was ... over haar vader vapeur, die met zijn goddeloze machine de wereld redden wou, en over al wat mij toevallig niet te binnen schiet, maar dat in zijn grote lijnen de moeizame OPGANG VAN HET SOCIALISME wil tekenen, en de ondergang van de burgerij die 2 oorlogen op haar kop kreeg en ineenstuikte. Maar daartussen en daarnaast is het ook een boek dat zich veel later afspeelt, in onze moderne dag van vandaag: terwijl ondineke leeft in tjaar 1800-en-zoveel leven mossieu colson van tminnesterie, johan janssens de dagbladschrijver, tippetotje de schilderes, mtr. Pots en pr. dr. Spothuyzen – en gijzelf, boontje – ten huidigen dage, op zoek naar waarden die waarlijk tellen, op zoek naar iets dat de NEERGANG VAN HET SOCIALISME tegenhouden kan. Maar ... de hemel beware er ons voor moest het meer zijn dan dat: het is een plas, een zee, een chaos: het is het boek van al wat er op de kapellekensbaan te horen en te zien viel, van tjaar 1800-en-zoveel tot op deze dag.
Vorige zondag had ik opnieuw het geluk om voor enkele weken naar mijn geliefde Bahia – en zijn nog meer geliefde Baiaantjes! – in het Noordoosten van Brazilië, te mogen vertrekken. Zoals je kan veronderstellen is de reis zelf – met de lange vlucht naar Salvador, via een tussenlanding in Lissabon – veruit het minst aangename, vaak zelfs een heel vervelend deel – van deze ‘vakantie’. Toch een bescheiden beschrijving deze keer, omdat vooral de lange vlucht van bijna 9 uur, tussen Lissabon en Salvador een merkwaardige ontmoeting en ervaring bood.
Tijdens de eerste vlucht, tot Lissabon dus, zat ik helemaal alleen op een rij, er waren trouwens zeer weinig passagiers. Een ideale gelegenheid dus om naar muziek te luisteren, met een ‘jongensachtige’ mp3, en tegelijkertijd te lezen. Voor dit jaar was mijn keuze gevallen op ‘De kapellekensbaan’ van Louis-Paul Boon, dat ruim 40 jaar geleden een eerste keer was doorgenomen en dat ik nog eens wilde opnieuw ‘ervaren’, omdat dit boek in vele opzichten ‘tijdloos’ en ‘niet gedateerd’ is, zoals je bijvoorbeeld ook van ‘Het gezin Van Paemel’ van Cyriel Buysse kan zeggen, omdat het eigenlijk allemaal draait om macht en machtsmisbruik of over ‘heren’ en ‘slaven’, zoals er de eeuwen door in telkens wisselende gestalten geweest zijn. In die zin zelfs een ideale voorbereing op een verblijf in Bahia, waar – ondanks de veelgeprezen ‘rijkdom’ van Brazilië, de oogverblindende cijfers van economische groei en de daarbij horende mooie plaatjes van zonnige stranden met geelgekleurd zand – de armoede nog welig tiert en onrecht en uitbuiting, vaak in venijnige, geraffineerde vormen, nog schrijnend hoogtij vieren. Allicht komt dit thema een van de volgende dagen of weken wel eens meer uitgebreid aan bod. Maar onvermijdelijk zal dit tijdloze thema latent aanwezig zijn in zowat alle anekdotes en impressies.
Meer markant was evenwel de ‘lange vlucht’ van Lissabon naar Salvador. Zetel 42 F, op de allerlaatste rij, helemaal achteraan, was me toebedeeld. Ironisch zou je kunnen stellen: zo zie je maar hoe zelfs een respectabele maatschappij als TAP met ‘ouwe peekes’ omgaat! Helemaal achteraan ... daar hoor je thuis, vandaag de dag! Ik zat in de middengang, rechts van mij niemand, en links van mij, zetel 42 E, een dame die ik natuurlijk niet kende maar die mij meteen in het Portugees aansprak: ‘ja, nu gaan we dus samen op reis’. Ik vond dat nogal een vreemde begroeting maar ik vroeg toch of zij Braziliaanse was, en dan zijn we een gesprek begonnen dat wel 5 uur geduurd heeft – en om geen misverstanden te creëren: ik ben het gesprek niet begonnen en ik was ook niet de enige die aan het woord kwam. Er zijn dus blijkbaar nog mensen, die met onbekenden een lange babbel aangaan. Vreemde vogels, ‘die ze, allicht volgens velen, niet meer alle vijf op een rij hebben’.
Beginnend met de spreekwoordelijke koetjes en kalfjes is dat een bijzonder boeiende babbel geworden. Veel te veel natuurlijk om alles te vertellen, maar toch een paar merkwaardige toestanden, die de moeite waard zijn. Ze was afkomstig uit een klein stadje tussen Salvador en Feira de Santana, en toen haar twee broers en haar zus getrouwd waren, had ze tegen haar ouders gezegd: ik zal nu ook maar op eigen vleugels gaan vliegen – ze was toen 18, de jongste van 4 kinderen, en dan is ze met enkele vriendinnen samen in een appartement gaan wonen en heeft ze een jaar of 15 bij Petrobras gewerkt, en toen vond ze dat ze lang genoeg in Brazilië gewoond had, en was ze helemaal alleen, met een koffer en een beetje geld, maar zonder 1 woord Engels te kennen naar Canada getrokken en heeft daar 5 jaar gewoond en gewerkt, en natuurlijk ook vlot Engels geleerd, en dan hield ze ook Canada voor bekeken.
