De derde zondag van de advent werd voeger ‘gaudete’ genoemd: verheug u. Altijd hebben mensen dromen gekoesterd over een wereld van vreugde en geluk. Maar dromen zijn ballonnetjes: soms spatten ze kapot, soms worden ze waar. In de advent verwoorden wij onze hoop en onze diepste droom. Want ook God droomt voor alle mensen, klein en groot, een wereld van vreugde, vrij van alles wat arm, eenzaam of ongelukkig maakt. Bidden voor, of ‘dromen van’ houdt ook in dat wij zelf iets willen doen voor die wereld van vrijheid, vriendschap en vreugde.
De geest van God, de HEER, rust op mij,
want de HEER heeft mij gezalfd.
Om aan armen het goede nieuws te brengen
heeft hij mij gezonden,
om aan verslagen harten hoop te bieden,
om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
en aan geketenden hun bevrijding,
om een genadejaar van de HEER uit te roepen.
Ik vind grote vreugde in de HEER,
mijn hele wezen jubelt om mijn God.
(Jesaja 61,1.2 en 10)
Er trad een mens op, een gezondene van God; zijn naam was Johannes. Deze kwam tot getuigenis, om te getuigen van het Licht opdat allen door hem tot geloof zouden komen. Niet hij was het Licht, maar hij moest getuigen van het Licht.
(Johannes 1,6-8)
‘DE GEEST VAN DE HEER RUST OP MIJ’
‘De Geest van de Heer rust op mij’, het is een mooi woord in de eerste lezing vandaag, mocht het ook voor ons waar zijn! In ons geloof gaat het allereerst om een bepaalde visie of overtuiging, die meer een gave dan een eigen prestatie is. En uit deze gave van het geloof in de Levende Jezus vloeit een levenswijze, een manier van handelen, voort. Laten we daarom eerst even ingaan op deze gave: wat wordt hierdoor anders voor ons, voor de inhoud van ons mens-zijn? Wat betekent het eigenlijk dat wij ‘andere mensen’, ‘nieuwe mensen’ worden?
‘Kind van God’: in gelovig perspectief is dit wel de mooiste omschrijving van ons mens-zijn: God, die een Vader, een Moeder voor ons is, en wij die van onszelf mogen geloven dat we ‘kind van God’ zijn. Je wordt een andere mens, door die geschonken genade. Als je zo een andere mens geworden bent, als je God als een Vader of Moeder mag zien, volgt daaruit vanzelf dat je ook een andere levenswijze gaat kiezen. Het kán gewoon niet anders, of beter: ‘je kán gewoon niet anders’. De Bijbel staat haaks op de wereld en zijn gewoonten, maatstaven, meningen. Er kan hierover geen enkele twijfel bestaan: een christen zet zich af tegenover het leven van de wereld, dat tot alle vormen van lijden en de dood voert, en je kiest voor een andere levenswijze die tot leven en vreugde leidt.
Hiervoor kunnen we, eens te meer, bij Paulus te rade: Je hebt een nieuwe Geest ontvangen, ‘leef dus naar die Geest’, lezen we, ‘dan zult gij niet uitvoeren wat de zelfzucht dicteert. Want de zelfzucht gaat in tegen de Geest en de Geest tegen de zelfzucht. Die twee liggen met elkaar overhoop. En de vrucht van de Geest is liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid.’ Wat een mooie weergave van een vreugdevol leven. Er is geen toelichting nodig om te tonen dat dit een levenswijze is, die innerlijke en uiterlijke vrede brengt voor de mens van onze tijd, voor de mens van altijd.
Is dit alles geen illusie, niet meer dan een druppel op een hete plaat: als ik anders probeer te leven, zal dit de wereld niet veranderen. Ik ben toch niet meer dan een stofje in het heelal of een druppel in de oceaan. Het is goed verstaanbaar dat deze ‘bekoring’ ons kan overvallen en alle moed ontnemen. Laten wij dan denken aan de Chinese wijsgeer Lee Sjuun uit de 3de eeuw voor Christus:
Het is met de hoop als met de wegen op aarde:
‘Eerst waren er geen wegen,
maar zij ontstonden
omdat vele mensen in dezelfde richting gingen.’
Onze mooiste dromen worden tot hoop en reële mogelijkheid, als wij met velen in dezelfde richting gaan, in dezelfde richting dromen, in dezelfde richting hopen …
Daarom nog eens: ‘Kom, Heer Jezus kom’ … wees aanwezig bij ons, door mensen op wie uw Geest rust.
Leven op het ritme van de nacht, zich laten wiegen op de deining van de lange leugen, zich voortbewegen in metaal, niet verder kijken dan de lichtreclame van vandaag…
Dit is de geestelijke Sahel: geruisloze uithongering van de geest. Daarachter, niets dan leegte.
Trek weg uit dat land met de simpele kracht van de waarheid.
Ga! Weg van de draaikolk die roes is en begoocheling.
Ga, het is Advent. Het is de tijd voor de tocht naar binnen. Straks wordt het licht.
Dan gaan we leven
op het ritme van de dag, zoeken naar het licht en naar de laatste einder. Zoeken naar God, in zijn land van overvloed.
Op deze 2de zondag van de advent staat de figuur van Johannes de Doper centraal in het evangelie. Het leven van deze Doper vertoont een aantal opvallende gelijkenissen met het leven van Jezus: zijn geboorte werd eveneens aangekondigd door de boodschap van een engel aan zijn vader Zacharias. Zijn dood – de onthoofding op vraag en uit wraak van de tweede vrouw van Herodes, aan wie hij zijn zonden verweet – toont een opmerkelijke gelijkenis met de kruisdood van Jezus, die eveneens door wraak uit de weg geruimd werd. En tussen geboorte en dood vinden we zowel bij Johannes als bij Jezus vele sporen van tegenkanting. Helemaal niet zo verwonderlijk trouwens: profeten roeien immers tegen de stroom in, en dat wordt door de goegemeente doorgaans niet in dank afgenomen. ‘Troost, troost toch mijn volk’, zoals Jesaja schrijft in de eerste lezing, is hier dus echt wel op zijn plaats. Troost voor wie leeft tussen zoveel kwade machten.
