Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
09-08-2019
VERHALEN UIT DE SERTÃO
VERHALEN UIT DE SERTÃO 9
KANANAS
‘Kanana.....kanana...’ roept hij enthousiast. Veel kananas ... lekker... Hij poogt zonder veel succes een banaan uit de tros te wringen. Diep verongelijkt kijkt hij mij aan. Geen ‘kananas’ voor hem deze middag. De bananen moeten nog enkele dagen rijpen. Ik heb de tros nog maar pas geoogst. De ‘bananas’ zijn nog te groen.
Woedend grijpt hij naar mijn machete. Hij wil de nog groene bananen in mootjes hakken. Ik ruk het mes uit zijn handen en presenteer hem een rijpe mango. Dat helpt. Hij bekoelt. Zijn driftbui ebt weg. Genietend van zijn mango drentelt hij onder de bananenplanten. Hij wijst alle bananentrossen aan... ‘Kanana...kanana.. weldra hopen kananas...’. Hij glundert bij dit heerlijk vooruitzicht.
Hij heet Bruno maar Avani, zijn dove moeder, noemt hem ‘Popó’. Daar zijn verschillende redenen voor. Vooreerst is het voor een dove persoon moeilijk om de letter ‘ b’ uit te spreken. Bruno zou door Avani ‘Pruno’ genoemd worden. Dat klinkt nogal gek ... ‘ Pruno’...
Niemand vroeg haar mening bij de geboorte van haar zoontje. De ‘stomme‘ had daar immers geen verstand van. Haar zoontje zou ‘Bruno’ heten. Zo had de familie beslist, zonder inspraak van de ‘stomme’.
Avani nam dat niet. Ze bedacht zó een nieuwe naam. Bruno zou ‘ Popó ‘ heten. Popó is de meest geduchte bokser van Bahia, een onbetwiste wereldkampioen. Zijn tegenstrevers houden het nooit langer dan een minuut uit. Steevast knock-out binnen de minuut.
Avani liet zich niet inpeperen. Popó was haar lichtend voorbeeld. Avani vond Popó bovendien een mooie jongen. En zodoende werd Bruno ineens Popó. Pest Bruno-Popó niet want dan krijg je zo een dreun. Tweeënhalf jaar, een duim hoog maar al te duchten...
In de peutertuin baarden de eerste educatieve stappen van Popó nogal wat zorgen. ‘ Dat kind van die ‘stomme’ mept er maar op los. Die ‘stomme’ heeft geen verstand van opvoeden. Trouwens waar is de vader van dat kind?'
Popó was niet de enige die van zich afbeet. In de crèche van de gemeente waren er maar drie personeelsleden voor meer dan honderd peuters. Alle kinderen van de koffieplukkers werden vroeg in de morgen in de crèche ‘Tante Clarice’ gedumpt.
Tante Clarice kon deze kinderweelde niet aan. Het merendeel van haar beschermelingen was ondervoed en permanent verkouden. Omdat de gemeente niet meer in Tante Clarice kon investeren was de vermoeide Tante alleen een uitkomst voor de allerarmsten van de stad, voor de koffieplukkers die nog geen 2 euro per dag verdienden. Popó werkte op de zenuwen van het schaarse personeel. Dat kind van die ‘stomme’ was onhandelbaar. Het liet niemand met rust.
Popó had ervaren dat je aan een dove moeder moet rukken om haar aandacht te trekken. Dus rammelde Popó alle peuters dooreen, om contact te zoeken. Dat veroorzaakte lawaai en tranen. Hij werd verdacht van een sterk aangeboren agressiviteit.
Om zich uit de brand te redden verkoos Popó in de clandestiniteit te verdwijnen. Hij dook onder. Een uur na het sluitingsduur van de crèche werd hij door het radeloze personeel eindelijk teruggevonden. Hij had zich rustig te slapen gelegd onder de stapel vaatdoeken in de keuken. De vredige aanblik van de slapende peuter kon Tante Clarice niet vermurwen. Popó kon beter thuisblijven. Hij was nog niet schoolrijp.
Popó werd dus al na enkele dagen uit het educatief bestel van Brasil verwijderd. Nochtans pleit het Ministerie van Onderwijs voor de radicale integratie van gehandicapte kinderen in het gewoon onderwijs. Popó was niet gehandicapt, zijn moeder wel. Dat volstond dus al om verbannen te worden.
De ballingschap was van korte duur. De private peutertuin ‘De Regenboog’ opende onmiddellijk haar poorten om de banneling in haar rangen op te nemen, mits een maandelijks bedrag van vijfendertig Real (18,5 euro) plus de kosten voor maaltijden, schooluniform, tandpasta, kleurpotloden, zeep en toiletpapier ... Zou de Regenboog meer licht doen stralen voor Popó dan de afgeleefde Tante Clarice?
Wellicht wel, want ieder klasje van de Regenboog bestond slechts uit achttien peuters, uit beter gesitueerde middens. De kandidatuur van Popó gaf wel enige opschudding want kinderen van koffieplukkers horen niet onder de Regenboog ! Ze moeten naar Tante Clarice.
Wel waren er verzachtende omstandigheden. Punt één: de moeder van Popó, alhoewel doof en berooid, werkte als huishoudster bij de Padre. Dat kan tellen. Punt twee: daar de moeder werkte bij de Padre zouden de vijfendertig Real en de kosten voor zeep, kleurpotloden en toiletpapier wel beschikbaar zijn. De centen waren er. Popó zou een betrouwbare belegging zijn voor de private peutertuin.
De vriendelijke peuterleidsters waren bereid Popó te begeleiden bij zijn taalontwikkeling. Popó sprak nogal verward omdat hij met zijn dove moeder Avani communiceerde in LIBRAS, De Braziliaanse gebarentaal. De peuterleidster zou bijzondere aandacht besteden aan de verbale ontwikkeling van Popó.
Bovendien zou de professora ook de gebarentaal inoefenen opdat Popó contact zou blijven houden met zijn dove moeder. De professora voelde zich vereerd met deze wel heel bijzondere opdracht : een tweetalige kleuter, Libras en Portugees, een rariteit in Tapiramutá! En zo kon het geschieden dat Popó plechtig zijn intrede deed in de Regenboog, met een gloednieuwe boekentas, een schooluniform en met vijfendertig Real....
De verwachtingen waren hoog gespannen. Popó zou de letters ‘b’ en ‘p’ behoorlijk leren uitspreken. De schooljuffrouw had daarvoor speciaal getelefoneerd met haar vriendin, logopediste in Salvador. Het kon niet misgaan. Zonder b’s en p’s is het leven van een peuter ingewikkeld. Brood (pão) wordt dan (kão) en ‘kão’ is een gevaarlijke en vieze hond. Een ‘kão’ is niet te vreten! Zonder p blijft een peuter op zijn honger. Zonder b geen bananen!
Avani was niet te houden. Willen of niet, ik moest mee tot aan de schoolpoort om de intens studerende peuter af te halen. Ik voelde mij wel wat onwennig tussen de dertig goedgeklede dames uit de betere kringen van Tapiramutá, de zogeheten ‘madaamies’. Was het wel verstandig om Popó uit zijn volks milieu weg te halen? Wellicht niet, maar er was geen andere keuze. Bij Tante Clarice zou de taalachterstand van Popó alleen maar groter worden.
Een school loopt sneller leeg dan vol. Reeds van ver stormt Popó op mij af, zotkontent. De peuterleidster geeft enige uitleg. Het is gelukt, Popó heeft de ploffers leren uitspreken. P’s en b’s liggen nu binnen bereik. De Regenboog opent nieuwe horizonten.
Terug thuis rent Popó dadelijk naar de bananenplanten. En weer glundert hij naar de rijpende bananen. ‘Nananas, Nananas’ .... roept hij nu met volle overtuiging. Gedaan met de ‘Kananas’. We hebben nu ganse trossen ‘Nananas’, honderden ‘Nananas’. Er is toekomst in dit land, zonder p’s en b’s … maar met n’en van bananas.
‘De waarheid van wat we niet zien …’, het zinnetje klinkt wat vreemd wellicht, maar het komt letterlijk uit de eerste lezing vandaag, een stukje uit de brief aan de Joodse christenen. Voorbeelden uit de Joodse geschiedenis – Abraham, Sarah, Mozes … – tonen hoe mensen in beweging gezet werden door de beloften, die God hun gedaan had.
God houdt een toekomst voor, verder dan zij kunnen zien en vermoeden, en zij gaan op weg, enkel gedreven door hun geloof in Gods Woord. Zo leren zij ons onvoorwaardelijk te vertrouwen op Gods beloften, als wij onze weg gaan doorheen de dagen van ons leven.
Zusters en broeders,
HET GELOOF legt de grondslag voor alles waarop we hopen, het overtuigt ons van de waarheid van wat we niet zien. OM HUN GELOOF werden de mensen uit vroeger tijden geprezen.
DOOR ZIJN GELOOF ging Abraham, toen hij geroepen werd, gehoorzaam op weg naar een plaats die hij in bezit zou krijgen, en hij ging op weg zonder te weten waarheen. DOOR ZIJN GELOOF trok hij naar het land dat hem beloofd was maar hem nog niet toebehoorde. Samen met Isaak en Jakob, woonde hij daar in tenten omdat hij uitzag naar een stad met fundamenten, door God zelf ontworpen en gebouwd.
DOOR HAAR GELOOF ontving ook Sara, hoewel ze onvruchtbaar en niet meer in de bloei van haar leven was, de kracht om een kind te verwekken, en wel omdat ze vertrouwde op degene die de belofte had gedaan. Zo bracht één man, wiens kracht al gestorven was, zoveel nakomelingen voort als er sterren aan de hemel staan, ontelbaar als zandkorrels op het strand langs de zee.
Zij allen zijn IN GELOOF gestorven; wat hun beloofd was zagen ze geen werkelijkheid worden, ze hebben slechts een glimp ervan begroet, en ze zeiden van zichzelf dat zij op aarde leefden als vreemdelingen en gasten. Zo lieten ze blijken op doorreis te zijn naar een ander vaderland. En daarmee bedoelden ze niet het land waaruit ze weggetrokken waren. Nee, ze keken reikhalzend uit naar een beter, hemels vaderland. Daarom schaamt God zich er niet voor hun God genoemd te worden en heeft hij voor hen een stad gereedgemaakt.
DOOR ZIJN GELOOF kon Abraham, toen hij op de proef werd gesteld, Isaak als offer opdragen. Hij die de beloften had ontvangen, was bereid zijn enige zoon te offeren. Terwijl er tegen hem gezegd was: ‘Alleen door Isaak zul je nageslacht krijgen,’ zei hij bij zichzelf dat het voor God mogelijk moest zijn iemand uit de dood op te wekken, en daarom kreeg hij hem ook terug, bij wijze van voorafbeelding.
( Hebreeën 11,12.8-19)
GOD GAF ZIJN WOORD EN ZIJ GINGEN OP WEG
Ieder mens is op zoek naar geluk, naar ‘zijn beloofde land’. Abraham ging op weg, zonder te weten waar hij zou uitkomen. Mozes trok met zijn volk door de woestijn, naar dat beloofde land ‘dat overvloeit van melk en honing’.
