Straks horen we in het evangelie weer eens enkele woorden van Jezus bij het laatste Avondmaal. Hij wijst zijn leerlingen erop dat Hij weldra zal heengaan, maar Hij wil hen niet als wezen vereenzaamd achterlaten. Hij zal bij hen, en ook bij ons, op verschillende wijzen aanwezig blijven:
door de Blijde Boodschap van bevrijding die Hij ons gebracht heeft,
door de Helper die de Vader ons schenkt: de heilige Geest,
en door de vrede die Hij neerleg in ons hart.
Het zijn woorden van bemoediging en troost als we ervoor openstaan!
Dat is het wat Ik jullie te zeggen had,
nu Ik nog bij jullie ben.
De helper die de Vader jullie in mijn naam zal zenden,
zijn heilige Geest, zal jullie verder in alles onderrichten:
Hij zal jullie alles laten begrijpen wat Ik jullie gezegd heb.
(Johannes 14, 25-26)
‘DE HELPER, DIE IK ZAL ZENDEN’
Opnieuw waren we in het evangelie aanwezig bij het Laatste Avondmaal. We waren getuigen van de laatste uren van Jezus hier op aarde, zoals we misschien ooit aan een sterfbed stonden en bedroefd waren. Die stemming – als bij een sterfbed – was er die avond! En dan gebeurt er iets heel wonder: Jezus zelf – Hij, die gaat sterven – Hij zelf troost en bemoedigt: ‘Je mag de moed niet verliezen. Want de Vader zal een Helper zenden.’
Hij zal gemarteld en gedood worden, maar ook nadien zal Hij bij ons blijven. Niet zichtbaar of tastbaar, maar wel even LEVEND en even aanwezig. Het is moeilijk om het ons voor te stellen, maar het gebeurt DAN en DAAR waar mensen Hem tot leven brengen. We zeggen dat soms in een heel mooi gebed: ‘Goede God, laat de Geest van Jezus in ons wonen en vervul ons met uw liefde. Maak nieuwe mensen van ons; dat wij op Jezus mogen gelijken. Maak ons herbergzaam van hart voor alle mensen rondom ons; dat wij delen in hun vragen en hun pijn, in hun vreugden en hun hoop.’ Waar dat gebeurt, blijft Jezus LEVEND onder ons. DAAR en DAN leeft zijn Geest.
Het is een beetje zoals op die koperen plaat stond, die vroeger misschien bij ons thuis aan de muur hing, toen we nog kind waren: ‘Daar alleen kan liefde wonen, daar alleen is het leven goed, waar men stil en ongedwongen alles voor elkander doet.’ DAAR en DAN leeft de GEEST van Jezus: waar men stil en ongedwongen alles voor elkander doet.
Jaren geleden moest er eens een belangrijke politieke benoeming gebeuren. Het was rond Pinksteren en iemand zei spottend: ‘Het is natuurlijk niet de Heilige Geest, die de goede keuze zal maken.’ We mogen die spot ook ernstig nemen, want Hij sluit aan bij Jezus’ eigen woorden: ‘De wereld staat niet open voor mijn Geest, ze kent Hem niet.’ Als die wereld zich liet leiden door de Goede Geest van Jezus, zou hij er inderdaad heel anders uitzien.
Als die wereld zich zou laten leiden door die Heilige Geest, dan zou Jezus LEVEND onder ons aanwezig zijn, en de vruchten van zijn Geest zouden rijkelijk bloeien: liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid ...
Als je God en de eeuwigheid zoekt, moet alles wat je gewend bent ondersteboven.
Ten eerste: leer LOSLATEN. Niet alleen materiële dingen, maar ook gewoontes of gedachten waar je aan gehecht bent. Laat alles verloren gaan waarmee je jezelf overeind houdt. Daardoor ontstaat er plaats voor God. God daalt in je neer en neemt je in zich op. Je wordt in God veranderd.
Ten tweede: leer DULDEN. Wees geduldig en verdraag wat je overkomt naar best vermogen, lief of leed, geluk of ongeluk. Zeg tegen God: ik weet niet waarom U dit laat gebeuren, mij lijkt het niet goed, maar ik weet niet hoe U daarover denkt. Ik vertrouw op uw goedheid.