Daarnaast verwijst Johannes de Doper in het evangelie enkele keren – zoals ook vandaag het geval is – heel uitdrukkelijk naar het belang van de figuur van Jezus als Redder en Bevrijder.
In het volksgeloof, zoals dat vroeger in de processie werd uitgebeeld, was en is hij ook sterk aanwezig … Nogal wat jongetjes waren fier destijds omdat ze hem dan mochten uitbeelden, gezeten naast het kindje Jezus. En lang geleden hoorden we als kind het liedje van ‘Jezus en Sint Janneke’
Lestmaal op ene zomerse dag Hoort wat ik voor bevalligs zag Van Jesus en Sint Janneke Die speelden met een lammeke Al in dat groengeklaverd land Met een papschoteltje in de hand.
Hoor, een stem roept:
‘Baan voor de HEER een weg door de woestijn,
effen in de wildernis een pad voor onze God.
(Jesaja 40,3)
Zoals er geschreven staat bij de profeet Jesaja: ‘Zie, Ik zend mijn bode voor u uit die voor u de weg zal banen; een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht.’ Zo trad Johannes op in de woestijn en doopte. Hij predikte daarbij: Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met de heilige Geest.’
(Marcus 1,2-4 en 7.8)
‘BAAN EEN WEG VOOR DE HEER’
Als je verloren bent in een bos weet je pas goed wat een weg betekent. Zonder weg geraak je er niet. Altijd al hebben mensen wegen aangelegd: van heirbanen tot, snelwegen. En er zijn wegwijzers nodig.
Ook in ons leven kunnen wij wegwijzers zijn. Ouders wijzen de weg voor hun kinderen. Er zijn baanbrekers voor een betere wereld. En mensen, die troost brengen. Zo wordt de weg geëffend: door moeders, die hun kinderen over Jezus vertellen, of door christenen, die Gods liefde laten schijnen.
Ook Johannes effende de weg voor de Heer. Hij sprak van bekering en doopte en zei aan het volk dat zij zich moesten klaar maken voor iemand, die na hem komen zou, en die veel groter zou zijn.
In de advent banen wij de weg voor Jezus. Niet door vrome dromen of zoete gepeinzen, maar concreet en metterdaad. Wij kunnen tochtgenoten worden van wie verlaten zijn of de hand reiken aan wie angstig is. Wij kunnen hoop bieden aan mensen zonder hoop of vreugde aan bedroefden. Het volstaat de blik niet af te wenden of rond de gekwetste mens heen te lopen. Wij kunnen in ons leven tonen: ‘Wees getroost, mijn vriend, God is nabij’. Die boodschap is hard nodig, als we maar willen inzien hoeveel mensen treuren binnenin. Zovelen die geen troost vinden zinken weg in verbittering en moedeloosheid.
Voor die mensen kunnen wij de weg van de Heer banen; voor hen kunnen wij dienaren van de vreugde worden. En tonen: troost u, wij leven niet in een godverlaten wereld, we zijn in goede handen. God laat de mensen niet aan hun lot over. Hij komt zelf als Redder.
Hij komt zelf als Redder! Maar Hij komt door ons, door hoofd, en hart en handen. Langs de paden die wij banen.
‘Op kruispunten in ons leven zijn we onzeker,
bang voor de nieuwe wegen die God ons opstuurt.
God vraagt ons echter vertrouwen te hebben
en onze blik te verruimen.
Als we Hem volgen in ons leven,
komen de zekerheden wel vanzelf.’
(Paus Franciscus)
‘Toen zij reeds op hoge leeftijd was,
kreeg mijn moeder een hartaanval.
Zodra zij weer in staat was om te spreken, zei ze:
‘Verheft uw hart, weest welgemoed …’, het is een goed gekend lied uit de traditie, dat heel goed de stemming weergeeft, die past bij de voorbereidingstijd op Kerstmis, die de Advent is. We vieren trouwens ‘een kerkelijk nieuwjaar’, want met de advent begint een nieuw kerkelijk jaar.
In deze tijd is er evenwel nog geen sprake van uitbundigheid. We kunnen beter spreken van ‘een getemperde vreugde’: de horizon licht reeds op, maar we leven nog in de tijd van de ‘verwachting van …’ of ‘het uitzien naar …’.
Daarom wijst deze zondag van oudsher ook op aandacht en waakzaamheid: ‘wees waakzaam! word wakker! Let maar op dat je deze verwachting niet uit het oog verliest!’ Door tal van omstandigheden of invloeden kunnen wij inderdaad ingedommeld zijn, alleen nog uit routine handelen, zonder enige bezieling, of onbewust meedrijven met de trends en de opvattingen die het goed doen in onze tijdsgeest.
Daarom ook dat telkenjare deze oproep weerkeert: ‘Ontwaak, wees waakzaam, word wakker’, laat je niet in slaap wiegen in de dagelijkse sleur! want misschien zijn wij langzaamaan wel ingeslapen.
U, HEER, bent onze vader,
van oudsher heet u Onze beschermer.
Waarom, HEER, liet u ons afdwalen van uw wegen?
Waarom hebt u ons onbuigzaam gemaakt,
zodat wij geen ontzag meer voor u hadden?
