Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
18-07-2019
VERHALEN UIT DE SERTÃO 6
VERHALEN UIT DE SERTÃO 6
AMANDINHA
Veel vooruitzichten had ze niet toen ze geboren werd, Amandinha. Haar moeder was ondervoed en niet helemaal wijs volgens de mensen uit haar omgeving. Vader dronk teveel, verslaafd aan ‘cachaça’, een dubieuze rum gestookt uit suikerriet. Er waren nogal wat andere kinderen die het lage huis vulden met honger en ruzie. Waar van alles ontbreekt, zijn geen lieve woorden.
Het onvermijdelijke gebeurde. Amandinha werd slecht gevoed, slecht verzorgd, de zwakste in de strijd om te overleven. Volgens de evolutieleer van Darwin moest ze wetmatig verdwijnen, plaats maken voor een sterkere want de sterkste haalt het, volgens de natuurlijke selectie.
Gelukkig voor Amandinha was er ook nog een andere wetenschap in de buurt, die van het Evangelie. ‘Ik had honger en gij hebt mij te eten gegeven’.
En zo gebeurde het dat Amandinha langs pastorale wegen bij Padre José Floren terecht kwam, totaal ondervoed, ziek en gedehydrateerd, stervend bijna. Ze kon nauwelijks nog enig geluid voortbrengen. Ze huilde heel zwakjes als een kleine bange kat. Met veel geduld en toewijding werd er voor het hoopje ellende gevochten.
Voorzichtig werd er voedsel en vocht naar binnen gelepeld, dagen aan een stuk. Darwin haalde het niet met zijn wetten. Amandinha nam toe in gewicht en bleek een hemels kind te zijn, alert, mooi, en begiftigd met alle kwaliteiten die volwassenen zo graag aan kleine kinderen toekennen, uit heimwee naar het eigen verloren paradijs...
Amandinha werd de parel van de pastorie. Iedereen wou het bundeltje knuffelen en vertroetelen. De vrouw van de eierboer verlikte het wicht met overdadige kleverige kussen. Ze meende het anders goed met Amandinha want tijdens het drukke weekend mocht het baby’tje bij haar thuis te gast zijn. De meisjes uit de buurt stookten ruzie om de papfles te mogen geven. Over de luiers werd niet getwist.
Dit alles was niet erg naar de zin van Zéta. Zéta was de huisvrouw, zeg maar: het dagelijks bestuur van Padre José. Zéta probeerde met veel ijver wat orde in de pastorie te brengen, vaak tevergeefs. Zéta was als achtjarig schoolkind bij Padre José binnengebracht, door kinderverlamming getroffen aan beide benen. Nu verbleef ze al vijfentwintig jaar bij de Padre en was ze door de jaren bevorderd tot stevige huishoudster, ‘dona de casa’.
Zéta had de kunst geleerd om mensen te onthalen en de pastorie leefbaar te houden met een brede glimlach. Zéta, één uit de duizend, een genade voor Padre José. Ondanks haar handicap een lieve en innemende jonge vrouw, boordevol leven en hartelijkheid, dienstbaar zonder overdreven onderdanigheid.
Zéta beschermde de kleine Amandinha tegen overmatige betutteling. Een lief kind mag je niet verprutsen met geknuffel. Kinderen hebben ruimte nodig om de wereld te verkennen. Omdat ik Padre José al jaren ken uit mijn seminarietijd en omdat ik duidelijk genade vond bij Zéta mocht ik Amandinha ook vasthouden.
En daar zit ik dan met Amandinha op mijn schoot, op het strand van een baai, de ‘Baia da Traição’, onder de kokospalmen, genietend van de zee en van een korte vakantie in Paraiba. Bij iedere aankomende golf wordt er enthousiast geschreeuwd. Schrik heeft ze niet, Amandinha. Ze wroetelt en huppelt en ik moet haar stevig vasthouden want anders wordt ze wellicht weggespoeld door de kracht van het water. Ik voel mij wat onwennig. Hoe stevig mag je dit kleine wriemelende ding tegen je aandrukken zonder haar pijn te doen?
De zee trekt terug en zuigt het zand onder ons weg. Ik voel de zon steken op mijn schouders. Straks ben ik ongetwijfeld verbrand, de blanke met het onmogelijke tere vel. Amandinha voelt niets, ze is een kleine ‘negro’ en geschapen om onder een tropische zon te leven. Daarmee haalt Darwin dan ook zijn gelijk. Plots komt er een wat grotere golf opzetten en pletst een hoop zeewater in haar gezicht. Nu gaat ze luidop wenen denk ik, nu is het gedaan, einde van het spel...
Maar nee, ze likt behaaglijk het zout van haar kin. Lekker, heerlijk zout van de zee. Ze steekt haar tong uit zover ze kan, een kleine wapperende roze lap midden in het donkere snoetje, heel lief. Ze blijft gretig wachten op de volgende portie zeewater.