Ondertussen was een neef van haar in Frankrijk gaan wonen, en dus is zij maar naar daar getrokken, bijna helemaal in ’t Zuiden, op25 kmvan Bugarach, dat is dat dorp en die berg, waar, eind orig jaar, die ‘goedgelovigen’ verzamelden die het op handen zijnde einde van de wereld wilden overleven, omdat de ‘extraterrestrials’ daar zouden landen en de ‘vooruitziende slimmeriken’ met hun ruimtetuigen zouden komen oppikken, voor een bestaan in betere oorden en andere tijden. Nu woont ze al 8 jaar in Frankrijk en spreekt ook vloeiend Frans. Enkele jaren geleden heeft ze daar een Pool leren kennen, ze zijn getrouwd en hebben samen een klein bouwbedrijf; over al die jaren heen is zij inmiddels 46 geworden ... en vermits haar vader ondertussen overleden is, kwam ze nu voor een paar weken haar bejaarde moeder in de buurt van Salvador bezoeken. Wanneer ze dan na een paar uur vroeg wat mijn beroep was antwoordde ik eerst dat ik op pensioen was, en dan vroeg ze natuurlijk wat ik vroeger gedaan had, en ik zei dat ik padre was, maar ze had precies een beetje moeite om dat te geloven, want ze zei: ‘nee, serieus, wat is je beroep echt’, en ik zei dat ik echt padre was. Eigenlijk was ik toen heimelijk en stiekem een beetje blij omdat ze tijdens onze palaver blijkbaar een ‘mens’ en geen padre ervaren had.
Zoveel verschillende omstandigheden en situaties boden vanzelfsprekend de gelegenheid tot een resem gespreksonderwerpen, aanvankelijk ‘aan de buitenkant’ en oppervlakkig, maar geleidelijk aan met meer diepgang, filosofie en levenswijsheid, wat trouwens niets anders is dan ‘praktische filosofie’, die niet uit de boeken is opgesnoven maar vanuit concrete ervaringen gegroeid is tot een diep gewortelde persoonlijke overtuiging. Onmogelijk alles aan te stippen, maar zo ging onder meer over relaties en gezinsleven, over geloof en moraal, over recht en onrecht – of misschien beter gezegd: over ‘recht’ en ‘zoveel dat nog krom is, maar recht gemaakt zou moeten worden. Kortom, het is al lang geen advent meer en Johannes de Doper werd niet vernoemd, maar zijn ideeëngoed was levendig aanwezig.
Na een uur of vijf – het cabinepersoneel had de grote lichten toen al lang gedoofd, en alleen de kleine ‘waaklichtjes’ brachten nog enige klaarte – waren we even uitgepraat. Een uitgelezen moment om de benen eens te strekken van het lange zitten. Een uitgelezen gelegenheid ook om nog een paar uur proberen te slapen. Wat ook gelukt is, en op die manier was die lange vlucht nog redelijk vlug voorbij. Op een bijzonder aangename en verrijkende manier!
De grote lichten floepten weer aan, nog vlug een vlugge hap, en dan opeens beneden ons de lichtjes – niet van de Schelde – maar van de miljoenenstad Salvador.
Na de landing, heb ik lang moeten aanschuiven omdat ik helemaal achteraan in de rij stond – waar ‘ouwe peekes’ trouwens thuishoren naar de nieuwe normen van de nieuwe wereld en zijn vooruitgang en zogeheten beschaving! – en ook omdat ze bij de douane een nieuwe werkwijze ingevoerd hebben en nu, voor het eerst, de Brazilianen laten voorgaan en nadien de vreemdelingen controleren. Hierdoor was ik pas een uur na de landing in de aankomsthal, en daar stonden gelukkig en godzijdank enkele vrienden mij op te wachten. Er moesten dan nog euro’s gewisseld worden, en dan konden we met de auto naar het huis van Viviane en Ilton ... waar we kort na middernacht aankwamen. Nog even een korte babbel en dan naar bed, in een kamer waar het erg warm was en waar ook enkele muggen het heerlijk toeven vonden. Een deugddoende slaap, tot rond 8 uur, en dan stortbad en ontbijt. Het werd avond en morgen. Dat was de eerste dag.
De tweede reisdag is wellicht stof voor een volgend vertellement. Maar alles picobello dus totnogtoe. Tschau, zoals ze hier zeggen!
Vandaag ontmoeten we opnieuw Johannes de Doper. In de advent riep hij ons op ons te bekeren en ons voor te bereiden op het kerstfeest.
Nu staat hij in de Jordaan om mensen te dopen. Wanneer ook Jezus door hem gedoopt wordt, breekt plots de hemel open en klinkt er een stem: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in wie Ik mijn welbehagen vind’.
Ook wij zijn gedoopt! Laat God dan ook van ons zeggen ‘Jullie zijn mijn geliefde kinderen in wie Ik vreugde schep.’