Keer toch terug, omwille van uw dienaren…
Niemand is er die uw naam nog aanroept,
niemand heeft de moed om op U te steunen;
want U hebt uw gelaat voor ons verborgen,
en ons prijsgegeven aan onze schuld.
En toch, Heer, bent U onze vader.
Wij zijn de leem, U bent de boetseerder,
wij zijn allen het werk van uw hand.
(Jesaja 63, 16.17 en 64,6.7)
---
Weest dus waakzaam,
want ge weet niet
wanneer de heer des huizes komt,
‘s avonds laat of midden in de nacht,
bij het hanengekraai of ‘s morgens vroeg.
Als hij onverwachts komt
laat hij u dan niet slapend vinden.
En wat Ik tot u zeg, zeg Ik tot allen
weest waakzaam!’
(Marcus 13,35-37)
‘WEEST WAAKZAAM …’
Laten we nog maar eens beginnen met een gekende, oude fabel die ons vandaag goed op weg kan zetten. Iemand stelde eens deze vraag: ‘Kan je me zeggen, advent, wat is dat nu eigenlijk?’ En de andere, die niet eens zo geleerd was, antwoordde: ‘wacht tot het heel donker is, vanavond; open dan de deur van je huis, kijk een tijdje in de koude, donkere nacht, en ga dan op weg naar de zon, met een groot geloof dat licht en warmte toch zullen komen. Zo is de advent…’, zei hij.
Inderdaad, zo is de advent: vol vertrouwen verlangen naar de komst van Jezus op aarde, als licht en warmte voor ons leven en onze wereld, en met veel geduld daarop blijven hopen. Het is zelfs een beetje durven dromen, zoals in een simpel lied gezongen wordt: ‘Advent is dromen dat Jezus zal komen, dromen van vrede voor mensen van heden.’
Altijd weer geloven dat het toch mogelijk is, die verandering van ons leven en van onze wereld, die begonnen is met de geboorte van een Kind in een stal. Altijd weer geloven dat er mensen zijn en zullen zijn, die niet kiezen voor rijkdom en macht, voor geweld en verdrukking … maar voor zijn Rijk van waarheid, heiligheid en liefde, gerechtigheid en vrede ...
Als dat gebeurt, waar dat gebeurt, die andere keuze, komt Jezus vandaag op aarde, wordt Hij vandaag opnieuw geboren.
Openheid en ontvankelijkheid, verwachting en waakzaamheid, het zijn de deugden die passen bij de advent. Ze zijn zeldzaam geworden in onze tijd van activisme, dadendrang, efficiëntie, prestige en prestatie.
Het zou een weldaad zijn voor ons als wij wat beter zouden inzien, dat het belangrijkste in ons leven niet is datgene wat we zelf kunnen of gepresteerd hebben; maar wel datgene wat ons dagelijks wordt geschonken: ons leven zelf met zijn vele mogelijkheden, de goedheid en de liefde, die wij van anderen mogen ondervinden, de vreugde om een man of een vrouw, een kind of een vriend, het geduld misschien of de moed als we ziek zijn, het geluk in ons binnenste … ‘Je kunt het geluk niet maken, de Heer geeft het zijn vrienden, zomaar, in hun slaap …’ zegt de psalm.
Deze vorm van ontvankelijkheid vraagt dat we opnieuw stil kunnen worden, geduldig wachtend, waakzaam en biddend, aandachtig voor datgene waar het echt op aan komt: de aanwezigheid van Jezus in ons midden.
De woorden van de advent ‘Weest waakzaam’ zijn niet dreigend bedoeld in de eerste plaats. Ze zijn in de eerste plaats bemoedigend: let erop dat je Zijn komst en aanwezigheid wel opmerkt!
Zijn komst in ons midden waakzaam en stil en biddend verwachten, het wil niet zeggen dat wij ons afkeren van de wereld. Het betekent wel dat we Hem leren onderkennen in die wereld, dat we de tijd nemen om Hem te zoeken en te zien: Hij kan tot ons komen in de stilte van een kerk of de rust van de natuur; Hij kan bij ons zijn in het gelaat van een mens, die in nood is, of van een mens, die goed is.
Het wil ook zeggen dat wij bereid gevonden worden om Jezus voor andere mensen tot leven te brengen, zodat ook andere mensen Hem kunnen zien en ontdekken in ons, door ons.
‘Kom, Heer Jezus, kom…’ met deze woorden eindigt de Apocalyps van Johannes. Mogen die woorden in deze advent wat meer ook onze woorden worden, waakzaam, stil en biddend.
Inderdaad, Jezus is Christus Koning, maar Hij draagt geen kroon, die fonkelt van duizend diamanten, en ook geen gewaad van rood fluweel en hermelijn, hij zit niet op een gouden troon en zwaait niet met een scepter. Zijn koningschap is heel anders: Hij is de koning die ons hart raakt, de hartelijke koning, die ook herder is, die wie gewond is in de armen neemt en verzorgt.
Als Hij over ZIJN koningschap spreekt keren mensen zich meestal af. De goegemeente valt meer voor show en glans en glitter.
Dit zegt God, de HEER:
Ik zal zelf naar mijn schapen omzien
en zelf voor ze zorgen.
Zoals een herder naar zijn kudde op zoek gaat
als zijn dieren verstrooid zijn geraakt,
zo zal ik naar mijn schapen op zoek gaan en ze redden,
uit alle plaatsen waarheen ze zijn verdreven
op een dag van dreigende, donkere wolken.
(Ezechiël 34,11-12)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
‘Wanneer de Mensenzoon komt in zijn heerlijkheid
en vergezeld van alle engelen,
dan zal Hij plaats nemen op zijn troon van glorie.