De eeuwen door waren er mensen, die GELOOFDEN in een toekomst waar ze alles voor over hadden. Ze ontvingen een belofte van Godswege en lieten alles achter. Ze keerden ook niet terug op hun stappen: hun verlangen naar de toekomst, die God voorhield, was sterker dan het heimwee, naar het land dat ze achterlieten. Ze bleven verder gaan omdat ze GELOOFDEN dat ze dat land, dat God had toegezegd, eens zouden bereiken. Die belofte hield hen gaande. God gaf zijn Woord, en zij gingen op weg.
Wij zijn voor altijd ‘mensen onderweg’. God blijft nog altijd zijn beloften doen, en de verlangens, die Hij wekt, kunnen ook ons op weg zetten, op de paden van ons leven. Letterlijk spreekt Hij niet meer tot ons, zoals verteld wordt van onze voorvaderen, maar Hij blijft ons aanspreken, door zijn Woord, dat opgetekend werd, en door dagelijkse dingen op onze weg: ‘Hij komt tot ons, gans onverwacht, in duizend, duizend dingen’. Hij blijft spreken. Aan ons om OPMERKZAAM EN GE-HOOR-ZAAM te zijn. Altijd luisterbereid, altijd weer bereid om verder te gaan, verder op weg, op grond van zijn beloften.
Als het ene doel bereikt is, wenkt een andere belofte. God roept altijd verder en langs heel menselijke gebeurtenissen gaan wij nieuwe einders tegemoet. Zo verloopt ons leven. De ene stap na de andere op een weg waarvan we het einde niet weten. Maar de brief aan de Joodse christenen geeft ons einddoel wel een naam:
‘ZE KEKEN REIKHALZEND UIT
NAAR EEN BETER, HEMELS VADERLAND’
Een hemels vaderland, dat hier zijn aanloop kent maar slechts voltooid zal worden bij God, in zijn thuishaven. Het is een honger, die nooit gestild wordt, een verlangen, dat nooit tot rust komt, maar ons altijd voortdrijft. Levenslang. Daarom moet dat woord van Augustinus altijd in ons achterhoofd blijven klinken: ‘Onrustig blijft ons hart, tot het – uiteindelijk – zijn rust vindt in God’.
(vrij naar ‘Levensecht’, nr. 19, p. 254)
GEDICHT
Woorden van innigheid wil ik als broden voor je breken
woorden voorbij ons daagse denken voorbij de klanken van een kort gedicht
want er is méér tussen morgenrood en avondgloren méér dan van woordenspel het kort bekoren
méér dan jouw hand in mijn hand gelegd méér dan eeuwen uit de tijd geboren
Vorige week leerde Jezus ons bij monde van de evangelist Lucas hoe wij moeten bidden. Vandaag leert Hij ons omgaan met bezit.
Aan de hand van de gelijkenis van de hebzuchtige boer laat Hij ons zien dat geen enkel bezit ons leven kan veilig stellen. ‘Al heeft een mens nog zo veel, zijn leven bezit hij niet’, waarschuwt het evangelie.
Ja, we beamen dit wel, maar in ons dagelijks leven duwen beslommeringen en materiële zorgen dit advies naar de achtergrond.
(Bron: Dominicanen)
IJl en ijdel, zegt Prediker,
ijl en ijdel, alles is ijdel.
Wat heeft een mens dan aan zijn harde werken,
aan al zijn zorgen en tobben onder de zon?
(Prediker 1,2 en 2,22)
Op zekere dag zei Jezus:
`Pas op voor iedere vorm van hebzucht!
Ook al heeft een mens nog zo veel,
zijn leven bezit hij niet.'
(Lucas 12,15)
IJDELHEID DER IJDELHEDEN
EN ALLES IS IJDELHEID
Zusters en broeders, we horen Prediker slechts één keer om de drie jaar, maar het is er niet naast. Wat hij zegt klinkt bijzonder pessimistisch, zelfs cynisch. En hoewel het boek 2300 jaar geleden geschreven werd, klinkt het heel hedendaags.
Want kenmerkend voor de wereld van vandaag is de ziekelijke arrogantie waarmee presidenten en andere heersers in de Verenigde Staten, Rusland, China, Turkije, Groot-Brittannië, Iran en nog zoveel andere landen zichzelf promoveren als de onmisbare godheid van hun land, en zelfverheerlijking, racisme, haat en tweedracht, leugen en bedrog, corruptie en cynisme hun slogan en hun zending vormen. Wat Prediker zoveel jaren geleden al zei, klopt dus: alles is ijdelheid. Maar het blijft daar niet bij, want hij zegt ook: ‘Er zijn mensen die zich aftobben met inspanningen vol zakengeest en inzicht, maar wat ze verdienen, moeten ze afgeven aan anderen die zich niet inspannen.’ Vandaag hebben die mensen een naam gekregen: ze heten Bangladesh, Indië, Indonesië, Ethiopië en nog zoveel andere Afrikaanse en Aziatische landen met schandalige hongerlonen en nog schandaligere kinderarbeid. Landen waar keihard gewerkt moet worden, maar waar aan die arbeid niets wordt overgehouden, want de klanten in de rijke landen moeten goedkoop kunnen leven. ‘Dat is grote onrechtvaardigheid’, zegt Prediker, en dat is heel vriendelijk uitgedrukt, want de werkelijkheid is veel erger.
Het sluit allemaal goed aan bij de parabel van de rijke man in het evangelie. Ook hij past helemaal in onze wereld. Een wereld waarin de acht rijkste mensen evenveel bezitten als de 3,6 miljard armste mensen – 8 verbijsterende rijken tegenover 3,6 miljard doodarmen: het is ondenkbaar, maar het is de keiharde werkelijkheid. Zoals het ook de werkelijkheid is dat de één procent rijksten over vijftig procent van alle rijkdom beschikt. En de afstand tussen vreselijk arm en schandalig rijk wordt alsmaar groter. Waarom? Omdat de rijken doen en denken zoals de rijke in de parabel. Zijn velden hebben hem een abnormaal grote oogst opgeleverd, en hij denkt daarbij alleen aan zichzelf en zijn toekomst. Niet de toekomst van anderen, maar zijn toekomst. ‘Wat moet ik doen om de rest van mijn leven van die overvloed te genieten?’, vraagt hij zich af. Wat hij zich niet afvraagt, is of hij zijn arbeiders wel een eerlijk loon heeft uitbetaald. Die grote oogst heeft hij immers niet in zijn eentje verwezenlijkt. Daar had hij arbeiders voor nodig, maar heeft hij die wel genoeg betaald? Hij denkt dus zeker niet aan verbondenheid met zijn medemensen. En hij dankt God niet eens voor wat hij gekregen heeft. Nee, hij denkt alleen aan zijn toekomst vol overvloed. ‘Dwaas’, zegt God de Heer tegen hem, en waarom zegt Hij dat? Omdat de man helemaal geen rekening houdt met de realiteit. En dat is geen realiteit van een toekomst vol overvloed, maar een realiteit van ongelijkheid, van mensen in nood, van onderdrukking, van armoede. Een ondraaglijke realiteit voor velen.
Die ondraaglijke realiteit is er ook vandaag, niet alleen voor de miljoenen mensen die leven in oorlog en burgeroorlog, in moordende bombardementen, in vluchtelingenkampen, in moslimterrorisme, in veel te kleine rubberbootjes in de Middellandse Zee. Ze is er ook voor zovelen die het leven in de rijke wereld niet meer aankunnen. Een leven van ‘je moet de beste zijn, je moet elke dag de juiste keuze maken, je moet jezelf manifesteren, je moet veel meer verdienen, je moet dit en je moet dat. Nooit waren er zoveel zelfmoorden als vandaag, nooit hadden zoveel mensen zware psychische problemen, nooit waren er zoveel burn-outs, nooit werd er zoveel medicatie geslikt.
Om dat alles noemt God de rijke man een dwaas. Het doel van het leven is immers niet rijk te worden, maar mee te werken aan het Koninkrijk van God, en dat kan je niet door op je rijkdom te gaan zitten, maar door te delen. Rijkdom en welvaart worden dus niet afgewezen door God en door Jezus. Wat wél afgewezen wordt zijn egoïsme, ikke en de rest kan stikken, zelfverheerlijking, corruptie, valsheid en meer van die vreselijke eigenschappen.
Zusters en broeders, waar doen we aan mee? Zijn we zoals die rijke man, en werken we dus mee aan de ijdelheid, het egoïsme en het cynisme waarover Prediker het heeft, of proberen we te leven in Gods Koninkrijk van liefde en vrede? Het is vakantie, dus hebben we tijd genoeg om ons daarover te bezinnen. Laten we dat dus zeker doen. Amen.
(Bron: Romain Debbaut)
Bezit en eigendom, macht en invloed, winst en succes: het blinkt als rinkelend geld. Zonder zorgen vlieg je dan door 't leven!
Zie de vogels op het veld:
ze zaaien niet, ze maaien niet,
zorgeloos zijn ze,
en ze leven, fluiten en tierelieren!
Hopen en verwachten,
verlangen en uitzien,
wachten met open handen,
geven en teruggeven:
de klank van de liefde.
Zo is de Openbaring van Jezus’ leven.
Belangloos zomaar samen‑zijn, luisteren, aanvaarden en danken, tot elkaar ja‑zeggen, leren leven voor elkaar: schijnbaar lijkt het doelloos. Zeker is het niet effectief voor een bankrekening. Maar zó leven met en voor elkaar is dubbel leven. Leven bezit je niet. Leven wordt je gegeven!
‘Ik heb tanden en die willen knabbelen, Padre’ ,zegt hij. Hij lacht als de volle maan ... een zwarte volle maan dan ... want zijn voorouders zijn jaren geleden uit Afrika naar hier gesleept om te werken in het suikerriet, in ruil voor honger en zweepslagen. Er is voor hem bitter weinig veranderd. De zweepslagen zijn sedert 1888 wel verdwenen maar de honger is gebleven. Tussen haakjes: 1888, officieel het einde van de slavernij in Brazilië … maar??? En in plaats van de zweep is het misprijzen en de marginalisatie van de zwarten gekomen …
Geschiedenis kent Vandertanden niet en het verleden zal hem ook worst wezen. De zwarte volle maan heeft honger en zijn tanden willen knabbelen. Wat doet de Padre dan, bij dergelijke vrijmoedige eerlijkheid? Een broodje smeren natuurlijk. Met kaas liefst, zegt Vandertanden, en hij glundert weer. Het broodje met kaas wordt snel verorberd. Tot ziens, en weg is de maan vol tanden.
De volgende dag verschijnen de tanden weer met enthousiast belgerinkel. Ik heb namelijk nog geen ontwikkelde elektrische bel en heb daarom iets in elkaar geknutseld dat rinkelt zonder energie. Als je aan een touwtje trekt gaan er keitjes tegen metalen staafjes tikken en dat geeft een vreemd maar opgewekt geluid. Het systeem is uiterst primitief en werkt met elastiekjes. Ik moet dit systeem trouwens zo vlug mogelijk verwijderen want de kinderen uit de straat rukken onophoudend aan het touwtje. Wat een mooi muziekje zeggen ze, tinkie, tonkie, tinkie ...
Vandertanden is dus terug. ‘Dag manneke’, zeg ik. Ik ben niet manneke, zegt Vandertanden, ik ben Ramon. Ik ben aangenaam verrast door zijn assertiviteit. Dat is een begrip dat in Europa furore maakt. Je moet assertief zijn, je mag niet op je kop laten zitten. Vandertanden weet helaas niet dat hij niet meetelt voor Europa. Europa weet niet dat Vandertanden meetelt. Voortaan krijg ik dus bezoek van Ramon Vandertanden.