Zéta komt er aan. Eten isse klaar Padre, zegt ze, petattefriette mette de maionaize. Ze lacht omwille van de verbazing van de Padre, petattefriette in Paraiba als het blakend heet is. vijfendertig graden … en mette de maionaise..
In België eten ze altijd petattefriette weet Zéta. Ondanks de hitte waardeer ik de attentie. Vlaams geleerd van Padre José. Ikke al in Belgie eweest en spreke de Vlams een beetch, Anteweirpen, Bruuge en Ossetende. Ja, de Padre kent Oostende, daar heeft hij jaren gewoond bij een andere zee, kouder en grijzer maar niet minder indrukwekkend.
Ineens een hoop herinneringen, mijn collegetijd, voetballen op het strand, tegen de stormwind in optornen op het staketsel. De ferryboten die met moeite de haven binnen varen. Een beetje heimwee naar de Noordzee.
We zijn op een zijspoor geraakt. Zéta vindt België boeiend maare de vele koud. En dan weer over Amandinha. Zes maand verblijft ze nu al op de pastorie. Binnen enkele dagen gaat ze terug naar haar ouders in de roça.
Amandinha mag slapen in de hangmat die door de zeewind zacht gestreeld wordt. Zéta kijkt bezorgd terwijl ze het kleine kind in de grote hangmat even makkelijker schikt. Ik ben er niet gerust in Padre. Amandinha is nu zo mooi en gezond. Wat gebeurt er als ze straks weer thuiskomt?
Een paar dagen later rijden we naar de roça van Amandinha. Het kleine huis staat op een heuvel. Naast het terrein loopt een heldere beek. Er is dus water en dat is al goed. Minder geruststellend is de grond, waar nauwelijks iets op geplant wordt. Wie verwaarloost er nu een stuk kostbare grond vlak naast een beek?
Normaal moeten hier volop maïs en bonen te zien zijn. Wie het voorrecht heeft naast een beek te wonen lijdt geen gebrek en kan wortelen, aardappelen en al wat je maar wil op de markt verkopen, tomaten, kool, sla en meel, in overvloed. Grond en water, een gegarandeerd bestaan in deze streek .
Het onthaal van Amandinha is matig, geen melk in huis en vader slapend op een stromat, beschonken. Het afscheid is kort, tot ziens dan maar. Zéta heeft het moeilijk. Er werd niet eens bedankt voor de zorgen. Amandinha lijkt een pakket dat door de postbode afgeleverd wordt. Dat loopt mis Padre, morgen is Amandinha weer ziek.
‘s Avonds is het stil in de pastorie. Ja, als ge een kind al zolang in huis hebt. Padre José opent een fles wijn om de stilte te breken. Het huis lijkt leeg zonder Amandinha. Morgenvroeg gaan we terug zegt Zéta beslist.
De volgende morgen rijden we weer naar de roça, met een benepen hart. Zéta heeft nog wat spullen voor Amandinha bij elkaar gescharreld want daar is niets. Ze wil ook niet de indruk geven dat ze op controle komt.
Van beneden zien we Amandinha al op de schoot van haar zwakke moeder zitten. Ze zwaait naar de auto. Het onthaal is minder stroef dan de vorige dag. Amandinha heeft goed geslapen en er werd voor melk gezorgd.
Zéta geeft raad zonder te bruuskeren. Er zal zeker gewerkt moeten worden op het land want er moet voedsel in huis komen voor Amandinha en de andere kinderen. Er is zaaigoed in huis. Zéta is opgelucht maar of ze zo nu en dan even langs mag komen voor het geval er iets tekort zou zijn. Het mag en ze is welkom.
Meer moet Zéta niet weten en er wordt snel afscheid genomen om emoties te sparen. Tot ziens en kom maar altijd terug, wordt er gewenst.
De andere kinderen wuiven ons na. Heb je die zweren op hun lichaam gezien, vraagt Zéta bezorgd. Daar doe ik de volgende keer zalf op.
Ik ben voor enkele dagen op vakantie in Paraiba, een andere deelstaat van Brazilië bij Jozef Floren, een studiegenoot uit het seminarie voor Latijns-Amerika. Het is Allerzielen in ‘Mamanguape’. Een totaal andere sfeer dan in België, bijna een feest.
Er is hier geen herfst met vallende bladeren, geen nostalgie, alleen een broeiende zon want het is hier volop zomer. Dus geen druilerige preken over de natuur die lijkt te vergaan maar in de lente wel weer zal verrijzen. We kennen die clichés .
In de vroege morgen een mis op het kerkhof met honderden mensen. Ik sta er alleen voor want de collega’s celebreren op andere begraafplaatsen. Er is gezorgd voor een koor en de liederen worden ingezongen, met gitaren en slagwerk natuurlijk. Geen sombere teksten. God is Vader, en kan zijn zonen en dochters niet vergeten. Wij zijn zijn volk.