Ten derde: leer MINNEN. Je leert nooit beter liefhebben dan door dat loslaten en dulden. In de grondeloze, gelaten, geduldige mens daalt God neer, en de ziel heeft God lief, en God neemt haar in zich op.
Bron: DIE GROOTE EVANGELISCHE PEERLE
(overgenomen uit: ‘Een jaar wijsheid uit de abdijen’. Samengesteld door Maria ter Steeg)
‘Kindertjes’, zo spreekt Jezus ons vandaag aan op een onnoemelijk tedere wijze! ‘Kindertjes, een nieuw gebod geef ik u: heb elkander lief’. ‘Nieuw’, noemt Hij dit gebod, en dan geeft Hij een toelichting daarbij: ‘zoals ik u heb liefgehad’. Daarin bestaat het nieuwe: ‘zoals Hij ons heeft liefgehad’. Want zijn manier van liefhebben is anders dan anders!
Jezus geeft ons niet alleen dit nieuwe gebod. Hij straalt die nieuwe liefde ook uit: vanuit die nieuwe liefde heeft Hij onder ons geleefd. Zo wordt Hij die unieke mens, om mee op weg te gaan: DE WEG, DE WAARHEID en HÉT LEVEN voor ons eigen, kleine leven doorheen onze eigen, kleine dagen. De mens, die ons wegwijs maakt, de waarheid toont, en een leven vol vreugde aanreikt.
Paulus en Barnabas bemoedigden de nieuwe leerlingen
en spoorden hen aan te volharden,
maar ze wezen er ook op
‘dat wij pas na veel beproevingen
het koninkrijk van God binnen kunnen gaan’.
(Handelingen 14,22)
Daaraan zal iedereen kunnen zien
dat jullie leerlingen van Mij zijn:
als jullie onder elkaar de liefde bewaren.’
(Johannes 13,35)
DE PRIJS VAN DE LIEFDE
'Liefde is een zeldzaam kruid', is de titel van een boek van Maria Rosseels. Wat zeldzaam is, lokt tot namaak. Zo zijn er kunstbloemen, en die kunnen mooi zijn. Maar ze maken het heimwee naar echte bloemen alleen maar groter.
Er bestaan veel liedjes over de liefde. Willem Vermandere zong eens: ‘Er zijn van die zangers, die de liefde bezingen, lijk da wieder klappen van ‘t were’. Maar het lied van de echte liefde is uniek. Dat is iets helemaal anders dan ‘klappen van ’t were’.
Zo was de ervaring van Chiara Lubich, en haar vriendinnen, toen zij op het einde van de oorlog, tussen de bombardementen, het evangelie begonnen te lezen. Zij wisten natuurlijk dat de liefde belangrijk is. Maar in een flits zagen ze: dit is het nieuwe gebod, dat ons leven een nieuwe wending kan geven!
Het gaat erom te beminnen zoals Jezus liefhad. Het nieuwe van die liefde is Jezus zelf. In ons dagelijkse leven, gaan we naar Jezus kijken: wat zou Hij nu doen? Eén keer heeft Jezus gezegd: 'Leer van Mij ...'. Wat wij, volgens zijn woord, van Hem moeten leren, is dat Hij mild is en zachtmoedig van hart. Dit woord kan ons hart nieuw maken.
De context van het nieuwe gebod is het Laatste Avondmaal en het lijden van Jezus: in zijn lijden blijkt zijn liefde. Zijn liefde heeft alles te maken met de weg van het lijden. En dat lijden van Jezus begint bij het verraad van Judas. Met dit donkere verraad op de achtergrond schijnt het licht van zijn liefde nog feller. Ook nu nog worden mensen door vermeende vrienden in de steek gelaten. En kan de noodzaak van die nieuwe liefde feller schijnen.
Wat nieuw is, kan veel veranderen. Dit is ook zo voor de nieuwe liefde in een wereld vol wonden. Die nieuwe Liefde opent nieuwe einders. Daarom zegt Jezus dat men mensen als zijn leerlingen herkent, als zij elkaar liefhebben. Als zij liefhebben zoals Hij zelf liefhad. Niet het spreken over Jezus, niet de vergaderingen, maar het nieuwe gebod van Jezus spreekt tot het hart van de mensen. En kan alles nieuw maken … ook vandaag!