Alle volken zullen voor Hem bijeengebracht worden
en Hij zal ze in twee groepen scheiden,
zoals de herder een scheiding maakt
tussen schapen en bokken. ---
‘Voorwaar, Ik zeg u:
al wat gij gedaan hebt
voor een dezer geringsten van mijn broeders,
hebt gij voor Mij gedaan’.
(Matteüs 25, 31.32 en 40)
CHRISTUS: KONING, HERDER, RECHTER
Het mooie evangelie van vandaag brengt ons geen verslag van het laatste oordeel, door een visionair, laat staan een ‘ooggetuige’. Het schetst – eens te meer – een beeld van Gods verlangen over onze wereld. Dat onze wereld en ons leven zo worden, zoals hier beschreven: dat is het diepste verlangen van God. En daarom wordt Hij in de lezingen van vandaag getekend als Herder, Rechter en Koning.
God is onze Herder. Onze echte, uiteindelijke bestemming ligt bij God, zoals alle schapen, ook de verdwaalde, ook de verwonde, eens bijeengebracht zullen worden in de definitieve, veilige geborgenheid bij deze Herder. Ons einddoel ligt niet hier maar we zijn op weg naar God, die als een herder zorg draagt voor elk van ons. Die hoop is ons toegezegd: we zijn mensen onderweg, op weg naar een volkomenheid, die hier en nu nog heel veraf kan lijken.
God is ook onze Rechter. Geen boekhouder, die alles noteert om te straffen, maar Diegene die recht zal doen aan het goede. Soms kan de vrees ons besluipen dat het kwaad – de Kwade? – het zal halen, want zijn machten zijn zo sterk. Ons vertrouwen in God als Rechter blijft ons dan herhalen dat God radicaal aan de kant staat van hen die het goede betrachten. Nu bestaan ze naast elkaar, kwaad en goed, en soms kan de twijfel ons overvallen. Maar de verrezen Jezus, hoewel gemarteld, gekruisigd en ter dood gebracht door de schijnbare almacht van het Kwaad, getuigt van een Leven, dat echt goddelijk is, verheven boven en sterker dan elke vorm van kwaad. En elke dag nodigt Hij ons uit om nu reeds te kiezen voor het goede, om mens te zijn en geen onmens, die het leven tot een hel maakt!
En God is onze Koning, maar zo anders. Hij is geen koning van de pluchen zetels, maar de Koning die belooft dat ooit recht zal geschieden, en dat de groten niet langer zullen verdrukken, maar zelf verdelgd zullen worden, zoals de eerste lezing zo hard zegde.
Voor ons bestaat er maar één weg om deze Koning te dienen: niet leven voor het oog van de mensen en alleen de groten eren, maar leven voor diegenen, die groot zijn in het oog van God, en hier zo vaak vertrapt worden, in Syrië of Afghanistan, in Irak of in Vlaanderen.
Er zijn altijd mensen geweest
die in verwarde tijden
het hoofd koel hielden.
Die in de ijskoude wereld
het hart warm hielden,
die in donkere dagen met open ogen waakten
en die de oren niet sloten
als het kwaad als een spook te keer ging.
Zij hielden staande
dat de onderdrukker niet eeuwig zal zegevieren,
dat het kwaad het niet zal winnen op het goede,
en dat wat kwaad is in zich,
zijn eigen ondergang tegemoet gaat – vroeg of laat.
Zij hielden staande dat ‘reuzen op lemen voeten’
eens ineen zullen storten … vroeg of laat.
Ze zochten naar woorden,
naar beelden en gebaren,
om hun geloof te verwoorden
en met anderen te delen.
Ze schilderden grote visioenen:
zon en maan, aarde en sterren,
weer en wind, water en lucht …
heel de schepping werd erin betrokken.
Het is alsof ze zeggen wilden:
‘Er is iets op handen
dat verder reikt dan wat je nu ziet …
Er is méér
dan wat je in handen en onder controle hebt …’
Het zijn deze mensen
die ons telkens weer over een dood punt heen helpen.
Eeuwigheid Dacht je dat al het grootste leven, Dat hier op aarde heeft geleefd Ineens totaal is afgeschreven Ineens geen enkel nut meer heeft? Dat alle liefde die zij gaven Hun wijsheid of hun droefenis Onder de aarde ligt begraven En dat daar niets van over is? Ze leven verder en ze slapen Niet één moment, geen enk'le stond, Hij heeft de mensen niet geschapen Om op te bergen in de grond.
De voorbije weken had Jezus het al bij herhaling aan de stok met farizeeën en schriftgeleerden, die er van langs kregen omwille van hun huichelarij en hypocrisie: ‘zware lasten voor anderen, die ze zelf met geen vinger aanraken’en ‘God eren met de lippen, met een hart dat ver van Hem verwijderd is’. Nog steeds in de context van die lange resem van verwijten vertelt Jezus nu de overbekende parabel van de talenten.
Bij ‘talenten’, denken we vaak spontaan aan de gaven die iemand van ‘moeder natuur’ heeft meegekregen om vooruit te komen en om het te maken in onze maatschappij … eventueel met het nodige ellebogenwerk of de welgekomen vriendjespolitiek.
Bij Jezus gaat het evenwel nooit over ‘carrière maken’, ‘er geraken’, ‘vooruitkomen’ en al zeker niet over ‘ellebogenwerk’ of ‘vriendjespolitiek’. Zijn enige bekommernis is altijd weer het Rijk van God, kortom een wereld en een leven zoals God die voor ogen heeft en daarover gaan dus ook de lezingen van vandaag: de zachte dingen krijgen hier de voorrang. De talenten, waar het echt op aan komt om een mooie wereld – en ja, ook een mooi gezin op te bouwen.