Ik leef op straat, zegt hij, en ik doe lekker alleen waar ik zin in heb. Ik moet naar niemand luisteren. En weer lacht hij onder zijn kroezelkop. Heb je dan geen thuis? Já, ik heb een papa, maar die ... Hij maakt afwerende gebaren. Niet over praten, dus. Zijn geheim. Hij wijst naar zijn tanden. Já, ik begrijp het al, knabbelen. Wat wil hij knabbelen? Om het even wat als het maar naar hier gaat. Hij heft zijn gerafeld T-shirt op en trekt zijn buikspieren in tot er een grote holte in zijn onderlijf komt. Naar hier moet het en daar kan veel in, is de boodschap.
Er komen er meer, wacht maar, waarschuwt Carmelinha, de buurvrouw. Begin daar niet mee, straks raak je hen niet meer kwijt. Ze gaan je huis overhoop zetten. Afwachten, denk ik. Er komen er meer maar het is te doen.
Vandertanden heeft collega’s, João met kortgeknipt haar, kleine Pedro die er altijd wat beverig uitziet, Chico die mankt omdat hij een etterende kwetsuur heeft onderaan zijn voet, José de enige witte tussen al die zwarte volle manen ... straatkinderen. Ze zijn niet opdringerig, wel luidruchtig en hongerig ... gewone kinderen dus die wat drukte en wat leven met zich meevoeren.
Vandertanden is duidelijk de leider. Hij deelt de bevelen uit: ‘Wachten en geduldig wezen, de Padre maakt de broodjes nu klaar, dat duurt even. Hij kruist de armen en leunt afwachtend tegen het portaal. De anderen volgen zijn voorbeeld. Ontroerend is dat om zien, vijf haveloze kinderen die met gekruiste armen moedig hun nijpende honger onderdrukken.
‘Blijf van die deur Chico, daar mogen we niet binnen.‘ Als ik dan in het voorportaal verschijn met wat voedsel wordt er gejuicht. Er zijn sinaasappelen vandaag! Sinaasappelen zijn blijkbaar de topper.
Ze eten in het voorportaal. Ik wil niet dat de buren commentaar leveren op het menu. Dat geeft mij ook de gelegenheid om hen wat beter te leren kennen. Ze hebben geen slippers. De witte raaf in het gezelschap heeft dus ook zwarte voeten. Gescheurde en versleten T-shirts, bermuda’s die te groot of te klein zijn. We dragen de kleren die ze ons willen geven. Eén ding hebben ze allemaal gemeen, over hun thuis wordt niet gesproken. Dat niet, dat blijft verholen in de mist.
We willen wel naar school, zeggen ze, maar daar lachen ze ons uit. Hebben jullie geen kleren en geen schoenen? Wat een armoezaaiers ! Moest ik schoenen hebben dan ga ik alle dagen, zucht Ramon, want daar krijg je schoolmaaltijd. Er zijn daar bonen, weet Chico. En soms zelfs kip !! piept de kleine Pedro er met een hoog stemmetje doorheen. Het is duidelijk, ze voelen zich uitgesloten en verlangen om bij de anderen te zijn. De straat die ze zo leuk vinden is hun bittere vrijheid. Hier leren we niets en worden we ook niets..
Na het verorberen der spijzen volgt er een wat vreemde ceremonie. De auto van de Padre krijgt een kus. Ramon altijd eerst voorop en dan de anderen. Hij verwijdert wel eerst even het slijk van de carrosserie, kwestie van persoonlijke hygiëne. Vanwaar dit vreemd gedrag? Misschien is dit de affectie-overdracht van Freud of van een andere psychanalist.
Mijn pedagogische opleiding interfereert als stoorzender. Wat heb ik hier aan flarden halfvergeten academische theorie ? Maar jawel, na een zekere tijd verdwijnt de carrosserie- ceremonie en krijg ik gewoon een knuffel van de kinderen.
---
Tinkie, tonkie, tinkie is weg en vervangen door een ordinaire elektrische dingdong ‘Schneider Indústria Brasileira’. Het touwtje van tinkie tonkie was afgebroken door de enthousiaste kinderen. Mijn huis wordt dus meer Braziliaans met Schneider.
Een vreselijk gestommel aan mijn voordeur en ontdane Vandertanden-kinderen. We dachten al, hij is er niet meer, hij is er van onder, hij is weer naar zijn eigen land want tinkie tonkie is weg. Gelukkig ben je er nog. Ramon en alle Vandertandens zijn zichtbaar opgelucht. Vier volle zwarte manen en één volle witte maan lichten weer op. Hier valt nog te bikken. Tinkie tonkie bracht dus meer hoop in Brazilië dan Schneider.
‘Heer, leer ons bidden …’ vragen de leerlingen aan Jezus.
Bidden is niet: onze wil opdringen aan God, maar vragen dat Hij ons beschikbaar maakt, bereid om mee te werken aan ZIJN KIJK op de wereld en de mensen.
Bidden is niet: God willen aanpassen aan onze plannen, maar vragen dat Hij ons verandert, dat Hij ons omvormt tot waarachtige kinderen van Hem, kinderen, die leven van zijn Geest. Zo staat het in een gebed van de eerste christenen: ‘Uw Geest kome over ons en zuivere ons.’
Op een keer was Jezus ergens aan het bidden. Toen Hij ophield zei een van zijn leerlingen tot Hem: ‘Heer, leer ons bidden, zoals Johannes het ook aan zijn leerlingen geleerd heeft.’
Hij sprak tot hen: ‘Wanneer ge bidt, zegt dan:
Vader, uw Naam worde geheiligd,
uw Rijk kome.
Geef ons iedere dag ons dagelijks brood,
en vergeef ons onze zonden,
want ook wijzelf vergeven aan ieder
die ons iets schuldig is.
En breng ons niet in beproeving.’
(Lucas 11,1-4)
HEER, LEER ONS LEVEN IN UW GEEST
Het gebed van Jezus wekt bij de leerlingen het verlangen om zelf te bidden. Zo zal het wel altijd zijn: wie voorbidt, thuis of in de kerk, nodigt meer uit door zelf te bidden dan door erover te spreken. Ook nu nog leeft het verlangen: 'Leer ons bidden!' Maar ‘zien’ wij dat verlangen? Horen wij die vraag? Staan wij open voor wat leeft in andere harten als wij zelf bidden in de stilte van ons eigen hart. Een drukke dag bij de mensen begint voor Jezus diep in de nacht op een eenzame plaats in gebed, in de stilte luisterend naar de VADER.
‘Vader, ONZE Vader!', het eerste woord van elk gebed. Ons diepste ‘ik’ komt open voor de ontmoeting met God die ons persoonlijk liefheeft. Wat kunnen wij beter vragen dan meer thuis te komen bij ‘Onze Vader’? En dat ZIJN Naam geloofd wordt en niet ons eigen kleine naampje. Door te bidden dat zijn Naam geheiligd wordt, vragen wij dat Hij meer in ons mag wonen. Evenzo vragen wij dat ZIJN Rijk van liefde in ons en in de wereld mag groeien. Zo krijgen wij de juiste KIJK en mogen wij vragen wat ons ter harte gaat: brood voor de dagen die komen, brood, rechtvaardig verdeeld tussen de mensen van deze wereld. Wij vragen om Gods barmhartigheid met de belofte om zelf barmhartig te zijn. Wij vragen dat de Vader ons door de beproevingen zou leiden zonder al te veel kleerscheuren. DAT is ons leven in Gods ogen: SAMEN het brood breken en het leven delen, SAMEN elkaar dragen dag aan dag en overeind blijven in de aanvechtingen van de tijd.
Jezus zegt om met aandrang te bidden. Niet in een handeltje! Maar om te zeggen aan de Vader, die ons liefheeft wat ons op het hart ligt. In het vertrouwen dat God uiteindelijk alles ten goede keert voor wie Hem oprecht liefhebben. Doorheen dit alles krijgen wij de hoogste gave: de heilige Geest, die de liefde in ons verdiept. Aan God die liefde is, vragen wij zijn gunsten. Maar hoe wij verhoord worden is niet altijd duidelijk. In groeiende mate, krijgen wij evenwel de gave van de Geest. Terwijl wij Gods aandacht vragen, krijgen wij zelf meer aandacht voor God en bloeit ons hart open in liefde en vreugde. Het Oude Testament spreekt van sensationele gunsten. Wij vragen en krijgen: KRACHT TEN LEVEN, LEVENSMOED. Ooit vroeg men God de vijand te verpletteren, nu vragen wij en krijgen wij: LIEFDE EN GEDULD, EN AL DIE ANDERE GAVEN VAN GODS GOEDE HEILIGE GEEST!
DE TROUWE BEZOEKER
Parijs. Elke dag op de middag komt een oude zwerver de kerk binnen en stapt een minuut later weer buiten. De koster vindt dit maar vreemd en vraagt de man wat hij komt doen.
- Ik kom goedendag zeggen tegen Jezus.
- Welk gebed bid je dan?
- Bidden kan ik niet. Ik zeg alleen: Jezus, hier is Jim.
Enkele jaren later wordt de zwerver ziek en hij wordt opgenomen in een tehuis voor daklozen. Hij weet de sfeer erin te houden en glimlacht altijd.
Een verpleegster vraagt hem op een keer:
- Hoe komt het dat je altijd zo glimlacht?
- Dat komt door het bezoek dat ik elke dag krijg.
- Bezoek? Maar om hoe laat dan?
- Elke dag op de middag.
- En wie bezoekt je dan? Je hebt me verteld dat je geen familie meer hebt.
- Dat is waar. Ik krijg bezoek van Jezus.
- En wat zegt Jezus dan tegen jou?
- Niet veel. Alleen maar: Jim, hier is Jezus.
Auteur onbekend
---
GEBED VAN EEN JONGETJE EN EEN GELEERDE
Een geleerde man en een jongetje kwamen bij toeval in een kerk.
De geleerde begon te bidden:
Heer God, hier komen wat moeilijke woorden: progressief, conservatief, oecumene, vrijzinnig, orthodox. Die woorden hebben wij allemaal nodig om nog beter over U te denken.
Zo simpel bent U nu eenmaal niet. Binnenkort hoort U nog wel meer van ons.
Ook het kleine jongetje begon te bidden:
Lieve God, vorige week is het konijntje van mijn vriend gestorven, en nu is dat van mij ook niet goed. Wat hebt U eigenlijk tegen konijntjes?
En de geleerde man ging verder met zijn gebed:
Heer Jezus, hoe weinigen beseffen dat Uw koningschap niet van deze wereld is, en hoevelen eten en drinken zich tot hun veroordeling, en hoelang zal dat allemaal nog duren, Uw Komst op onze aarde, vandaag, morgen, overmorgen? Wanneer eigenlijk?
Ook het jongetje bad verder:
Hoelang het nog duren zal met mijn konijntje, weet ik niet, maar als het dan toch dood moet, laat het dan doodgaan met Pasen, dan kan het nog dienen voor ons Paasfeest.
Als het niet anders kan, is het zo ook goed. Amen.
Er wordt nadrukkelijk aan mijn broekspijpen getrokken. Dit is nogal hinderlijk want wegens vermageren schuift mijn broek zo naar beneden. Ik grijp in paniek naar mijn broeksriem om het gevaar te voorkomen. Een Padre met afgezakte broek verliest alle geloofwaardigheid.