Er was eens een oude Chinese vrouw die twee grote kruiken had. Deze droeg ze op haar schouders aan de uiteinden van een stok. Een van de kruiken had een barst, de andere was perfect en bevatte steeds een volle lading water.
Op het einde van de lange wandeling van de rivier naar huis was de eerste kruik echter telkens maar half vol. Dit gebeurde twee jaar lang elke dag: de oude vrouw bracht telkens anderhalve kruik water mee naar huis. De perfecte kruik was natuurlijk erg trots op haar prestatie. Maar de arme kruik met de barst schaamde zich voor haar gebrek, omdat ze slechts de helft kon presteren van hetgeen van haar werd verwacht.
Na twee jaar, die haar als eindeloos falen voorkwamen, zei de kruik tegen de oude vrouw: Ik schaam me zo voor mijn barst waaruit de ganse weg naar jouw huis altijd water stroomt. De oude vrouw lachte. ‘Is het jou opgevallen dat er aan jouw kant van de weg bloemen bloeien, maar aan de kant van de andere kruik niet? Ik heb aan jouw kant bloemen gezaaid, omdat ik me van jouw gebrek bewust was. Je hebt mijn bloemen elke dag bij onze terugkeer water gegeven. Twee jaar lang heb ik die wondermooie bloemen kunnen plukken en er de tafel mee kunnen versieren.’ Ieder van ons heeft zo zijn heel eigen gebreken en fouten, maar het zijn de gebreken en de barsten die ons leven zo interessant en lonend maken.
Auteur onbekend. Overgenomen uit: ‘Kerkkoerier’, juni 2015
(‘Kerkkoerier’ is de periodiek van de parochie H. Maria, Sterre der Zee, Oost Zeeuws-Vlaanderen)
Vandaag viert de Kerk ‘roepingenzondag’, met het evangelie van de Goede Herder. Elke roeping begint bij Jezus die op vele wijzen tot ons hart spreekt. Naar Hem hebben we misschien lang geleden voor het eerst geluisterd, als kind ontroerd en geraakt door die vele verhalen over Hem. Naar Hem willen we ook vandaag blijven luisteren.
Zijn vraag om zijn boodschap uit te dragen is een uitnodiging aan alle mensen van alle tijden en roept ook ons op tot toewijding en getuigenis, in woord en levenswijze. Laten wij dan ook een glimp van Jezus tonen en Gods liefde uitstralen bij de mensen, die de loop der dagen op onze weg plaatst.
De leerlingen echter waren vervuld van vreugde
en van de heilige Geest.
(Handelingen 13,52)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Mijn schapen luisteren naar mijn stem. Ik ken ze en ze volgen Mij.’
(Johannes 10,27)
‘GEROEPEN OM JEZUS TE VOLGEN’
Allen zijn we geroepen om Jezus van nabij te volgen. Om met Hem op weg te gaan, ook als die weg ons misschien naar Jeruzalem brengt, de stad van zijn lijden maar ook van zijn verheerlijking.
Allen zijn we geroepen om net als Hij alles te geven opdat zijn Rijk zou komen.
Op de wegen van ons leven worden we opgeroepen om de minste te willen zijn en niet te heersen. Om de lasten van anderen te dragen en geen lasten op te leggen. Om arm te worden in gulle mildheid voor anderen. Om het kruis op te nemen als dit in ons leven komt. Om anderen vreugde te verschaffen. Om ons eigenbelang te laten varen ten bate van het leven van anderen.
Dit is de weg van het evangelie … Een weg die niet vanzelfsprekend is. Een weg die in tegenstroom durft roeien en tegen de tijdsgeest durft ingaan. Een weg ook die zijn waarde pas toont aan wie hem volgt.
Laten we daarom Jezus voor ogen houden. Laten we ook niet aarzelen om die weg te gaan die Hij is voor voorgegaan. En laten we hoopvol en vol verlangen uitzien naar wat ons beloofd is: liefde, vreugde en vrede.
‘Ik verkies een gehavende Kerk, gekneusd en vuil, omdat ze de straat is opgegaan, eerder dan een Kerk die ziek is, omdat ze in zichzelf zit opgesloten, gehecht aan het comfort van haar eigen zekerheden.
Ik hou niet van een Kerk die in het middelpunt wil staan en die uiteindelijk de gevangene wordt van een kluwen van bepalingen en procedures.