Het is dan ook goed om eens aandacht te schenken aan de eerste lezing uit het boek ‘Spreuken’, waarin de lof van een goede vrouw en moeder op unieke wijze bezongen wordt.
Een goede vrouw, wie zal haar vinden?
Zij is meer waard dan edelstenen.
Haar man kan zich op haar verlaten,
hij zal er wel bij varen.
Haar handen rusten nooit,
ze is altijd aan het spinnen of weven.
Diezelfde handen strekt ze uit naar arme mensen,
wijd opent zij haar armen voor wie in nood is.
Wat zij zegt, is vol wijsheid,
haar aanwijzingen zijn altijd vriendelijk.
Haar kinderen zijn trots op haar,
haar man is vol lof.
Er zijn meer goede vrouwen,’ zegt hij dan,
‘maar jij overtreft ze allemaal.’
Charme is bedrieglijk en schoonheid verdwijnt snel,
lof verdient alleen een vrouw die leeft in ontzag voor de Heer.
Dat zij de vruchten mag plukken van al haar werk!
Laat heel de stad haar naam met ere noemen!
(‘Spreuken: 31, 10-31, enkele verzen)
---
‘Uitstekend, goede en trouwe dienaar,
over weinig waart ge trouw,
over veel zal ik u aanstellen.
Ga binnen in de vreugde van uw heer’.
(Matteüs 25, 21 en 23)
‘VROUW, BEELD VAN ZACHTE WAARDEN’
De passage uit het boek ‘Spreuken’ is een ode aan de vrouw, een reeks van talenten, geïdealiseerd weliswaar, maar toch goed herkenbaar. Deze lezing is goed op haar plaats bij de parabel van de talenten.
Maar wat ben je met kwaliteiten, als ze niet tot ontwikkeling mogen komen, met talenten, die geen kans krijgen? Na heel wat literatuur – vooral van vrouwelijke signatuur – kan ik heel veel in één zin samenvatten: ‘Dames, juffrouwen, men heeft je in de loop der tijden heel wat te kort gedaan!’. Je was ‘de dochter van X’, of ‘de vrouw van Y’ en daarmee was alles gezegd. Er was zelden sprake van je eigen persoonlijkheid. Wat de geschiedenis betreft, je kwam er weinig in voor … tenzij met bedenkelijke rollen als Cleopatra en Madame de Pompadour. Het waren mannen die de macht van pen en papier hadden, die de geschiedenis schreven in mannelijke termen, beelden en symbolen.
Stel je even voor dat wij dat allemaal eens omdraaien. Dat het vrouwen zijn, die met gezag het woord voeren in bestuursorganen. Dat mannen slechts in 1948 stemrecht krijgen. Stel je eens voor dat wij alleen maar over ‘haar’ spreken en tegelijk ook ‘hem’ bedoelen. Dat wij zouden spreken van ‘aartsmoeders’ in plaats van aartsvaders. En de God van Abraham, Isaak en Jacob, wordt in dezelfde beweging dan de God van Sara, Rebecca en Rachel. Het lijkt lachwekkend, maar laat vooral zien hoezeer het ‘mannen-denken’ dominant is. Deze ommekeer toont aan in welke mate het ‘vrouwen-denken’ toch nog achterblijft in onze wereld! Dat dit niet kon blijven duren, lag voor de hand en het is maar goed dat er de voorbije jaren al heel wat is veranderd.
Ook ‘Adam’ en ‘Eva’ zijn sterk veranderd … Vandaag is de arbeid – fysisch althans – heel wat lichter geworden. Adams zweet is afgenomen. En Eva is uit de schaduw getreden, waarin ze jarenlang geleefd heeft. Vrouwen werden bewust van hun gelijkwaardigheid. We hoorden van ‘emancipatie’ en ‘feminisme’: man en vrouw, gelijk voor de wet; of om het sappiger te zeggen: ‘elk de helft van de koek!’ Met grote veranderingen in de samenleving en meer aandacht voor rechtvaardigheid in verantwoordelijkheid, taken en posten.
En de vrouw in de Kerk? Wat we over de samenleving gezegd hebben, vinden we terug in de kerk: de vrouw doet veel maar heeft weinig touwtjes in handen.
Als we nu even volgende bedenking maken. Jij en ik, en alle andere mensen, werden bemind, geborgen, gedragen in de moederschoot … 9 maanden. Toen werden wij geboren in die grote wereld. En heel ons leven zoeken wij een dak boven ons hoofd, zoeken wij geborgenheid en menselijke warmte. Wie dit niet ervaren heeft, gaat vaak gekwetst door het leven. Die liefde van toen behoudt een moeder een leven lang. En dit betekent heel wat: aanwezigheid, tederheid, wijsheid, begrip en vergiffenis. Oog hebben voor het kleine. Vreugde, maar ook verdriet. Meegaan … soms heel ver, tot onder een kruis. Vrouwen, gehuwd of ongehuwd, dragen in zich de gave van leven geven en leven bevorderen.
Maar waarom worden deze vrouwelijke talenten, deze typische zachte waarden in de Kerk niet aangewend? Traditioneel wordt zij ‘moeder’ genoemd. Des te meer dient haar roeping ‘teken van Jezus’ in de wereld te zijn. Want juist Jezus heeft deze zachte waarden verkondigd en voorgeleefd. Jezus’ boodschap van deze zondag is heel duidelijk: ‘Wie zijn talenten niet gebruikt wordt streng beoordeeld. Daaruit kunnen wij afleiden, dat beletten om talenten te ontplooien even erg is! Het tweede Vaticaans concilie was een sterk signaal en een vernieuwende impuls. Dit moet ook zo blijven. De éénzijdige mannelijke verkondiging moet een andere klemtoon krijgen. Vrouwen moeten de gelegenheid krijgen om dezelfde boodschap te brengen vanuit hun eigenheid.