In die tijd toen het volk vol verwachting was en iedereen zich aangaande Johannes de vraag stelde, of hij niet de Messias zou zijn, gaf Johannes aan allen het antwoord: ‘Ik doop u met water, maar er komt iemand die sterker is dan ik; ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur.’
Terwijl al het volk zich liet dopen, en Jezus na zijn doop in gebed was, geschiedde het dat de hemel openging, en dat de heilige Geest, in lichamelijke gedaante als een duif, over Hem neerdaalde, en dat een stem uit de hemel sprak: ‘Gij zijt mijn Zoon, de welbeminde, in U heb ik mijn behagen gesteld.’
(Lucas 3,15-16.21-22)
‘GEDOOPT TOT KIND VAN GOD’
Het feest van vandaag doet ons nadenken over ons eigen doopsel. Wat kan dat beetje water eigenlijk aan een mens veranderen? Van oudsher wordt de draagwijdte van het doopsel zo omschreven: ‘We worden kinderen van God genoemd, en we zijn het ook!’
'Kind' zeggen we, omdat er geen beter woord is om onze verhouding tot God weer te geven. We zijn mensen die in Gods Liefde mogen leven. We worden Gods geliefden, zoals kinderen de geliefden van hun ouders zijn. Zo worden we, zoals Paulus het zegt, ‘nieuwe, andere mensen’.
Maar als wij nieuw worden door het doopsel, zullen wij ook op een andere wijze gaan leven. 'Als gij met Christus ten leven zijt gewekt, zoek dan, wat boven is'. Wie Jezus wil volgen, moet sterven aan de 'oude mens' en tegen 'de wereld' ingaan. 'De oude mens' en 'de wereld' wijzen op zondigheid. Wie in Gods Liefde mag leven, kan die ‘wereld’ of die ‘oude mens’ niet langer volgen, maar laat zich leiden door Gods Goede, Heilige Geest.
Liefde en mededogen halen het dan op hardheid en haat. Minzaamheid en mildheid krijgen nieuwe kansen. Rust en vrede kunnen ons hart inpalmen, zoals Johannes schrijft: 'De volmaakte Liefde verdrijft elke vrees.'
Die vrees verdwijnt niet omdat wijzelf zo’n goede mensen zouden zijn, die op een volmaakte wijze liefhebben, maar omdat we mogen geloven dat God ons liefheeft, onvoorwaardelijk, ook met onze kleine kanten. Vrees verdwijnt omdat we mogen geloven dat God Liefde is, omdat we mogen geloven dat Liefde gewoon een andere naam is voor God.
Godzijdank heeft God zichzelf als Liefde laten kennen. Het is zo groots en onvoorstelbaar dat het haast niet te geloven is. Daarom een klein gebedje om mee af te sluiten. Mogen wij af en toe in ons eigen leven, al was het maar heel even, een warme glimp voelen van die God, die Liefde is, en mogen wij zelf evenzeer voor andere mensen, die vaak klein en weerloos zijn, achter een façade van schone schijn, een straaltje van Gods eigen warme Liefde laten schijnen!
Driekoningen! De wijzen uit het Oosten volgden een ster. Het was hun houvast, op de weg die zij gingen. Ook wij zoeken een houvast in ons leven, dat ons de weg blijft wijzen op onze gang door de dagen.
We kijken uit naar licht en warmte als duisternis en kou in ons de bovenhand hebben. We snakken naar rust en bezinning als het te druk is, buiten, rondom ons, of misschien binnen in ons hart, in ons eigen leven.
En we bidden om wonderen, die hier én nu gebeuren kunnen, wondere dingen, die ons iets van God laten vermoeden.
Toen Jezus te Betlehem in Juda geboren was, ten tijde van koning Herodes, kwamen er te Jeruzalem Wijzen uit het oosten en vroegen: ‘Waar is de pasgeboren koning der Joden? Want wij hebben zijn ster in het oosten gezien en zijn gekomen om Hem onze hulde te brengen.’
Toen koning Herodes dit hoorde werd hij verontrust en heel Jeruzalem met hem. Hij riep alle hogepriesters en schriftgeleerden van het volk bijeen en legde hun de vraag voor waar de Christus moest geboren worden. Zij antwoordden hem: ’Te Betlehem in Juda. Zo immers staat er geschreven bij de profeet: En gij Betlehem, landstreek van Juda, gij zijt volstrekt niet de geringste onder de leiders van Juda, want uit u zal een leidsman te voorschijn treden, die herder zal zijn over mijn volk Israël!’
Toen ontbood Herodes in het geheim de Wijzen en hij vroeg hun nauwkeurig naar de tijd waarop de ster verschenen was. Daarop zond hij hen naar Betlehem met de opdracht: ‘Gaat een zorgvuldig onderzoek instellen naar het Kind, en wanneer gij het gevonden hebt, bericht mij het dan opdat ook ik het hulde kan gaan brengen.’ Na de koning aanhoord te hebben vertrokken zij.
En zie, de ster die zij in het oosten gezien hadden, ging voor hen uit totdat ze boven de plaats waar het Kind zich bevond stil bleef staan. Op het zien van de ster werden zij vervuld van overgrote vreugde. Zij gingen het huis binnen, zagen er het Kind met zijn moeder Maria en op hun knieën neervallend betuigden zij het hun hulde. Zij haalden hun schatten te voorschijn en boden het geschenken aan: goud, wierook en mirre.