Als iets ons een heilige onrust en wakker geweten moet blijven bezorgen, dan is het dat zovelen van onze broeders en zusters zonder de kracht, het licht en de troost van de vriendschap van Jezus Christus leven, zonder een geloofsgemeenschap die hen opneemt, zonder een horizon die zin en leven geeft.
Meer dan de vrees ons te vergissen, hoop ik dat we bezield blijven door de vrees opgesloten te zitten…
– in structuren die ons een valse bescherming geven,
– in normen die ons tot onverbiddelijke rechters maken,
– in gewoontes waarin we ons comfortabel voelen, terwijl er buiten een uitgehongerde menigte wacht en Jezus maar tot ons blijft herhalen: ‘Jullie moeten hun te eten geven!’
Veertien dagen zijn er nu voorbij sinds Pasen. De afstand van de feestjubel wordt groter. De uitbundigheid is weggeëbd; dag na dag kan de paasvreugde verder af lijken en elke morgen wat meer uit het gezichtsveld verdwenen.
In zekere zin was dat ook zo voor de leerlingen van Jezus. Zij die Jezus bleven volgen, werden meer en meer vervolgd; zij kregen te lijden omwille van Hem. Naarmate de paastijd vordert staan de lezingen meer en meer in dat teken: zo horen we vandaag een verhaal over Petrus en de andere leerlingen die al voor de tweede keer gevangen genomen zijn omdat zij volharden in hun trouw aan de verrezen Heer.
Omdat zij volhardden in de keuze, die ook Hij gemaakt had, ten einde toe:
Mens voor de mensen zijn, herder als God, trooster voor groot en klein, zo lief als God.
De leden van het Sanhedrin lieten hen geselen,
en bevalen hun de naam van Jezus niet meer te gebruiken
(Handelingen 5,40)
Nog eens vroeg hij:
‘Simon, zoon van Johannes, heb je me lief?’
Hij antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u houd.’
Jezus zei: ‘Hoed mijn schapen,’
(Johannes 21, 16)
ALS JE OUDER WORDT
‘Als jongeman deed je zelf je gordel om
en je ging de weg die je zelf wilde.
Als je oud bent zul je je armen uitstrekken
en je gordel laten omdoen,
en je zult een weg gaan die je zelf niet wilt.’
(Johannes 21,18)
Ouder worden, rijper worden – zo denken we spontaan – houdt in dat we beter leiding kunnen geven. Met de jaren immers – opnieuw: zo denken we toch – hebben we meer kennis, en ook wel wijsheid, opgestoken en kunnen we dat ook beter overdragen aan anderen.
Die mening is zo bekoorlijk! We willen elke situatie beheersen en naar onze hand zetten. De andere – zeker wie anders denkt – moet zwijgen, luisteren, aannemen wat ik zeg. Doen ook, wat ik zeg. Ik houd het gebeuren in handen, ik weet hoe het moet, ik ben de kenner!
Het is een bekoring, die veel weg heeft van wat Jezus meemaakte in de woestijn: de verlokking van de macht: ‘Op voorwaarde dat Jezus in aanbidding neervalt voor de satan, krijgt hij alle koninkrijken der wereld als zijn machtsgebied, zo belooft de satan.’ Op dezelfde wijze ervaren ook wij – doorgaans zonder het zelf te beseffen – de verleiding van de macht: de lokroep om de grootste, de beste, de baas zijn en alles te zeggen hebben.
Waarom is macht zo aanlokkelijk? Misschien is het wel omdat macht zo gemakkelijk de plaats van de liefde kan innemen. Scherp gezegd: het lijkt makkelijker een klein godje – of zelfs een grote god in ’t diepst van mijn gedachten – te zijn dan van God te houden. Gemakkelijker ook om macht over mensen te hebben dan om van hen te houden, en leuker om het leven te bezitten dan om van het leven te houden, zoals het naar ons toekomt.
Jezus vraagt in het evangelie: 'Petrus, hou je van mij?', terwijl wij wel eens meer bezig zijn met de vraag: 'wie van ons is de grootste in het koninkrijk der hemelen?' Zo gemakkelijk komen we in de verleiding ons verlangen naar macht in de plaats te stellen van onze roeping tot liefde. Ook Jezus heeft die verleiding doorleefd op zijn tocht van de woestijn naar het kruis.