De seingever blijkt grote ogen te hebben en hoofdzakelijk uit snot te bestaan. ‘Picolé’, lispelt hij, ‘picolé’. Picolé is waterijs op een stokje. Meer uitleg wordt door de seingever niet verstrekt. Picolé … Picolé …
Het is namelijk feest in Tapiramutá, feest van onze patroonheilige, met een processie, kraampjes vol heerlijkheden, een dansfeest op het dorpsplein onder de sterrenhemel die voor de gelegenheid met gekleurde lintjes wordt versierd en picolé-ijsjes voor alle kinderen.
Mijn seingever heeft het duidelijk moeilijk. Voor hem geen picolé want de zo nodige fondsen ontbreken. En een feest zonder picolé is voor mijn seingever een onoverkomelijke ramp, erger nog dan een afgerukte broek. ‘Tien’ zeggen zijn ogen ‘tien’.
Hij spreidt de vingers van beide kleverige handjes. ‘Tien centavos’, Padre’. Tien centavos heeft hij nodig voor zijn heerlijkheid, tien centavos zullen wanhoop in feest veranderen.
Ik tast in mijn broekzak naar mijn buisjesgeld. Ja, dat is speciaal geld, munten opgeborgen in een leeg plastieken buisje van medicamenten, een permanent noodfonds om rampen van kinderen te voorkomen.
Twee muntjes van vijf centavos en snot is weg. Even later is hij terug. ‘Dit is geen tien’, zegt hij wat verongelijkt. ‘Tien centavos is groter ‘ weet hij. Ik leg aan het snot uit dat twee muntjes van vijf samen net tien zijn.
Even licht het wantrouwen nog op. Is dit zaakje wel zeker? Ik knik nadrukkelijk en snot weer weg, overtuigd nu, hard rennend naar zijn feest. ‘ Picolé, picolé, picolé... ‘
De processie vertrekt. Hopen mensen devoot zingend. De patroonheilige voorop. Ik voel een kleverige hand in de mijne wringen. Snot is terug, stralend, zonder picolé. ‘Fluitje gekocht’, zegt hij vlak: ‘Beter dan picolé, gaat langer mee en ook tien centavos’.
En om zijn besluit kracht bij te zetten begint hij met bolle wangen op het ding te blazen. Het plastieken fluitje ziet er uit als een vogeltje. Als je het vult met water en aan een staafje trekt, borrelt en fluitert het ding net als een vogeltje.
Een moment van herkenning, zoiets heb ik ooit ook eens gekregen toen het kermis was op onze Sint-Jansparochie. Ik glunder mee met snot. Het snot borrelt trouwens mee met het water uit het vogeltje, heel luid en opgewekt.
‘Doe hem toch in hemelsnaam ophouden, Padre, dit is niet te harden’, zuchten enkele oudere processiegangers. ‘Nee’ zeg ik beslist ‘Nee, want het is zo zijn manier van bidden’.
‘Dan is het goed ‘, beamen de vromen, berustend in het onheil. En we stappen verder, voor onze patroonheilige zingend, met het vogeltjesgekweel uit het vogelwaterfluitje van snot er schril doorheen. Tien centavos en de wereld is veranderd. Viva snot en onze patroonheilige.
Blijft snot nu voor altijd aan mij plakken? denk ik plots geamuseerd.
Ik wil je iets voorlezen uit Dik Trom. Maar jij, over je avondblad gebogen, slaat juist bezorgd een eigen bladzij om. Je lijkt opeens veranderd; ingetogen.
Als ik met Flipse op de proppen kom, zou dat goed fout zijn, zie ik aan je ogen. Dus houd ik me, net zoals jij, maar stom. Ik zie nog net Brand staan en Synagogen.
Er is een wereld waarin vaders zwijgen en buigen voor een sterker, vreemd gezag, en waar ik nog niet hoor. Er komt een dag waar kranten lamp en kamer in bedreigen en mensen buiten lange messen krijgen, en waar een veldwachter niets meer vermag.
Michel van der Plas (ter informatie: geboren in 1927)
Kleine dingen kunnen al tonen of je ergens welkom bent of niet: een deur, die wijd open staat of juist niet, iemand, die toesnelt of lang laat wachten, een brede, open glimlach of een verplichte koele handdruk. Gastvrij ontvangen worden deed vroeger en doet ook vandaag zo deugd: vroeger, omdat reizen toen zo gevaarlijk was, vandaag, omdat vele mensen zo berekend zijn, en je misschien alleen maar uitgenodigd hebben omdat het nu eenmaal zo hoorde. Formalistische beleefdheid waarin geen hart steekt.
De manier waarop je iemand ontvangt toont je ware aard: of je belangeloos en goed bent van binnen, of alleen aan jezelf denkt. Niet je woorden maar je manier van doen, laat zien of je spontaan, open en hartelijk bent of alleen maar een koele berekenaar, die enkel met het eigen belang begaan is.
Op hun rondreis ging Jezus eens een dorp in.
Een vrouw, Martha genaamd, ontving Hem.
Zij had een zuster die Maria heette.
Die kwam aan de voeten van de Heer zitten
en luisterde naar zijn woorden.
Martha had het heel druk met bedienen.
Ze ging naar Jezus toe en vroeg:
`Heer, laat het U koud
dat mijn zuster mij alleen laat bedienen?
Zeg haar dat ze mij komt helpen.'
De Heer gaf haar ten antwoord:
`Martha, Martha,
je maakt je bezorgd en druk
over van alles,
maar slechts één ding is nodig.
Maria heeft het beste deel gekozen
en dat zal haar niet worden ontnomen.'
(Lucas 10,38-42)
TOEGANKELIJK
Maria die het beste deel heeft verkozen: het wuift de dienstbaarheid niet weg. De barmhartige Samaritaan van vorige week toonde ons nog die zelfvergeten toewijding als een warme weg naar eeuwig leven en volkomen vreugde. Bovendien wordt deze dienstbaarheid heel concreet in het gezinsleven, in de keuken. De grote Heilige Theresia zei: wie God niet vindt tussen potten en pannen, zal Hem nergens vinden!
De inhoud is dus subtieler en de goed bedoelde inzet van Martha wordt niet afgewezen. Maar Jezus wil een belangrijke klemtoon leggen: Martha ontving Jezus in haar huis, Maria liet Hem ook toe in haar hart. Eigenlijk zegt Jezus tegen Martha: ‘Loop niet verloren in je drukdoenerij, je zou het belangrijkste kunnen missen!’
De goede zorgen, de hartelijke ontvangst worden niet afgekeurd. Maar het vele werken mag geen obsessie worden: er moet tijd en ruimte blijven in ons hart om, altijd opnieuw, de boodschap van Jezus te ontvangen. Maar dit ‘beste deel’ maakt het andere deel niet overbodig.
We moeten niet kiezen tussen Martha of Maria. Tussen de gastvrijheid in het huis en de openheid van het hart. Tussen bidden of werken. Het is niet of-of maar wèl en-en. Jezus zegt niet dat Martha moet ophouden met bedienen, maar wel dat ze zich te 'druk' maakt. Voor haar is het bezoek belangrijker dan de bezoeker. Gastvrijheid laat de ander toe in je eigen leven. Je stelt beide open voor de ander: je huis en je hart. Je deelt en je luistert. Zo groeit ont-moeting: geen 'moeten' meer maar ongedwongen samen zijn. Hand en hart spreken eenzelfde taal. Geven en ontvangen, beide even belangrijk, het is het wezen van de liefde.
DIENST-BAAR-HEID en LUISTER-BEREIDHEID staan niet tegenover elkaar, ze vullen elkaar aan. Het zijn twee takken van eenzelfde levensboom, twee stromen uit eenzelfde bron, twee open armen van eenzelfde genegen hart: Gods eigen, goede, heilige Geest, die in ons midden woont en in onszelf. Kom, Heilige Geest, kom. Amen.
Gastvrijheid!
De luxe der armen en eenvoudigen.
Gastvrij zijn voor iedere mens
die je op je weg ontmoet,
wil zeggen:
je hart, je huis, je bezit openstellen,
maar zó dat de ander
het als iets vanzelfsprekends kan aanvaarden
en er niet minder door wordt.
Niets mag geforceerd zijn,
alles moet spontaan gebeuren.
Gastvrijheid is niet iets aangeleerds.
Je haalt 't niet uit boeken.
Het is een innerlijke houding
van openheid en mededeelzaamheid.
Dit hoort tot het mysterie
van het echt mens-zijn!
Phil Bosmans
---
DE ZONDE VAN NALATIGHEID
Het is niet alles wat je doet, Maar wat bleef ongedaan, Waarvan je hartzeer hebt Als je de zon ziet ondergaan.
Het niet gesproken tedere woord, De brief die je toch had beloofd, De bloem die je had kunnen geven, Die spoken 's avonds door je hoofd.
De steen die je liet liggen Midden op je broeders pad, De welgemeende goede raad Waar je geen tijd genoeg voor had.
De zachte nadruk van je hand, Het vriendelijk, innemend woord, Waar je niet aan hebt gedacht, Want je eigen zorgen zijn zo groot.
De lieve kleine dingen Die men zo makkelijk vergeet, De kansen om te helpen Waar je geen moeite voor deed.
Nee, het is niet alles wat je doet, Maar wat bleef ongedaan, Waarvan je hartzeer hebt, Als je de zon ziet ondergaan.
(Margaret E. Sangster)
---
Het is van het allergrootste belang dat mensen bij elkaar thuis mogen komen. Het gevoel hebben dat je welkom bent, geeft aan het leven zin en inhoud. Je mag zijn wie je bent. Er is ruimte voor je vreugde en verdriet. Je ontmoet een luisterend oor. Je deelt in elkaars leven. Waar je gastvrij ontvangen wordt of waar je je deur naar anderen openzet, daar vind je geborgenheid en liefde. Het geeft je alle kansen om een nieuwe mens te worden. Er is geen sprake van ‘moeten’ maar van ‘mogen’. Je hoeft geen stand op te houden, omdat je je helemaal aanvaard weet. Je voelt dat je elkaar op handen kunt dragen. Je hoeft je niet te verliezen in zorgen en drukte, want je bent er allereerst voor elkaar. Je maakt daarin de naam van God waar, de naam die luidt: Ik-zal-er-zijn-voor-jou. Waar mensen elkaar echt ontmoeten, daar is ruimte voor een Godsontmoeting. Hij laat Zich zien in het gelaat van de ander. Het geeft je nieuwe kracht, nieuw leven. Het laat je zien, dat er maar één ding belangrijk is: je openstellen voor elkaar en voor God.
Veel vooruitzichten had ze niet toen ze geboren werd, Amandinha. Haar moeder was ondervoed en niet helemaal wijs volgens de mensen uit haar omgeving. Vader dronk teveel, verslaafd aan ‘cachaça’, een dubieuze rum gestookt uit suikerriet. Er waren nogal wat andere kinderen die het lage huis vulden met honger en ruzie. Waar van alles ontbreekt, zijn geen lieve woorden.
Het onvermijdelijke gebeurde. Amandinha werd slecht gevoed, slecht verzorgd, de zwakste in de strijd om te overleven. Volgens de evolutieleer van Darwin moest ze wetmatig verdwijnen, plaats maken voor een sterkere want de sterkste haalt het, volgens de natuurlijke selectie.