En in een droom van Godswege gewaarschuwd niet meer naar Herodes terug te keren, vertrokken zij langs een andere weg naar hun land.
(Matteüs 2, 1-12)
‘GEEF ONS VANDAAG EEN TEKEN VAN LIEFDE’
De ‘Belijdenissen’ van Augustinus zijn dan wel geen bestseller meer, zijn meest gevleugelde woord, is nog goed gekend: ‘Onrustig blijft ons hart tot het rust vindt in U.’ Mensen blijken zoekers met een eeuwig heimwee, dat niet echt tot rust komt hier op aarde, ook al mag de kennis groot zijn en de weelde overdadig. Ons hart lijkt meer te verlangen. We zien uit naar een thuiskomst die meer biedt.
Daarom hebben mensen de eeuwen door uitgekeken naar tekenen of sporen van God. Daarom ook bleven vormen van geloof overleven, ook al was de tegenstand soms groot en de vervolging bloedig en fanatiek. En al mogen we hierin geen ‘bewijs’ van God zien, de hunker is onmiskenbaar. En als we die hunker erkennen, kan onze zoektocht beginnen.
Sommigen kregen plots een overweldigend inzicht, zoals Paulus op de weg naar Damascus. Of Franciscus, of Charles de Foucauld, die als door een bliksemschicht wakker geschud werden uit de leegte van hun leven tot dan toe. Soms komt God ingrijpend tussen in een mensenleven.
Meestal echter toont Hij als het ware meer geduld, en groeien wij slechts langzaam naar een beetje meer inzicht, langs weifeling en twijfeling, en niet zelden met vallen en opstaan. De psalmist drukt dan ook een onrust uit, die zoveel zielen tekent:
Zoals een hert reikhalst naar levend water
zo wil ik, God, met heel mijn wezen naar U toe.
‘Geef ons – vandaag en iedere dag! – een teken van liefde!’ Laat dat onze bede zijn. Ervaring leert toch dat een mensenhart slechts dan tot rust komt.
Het verhaal van de boom met de drie gouden appels ...
Achter een boerderij stond een oude appelboom. De boer kon zich nog herinneren dat de appelboom geplant werd door zijn ouders. De jongen was met het boompje opgegroeid. Ieder jaar had hij genoten van de roze bloesems. Hij had geholpen bij het snoeien van de takken. In het najaar kon hij haast niet wachten met het plukken van de glanzende rode appels.
Zo groeide en bloeide de boom tientallen jaren. Ook de jongen groeide op en nam de boerderij van zijn ouders over. Hij trouwde en zijn vrouw en hij kregen drie kinderen.
Op een dag keerde de boer terug van het land. Hij maakte zich de laatste jaren zorgen over de boom want deze droeg steeds minder vruchten. Het leek wel of de boom ziek was.
De boer dacht: misschien wordt het tijd dat ik de boom omzaag. Onder het eten vertelde de boer dit aan zijn kinderen maar zij protesteerden en zeiden: 'Misschien gaat de boom in het voorjaar toch weer bloeien en het is onze liefste klimappelboom.'
'Goed', zei de boer, 'ik zal nog een paar maanden wachten.' Het werd voorjaar. In de appelboom bloeiden slechts enkele bloesems en er kwamen weinig bladeren aan de boom. De kinderen maakten zich zorgen om de boom. Ze gooiden er mest onder, ze maakten de stam schoon en ze vingen schadelijke insecten.
Het werd een droog voorjaar en een droge, hete zomer. Iedere dag brachten de kinderen met hun gieter water naar de boom. Ze keken dan omhoog en zeiden: 'Lieve appelboom, blijf leven, zodat je ons appels kunt blijven geven.'
Op een ochtend zagen ze tot hun grote vreugde dat er hoog in de kruin van de boom drie kleine appels hingen. Ze renden naar hun vader en moeder en vertelden wat ze gezien hadden. 'Dan zullen we de boom nog laten staan', zei de boer. Van nu af aan zorgden de kinderen nog beter voor de boom en langzaam rijpten de appels. Het was net alsof de appels meer glansden dan andere jaren.
Op een warme, zonnige dag in september was het zover. De boer en de boerin stonden met de kinderen onder de boom. Ze keken naar boven en de boerin zei: 'die appels lijken wel van goud zo glanzen ze in de zon!'. Ze legden de grote glanzende appels in een mand. Vol verwondering keken ze eerst naar de appels en toen naar elkaar. Toen zeiden ze haast tegelijkertijd: 'De appels zijn van goud!' De boerin zei: 'Dat is vast de dank van de boom, omdat jullie zo goed voor hem gezorgd hebben.'
Die avond lag er naast het bed van ieder kind een gouden appel. 's Nachts brak er een hevig onweer los . Achter de boerderij klonk een oorverdovend geraas. De boer, de boerin en de kinderen renden geschrokken naar een raam om te kijken wat er aan de hand was. Daar lag de grote oude appelboom, geveld door de storm.