De lange, vaak pijnlijke geschiedenis van de kerk is de geschiedenis van mensen die steeds weer in de verleiding kwamen – en komen – om macht te verkiezen boven liefde.
Tot driemaal toe vraagt Jezus aan Petrus: ‘Hou je van mij?’ en als Petrus – zelfs een beetje geïrriteerd de derde keer – ‘ja’ antwoordt geeft Jezus hem de opdracht om herder te zijn. Maar zorg dragen voor anderen doe je niet met geweld of ijzeren hand, maar in dienstbaarheid en liefde.
Tegen deze achtergrond komen Jezus’ wondere woorden dat Petrus, als hij oud zal zijn, zijn handen zal uitstrekken naar een ander en een weg zal moeten gaan die hij niet zelf gekozen heeft.
Deze woorden gaan naar de kern: telkens weer afstand doen van macht om de nederige weg van Jezus te volgen. Het is de wereld op zijn kop! Want de weg van de wereld is: 'Als je jong bent, luister je. Je kan niet gaan of staan waar je wil, maar als je ouder wordt zal je op eigen benen staan en beslissen.'
Maar Jezus dacht anders over volwassenheid: het is het vermogen en de bereidheid om je te laten leiden waarheen je liever niet zou gaan. Niet lekker onze eigen zin doen, maar eerst kijken naar de noden van anderen.
En meteen daarna lezen we: ‘Hiermee kondigde Hij aan door wat voor dood Petrus God zou verheerlijken. En na deze voorspelling zei Hij tegen hem: `Volg Mij.'
Het toont de harde waarheid dat de herder op zijn tocht verwondingen zal oplopen. Jezus volgen is met Hem de kruisweg gaan, ten einde toe, om tot de verrijzenis te komen: een vreugde en een vrede, die anders zijn dan deze wereld aanreikt.
(geïnspireerd door: ‘Preek van de week’ – Dominicanen)
Als het stormt in je leven, dan kun je net als de bomen meewaaien in de richting van de wind, maar je kunt er ook op je eigen eigengereide manier tegenin gaan. Ik ben ervoor om te doen wat de bomen doen. Waar zien we duidelijker de ‘struggle for life’ dan in de natuur?
We zien er heel duidelijk de krachtwisselingen in, die we kennen uit ons eigen leven, de opleving in de lente, de rijkdom van de zomer, direct gevolgd door het verval van de herfst en het sterven van het oude jaar. Er zijn mensen die dit soort vergelijkingen sentimenteel vinden, dat zal me een zorg zijn; ik weet voor mezelf hoeveel malen ik kracht heb geput uit de natuur.
Ik behoor bij de gekken die bomen omhelzen. Ik ga met m’n blote voeten in ’t gras staan en voel de kracht van de aarde opstijgen uit de grond door m’n voetzolen heen, en vervolgens door m’n hele lijf. Ik sta te ademen op ’n duintop en heel bewust tegen mezelf te zeggen dat ik dezelfde lucht in- en uitadem die de bomen, de bloemen en de struiken in- en uitademen, en alle dieren die leven in de natuur, en dan krijgt die adem een heel andere smaak, dan proef je er de oerheid in van de schepping, en dat is toch nét even anders dan dat je zomaar wat zit te snuiven zonder het zelf te weten.
Ik probeer ook in datzelfde landschap en onder de hoge hemel, niet alleen te ademen met m’n longen maar ook met m’n ziel. Ik probeer het goede in te ademen en het boze uit mijzelf te blazen. Ik geloof heel sterk dat het beeld van de natuur is, zoals het is, om onze geest te voeden. Het is er allemaal voor ons.
Wij mogen het in ons opnemen, in onze blik en in ons hart, en ik ben er zeker van dat wanneer ons oog intens geniet van wat het ziet rondom ons in geuren en kleuren, dat het levende rondom ons dan een niet te onderschatten kracht kan geven aan ons eigen leven.
Na de kruisdood van Jezus op Calvarie had Thomas zijn vroegere leven weer opgenomen: het was een mooie tijd geweest, maar de droom of illusie was aan diggelen geslagen. Mooi, maar ook: geweest! Voorbij – o en voorgoed voorbij! Er was nog wel wat beroering geweest rond de steen, die was weggerold, het lege graf, vrouwen, die wat vreemde praatjes hadden opgedist. Maar Thomas – blijkbaar de kritische twijfelaar in de groep – was teruggekeerd naar zijn gewone bezigheden.