Het is nodig dat vrouwen dezelfde kansen krijgen als mannen om de maatschappij te organiseren. Naast het zakelijke, nuchtere denken, dient er plaats te zijn voor het hartelijke. Mogen vrouwen en mannen samen vorm geven aan het mensbeeld. Moge het evangelie ons hierin leiden! God heeft de vrouw niet geschapen uit het hoofd van de man: hij mocht zich haar meester wanen. Noch uit zijn voeten: zij mocht zich zijn slavin voelen. Maar uit de zijde van de man schiep Hij haar, opdat zij dicht bij zijn hart zou zijn. Zo staat het in de Talmoed … en daar begint de eerbied voor elkaar.
(gebaseerd op een homilie van Romain Audenaert uit 2002 – Sindsdien is er veel ten goede gekeerd, maar de zachte waarden blijven in de verdrukking)
LAAT MIJ VREUGDE BRENGEN
WAAR DROEFHEID HEERST
Hoe zal het ooit zichtbaar worden
dat God met ons verbonden blijft
als er geen mensen gevonden worden
die voor elkaar willen instaan?
Hoe zal God ooit onder ons kunnen wonen
als er geen mensen gevonden worden
die voor elkaar ruimte maken,
ook al hebben ze elkaar niet uitgezocht?
Hoe kan Gods woord tot ons spreken
als er geen mensen gevonden worden,
die elkaar daarop durven aanspreken?
Hoe kan in deze wereld geloofwaardig worden
dat God met ons meegaat
als er geen mensen te vinden zijn
die het met elkaar willen uithouden
en elkaar houden aan Zijn Woord?
Hoe kan God mensen rechtop doen gaan
als er geen mensen te vinden zijn,
die te maken willen hebben
met hen die zijn terneergedrukt?
(Uit bezinningsmomenten van Ziekenzorg CM)
---
DE PIËTA’S
Iets maakt de lippen der piëta’s droever
in de schemer der kerken, achteraan,
als kwam, al de onrust van duizend moeders,
hier, voor de tralies, bij kaarslicht te saam.
Zij zaten alleen – inderhaast aan markt en
keuken ontsnapt, vrouwtjes klein en devoot –
te zwijgen. En elk was een moeder van smarten,
met welk zwaard in het hart, met welk kind op de schoot?
Misschien is er nog ergens een klein dorp met een bibliotheek die te weinig boeken heeft, zegt mijn vader hoopvol. Daar zou ik graag mijn boeken aan geven.
Ik heb het hart niet om hem te zeggen dat kleine dorpen al lang geen bibliotheek meer hebben. Dat de 400 boeken in zijn rekken, in vier talen en uit de jaren veertig tot zeventig, niemand nog interesseren.
DE BOEKEN ZIJN ZIJN TROTS
Vele heeft hij opnieuw zelf ingebonden en van een gekalligrafeerde titelpagina voorzien. Ik zal er een paar in mijn boekenkast proppen en misschien krijg ik mijn kinderen zo gek dat ze hetzelfde doen, maar de rest moet naar de kringloopwinkel en ik wil niet weten wat er dan mee zal gebeuren.
Dat koffieservies is nog van de moeder van je vader geweest, zegt mijn moeder. Ik heb het nooit durven gebruiken, want ze kreeg het voor haar trouw van het kasteel waar ze als dienstmeisje werkte. Dat ga je toch goed bewaren, hè?
Ik knik lafhartig, want ik weet dat de lila bloemetjes zullen vloeken met mijn interieur. Het servies roept bij mij vooral saaie uren van eindeloos afstoffen op. Maar mijn moeder is trots dat ze dit erfstuk ongeschonden kan doorgeven.
Mijn ouders staan op de dringende wachtlijst voor een woonzorgcentrum. Ze wonen al sinds 1953 in hun huis, dat van zolder tot kelder zit volgestouwd met onmisbare attributen.
EN NU KUNNEN ZE NIET HOREN DAT DIE WAARDELOOS ZIJN
Ik weet dat het niet anders kan, maar ik zou het hen willen besparen. Oud en versleten worden is afscheid nemen. Van je kracht en je gezondheid. Van je scherpe verstand en je klare kijk op de zaken. Van je hobby's en bezigheden, één voor één. Van de tijd dat mensen je mening respecteerden of je om raad vroegen. Van het recht om zelf te beslissen wat er met je gaat gebeuren. Van al je gekoesterde spulletjes.
TOT ER NIETS MEER ZAL OVERBLIJVEN DAN TWEE KAMERTJES IN EEN RUSTHUIS
Oud en versleten worden is een les in nederigheid, die mijn ouders elke dag opnieuw moeten leren. Het gaat niet vanzelf. Ook als je stokoud bent, kunnen je emoties hoog oplopen. Dat stopt pas bij de dood, denk ik.
Ik wens mijn ouders elk een engel om hen daarheen met veel zachtheid te begeleiden. Zonder haast, maar met veel mededogen.
Zoveel meningen en ideeën komen op ons af en dringen zich op. In de eerste plaats allicht in gezin en school. Maar meer en meer spelen ook de TV en de ‘sociale media’ een grote rol. En dan zijn er nog ‘de boekskes’ en de mening van Jan Modaal, de ‘man/vrouw in de straat’.
De mooie, eerste lezing spreekt ons over de ware wijsheid, die – midden het vele lawaai dat ons overdondert – ook tot ons kan komen, veelal heel bescheiden en in stilte. Onmerkbaar haast en dikwijls ongezien ook. Je zou deze ‘ware wijsheid’ kunnen vergelijken met een teer en kwetsbaar bloempje, ergens overeind gebleven in een grijze, grauwe straat.