Met z'n vijven stonden ze te kijken naar hun wonderappelboom, die hun zoveel gegeven had. De volgende dagen werd de boom in stukken gezaagd en toen alles was opgeruimd, plantte ieder kind een nieuw appelboompje. In de winter die volgde werd de boerderij wekenlang verwarmd met het hout van de oude appelboom.
Toen de kinderen groot werden en ieder hun eigen weg gingen namen zij hun gouden appel mee als dierbare herinnering aan de oude appelboom die zoveel voor hen had betekend.
‘Gelukkig nieuwjaar’, ‘beste wensen’ of iets dergelijks … we zullen het vandaag talloze keren zeggen. De mooist denkbare wens horen we in de eerste lezing: een zegenbede uit het Oude Testament.
Daarnaast viert de kerk vandaag ook Maria, als de moeder van God. Van haar zegt het evangelie vandaag: ‘zij bewaarde al deze woorden in haar hart en overwoog ze bij zichzelf.’
Een lesje voor ons in deze haastige, drukke tijd die er zo moeilijk toe komt om de dingen wat dieper te laten doorsijpelen.
In die tijd haastten de herders zich naar Betlehem en vonden Maria en Jozef en het pasgeboren kind, dat in de kribbe lag. Toen ze dit gezien hadden maakten ze bekend wat hun over dit kind gezegd was. Allen die het hoorden stonden verwonderd over hetgeen de herders hun verhaalden.
Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en overwoog ze bij zichzelf.
De herders keerden terug, terwijl zij God verheerlijkten en loofden om alles wat zij gehoord en gezien hadden; het was juist zoals hun gezegd was.
Toen de acht dagen voorbij waren en men het kind moest besnijden ontving het de naam Jezus, zoals het door de engel was genoemd voordat het in de moederschoot werd ontvangen.
Lucas 2,16-21
EEN MIJMERING BIJ OUD EN NIEUW
God,
een jaar is weer voorbij.
Ik denk aan uw goedheid,
aan de vele mensen die mij gelukkig hebben gemaakt,
De omstandigheden waren wel heel ongewoon, maar in Bethlehem zien we eigenlijk een gewoon gezin samen: moeder Maria, vader Jozef en 't kindje Jezus. Vorige dinsdag vierden wij zo dat God – door en door – als mens tussen ons wilde leven: Jezus werd als een kindje geboren in een gezin als alle andere.
God zelf wil tussen gewone mensen wonen, en meeleven met hun zorgen, met hun vreugden.
Laten wij dankbaar en ontroerd dit mooie feest vieren!
Elk jaar trokken zijn ouders voor het paasfeest naar Jeruzalem. Toen Hij twaalf was geworden gingen ze weer, gewoontegetrouw.
Toen de feestdagen voorbij waren en ze naar huis terugkeerden, bleef het kind Jezus in Jeruzalem achter, zonder dat zijn ouders het wisten. In de veronderstelling dat Hij zich bij het reisgezelschap bevond, reisden ze een hele dag voordat ze Hem gingen zoeken bij familie en kennissen.
Maar toen ze Hem niet vonden, keerden ze naar Jeruzalem terug om Hem daar te zoeken. Pas na drie dagen vonden ze Hem in de tempel; Hij zat er midden tussen de rabbi's, luisterde naar hen en stelde hun vragen. Allen die Hem hoorden, stonden versteld van zijn inzicht en zijn antwoorden.
Toen ze Hem daar zagen, waren ze zeer ontdaan. Zijn moeder zei: `Kind, hoe kon je ons dit aandoen? Wat waren je vader en ik ongerust toen we je kwijt waren.' Hij zei tegen hen: `Waarom hebben jullie mij gezocht? Wisten jullie niet dat ik bij mijn Vader moest zijn?'
Maar zij begrepen deze uitspraak niet. Hij ging met hen mee naar Nazareth, en schikte zich naar hen. Zijn moeder bewaarde alles in haar hart. Jezus werd een wijs en volwassen man, die steeds meer in de gunst kwam bij God en de mensen.
Lucas 2,41-52
‘HIJ WAS TOEN AMPER TWAALF’
Het evangelie vertelt ons weinig over de kindertijd van Jezus: allicht heeft Hij die jaren doorgebracht als elke andere jongen in zijn land en in zijn tijd. Maar Lucas en Matteüs vertellen enkele heerlijke anekdotes. Zo zijn er ook nu een paar zinnetjes, die meer betekenis krijgen door zijn latere leven.
Het verhaal begint nog heel gewoon: zoals vrome mensen wel meer deden, ging ook dit gezin uit Nazareth Pasen vieren in Jerusalem. Eerst verloopt alles heel normaal, de heenreis, het Paasfeest zelf, en dan vatten ze de terugtocht aan. De avond van de eerste dag al is er onrust: het kind van twaalf is niet bij de groep. Is hij verloren gelopen? Werd hij ontvoerd? Het is een angst en een verdriet, die ook vandaag bestaan: de zoektocht, het opsporingsbericht, niet zelden een tragische afloop. Hier is de afloop anders: Jezus is achtergebleven in de tempel en is volop met de rabbi’s in gesprek. We verstaan de vrees van Maria: ‘Kind, hoe kon je ons dit aandoen?’ Het woord van Simeon komt al uit: het leven van Jezus zal als een zwaard haar moederhart doorsteken.