Hierdoor was hij afwezig, die eerste avond van de week toen Jezus zich aan zijn apostelen toonde. Wanneer hij ’s avonds thuiskomt zijn zijn vrienden buiten zichzelf van vreugde om hem dat ontzaglijke nieuws mee te delen; ‘We hebben de Heer gezien!’ Maar Thomas gelooft hen niet: ‘Ik wil zijn handen zien, met de gaten van de spijkers erin; ik wil ze met mijn vingers voelen. Ik wil met mijn hand de opening in zijn zijde betasten. Anders geloof ik dat allemaal niet.’
Hij gaat dan maar een menselijke verklaring zoeken voor wat er gebeurd kan zijn, want het is toch vreemd wat zij zeggen. Was het inbeelding? Fantasie? Collectieve verdwazing? Vriendenpraatjes die elkaar versterken … kortom, er moet een uitleg zijn, en het zal ook wel vanzelf doven!
De zondag daarop is Thomas blijkbaar vroeger thuis en wanneer Jezus weer verschijnt, beleeft hij de dag van zijn leven. Hij moet vreemd opgekeken hebben: JEZUS IS OPNIEUW DAAR! Hij zal wel beschaamd geweest zijn, maar verheugd ook en die verlegenheid neemt hij er graag bij, evenals het zachte verwijt dat hij van Jezus krijgt: ‘Mijn goede Thomas, gelukkig zij die zonder gezien te hebben toch tot geloof komen.’
En wat kan Jezus vandaag tot ons zeggen?
Door de handen van de apostelen
gebeurden er vele tekenen en wonderen onder het volk.
(Handelingen 5,12)
Nog vele andere tekenen heeft Jezus
voor de ogen van zijn leerlingen verricht,
die niet in dit boek zijn neergeschreven.
(Johannes 21,30)
WE HEBBEN DE HEER GEZIEN
‘Wij hebben de Heer gezien!’ Dat zeiden de leerlingen van Jezus tegen Thomas, die er op de eerste Paasdag niet bij was geweest.
En wij? Zien wij de Heer? Daarover gaat het immers vandaag: over dat 'zien', dat opmerken en aandachtig zijn van de verrezen Heer Jezus. Ook voor ons – als gelovige christenen – is dat van wezenlijk belang: levensbelangrijk! Hoe kan Hij brood voor ons leven zijn, hoe zouden wij van Hem kunnen leven als we Hem niet of nooit in ons leven ontmoet hebben of ontmoeten? Wij kunnen onmogelijk leven van iets of iemand die eigenlijk buiten onze ervaring staat. Wij moeten gezien hebben. Een of andere ervaring gehad hebben.
Dat geldt eigenlijk voor alle tijden, maar in onze tijd meer dan ooit. Wij leven immers in een beeldcultuur. De beelden van de televisie, van film, foto’s en reclame, wij kunnen niet meer zonder. Wij willen op een of andere wijze zien, zichtbaar of tastbaar ervaren … ook al is dit niet altijd mogelijk.
Zo dikwijls kan de oorzaak daarvan bij onszelf te zoeken zijn, door vooroordelen allerhande. Ons gezichtsveld kan verengd zijn door de tijdsgeest waarin we leven. Misschien hebben we het vermogen verloren om echt te zien en blijven we blind voor de diepste dingen. Onze ogen en zintuigen kunnen dicht zitten, omdat we gewoon niet meer kunnen zien. Of ook omdat we naar mensen en dingen kijken zonder innerlijke betrokkenheid, zonder volle openheid of aandacht voor wat zij ons kunnen tonen of te zeggen hebben. Er is dan absoluut geen contact of communicatie. Zij blijven buiten ons leven en gezichtsveld.
Soms ook kunnen we mensen kwetsen door hen te beschouwen als een gebruiksvoorwerp, iets wat ons dienstig kan zijn. Ondanks – of eigenlijk als gevolg van de beeldcultuur en die overdaad aan beelden – hebben we dan geen oog voor elkaar. We zien alleen nog wat iemand VOOR ONS kan zijn, en niet wat iemand IN ZICHZELF is.