Maakt dit frêle bloempje nog wel kans om te overleven? Een woord van Sigmund Freud kan ons hierbij bemoedigen: ‘De stem van de waarheid klinkt zacht, maar zij houdt niet op te spreken tot zij gehoord wordt.’
Stralend en onvergankelijk is de Wijsheid.
Ze laat zich gemakkelijk zien aan wie haar liefheeft,
ze laat zich vinden door wie haar zoekt;
wie naar haar verlangt leert haar dadelijk kennen.
Want zij gaat zelf op zoek
naar mensen die haar waard zijn,
ze treedt hun welwillend tegemoet
en vertoont zich aan hen in elke gedachte.
(Uit het boek ‘Wijsheid’: 6, 12.13.16)
Het is met het Rijk der hemelen
als met tien meisjes die hun olielampen genomen hadden
en erop uittrokken, de bruidegom tegemoet.
Vijf van hen waren dwaas, de andere vijf wijs.
De dwaze meisjes namen wel hun lampen mee,
maar geen extra olie;
de wijze meisjes echter namen met hun lampen
tevens kruiken olie mee.
Weest dus waakzaam, want gij kent dag noch uur.
(Matteüs 25,1-4.13)
DE WIJSHEID IS OP ZOEK NAAR WIJZE MENSEN
Kennis, wetenschap, vooruitgang … en dan is er ook nog wijsheid. Er is veel over gepalaverd in de loop der eeuwen. Een oud grapje is leerrijk. Volop in de koloniale periode wandelde een blanke eens langs één van de grote meren in Afrika. Aan het strand zag hij daar een zwarte die lekker lag te niksen. En dat kriebelde bij de westerling: ‘Mijn goede man, denk nu eens na’ zei hij: ‘je kan je tijd toch beter gebruiken! Koop een vislijn en begin te vissen; en nadien kan je met vier, vijf lijnen tegelijk aan de slag gaan. Nog later ga je personeel in dienst kunnen nemen. Zoveel winst maken dat je boten kan kopen om te gaan vissen, en later een eigen fabriek. En je gaat veel geld verdienen en rijk worden.’ ‘Gelijk heb je’, zei de zwarte, ‘en wat kan ik dan doen met al dat geld, als ik zo rijk ben.’ ‘Toch simpel’, zei de blanke: ‘je kan zeker een maand vakantie nemen, en naar Afrika komen, en je kan dan die hele tijd rusten.’ ‘Weer heb je gelijk’, zei de zwarte … en hij ging weer lekker liggen niksen aan het meer’.
De eeuwen door heeft de mens naar kennis en wetenschap gestreefd. In de vroegste tijden was dat al zo; de moderne tijden brachten een stroomversnelling … en na WO II is het allemaal nog vlugger gegaan. En toch wijzen vele studies erop dat de mens zich vandaag minder gelukkig voelt. Onze kennis heeft ons meer welvaart gebracht. Maar die kennis, die wetenschap heeft de wijsheid in de verdrukking gebracht. Vele mensen voelen de nood aan een beter leven en een betere wereld. Een nood ook aan nieuwe mensen, die ware wijsheid tonen.
Hier ligt een grote taak voor de godsdienst en de filosofie. Als gelovigen mogen we stellen: deze ‘nieuwe mensen’ zullen mensen moeten zijn die God zichtbaar maken, die gestalte geven aan Hem die eeuwen geleden zichzelf genoemd heeft: ‘Ik zal er zijn voor u’, in een oud verhaal toen Hij tot Mozes sprak vanuit een brandende braamstruik. Mensen die bezield zijn door een nieuwe Geest: wijsheid en vrede, liefde en ontzag voor God.
Er zijn mensen nodig, die leven vanuit een diepe innerlijke vreugde, die in vrede leven met zichzelf en met anderen. Mensen ook die recht doen aan de minsten en niet zwijgen voor het kwaad. Mensen die onkreukbaar zijn, doodeerlijk en in-goed. Mensen die vriendschap stichten tussen wolven en lammeren. Mensen van wie een kracht uitgaat die allen geneest.
Dat is onmogelijk vandaag, zullen velen opmerken. Laten wij dan eens denken aan een spreuk van ‘Bond zonder Naam’: ‘Wees eens anders, er zijn al zoveel dezelfden.’
Het dagelijks geluk zit diep in je hart,
niet alleen voor jezelf,
ook voor anderen.
Je geeft het door aan mensen
die graag bij je zijn en die zich goed voelen bij jou.
Je geeft het door
als je vriendelijk bent waar anderen onvriendelijk zijn,
als je helpt waar niemand meer helpt,
als je tevreden bent waar anderen eisen stellen,
als je lacht waar anderen lelijk kijken,
als je kunt vergeven waar anderen vuisten maken.
Het dagelijks geluk zit diep in jezelf
en men zal zeggen ‘je bent een dromer’.
Je bént een dromer
omdat je steeds in mensen gelooft,
omdat je gelooft in het leven
en in het feit dat alles anders kan.
Het dagelijks gelukkig-zijn zit diep in jezelf.
Menselijk geluk is geen product van technische vooruitgang.
Menselijk geluk hangt af van beminnen en bemind worden,
en van zovele kleine dagelijkse dingen die gratis zijn.
De tijd van het jaar, de maand november, die net begonnen is,
de blaren die vallen, het bezoek aan een kerkhof,
zoveel doet ons denken aan de diepste dingen:
‘waarom zijn we hier? waarvoor leven wij?
wat zal van ons bewaard blijven?
wat is echt belangrijk?’