Het antwoord van Jezus was onbegrijpelijk voor hen: ‘Wisten jullie dan niet dat ik bij mijn Vader moest zijn?' Het eerste woord van Jezus wijst al naar zijn unieke verbondenheid met God, die Hij zonder enige schroom ‘mijn Vader’ noemt. Moeder Maria, die alles in haar hart bewaarde, kan dat niet begrepen hebben, zoals er later nog zoveel zou gebeuren, dat zij niet kon begrijpen, maar dat wel als een zwaard door haar moederhart ging.
De jaren nadien rijpt zijn roeping. Er worden ons geen details meer gegeven, maar Lucas schrijft wel: ‘Jezus werd een wijs en volwassen man, die steeds meer in de gunst kwam bij God en de mensen.’
De wondere jaren van later, waarover wij zoveel meer weten, waren toen nog veraf. Maar in dat ene zinnetje, dat een hele jeugd samenvat, vinden wij een oproep voor een leven lang. Mochten ook wij – ongeacht onze leeftijd – dag na dag nog groeien in wijsheid en in welgevalligheid bij God en bij de mensen.
Een man, zijn paard en zijn hond liepen over een weg. Vlak bij een grote boom sloeg de bliksem in. Ze waren op slag dood. De man, die dat niet door had, liep gewoon verder met zijn twee dieren.
De zon brandde. Ze vergingen van de dorst. Toen zagen ze een marmeren poort, die uitgaf op een prachtig plein.
'Goedemorgen’, zei de man tot de wachter, 'Waar ben ik hier?'
'Je bent in de hemel.'
'Dat komt goed uit, we vergaan van de dorst.'
'Ga maar naar binnen. U kunt zoveel water drinken als u wilt' en de wachter wees naar de fontein in het midden van het plein.
De man wilde binnen gaan met zijn paard en zijn hond ... 'Sorry meneer, maar dieren mogen hier niet naar binnen.'
De man zei: 'Als mijn dieren niet mogen drinken, dan wil ik dat ook niet doen.' Hij bedankte de wachter en ging verder.
Na een tijd kwamen ze bij een poortje. In de schaduw van een boom lag een man.
'Goedemorgen’, zei de reiziger, 'mijn paard, mijn hond en ik vergaan van de dorst.'
'Daar is een bron’, zei de wachter, 'drink maar zoveel je wilt.'
De man, zijn paard en zijn hond gingen naar de bron en lesten hun dorst.
De reiziger ging terug om te bedanken. 'Wat ik wilde vragen ... Waar ben ik hier ?'
'In de hemel'
'In de hemel? Maar de wachter bij die marmeren poort zei dat de hemel daar was!'
'Dat klopt niet, daar is de hel.'
'Maar dan moet je hem verbieden die naam te gebruiken, want zo misleidt hij de mensen!'
'O nee, hij bewijst mij zelfs een grote dienst. Want wie er geen probleem mee heeft om zijn vrienden in de steek te laten, blijft daar achter ...'
Op deze 2de kerstdag vieren wij de Heilige Stefanus, een volmaakte gids in deze dagen van Kerstmis. Omdat hij opkwam voor kleinen en zwakken, werd hij ten dode toe vervolgd door de leiders van zijn tijd … net als Jezus zelf, net als Johannes de Doper, net als zovele profeten van vroeger en nu.
Want ook vandaag gebeurt dit nog in zoveel landen, in zoveel situaties.
EEN KLEIN VERSJE
In 1946 publiceerde de Nederlandse dichter Gabriël Smit, samen met Piet Worm, die voor de bijgaande prentjes instond, een boekje voor kinderen, met heel simpele versjes over heiligen. ‘Roosjes uit de Hemeltuin’ was de titel. We vinden er ook een rijmpje over de Heilige Stefanus, Sint Steven:
Met kerstmis vieren wij wat nergens anders wordt aangenomen:
dat God mens geworden is
en dit niet om zijn macht te tonen, maar wel om te laten zien hoe groot zijn menslievendheid is.
Daarom is hij tot ons gekomen als een klein en weerloos kind … zijn grootsheid is niet zozeer gelegen in zijn almacht, maar in zijn onvoorstelbare liefde voor de mens, voor de kleine, de zwakke, de weerloze mens.
In die dagen kondigde keizer Augustus een decreet af dat alle inwoners van het rijk zich moesten laten inschrijven. Deze eerste volkstelling vond plaats tijdens het bewind van Quirinius over Syrië.
Iedereen ging op weg om zich te laten inschrijven, ieder naar de plaats waar hij vandaan kwam. Jozef ging van de stad Nazareth in Galilea naar Judea, naar de stad van David die Betlehem heet, aangezien hij van David afstamde, om zich te laten inschrijven samen met Maria, zijn aanstaande vrouw, die zwanger was.
Terwijl ze daar waren, brak de dag van haar bevalling aan, en ze bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene. Ze wikkelde hem in een doek en legde hem in een voederbak, omdat er voor hen geen plaats was in het nachtverblijf van de stad.