Hebben wij de Heer gezien? Kunnen wij de Heer zien? Als wij elkaar niet zien, zoals we echt zijn, is het zeker onmogelijk om onze verrezen Heer op te merken. Zelfs als Hij ons zijn littekens toont, zoals die vandaag in onze wereld – soms dichtbij ons – zichtbaar zijn.
Zo dikwijls worden de woorden van Thomas herhaald: ‘eerst zien en dan geloven’ … Maar we mogen die woorden gerust omdraaien: ‘eerst geloven en dan zien’. Zonder geloof zien we minder, zonder geloof kijken wij met ogen zonder licht. Veel blijft voor ons verborgen, veel blijft ongezien en onbekend.
Zoveel mensen lijden onder grote eenzaamheid, omdat niemand hen ziet. In de drukte van de grote stad leven mensen in een soort van woestijn, geïsoleerd van elkaar. Zelfs in de bus of in de trein kijken mensen elkaar nauwelijks aan. Het is of men elkaars blik ontwijkt: angst voor ogen die je toch niet zien zoals je bent en voor mensen die ook jij niet ziet zoals ze echt zijn?
Enkel wanneer we geloven, gaan we echt zien. Geloof is een innerlijk licht – een lamp vanbinnen – waardoor je de aanwezigheid van de Heer gaat ontdekken. Geloof heeft alles met liefde te maken. Ik hou van jou, ik zie je graag. Als je liefhebt gaan je ogen voor de ander open.
Wellicht gaan onze ogen dan ook open voor Hem die onderweg met ons meegaat, de gaandeweg bekende Vreemdeling, de levende Mens Jezus. Hij verschijn in ieders gelaat en evenzeer in de stille kamer van ons hart.
Bidden wij daarom: Heer, leer ons zien, laat ons zien!
(Geïnspireerd door een homilie van Broeder Wiro uit de abdij van Zundert)
Mijn ogen – de zintuigen bij uitstek waarmee ik in contact treed met de wereld om mij heen. Ik zie schoonheid en geschondenheid. Ik vorm me een oordeel over situaties en personen vaak op basis van wat ik zie. Ik kijk naar anderen. En ik weet dat anderen naar mij kijken. Dat kan me onzeker maken. Voor de blik waarmee God naar me kijkt hoef ik niet bang te zijn:
In verschillende evangelieteksten vinden we verhalen over de manier waarop Jezus naar mensen kijkt.
Als de mensenmenigte Hem al opwacht op een plaats waar Hij met zijn leerlingen wil uitrusten, voelt Hij medelijden met hen, omdat ze lijken op schapen zonder Herder.
Hij stuurt de mensen niet weg, maar gaat verder met zijn onderricht (Marcus 6, 30-34).
Hij ziet mensen die gebukt gaan onder hun leven (kromgebogen vrouw, Lucas 13, 10-13).
Mensen die niet voor- of achteruit kunnen (Betzata, Johannes 5, 1-9).
Mensen die hun toekomst verloren lijken te hebben (de weduwe van Naïn, Lucas 7, 11- 15).
Mensen die goed willen leven, maar terugschrikken voor de consequenties (rijke ‘jongeling’, Mc 10, 17—22).
Mensen die Hem graag willen ontmoeten, maar zich uit schaamte verstoppen (Zacheüs, Lucas 19, 1-6).
Naar al deze mensen kijkt Jezus met barmhartigheid en liefde. Hij neemt hun onvermogen voor lief. Hij geeft hun toekomst. Zo geeft Hij ook mij toekomst en uitzicht.
Naar Ignatius van Loyola, ‘Het verhaal van de pelgrim’, nr. 30
‘Ik kan u geen leven zonder leed beloven. Ik kan ook niet beloven dat alles gauw veel beter zal gaan. Ik kan niet beloven dat binnenkort honger en onrecht en oorlog verdwenen zullen zijn. Ik geloof ook niet dat ik het zelf nog beleven zal.
Maar daarom heb ik broeders en zusters nodig, ik heb troost nodig, want dat is een groot verdriet. Ik heb die traditie van zoveel eeuwen nodig, die christelijke traditie, die terugkijkt naar de Joden en naar Jezus, want die vertelt verhalen die over bevrijding en over leven gaan.