Gelukkig voor Amandinha was er ook nog een andere wetenschap in de buurt, die van het Evangelie. ‘Ik had honger en gij hebt mij te eten gegeven’.
En zo gebeurde het dat Amandinha langs pastorale wegen bij Padre José Floren terecht kwam, totaal ondervoed, ziek en gedehydrateerd, stervend bijna. Ze kon nauwelijks nog enig geluid voortbrengen. Ze huilde heel zwakjes als een kleine bange kat. Met veel geduld en toewijding werd er voor het hoopje ellende gevochten.
Voorzichtig werd er voedsel en vocht naar binnen gelepeld, dagen aan een stuk. Darwin haalde het niet met zijn wetten. Amandinha nam toe in gewicht en bleek een hemels kind te zijn, alert, mooi, en begiftigd met alle kwaliteiten die volwassenen zo graag aan kleine kinderen toekennen, uit heimwee naar het eigen verloren paradijs...
Amandinha werd de parel van de pastorie. Iedereen wou het bundeltje knuffelen en vertroetelen. De vrouw van de eierboer verlikte het wicht met overdadige kleverige kussen. Ze meende het anders goed met Amandinha want tijdens het drukke weekend mocht het baby’tje bij haar thuis te gast zijn. De meisjes uit de buurt stookten ruzie om de papfles te mogen geven. Over de luiers werd niet getwist.
Dit alles was niet erg naar de zin van Zéta. Zéta was de huisvrouw, zeg maar: het dagelijks bestuur van Padre José. Zéta probeerde met veel ijver wat orde in de pastorie te brengen, vaak tevergeefs. Zéta was als achtjarig schoolkind bij Padre José binnengebracht, door kinderverlamming getroffen aan beide benen. Nu verbleef ze al vijfentwintig jaar bij de Padre en was ze door de jaren bevorderd tot stevige huishoudster, ‘dona de casa’.
Zéta had de kunst geleerd om mensen te onthalen en de pastorie leefbaar te houden met een brede glimlach. Zéta, één uit de duizend, een genade voor Padre José. Ondanks haar handicap een lieve en innemende jonge vrouw, boordevol leven en hartelijkheid, dienstbaar zonder overdreven onderdanigheid.
Zéta beschermde de kleine Amandinha tegen overmatige betutteling. Een lief kind mag je niet verprutsen met geknuffel. Kinderen hebben ruimte nodig om de wereld te verkennen. Omdat ik Padre José al jaren ken uit mijn seminarietijd en omdat ik duidelijk genade vond bij Zéta mocht ik Amandinha ook vasthouden.
En daar zit ik dan met Amandinha op mijn schoot, op het strand van een baai, de ‘Baia da Traição’, onder de kokospalmen, genietend van de zee en van een korte vakantie in Paraiba. Bij iedere aankomende golf wordt er enthousiast geschreeuwd. Schrik heeft ze niet, Amandinha. Ze wroetelt en huppelt en ik moet haar stevig vasthouden want anders wordt ze wellicht weggespoeld door de kracht van het water. Ik voel mij wat onwennig. Hoe stevig mag je dit kleine wriemelende ding tegen je aandrukken zonder haar pijn te doen?
De zee trekt terug en zuigt het zand onder ons weg. Ik voel de zon steken op mijn schouders. Straks ben ik ongetwijfeld verbrand, de blanke met het onmogelijke tere vel. Amandinha voelt niets, ze is een kleine ‘negro’ en geschapen om onder een tropische zon te leven. Daarmee haalt Darwin dan ook zijn gelijk. Plots komt er een wat grotere golf opzetten en pletst een hoop zeewater in haar gezicht. Nu gaat ze luidop wenen denk ik, nu is het gedaan, einde van het spel...
Maar nee, ze likt behaaglijk het zout van haar kin. Lekker, heerlijk zout van de zee. Ze steekt haar tong uit zover ze kan, een kleine wapperende roze lap midden in het donkere snoetje, heel lief. Ze blijft gretig wachten op de volgende portie zeewater.
Zéta komt er aan. Eten isse klaar Padre, zegt ze, petattefriette mette de maionaize. Ze lacht omwille van de verbazing van de Padre, petattefriette in Paraiba als het blakend heet is. vijfendertig graden … en mette de maionaise..
In België eten ze altijd petattefriette weet Zéta. Ondanks de hitte waardeer ik de attentie. Vlaams geleerd van Padre José. Ikke al in Belgie eweest en spreke de Vlams een beetch, Anteweirpen, Bruuge en Ossetende. Ja, de Padre kent Oostende, daar heeft hij jaren gewoond bij een andere zee, kouder en grijzer maar niet minder indrukwekkend.
Ineens een hoop herinneringen, mijn collegetijd, voetballen op het strand, tegen de stormwind in optornen op het staketsel. De ferryboten die met moeite de haven binnen varen. Een beetje heimwee naar de Noordzee.
We zijn op een zijspoor geraakt. Zéta vindt België boeiend maare de vele koud. En dan weer over Amandinha. Zes maand verblijft ze nu al op de pastorie. Binnen enkele dagen gaat ze terug naar haar ouders in de roça.
Amandinha mag slapen in de hangmat die door de zeewind zacht gestreeld wordt. Zéta kijkt bezorgd terwijl ze het kleine kind in de grote hangmat even makkelijker schikt. Ik ben er niet gerust in Padre. Amandinha is nu zo mooi en gezond. Wat gebeurt er als ze straks weer thuiskomt?
Een paar dagen later rijden we naar de roça van Amandinha. Het kleine huis staat op een heuvel. Naast het terrein loopt een heldere beek. Er is dus water en dat is al goed. Minder geruststellend is de grond, waar nauwelijks iets op geplant wordt. Wie verwaarloost er nu een stuk kostbare grond vlak naast een beek?
Normaal moeten hier volop maïs en bonen te zien zijn. Wie het voorrecht heeft naast een beek te wonen lijdt geen gebrek en kan wortelen, aardappelen en al wat je maar wil op de markt verkopen, tomaten, kool, sla en meel, in overvloed. Grond en water, een gegarandeerd bestaan in deze streek .
Het onthaal van Amandinha is matig, geen melk in huis en vader slapend op een stromat, beschonken. Het afscheid is kort, tot ziens dan maar. Zéta heeft het moeilijk. Er werd niet eens bedankt voor de zorgen. Amandinha lijkt een pakket dat door de postbode afgeleverd wordt. Dat loopt mis Padre, morgen is Amandinha weer ziek.
‘s Avonds is het stil in de pastorie. Ja, als ge een kind al zolang in huis hebt. Padre José opent een fles wijn om de stilte te breken. Het huis lijkt leeg zonder Amandinha. Morgenvroeg gaan we terug zegt Zéta beslist.
De volgende morgen rijden we weer naar de roça, met een benepen hart. Zéta heeft nog wat spullen voor Amandinha bij elkaar gescharreld want daar is niets. Ze wil ook niet de indruk geven dat ze op controle komt.
Van beneden zien we Amandinha al op de schoot van haar zwakke moeder zitten. Ze zwaait naar de auto. Het onthaal is minder stroef dan de vorige dag. Amandinha heeft goed geslapen en er werd voor melk gezorgd.
Zéta geeft raad zonder te bruuskeren. Er zal zeker gewerkt moeten worden op het land want er moet voedsel in huis komen voor Amandinha en de andere kinderen. Er is zaaigoed in huis. Zéta is opgelucht maar of ze zo nu en dan even langs mag komen voor het geval er iets tekort zou zijn. Het mag en ze is welkom.
Meer moet Zéta niet weten en er wordt snel afscheid genomen om emoties te sparen. Tot ziens en kom maar altijd terug, wordt er gewenst.
De andere kinderen wuiven ons na. Heb je die zweren op hun lichaam gezien, vraagt Zéta bezorgd. Daar doe ik de volgende keer zalf op.
Ik ben voor enkele dagen op vakantie in Paraiba, een andere deelstaat van Brazilië bij Jozef Floren, een studiegenoot uit het seminarie voor Latijns-Amerika. Het is Allerzielen in ‘Mamanguape’. Een totaal andere sfeer dan in België, bijna een feest.
Er is hier geen herfst met vallende bladeren, geen nostalgie, alleen een broeiende zon want het is hier volop zomer. Dus geen druilerige preken over de natuur die lijkt te vergaan maar in de lente wel weer zal verrijzen. We kennen die clichés .
In de vroege morgen een mis op het kerkhof met honderden mensen. Ik sta er alleen voor want de collega’s celebreren op andere begraafplaatsen. Er is gezorgd voor een koor en de liederen worden ingezongen, met gitaren en slagwerk natuurlijk. Geen sombere teksten. God is Vader, en kan zijn zonen en dochters niet vergeten. Wij zijn zijn volk.
Tijdens het eucharistisch gebed roept iedereen luidop de namen van overleden familieleden waarvoor gebeden wordt. Dat duurt zo een vijftal minuten en veroorzaakt nogal wat beroering, honderden mensen die namen roepen.
Herdenken heet dat, de herinnering levend houden. Nadien valt alles ingetogen stil en na enkele minuten gaat de mis verder. Indrukwekkend en hoopvol want ze zijn nu in Gods hand geborgen.
Weinig bloemen op de graven maar wel verse kalk. Kinderen zeulen rond met grote borstels en emmers witte en blauwe kalk om de grafstenen te ‘witten’ en te ‘blauwen’.
De ‘blauwers’ komen eerst om het kruis te kleuren en dan volgen de ‘witters’ die de grafsteen weer mooi wit maken. Grappig die kinderen die druipen van de kalk, dikke blauwe of witte kledders op hun bruine lijf. Je loopt er best niet tegenaan want dan ben je ook gekleurd. Het werk is zo klaar want de kalk droogt snel. De kinderen hebben hun centjes verdiend. De graven zijn weer schoon. Het kerkhof helemaal opgefrist. Graças a Deus, God zij dank.
Tegen de avond komen de mensen terug naar de begraafplaats.
Duizenden kaarsen worden ontstoken en velen brengen een stuk van de nacht door op het kerkhof. Er wordt gebeden en gezongen en vooral ook veel gepraat over en tegen de overledene, een heel aparte sfeer..
Met Padre Jozef rijden we rond in het duister. De hemel raakt de aarde. Van ver zie je overal helverlichte plekken in het landschap, overal waar een begraafplaats of enkele graven samen te vinden zijn. Langs de baan ook veel kaarsen bij de kruisen waar mensen door een ongeluk om het leven gekomen zijn.
Novemberdagen helemaal anders dan bij ons, niet zo triest, veel licht en hoop. Leven en dood liggen bij elkaar en we geloven toch in de hemel niet. En God is toch goed.
Op de begraafplaats van ‘Mamanguape’ zijn er ook enkele graven van Duitsers die hier rond 1930 binnengetuimeld zijn, zwarte gietijzeren kruisen. Hoe lelijk, zeggen de mensen van hier, wie zet er nu zoiets somber bij een graf, maar ja het zijn vreemdelingen, we moeten dat verstaan. In hun land is alles koud en duister, dat moet wel triest zijn.
Ik denk, hoe zal het met Kerstmis zijn? Natal is veel minder zegt de collega, weliswaar een feest maar zonder veel uitbundigheid. Daarvoor dient 24 juni, het feest van Johannes de Doper, dat is hier het familiefeest. Afwachten dus.