Niet ver daarvandaan brachten herders de nacht door in het veld, ze hielden de wacht bij hun kudde. Opeens stond er een engel van de Heer bij hen en werden ze omgeven door het stralende licht van de Heer, zodat ze hevig schrokken.
De engel zei tegen hen: ‘Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen, dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen: vandaag is in de stad van David voor jullie een redder geboren. Hij is de Messias, de Heer. Dit zal voor jullie het teken zijn: jullie zullen een pasgeboren kind vinden dat in een doek gewikkeld in een voederbak ligt.’
En plotseling voegde zich bij de engel een groot hemels leger dat God prees met de woorden: ‘Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor alle mensen die hij liefheeft.’
Lucas 2,1-14
‘GOD-MET-ONS’
Betere woorden kunnen wij niet vinden dan wat Paulus schreef aan zijn vriend Titus: ‘de goedheid en de menslievendheid van God zijn nu openbaar geworden’. En toch zoeken wij altijd nieuwe woorden, om de schoonheid van Kerstmis proberen te vatten. Getuige daarvan wat sommige mensen heel persoonlijk op hun Kerstkaartjes zetten.
Enkele jaren geleden kozen de Braziliaanse bisschoppen voor deze woorden. Met Kerstmis vieren wij de
Geboorte van het goddelijk Kind:
Kwetsbaar, om kleinen te sterken;
Naakt, om ons te kleden met Gods eigen toekomst;
Arm, om de rijkdommen eerlijk te verdelen;
Zwerver, om deuren te openen voor uitgesloten mensen;
Vrij, om de boeien te breken van elke slavernij.
Daarom vieren wij evenzeer de
Geboorte van Goed Nieuws voor de armen:
Nu herleeft de hoop op onze weg,
De weerstand van wie zich niet laten neerslaan,
De vreugde van wie lijden en wenen,
De inzet van wie de handen in elkaar slaan
en strijden voor een nieuwe, een betere aarde.
En eveneens de
Geboorte van de Heer der Geschiedenis:
Machten van steen en staal verbrijzelen tot stof;
Heersers beven op hun tronen van klei;
Licht en waarheid doorprikken de duisternis van hun dwaling;
Ten allen kante richten de verdrukten zich op;
En er begint een tijd van rechtvaardigheid en vrede.
Enkele dagen voor Kerstmis gaan onze gedachten speciaal uit naar Maria, de Moeder van het kindje, dat geboren zal worden. Het evangelie zegt niet zodanig veel over haar, maar vandaag horen we toch een treffend verhaal: zij gaat in alle nederigheid naar haar nicht Elisabeth.
Hoewel zij de moeder van de Verlosser, de moeder van God, zal worden, blijft zij de kleine, nederige vrouw die haar leven ten dienste van anderen wil stellen.
Zo wijst zij een mooie weg voor vrouwen én voor mannen!
In die dagen reisde Maria in grote haast naar het bergland, naar een stad in Juda, waar ze het huis van Zacharias binnenging en Elisabeth begroette.
Toen Elisabeth de groet van Maria hoorde, sprong het kind op in haar schoot; ze werd vervuld met de heilige Geest en riep luid: ‘De meest gezegende ben je van alle vrouwen, en gezegend is de vrucht van je schoot! Wie ben ik dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt? Toen ik je groet hoorde, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot.
Zalig is zij die geloofd heeft dat de woorden van de Heer in vervulling zullen gaan.’
(Lucas 1,39-45)
‘GELUKKIG ZIJ DIE GELOOFD HEEFT’
Dit evangelie sluit aan bij dat andere verhaal, waarin de engel aan Maria vraagt om de moeder van Jezus te worden. Wij kennen haar angst bij dat vreemde bezoek. We kennen ook het woord van de engel: ‘Vrees niet, Maria’. ‘Vrees niet’: zo dikwijls staat het in het evangelie, dat we hier bij de kern zijn. Wat er ook gebeurt, als je wereld lijkt in te storten, is er dat ‘Vrees niet’.
De eeuwen door heeft God zijn mensen bemoedigd. Een ontroerende uiting lezen we bij Jesaja ‘Wees toch niet bang, jij wormpje, Israël’. Zo eeuwenoud is ook die psalm: ‘Heer, niet trots is mijn hart, niet hoogmoedig mijn blik, ik zoek niet wat te groot is. Ik ben stil geworden. Als een kind op de arm van zijn moeder, als een kind is mijn ziel in mij.’ De jaren lang, dat Jezus optrok met zijn vrienden, zei Hij voortdurend: ‘Vrees niet’. Zelfs toen hun schip kapseisde in de storm.
En dan zijn er die generaties mensen, die naar Jezus keken, omdat zij door twijfel aangevreten werden, omdat hun leven een storm leek, omdat zij dreigden te kapseizen. En telkens weer datzelfde: ‘Wees niet bang, vrees niet, Ik ben er.’ De eeuwen door hebben mensen dat gelezen, dat gehoord, dat geloofd: ‘Vrees niet. Ik ben er. Ik ben er voor u.’
Geloven wij Hem op zijn Woord?
Bij het bezoek van de engel is Maria de vrouw die ‘ja’ zegt tot God. Nu gaat zij verder: haar ‘ja’ is geen lege lippendienst, maar kleurt haar hele leven. Zij zegt nu ook ‘ja’ aan de mensen, aan die concrete vrouw: Elisabeth.