Het is van groot belang dat je mag geloven, dat een blinde al eens ziende is geworden, of dat een verlamde al eens is gaan dansen, en zeker dat een heel volk ooit eens van die gulzige vleespotten van Egypte is weggetrokken, dit Egypte achter zich heeft gelaten.
Zulke verhalen herhalen en blijven herhalen, is voor mij de betekenis van de christelijke traditie. Ik denk almaar terug aan wat ooit gebeurd is met het oog op mijn toekomst, én met het oog op de toekomst van ons allen.
Ik heb die hoop nodig, die groeit uit een terugblik op dit verleden: Er is al eens iemand uit de doden opgestaan.’
(vrij naar Dorothee Sölle)
In deze hoop op een leven ná de dood én een leven vóór de dood … voor alle kleine mensen … overal ter wereld, van Alaska tot Zimbabwe … In deze hoop wens ik jullie van harte een zalig Paasfeest.
U weet wat er gebeurd is in heel het Joodse land:
dat God Jezus uit Nazareth zalfde met heilige Geest en kracht;
Hij trok weldoende rond
en genas allen die in de macht waren van de duivel,
want God was met Hem.
En wij zijn de getuigen van alles wat Hij gedaan heeft
in het land van de Joden en in Jeruzalem.
Zij hebben Hem gedood door Hem aan een kruis te slaan.
Maar God heeft Hem opgewekt op de derde dag
en Hem laten verschijnen,
(Handelingen 10,37-40)
`Waarom zoekt u de levende bij de doden?
Hij is niet hier, Hij is tot leven gewekt.
Vergeet niet wat Hij u destijds in Galilea heeft gezegd:
De Mensenzoon moet overgeleverd worden
in handen van zondaars,
gekruisigd worden
en op de derde dag weer opstaan.'
(Lucas 24,5-7)
VERRIJZEN HIER EN NU
‘Zondag is het Pasen’…. En volgend jaar staat er weer een paaszondag op de kalender. Het doet me denken aan de tijd dat ik als student met het openbaar vervoer naar school reisde. Vaak was het ’s morgens rennen naar de bushalte. Bus gemist, betekende trouwens een uur wachten, te laat op school en een nota in mijn agenda.
Moeten we het paasfeest – of beter – het paasgebeuren dan ook zo zien: wie het dit jaar mist, zal een jaartje moeten wachten.
Pasen, het paasgebeuren, wil duidelijk meer zijn dan een moment van herdenken, meer dan het vieren van een soort ‘verjaardag’. Pasen is een belofte zonder dag of uur. Pasen zegt ons leven toe, opstanding, een leven in overvloed, zoals St.-Jan het uitdrukt.
Met Pasen werd de dood overwonnen. Dat is de kern van ons geloof, van ons hopen allicht ook dat we na het leven hier op aarde niet terecht komen in een oneindig ‘niets’, maar in de geborgenheid van Gods eeuwigheid, zijn leven dat blijft.
Maar ook hier en nu houdt God zijn woord. Ook hier en nu zegt Hij ons leven en opstanding toe. Ook hier en nu maakt Hij zijn naam ‘Ik-zal-er-zijn’ waar aan ieder van ons. Ook vandaag hoort Hij het roepen van zijn volk.
Pasen ‘richt op’, wil mensen bevrijden van alles wat ‘dodelijk’ is in het leven, ons blind maakt of verlamt.
Pasen gebeurt hier en nu altijd opnieuw. Pasen is leven. Niet één dag op het jaar, maar alle dagen opnieuw. Alle dagen ervaren hoe God je opricht, je leven geeft, er voor je is, met je meelijdt, met je weent en lacht, rouwt en feest, naast je staat als je trouwste tochtgenoot.
't Is morgen Pasen – God, maar overal is de dood; en zou ik dan van leven moeten spreken? Mijn denken blijft bij Goede Vrijdag steken, want daar leed Jezus onze diepste nood.
't Is morgen Pasen – maar waar blijft de zon die onze ziek wereld kan genezen? Ik sta met Uw discipelen in angst en vrezen bij 't lege graf, waar 'k U niet vinden kon.
't Is morgen Pasen – feest van het gericht dat U gevoerd hebt tegen dood en lijden, feest van voorbijgaan van de dood, feest van bevrijden; Heer, doe ons opstaan in Uw levenslicht!