In Salvador staan er al enkele kerstbomen bij het winkelcentrum Iguatemi te pronken. Die steken belachelijk af bij de palmbomen die er vlak naast groeien. Een valse dennenboom met gekleurde ballen en plastieksneeuw onder een stralende zon. De commerce op haar best. Je krijgt er de slappe lach van.
Zeventien. – ’s Avonds viel voor ’t eerst een ster voor je venster in drie wensen uiteen: schittertranen op een wereld van steen. Maak me mooi. Laat me beven. Breng me ver.
En de dagen werden opeens een strand om blootsvoets op te dansen. Nergens kon een rok wijder staan dan jouw horizon, en de appel zon trilde in je hand.
Maar je stelde de beet wervelend uit voor het reiken naar lucht, vluchten van grond.
Ogen had je en benen; nog geen mond. Adem was je en dorst; nog geen besluit.
De zee en één duin maar hebben je zien uitduizelen: vogelvrij zeventien.
Een Romeinse landvoogd schreef eens in een brief: ‘de Joden twisten over een zekere Jezus, die gestorven is en over wie Paulus zegt, dat Hij nog leeft’. Vanaf zijn geboorte tot op vandaag houdt Jezus mensen bezig. Voor sommigen wekt Hij ergernis of is Hij dwaasheid, voor anderen is Hij aantrekkelijk, geloofwaardig en bron van Leven.
In elk geval is Hij teken van tegenspraak. Je zou Hem soms willen ontvluchten, ‘maar... tot wie zouden we anders gaan?’, zegt Petrus eens. Hij wordt bezongen als ‘lieve Jezus’, maar verzet zich tegen de machthebbers in het maatschappelijk en godsdienstig leven van zijn tijd.
Vandaag worden we stil bij zijn vraag: ‘Wie zeg jij, dat Ik ben?’
Eens was Jezus aan het bidden,
alleen zijn leerlingen waren bij Hem.
Hij stelde hun de vraag:
`Wie zeggen de mensen dat Ik ben?'
Zij antwoordden Hem:
`Johannes de Doper,
volgens anderen Elia,
en weer anderen zeggen
dat een van de oude profeten is opgestaan.'
Daarop vroeg Hij hun:
`En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?'
Petrus antwoordde:
`De Messias, de Gezalfde van God.'
Hij verbood hun echter nadrukkelijk
hierover met iemand te praten en zei:
`De Mensenzoon moet veel lijden,
Hij moet door de oudsten,
hogepriesters en schriftgeleerden worden verworpen
en ter dood gebracht;
en op de derde dag zal Hij worden opgewekt.'
Met het oog op allen zei Hij:
`Als iemand achter Mij aan wil komen,
laat hij dan met zichzelf breken,
dagelijks zijn kruis opnemen en Mij volgen.
Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen,
maar wie zijn leven om Mij verliest, die zal het redden.
(Lucas 9,18-24)
ELKE DAG IN JEZUS’ SPOOR
Jezus en zijn vrienden waren al een hele tijd samen op weg. Meer en meer werden zijn vrienden ook geboeid door zijn persoon: Hij had al zoveel vreemde dingen gezegd en gedaan. En dan stelt Jezus plots die bijzondere vraag: `Wie denken jullie dat Ik ben?'' En Petrus antwoordt daarop: `Gij zijt de Messias, die door God gezonden is.' Of in eenvoudige woorden: ‘Jij bent iemand die door en door van God doordrongen is.
Ook in ons leven is die vraag weleens opgekomen: ‘Wie is die Jezus nu eigenlijk?’ Op school hadden we het juiste antwoord geleerd: ‘Jezus is de Messias.’ En wellicht begrepen we dat helemaal niet, zoals ook Petrus de diepe inhoud van zijn antwoord wel niet verstaan zal hebben.
Hoe moeten we dat inderdaad verstaan? Hoe is Jezus die Messias, die helemaal van God doordrongen is? Daar gaat Jezus vandaag zelf op in. Hij zegt dat Hij door de mensen verworpen zal worden en veel zal moeten lijden. Pas daarna, in de verrijzenis, zal Hij tot zijn volle heerlijkheid komen. Het antwoord van Petrus was dus wel juist: ‘Jezus is de Messias’ Maar Petrus moet dat woord nog beter leren begrijpen. De Messias is Diegene die uit liefde voor de mensen zijn kruis opneemt en in dat lijden ten einde toe volhardt. Zozeer is Hij doordrongen van Gods liefde!
Ook voor ons moet dit het beeld zijn van de Messias Jezus. Wij weten immers hoe Hij concreet die weg gegaan is. Dit is de juiste voorstelling van onze Heer Jezus: Hij die uit liefde zijn lijden opneemt, ten einde toe!
Wie in deze Jezus gelooft, zal ook dezelfde weg moeten gaan en in zijn spoor treden. Hij vraagt van ons – zijn leerlingen vandaag – dat ook wij het kruis dat de liefde altijd meebrengt op te nemen.
De liefde is vanzelfsprekend de diepste vreugde in een mensenleven – maar echte liefde kan nooit zonder lijden. Hoe meer je van iemand houdt, hoe meer je ook gekwetst kan worden. En daarom zegt Jezus vandaag heel terecht: `Wie achter Mij aan wil komen, moet zichzelf vergeten, dagelijks zijn kruis opnemen en Mij volgen.’
Alleen zo kunnen we de volle vreugde, het volle Leven vinden.
GEKOMEN OM TE DIENEN
Hij was geen koningszoon
die opgeleid werd om gediend te worden.
Die zoon van een timmerman
had geleerd om zich te plooien
naar de nukken van het hout
en naar de grillen van de klanten.
Hij was geen Romeins staatsburger,
en Hij kon zich nergens op beroepen.
Die rechteloze Jood uit Galilea,
ver van het politieke forum en de publieke woordenkramerij,
had geleerd om zich te onderwerpen aan de bezetter.
Hij was geen priester
en Hij was ook geen wetgeleerde.
Hij kon niet terugvallen op enig voorrecht.
Die simpele leek had vlug doorzien
hoe mensen zich zo vaak
achter hun God durven verschuilen
om hun eigen belangen beter te behartigen.
Hij stond weigerachtig en argwanend
tegenover elke vorm van macht:
de macht van de tollenaar
en de macht van de opperpriester;
de macht van het geld
en de macht van de godsdienst.
Hij hield het bij de macht
van de geweldloosheid;
de macht van het offer
en de macht van het gebed.
Alleen op die manier
kon macht omgebogen worden
tot nederige, bereidwillige en vreugdevolle dienstbaarheid.
dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd overgeleverd,
een brood nam, het dankgebed sprak,
het brood in stukken brak en zei:
`Dit is mijn lichaam; het is voor jullie.
Blijf dit doen om Mij te gedenken.'
Na de maaltijd zei Hij zo ook van de beker:
`Deze beker is het nieuwe verbond door mijn bloed.
Blijf dit doen om Mij te gedenken,
telkens wanneer jullie eruit drinken.'
Telkens als u dus dit brood eet en uit de beker drinkt,
verkondigt u de dood van de Heer totdat Hij komt.
(uit de eerste brief aan de Korintiërs 11,23-26)
Vandaag vieren wij dat Jezus in tekenen van brood en wijn bij ons wil blijven. ‘Neemt en eet, dit is mijn lichaam’. Het zijn woorden van intens geloof, niet alleen voor een vrome eucharistie of een stille, intieme aanbidding. Het zijn vooral woorden van geloof die beleefd moeten worden in ons dagelijkse leven.
Als wij daar niet delen van onszelf, zijn het enkel loze woorden in de wind. Ons hele leven moet doordrongen worden door die woorden van Jezus: ‘Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt.’
Sacramentsdag is het feest van Jezus, die gegeven en gebroken wordt: Jezus is zich ten volle bewust van zijn zending en in volle overgave blikt hij vooruit op zijn lijden, zijn kruis, zijn gegevenheid tot het uiterste.
De oorsprong van dit feest ligt in de woorden van Jezus bij het Laatste Avondmaal. In die zwaar geladen sfeer van het laatste samenzijn werden zij voor het eerst uitgesproken. We kennen de feiten: Jezus nam wat brood, en brak het, en gaf een stuk aan elkeen. We kennen ook de woorden: ‘Dit is mijn Lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt’.
Toen Jezus deze woorden sprak, dacht hij aan de komende uren: ‘wat ik hier met dit brood doe – breken en delen – dat zal nu ook met mij gebeuren’. In een simpel gebaar toont Jezus: ‘Ik zal gemarteld worden en gekruisigd. Ik zal gegeven en gebroken worden totterdood. Want hiertoe ben ik in de wereld gekomen, niet zomaar, maar ‘opdat alle mensen leven zouden hebben, en wel leven in overvloed’.
Het gebroken brood zegt ons nog meer. Ook jullie zijn hiertoe geroepen. Als je ten einde toe mijn weg wil gaan, als je echt wil leven voor het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zal geen aardse roem je deel zijn. Wat de machten van het kwaad met Mij gaan doen, zal ook met jullie gebeuren. Dat vraag ik jullie: om ten einde toe mijn weg te gaan, gegeven en gebroken. Opdat ooit de gerechtigheid van God het moge halen op de machten van kwaad en onrecht, die zo welig tieren. Opdat mensen, die arm zijn, hier en elders, wereldwijd, leven mogen vinden in overvloed.
Zo is Sacramentsdag en eigenlijk elke eucharistie een bewogen herinnering aan wat toen gebeurd is. Maar er is meer: in elke eucharistie aanvaarden wij, in volle overgave, hoe schamel wij ook zijn, telkens opnieuw onze eigen roeping om zo te leven: Hem achterna. Desnoods gegeven en gebroken.
Er was eens een grote groep mensen bijeen gekomen
en toen riep Jezus zijn leerlingen bij zich en zei:
Met vijf zijn ze, de kinderen. Het oudste is zelf nog nauwelijks een kind. Vijftien jaar en al vier maand zwanger. Hun moeder is plots gestorven, dezelfde dag begraven al, zonder ceremonie en zonder tranen. Tranen zijn er elke dag en dus gewoon.
Vader is zoals de meeste vaders ver weg van huis, seizoenarbeider in de Mato Grosso. Van vader geen taal of teken meer. Er lopen vreemde geruchten in het dorp. De seizoenarbeiders van de Mato Grosso zouden niet betaald worden. Wie protesteert zou geruisloos verdwijnen. Overtrokken verzinsels van door armoede gepijnigde mensen of waarheid? Niemand durft het gerucht bevestigen .
De Mato Grosso is zo ver, duizenden kilometers. De mannen zijn al maanden weg en ach, er wordt ieder jaar wel weer een nieuw onheil voorspeld. Morgen zijn ze misschien al terug met een gevulde beurs. Morgen is alle leed allicht voorbij. Hoop, onzekerheid en twijfel zweven over het dorp.
Het huis waar moeder gestorven is durven de kinderen niet meer betreden. Daar hangt de dood. De dood heeft geen vriendelijk gezicht. Ook niet voor kinderen die door de miserie al gehard zijn. Ze wonen nu een huis verder, bij de grootouders, ook een armtierig kotje van blokken aangestampte aarde, die opeengestapeld zijn.