Elisabeth stond zeker niet in hoog aanzien. In het eenvoudige volksgeloof was zij door God zelf afgewezen, omdat zij kinderloos zou blijven. Zij hoorde bij de minderen, de mensen aan de kant. Uitgerekend naar zo iemand gaat Maria, zij, die door God zelf was uitgekozen.
Gaan wij naar hen die uitgestoten zijn?
Lieve Moeder Maria,
Jij toont ons dat God de grootste dingen doet
door middel van mensen
die voor de wereld
niet of nauwelijks meetellen.
Ontdoe ook ons van onze eigenwaan
en leer ons de nederigheid, die u eigen was. Amen.
Toen Johannes in de woestijn predikte en doopte, vroegen sommige mensen hem: ‘Wat moeten wijdoen?’ Johannes gaf duidelijke, directe antwoorden, Aangepast aan ieders concrete situatie.
Niet iedereen was daar even blij mee: het ging nogal in tegen hun gewoontes. Bekering of ommekeer was dus nodig. Want alleen zo ben je klaar om diegene te ontvangen, ‘die groter en sterker is dan ik’ – aldus Johannes.
Die ‘grotere’ hoopt eens te meer naar onze wereld te mogen komen, in ons en onder ons. Laten ook wij ons klaar maken om Hem te ontvangen.
Eens vroegen de mensen aan Johannes de Doper: `Wat moeten wij dan doen?’ Hij gaf hun ten antwoord: `Wie twee stel kleren heeft, moet delen met iemand die niets heeft, en wie te eten heeft, moet hetzelfde doen.’
Ook tollenaars kwamen zich laten dopen en zeiden: `Meester, wat moeten wij doen?’ Tegen hen zei hij: `Vorder niet meer dan u is voorgeschreven.’
En ook soldaten stelden hem de vraag: `En wij, wat moeten wij doen?’ Tegen hen zei hij: `Pers niemand geld af, ook niet onder valse voorwendsels, maar wees tevreden met uw soldij.’
Het volk leefde in gespannen verwachting, en allen vroegen zich af of Johannes niet de messias was, maar Johannes gaf hun allen ten antwoord:
`Ik doop u met water. Maar er komt iemand die krachtiger is dan ik; ik ben te min om de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen in heilige Geest en vuur. De wan heeft Hij in zijn hand om zijn dorsvloer op te ruimen; het graan verzamelt Hij in zijn schuur, maar het kaf zal Hij verbranden in onblusbaar vuur.’
Zo en op vele andere manieren verkondigde hij met klem aan het volk de goede boodschap.
(Lucas 3,10-18)
‘MET EEN GROOT VERLANGEN’
Kerstmis fonkelt al volop in de straten, maar in de kerk is Johannes de Doper nog steeds op post. En die bakt geen zoete broodjes. In de beste traditie van de oude profeten, houdt hij een donderpreek: de Messias, die vlakbij is, heeft de wan in zijn hand, hij zal zijn dorsvloer eens goed opruimen en het kaf zal hij verbranden. In de kerk is het nog geen feest vandaag. Dat begint pas in de kerstnacht. Tot dan is het leven met een groot verlangen.
Geen zalig afwachten in de zin van: ‘nog even geduld, het zal wel vanzelf goed komen’. Johannes spaart zijn toehoorders niet, hij wijst hen terecht: ‘Breng vruchten voort waaruit bekering blijkt.’ En zonder omwegen geeft hij heel concrete voorbeelden als ze hem vragen: ‘wat moeten wij doen?’
Godsdienst – God dienen – heeft voor Johannes weinig te maken met een zelfzeker en warm gevoel van binnen. ‘Wat denken jullie wel’, zegt hij tegen de massa die naar hem toekwam in de woestijn. ‘Wat denken jullie wel? Wij zijn toch wel goed in Gods ogen. Wij zijn zijn volk, wij zijn uitverkoren, en nu zijn we ook nog door u gedoopt, wat zou er ons kunnen gebeuren?’ ‘Ik doop u wel met water, zegt Johannes, maar er komt iemand die groter is. Hij zal u dopen in heilige geest en vuur’.
Een kindje, dat gedoopt wordt, het is zo mooi en vertederend. Maar dat lieflijke doopsel met water is maar een begin: de echte doop moet dan nog volgen, in heilige Geest en vuur. De doop van Johannes, en ons sacrament van het doopsel, doen ons onszelf bevragen. Wij zijn gedoopt met water, maar leeft zijn Heilige Geest, dat vuur van Jezus ook in ons?
Wij bidden dat wij in deze dagen van de Advent vuriger gaan geloven en meer openstaan voor zijn heilige Geest. Zo kan Hij telkenjare wat meer naar ons, naar onze aarde komen.
Soms zullen wij dagen kennen met dat warm gevoel van binnen. Dan mogen we dankbaar zijn, want dat kan ons helpen. Maar dikwijls zal die steun er niet zijn. Vooral dan – en dat kan dikwijls zijn – zullen wij leven van het verlangen dat het vuur van zijn Geest weer oplaait en in ons mag blijven branden, want ‘dat laaiend vuur, het dove niet!’