Ongewild – toevallig mogen we wel zeggen –
spelen de lezingen daar op in
door ons te wijzen op de echte waarden’,
die draaien rond eerlijkheid en echtheid,
en die wars zijn van ‘schone schijn’ of
‘keeping up appearances’ .
In het evangelie verwijt Jezus de huichelaars,
die onecht leven, oneerlijk, alleen maar voor het oog van de mensen.
En Paulus wijst ons met tederheid en genegenheid
op de vreugde van de blijde boodschap, die hij predikt ...
wegwijzer naar ware wijsheid.
Zusters en Broeders
We zijn zachtzinnig met u omgegaan,
met de tederheid van een moeder
die haar kinderen voedt en koestert.
Wij waren u zo innig genegen,
dat wij u graag, mét het evangelie van God,
ook ons eigen leven hadden geschonken.
Zo lief waart gij ons geworden.
(1 Tessalonicenzen 2,7-8)
In die tijd sprak Jezus tot het volk en tot zijn leerlingen:
‘Op de leerstoel van Mozes
hebben de schriftgeleerden
en de Farizeeën plaats genomen.
Doet en onderhoudt daarom alles wat zij u zeggen,
maar handelt niet naar hun werken;
want zelf handelen ze niet naar hun woorden.
(Matteüs 23,1-3)
‘Wee u, Farizeeën …’
In de tijd van Jezus stond in elke synagoge vooraan een mooi versierde zetel waarin de rabbijn plaats nam als hij uitleg gaf bij de Schriftlezing. Men noemde die zetel ‘de stoel van Mozes’, omdat de Schriftgeleerde in de traditie stond van Mozes en de Wet of Thora door hem gegeven. Vandaar de waarschuwing: ’Hoed u voor hen die op de stoel van Mozes zitten’, want ze zijn schijnheilig en zelfingenomen. Daarbij maken ze van de Thora een ondragelijke last waaraan ze zichzelf niet houden. Wie zo doet verduistert de wil van God en laat niet zien wat uiteindelijk Gods bedoeling met de mens is. Vandaar deze heftige reactie.
Daarbij hadden Mattheüs en de gelovigen van zijn kerk (allen bekeerlingen uit het jodendom) van Jezus het beeld als ‘de nieuwe Mozes’. Jezus had voor hen een radicale vernieuwing van het jodendom gebracht. In de Bergrede stelt Mattheüs Jezus voor als de nieuwe wetgever die in twee opzichten een vernieuwing bracht: Hij vereenvoudigde de vele voorschriften (613 in het totaal, waarvan 248 geboden zoveel als botten in je lichaam en 365 verboden zoveel als dagen in het jaar) tot één basisprincipe: God beminnen boven alles en de naaste als jezelf. De diepere intentie is belangrijker dan het uiterlijk gedrag (cfr. De uitspraken in de Bergrede: er staat geschreven .. maar Ik zeg u).
Neem je de twee samen dan merk je de verschuiving: het gaat niet meer om een codex maar om een innerlijke basishouding die telkens moet inspelen op een concrete situatie, die dus telkens kan verschillen naargelang de omstandigheden en waarbij je nooit kunt oordelen of een ander juist handelt (‘oordeel niet opdat je zelf niet veroordeeld wordt’).
Voor Jezus stond er veel op het spel, want door te handelen zoals Hij zei en ook zelf toepaste in zijn leven werd opnieuw zichtbaar dat mildheid, mededogen, dienstbaarheid, gerechtigheid het belangrijkste zijn.
In het evangelie van deze zondag is het grote verwijt van Jezus aan het adres van de Farizeeën dan ook precies de ijdelheid. De drang naar macht, streng voor een ander en mild voor zichzelf. Maar Mattheüs doet er nog een schepje bovenop. Hij doet het Jezus allemaal nog scherper zeggen dan de andere evangelisten, omdat hij merkte dat die farizese mentaliteit in zijn eigen geloofsgemeente dreigde door te breken. Het moet ons waakzaam maken voor vandaag: of in onze samenleving, in de kerk niet eenzelfde mentaliteit kan groeien waardoor het profetische en de vrijheid van de kinderen Gods worden bedreigd.
Zo lijkt het vandaag wel een wet te worden dat hoe banaler en ongeïnspireerder onze samenleving wordt, des te meer BV’s (Bekende Vlamingen) we hebben. In tijdschriften wordt aan die BV’s gevraagd wat hun geliefde tv-programma’s zijn, wat hun ondeugden, met wie ze graag een nacht zouden doorbrengen. Dat biedt hen de gelegenheid naar elkaar te verwijzen, elkaars programma’s te prijzen. En zo houdt het systeem zich in stand. ‘Iedereen beroemd’ dus. Je leven schijnt een heel stuk zinvoller en meer geslaagd als je over straat wandelend door iedereen wordt herkend en begroet.
Wat is er toch aan de hand ? Vanwaar die sterke behoefte naar bekendheid of aanzien ? Waarom voelen we toch zoveel voldoening als we ons sterker, slimmer of beter weten dan een ander ? Ook al hebben we maar één oog, als we verblijven in het land van de blinden is dat nog voldoende. Waar schuilt de voldoening ? Ik heb de indruk dat het om een tendens gaat met verschillende gradaties gaande van erkenning, naar bekend of beroemd zijn, naar macht hebben en domineren. De lust om de ander in je greep te hebben als iemand die je moet dienen.
Hoe sterk deze behoefte of drift in ons is merk je als je wijst op de eraan tegengestelde deugd: deze van nederigheid, dienstbaarheid, de ander hoger achten dan jezelf. Het zijn kwaliteiten die je nooit eens en voorgoed bezit, maar die altijd weer moeten verworven worden in een strijd met onszelf.