Zuster Velzi vermoedt dat de kinderen problemen hebben. De zuster werkt al achttien jaar in de parochie. Ze heeft het lastig door de aanhoudende droogte. Er is geen oogst dit jaar, alles verschroeid en opgedroogd. Velzi is verantwoordelijk voor de bedeling van de noodrantsoenen, die bestemd zijn voor de gemeenschap. Dat is een uiterst delicate opdracht . Er is meer honger dan voedsel.
Er wonen nu drie kinderen bij haar die geen familie meer hebben. Je kan die toch ook niet onder de blote hemel laten. Lieve kinderen: Moises, Ronaldo en Carmélia maar ontzettend druk. Moises vernielt de kleine tuin met zijn voetballende vrienden, Ronaldo laat overal troep slingeren en de ondeugende kleine Carmélia springt voortdurend op bedden en zetels. Geen minuut rust in huis met die troep. Zuster Velzi is ook geen dertig meer. Ze loopt in de zestig. Vandaar de vermoeide randen onder haar ogen.
Als we het huis van de grootouders naderen is het meteen duidelijk dat zuster Velzi zich niet vergist heeft. We horen geschreeuw. Grootmoeder weet geen raad met de vijf kinderen die ongevraagd binnen getuimeld zijn. Ze is wanhopig. Wat moet dit stokoude mens nog met vijf kinderen? En het oudste meisje in verwachting!
Klappen uitdelen en onophoudend schelden is haar manier van doen. Ze is nochtans van goede wil, grootmoeder, maar de last is haar werkelijk te zwaar. Bovendien is ze doodsbang dat de kinderen zich zouden bezeren.
Daar is wel reden toe met de diepe waterput naast het huis en het veld vol bladcactussen. De kinderen moeten maar de ganse dag binnen blijven. Grootvader vlucht naar zijn roça, teveel lawaai in huis, en hij heeft nog werk met de bonen. Maar er zijn geen bonen, het heeft niet geregend.
Grootmoeder is niet opgezet met ons bezoek. Alles goed? waagt Velzi voorzichtig, alles goed, mevrouw? Jazeker, alles goed zuster, godzijdank! De kinderen zijn luidop aan het wenen. Waarom ze wenen? Ach, die zijn immers nooit tevreden, zuster, ze zijn zo rotverwend geweest door hun moeder. Jezus Maria...
Er ontspint zich een moeilijk gesprek. Velzi wil weten hoe het met de kinderen gesteld is. Grootmoeder staat op haar eer en verzwijgt koppig de waarheid. Alles goed, godzijdank! Je laat nooit merken dat je arm bent. Armen beschermen hun eer, gelukkig maar! Hun eer is alles wat hun rest. Maar de kinderen zijn daar ook en die hebben dringend hulp nodig. Vragen en antwoorden lopen door een spanningsveld, grootmoeder mag niet vernederd worden maar de manifeste nood van de kinderen moet en zal gelenigd worden!
Of ze al gegeten hebben vandaag ? Jezus Maria, hun buikje spant van het voedsel. Van de wormen stelt Velzi vast. Ze hebben dus vandaag nog niets gegeten. Wanneer dan wel? Gisteren, wat bonen. Was er vlees bij de bonen? Jezus Maria, is de zuster dan op haar kop gevallen. We hebben hier toch geen koelkast, alleen een petroleumlamp! Hier in de roça is geen licht, geen elektriciteit, we kunnen geen vlees bewaren !
Hoeveel bonen zijn er nog in huis? Meer dan genoeg, zuster! Waar dan? Daar, zie maar zuster. In de hoek van het krot ligt een smerige zak met hooguit een kwart kilo bonen voor zeven mensen. Velzi haalt vier kilo bonen uit haar tas. Maar zuster, zoveel, ze zullen zich ziek eten! De bonen worden toch aanvaard. Voor de kinderen dan, want wij hoeven niets. Het protest is maar voor de eer. De kinderen geven geen krimp. Ze staren naar de grote kartonnen doos die Velzi bij heeft. Welke heerlijkheden zijn er daarin nog voor hen verborgen ?
Hebben ze nog genoeg kleren want het is winter? Jezus Maria, ziet de zuster dan niet dat ze kleren aanhebben. De kinderen hebben inderdaad wat vodden om hun lijf. Het jongste kindje niet, dat hoeft niet.
Het is nog maar acht maand en ik kan geen kleren meer wassen, reuma in de handen, Jezus Maria. Jamaar, het meisje van vijftien kan dat toch voor jou doen, mevrouw. Ze is toch al oud genoeg. Straks wordt ze moeder. Die daar, Jezus Maria , zulk een luie trien, die voert geen lap uit, alleen maar janken en klagen.
Er komen een hoop kleren uit de wondere doos van Velzi. Eén voor één mogen de kinderen passen. Dit voor overdag en dit voor de nacht als het koud wordt. Let op dat je geen griep krijgt want medicamenten zijn onbetaalbaar. Zwijgend trekken de kinderen de nieuwe kleertjes aan. Grootmoeder verzamelt de lorren. Die kunnen nog dienen voor het poetsen van de petroleumlamp.
De kinderen laten niets merken. Grootmoeder zou dat niet nemen. We hebben immers niets tekort en alles gaat goed Dat is het principe. Het meisje van vijf krijgt een fris jurkje aangepast. Het is direct een ander kind, een mooi kind met een open en blij gezicht. Als grootmoeder voorover buigt om de vodden op te rapen laat ze even haar vreugde blijken. Een sprongetje in de lucht en frivool met het jurkje zwaaien. Dankjewel en zoveel bloemetjes op het jurkje, rood en geel en blauw. De kleuren worden geteld. Bloemen hoeven we hier niet, gromt grootmoeder. Het kind verstijft. Wat staat haar straks te wachten als het bezoek verdwijnt...
Ongenadig gaat Velzi door met haar vragen. Het welzijn van de kinderen contra het eergevoel van de grootmoeder. Het lijkt wel een rekwisitoor. Waar slapen ze? Op de grond. Zijn er dekens, neen. Zijn er matrassen? Jezus Maria, matrassen, wat een gedacht ! Zijn er dan misschien strooien matten om op te slapen? Neen, ook niet. Gaan de kinderen naar school? Jezus Maria, waar is dat nu goed voor, hier in de roça leest niemand de gazet.
Hebben de kinderen al papieren, een geboorteacte? Jezus Maria, al die papieren? Die worden opgegeten door de muizen. Ik merk nu pas dat de muizen al een stuk van de kalender aan de wand verorberd hebben. ‘Banco do Bra…’ lees ik, de ‘sil’ van Brasil is in de maag van de muizen verdwenen. Ongewild moet ik lachen, het grootkapitaal opgeslokt door stomme muizen. De armoede wreekt zich op de verdrukker. Muizen, let toch op, vrouwke, muizen brengen dodelijke ziekten over op de kinderen. Onze muizen niet, die zijn immers ongevaarlijk, Jezus Maria.
Ja, wat moet grootmoeder dan wel doen. Muizen kan je niet temmen, ook niet met de Bank van Brazilië. Waardeloze opmerking, beseft Velzi nu ook.
Als de kinderen papieren hebben krijgen ze meer hulp , betoogt Velzi, dan kunnen ze naar school en daar mogen ze dan gratis eten, iedere middag. Dat is roos. Grootmoeder bedenkt zich en wil nu ook voor de papieren zorgen als de zuster maar even wil helpen.
Het is allemaal zo verwarrend, het plotse overlijden van haar dochter, de kinderen onverwacht in haar kleine huizeke en grootvader die maar naar zijn roça vlucht.
Wie helpt mij eigenlijk ?
Niemand, de buren hebben ook tekort en ik durf hen niets vragen. Als ik hen iets vraag zullen ze het welzeker niet weigeren maar dan hebben ze straks zelf tekort. We hebben allemaal honger, en toch … alles goed, godzijdank!
De weerstand breekt, grootmoeder geeft zich gewonnen. Tranen vloeien. Of de zuster niet wat zeep heeft, wat tandpasta, want ze is een proper mens. En tandenborstels voor de kinderen ook. En of de zuster binnen enkele dagen terug komt.. En de kinderen zullen geen slaag meer krijgen, beloofd, maar ik ben zo moe, zo moe, zuster. Jezus Maria!
Grootmoeder krijgt een warme knuffel. Ze is een Dame, een Mevrouw in al haar ellende. Of ik het huis mag zegenen. Zeker, Padre. We bidden heel lang, voor haar dochter die overleden is, voor de kinderen, voor het meisje dat in verwachting is, voor grootvader die naar zijn roça vlucht en voor grootmoeder, de Dame, en voor Onze Lieve Vrouw die zoveel miserie gekend heeft met haar Zoon Jezus maar ook onder het kruis bij Hem bleef staan. Heer zegen dit paleis, dit huis van aarde en houten palen, hou de dakpannen vast vooral als het onweert en dat het wat mag regenen voor de bonen van grootvader!
Vandaag vieren we het feest van de Heilige Drie-eenheid. Het is een moeilijk feest omdat het een poging is om verstaanbaar te maken wat nu eenmaal onverstaanbaar is: het diepste Wezen van God.
In het kruisje dat we maken verwijzen we naar dit diepste Wezen:
- we mogen God Vader noemen;
- Jezus, die op onze aarde leefde en leed, gemarteld en gedood werd, is niet alleen een mensenkind maar ook de Zoon van God
- En als Goede, Heilige Geest leeft God ook in ons en om ons heen.
Zusters en broeders,
gerechtvaardigd door het geloof
leven wij in vrede met God
door Jezus Christus onze Heer ...
En deze hoop wordt niet teleurgesteld,
want Gods liefde is in ons hart uitgestort
door de heilige Geest die ons werd geschonken.
(Brief aan de christenen van Rome 5,1 en 5)
---
In zijn afscheidsrede bij het Laatste Avondmaal
zei Jezus ook nog tot zijn leerlingen
Immers, alles wat de Vader heeft is ook van Mij;
daarom mag Ik zeggen
dat hetgeen de Heilige Geest jullie zal meedelen,
van Mij komt.
(Johannes 16,12 en 15)
IN DE NAAM VAN DE VADER,
DE ZOON EN DE HEILIGE GEEST …
Door wat wij meemaken in ons leven wordt het beeld van God en de voorstelling die wij van Hem maken, regelmatig bijgewerkt, aangepast en veranderd. Zo gebeurde het in de geschiedenis van de Kerk. Zo gebeurt het ook in onze persoonlijke geloofsgeschiedenis.
Op sommige dagen voelen wij in ons een warmte, een kracht, een enthousiasme, die al onze voornemens en projecten verjongt en vernieuwt. Dan is ons hart groot en gul. En wij zouden dan zo vele schone dingen willen doen. Op die dagen is het ons niet zo moeilijk God te erkennen als de LIEFDEGEESTdie leeft in ons hart.
Op andere momenten ervaren wij eerder een innerlijke stem die ons uitnodigt en oproept tot grotere inzet en dienstbaarheid, ook al weten wij dat het ons misschien moeite zal kosten. Wij voelen ons weer meegetrokken door één of ander woord uit het evangelie dat juist nu voor ons van toepassing lijkt en willen ons opnieuw inspannen om meer christelijk te gaan leven. Dan erkennen wij God eerder als de MENSENZOON, als de BROEDERdie met ons meegaat en ons de weg toont naar waarachtig leven.
Ofwel, weer op andere ogenblikken, ervaren wij dat wij wat zijn afgedwaald en dat een liefdevolle VADER ons draagt en terugroept naar het echte doel van ons leven. Hij maakt ons dankbaar voor de grenzeloze barmhartigheid waarmee Hij ons telkens nieuwe liefdeskansen geeft. Dan bidden wij eerder tot God de Vader die ons het leven biedt, die ons vergeeft en ons uiteindelijk opwacht.
Zo laat God, doorheen de wisselende omstandigheden in ieders leven de verschillende facetten van zijn mysterie ervaren: Hij is de Geest die ons verwarmt. Hij is de Zoon die ons uitnodigt. Hij is de Vader die ons draagt en vergeeft.
Maar vandaag stelt de Kerk ons voor die verschillende facetten van God samen te vieren: het mysterie van zijn Drie-eenheid. Wat wil dat zeggen? Eigenlijk heel eenvoudig: dat God gemeenschap is. Dat onze Liefde-God niet eenzaam leeft of alleen, niet opgesloten of in zichzelf gekeerd. Maar dat onze God integendeel een God is die zijn Liefde en zijn Leven meedeelt en doorgeeft. Liefde is altijd bezielde mededeelzaamheid. Door vandaag naar God zelf te kijken, leren wij dat ook ons leven pas écht leven is als het wordt geschonken en gegeven. Dat is de boodschap van het feest van vandaag: Wie niet deelt met anderen, leeft eigenlijk niet. Echt leven is liefde delen!
Hoe zouden wij ons God dan nog durven voorstellen als een onvermurwbare rechter, ergens op een hoge troon, die de mensen zou bespieden en bestraffen? God is veeleer een liefdevolle Vader die ons het kostbaarste meedeelt wat Hij heeft: de kans om zelf te beminnen.
Hoe zouden wij ons Jezus nog durven voorstellen als een degelijke moralist die ons enkele belangrijke, zij het strenge, levenswetten kwam voorschrijven of als één van de interessante filosofen van onze geschiedenis die ons een originele levensvisie bijbracht. Jezus is de Mensenzoon die ons menselijk leven met al zijn beperktheden volledig heeft gedeeld, tot in lijden en sterven toe, maar die wel al die menselijke ervaringen heeft gedragen met een dienstbare liefde die sterker is dan elke dood.
Hoe zouden wij ons de Heilige Geest nog durven voorstellen als een duif die, in een bundel lichtstralen, ergens hoog boven onze aarde zweeft? Gods Heilige Geest is de vindingrijke liefde die aan het mensenhart, dat ervoor open staat, wordt doorgegeven, die in ons een nieuw enthousiasme ontsteekt en ons tot concrete liefdedaden aanspoort om onze wereld van binnenuit gaandeweg te vernieuwen. Als wij het feest van de Heilige Drie-eenheid vieren dan vieren wij niet een moeilijk theologisch hersenspinsel over drie aparte Personen in Eén, maar veeleer die diep menselijke ervaring, die zo goddelijk is, nl. dat liefde altijd gemeenschap zoekt, mededeelzaam is en gedeeld wil worden.
Wij, christenen, die willen leven vanuit Gods volheid en vanuit zijn kracht, wij willen ons dan ook aansluiten bij zijn grondhouding: Echt leven is liefde delen, en dat niet alleen met woorden, maar vooral met daden telkens wanneer iemand beroep op ons doet, vandaag of morgen of de volgende dagen.
(Frans Mistiaen sj)
' T E E R S T E
‘t Eerste dat mij moeder vragen leerde, in lang verleden dagen, als ik hakkelde, ongeriefd nog van woorden, ‘t was, te gader bei mijn' handjes doende: "Vader, geeft me 'en kruisken, als ‘t u belieft!"
‘k Heb een kruiske dan gekregen, menig keer, en wierd geslegen op mijn' kake, zacht en zoet... Ach, ge zijt mij, bei te gader, afgestorven, moeder, vader, ‘t geen mij nu nog leedschap doet!
Maar, dat kruiske, ‘t is geschreven diep mij in den kop gebleven, teeken van mijn erfgebied: die den schedel mij aan scherven sloege, en hiete ‘t kruisken derven, nog en hadd' hij ‘t kruisken niet!
(Guido Gezelle)
---
Drievuldigheidszondag is zoveel als het naamfeest van God: één God, vele namen. De klassieke namen: één God in drie personen, een God die we noemen: Vader, Zoon en Geest.
Men zou ook kunnen zeggen: God in het verleden: de Vader, de Schepper die ons het leven gaf. God in het heden: de Zoon, God hier-en-nu, die zijn tent opslaat in ons midden. En God in de toekomst: de Geest die de komende dingen aankondigt en ons ten volle de waarheid brengt.
Vele namen…zoals de God boven mij (de Vader, de Heer van al wat bestaat), de God naast mij (Jezus, die onze broeder werd), en God in mij (de Geest die in ons woont). Maar het meest van al verbaast mij dat deze grote God zich met kleine mensen inlaat. ‘Wat is dan die mens dat Gij aan hem denkt?’ Hebt Gij niet gezegd: “Ik zal er zijn voor u?”
Gisteren naar Pintadas geweest. Vijftig kilometer over een aarden weg. Putten en bulten, zwaaien en zwieren in de jeep. Langs de weg massa’s ‘mandacarus’, grote cactussen die volop in de sertão groeien en veel droogte, stof, struiken die staan te sterven, gevolg van de grote droogte, hier en daar een koe of een ezel. Hoe kunnen er hier tienduizend mensen leven bijna zonder water.
Er is een project geweest van een Franse organisatie om honderden citernen te bouwen en een vijftal kleine stuwdammen om het water op te houden. Er werd zelfs een landbouwschool gebouwd voor een zestigtal leerlingen. Vanuit Frankrijk is er een delegatie komen opdagen om te vorderingen van de werken na te gaan. Ik moet een beetje tolk spelen want de Fransen kennen geen woord Portugees.
Het is indrukwekkend wat we zien. De mensen werken allemaal mee, gratis. Dat wordt hier ‘mutirão’ genoemd, samen gratis werken in dienst van de gemeenschap. Met weinig geld doet men hier wonderen. Naast de aarden stuwdam een veld bladcactussen of ‘palmas’. De bladeren van de bladcactus dienen als voedsel voor het vee. Zelfs bij maandenlange droogte blijven de cactussen groeien. Daar zit het geheim: als er geen gras meer is, eten de koeien cactusbladeren. Dus zelfs bij heel lange droogte kan men hier overleven.
We bezoeken een schooltje in de ‘roça’. De ‘roça’ dat is alles wat ergens verloren ligt buiten het dorp. Er zijn 36 leerlingen in de klas, de jongste is 6 en de oudste is 22 jaar. De juffrouw zelf is 18 jaar, een hele mooie juffrouw trouwens. Ze legt alles uit. Dit is onze klas, zegt ze. Waar vragen wij. Wel daar, zegt de juffrouw, en ze wijst naar een klein kotje. Boven het kotje hangt een uithangbord: ‘drink Antartica’, staat erop, dat is hier het bier.
Jamaar, dat is een bar waar ze rum en bier schenken. Juist, zegt de juffrouw, maar dat is alleen ‘s avonds, overdag is dat onze school, kom maar kijken. We gaan het caféschoolkotje binnen. Vuile muren en een toonbank vol flessen. De toonbank is de lessenaar van de juffrouw. Achter de toonbank een klein bord met bovenaan wat krijtstreepjes .
Dat stukje bovenaan mag ik niet uitvegen, zegt ze, want dat zijn streepjes van klanten die op de poef gedronken hebben, maar hieronder is nog plaats genoeg en daar mag ik wel op schrijven. De cafébaas kan niet tellen en trekt daarom lijntjes op het bord telkens een klant niet betaalt. Vijf lijntjes is een rood bankbriefje weet hij en zo drijft hij zijn handeltje.
Hoe geraken jullie met zesendertig in dat kotje? Simpel, lacht de juffrouw, ik ga eerst binnen en dan komen de kleintjes, die zitten op de schoot van de groteren, gewoon op de grond. Dan komen de tien stoelen voor de grootsten en dan zit ons caféschoolkotje stampvol. De les kan beginnen. We zingen het Onze Vader.
Er zijn zes schoolboeken voor gans de klas en iedere leerling mag van de juffrouw een balpen lenen. De oudste leerlingen krijgen een taak en gaan naar buiten om tussen de rotsen hun taken af te werken. Papier wordt langs alle kanten vol gekriebeld tot er nergens een plaatsje meer vrij is. Dan krijgen de kinderen een nieuw blad van de juffrouw. Schriften zijn er niet.
Na een tijdje is het caféschoolkotje weer leeg en zit iedereen buiten te werken, gewoon op de grond ergens waar wat schaduw te vinden is is. De juffrouw kan nu ook terug buiten en gaat overal rond waar de leerlingen in groepjes zitten te werken. Ja, ze weet verschrikkelijk veel, onze juf, knikken de volwassen kinderen.
Tegen de middag houden we even op, dan eten we allemaal een broodje en spelen of zingen we wat. We hebben hier wel geen toilet, dat is nogal ambetant. Het water komt toe in een kleine ton, alle dagen vers, want anders raakt het door bacteriën besmet. Het bier en de rum laten we staan, dat is voor de activiteiten die zich na zonsondergang ontwikkelen...
Ja, zo gaat dat hier, grote meneren uit Frankrijk. Het caféschoolkotje staat midden in de roça, nergens een huis te bespeuren. De kinderen stappen uren te voet om het schooltje te bereiken. De juffrouw vertrekt iedere morgen om zeven uur vanuit het centrum van Pintadas.
Met wat geluk kan ze soms meerijden met een ezelskarretje of met de tankwagen, die overal rondrijdt om de cisternen met water te vullen. Tegen 9 uur is ze gewoonlijk bij het caféschoolkotje. ‘s Avonds dezelfde weg terug, rond zes uur net voor het donker wordt, is ze weer thuis.
Wat verdient de juffrouw, 3 tot 4 real per dag. Ter vergelijking: een kg bonen kost nu 3 real, het is dus werken voor spek en bonen zoals we in Vlaanderen zeggen. Alleen is het hier alleen voor de bonen want het spek is er niet bij.
We staan paf, pafferdepaf ... de Franse delegatie en de Belgische Padre. We zijn er stil van. Wat ontroert het meest, het enthousiasme van de schooljuffrouw of de vrolijkheid van de kinderen.
Opeens willen we rap weg, het is ons teveel, we zijn geraakt tot het diepste van wat geraakt kan worden. We geven de juffrouw een dikke knuffel of abraço en we zwaaien naar de kinderen terwijl we met de jeep doorrijden. Ze zingen ons na.
Wat verder moeten we even stilstaan om te bekomen van onze emoties. Het is stil in de jeep. We horen elkaar denken. Ze vliegen naar de maan, ja, en de gazetten staan er vol van maar wat die schooljuffrouw van 18 jaar doet ... daar is al de rest maar gortepap bij, de competoeters en de emailders en alles wat wij verder zo verschrikkelijk belangrijk vinden.
‘s Avonds dragen we de mis op voor de schooljuffrouw en de 36 volwassen kinderen. Plots ontdekken we dat we niet eens weten hoe de moedige schooljuffrouw heet. We zijn er een beetje beschaamd om. Laten we haar dan maar ‘Milagrosa‘ noemen, Mirakelmeisje, denk ik luidop. En we bidden voor Milagrosa en haar wonder caféschoolkotje ...