Tijdens het eucharistisch gebed roept iedereen luidop de namen van overleden familieleden waarvoor gebeden wordt. Dat duurt zo een vijftal minuten en veroorzaakt nogal wat beroering, honderden mensen die namen roepen.
Herdenken heet dat, de herinnering levend houden. Nadien valt alles ingetogen stil en na enkele minuten gaat de mis verder. Indrukwekkend en hoopvol want ze zijn nu in Gods hand geborgen.
Weinig bloemen op de graven maar wel verse kalk. Kinderen zeulen rond met grote borstels en emmers witte en blauwe kalk om de grafstenen te ‘witten’ en te ‘blauwen’.
De ‘blauwers’ komen eerst om het kruis te kleuren en dan volgen de ‘witters’ die de grafsteen weer mooi wit maken. Grappig die kinderen die druipen van de kalk, dikke blauwe of witte kledders op hun bruine lijf. Je loopt er best niet tegenaan want dan ben je ook gekleurd. Het werk is zo klaar want de kalk droogt snel. De kinderen hebben hun centjes verdiend. De graven zijn weer schoon. Het kerkhof helemaal opgefrist. Graças a Deus, God zij dank.
Tegen de avond komen de mensen terug naar de begraafplaats.
Duizenden kaarsen worden ontstoken en velen brengen een stuk van de nacht door op het kerkhof. Er wordt gebeden en gezongen en vooral ook veel gepraat over en tegen de overledene, een heel aparte sfeer..
Met Padre Jozef rijden we rond in het duister. De hemel raakt de aarde. Van ver zie je overal helverlichte plekken in het landschap, overal waar een begraafplaats of enkele graven samen te vinden zijn. Langs de baan ook veel kaarsen bij de kruisen waar mensen door een ongeluk om het leven gekomen zijn.
Novemberdagen helemaal anders dan bij ons, niet zo triest, veel licht en hoop. Leven en dood liggen bij elkaar en we geloven toch in de hemel niet. En God is toch goed.
Op de begraafplaats van ‘Mamanguape’ zijn er ook enkele graven van Duitsers die hier rond 1930 binnengetuimeld zijn, zwarte gietijzeren kruisen. Hoe lelijk, zeggen de mensen van hier, wie zet er nu zoiets somber bij een graf, maar ja het zijn vreemdelingen, we moeten dat verstaan. In hun land is alles koud en duister, dat moet wel triest zijn.
Ik denk, hoe zal het met Kerstmis zijn? Natal is veel minder zegt de collega, weliswaar een feest maar zonder veel uitbundigheid. Daarvoor dient 24 juni, het feest van Johannes de Doper, dat is hier het familiefeest. Afwachten dus.
In Salvador staan er al enkele kerstbomen bij het winkelcentrum Iguatemi te pronken. Die steken belachelijk af bij de palmbomen die er vlak naast groeien. Een valse dennenboom met gekleurde ballen en plastieksneeuw onder een stralende zon. De commerce op haar best. Je krijgt er de slappe lach van.
Zeventien. – ’s Avonds viel voor ’t eerst een ster voor je venster in drie wensen uiteen: schittertranen op een wereld van steen. Maak me mooi. Laat me beven. Breng me ver.
En de dagen werden opeens een strand om blootsvoets op te dansen. Nergens kon een rok wijder staan dan jouw horizon, en de appel zon trilde in je hand.
Maar je stelde de beet wervelend uit voor het reiken naar lucht, vluchten van grond.
Ogen had je en benen; nog geen mond. Adem was je en dorst; nog geen besluit.
De zee en één duin maar hebben je zien uitduizelen: vogelvrij zeventien.
Een Romeinse landvoogd schreef eens in een brief: ‘de Joden twisten over een zekere Jezus, die gestorven is en over wie Paulus zegt, dat Hij nog leeft’. Vanaf zijn geboorte tot op vandaag houdt Jezus mensen bezig. Voor sommigen wekt Hij ergernis of is Hij dwaasheid, voor anderen is Hij aantrekkelijk, geloofwaardig en bron van Leven.
In elk geval is Hij teken van tegenspraak. Je zou Hem soms willen ontvluchten, ‘maar... tot wie zouden we anders gaan?’, zegt Petrus eens. Hij wordt bezongen als ‘lieve Jezus’, maar verzet zich tegen de machthebbers in het maatschappelijk en godsdienstig leven van zijn tijd.
Vandaag worden we stil bij zijn vraag: ‘Wie zeg jij, dat Ik ben?’
Eens was Jezus aan het bidden,
alleen zijn leerlingen waren bij Hem.
Hij stelde hun de vraag:
`Wie zeggen de mensen dat Ik ben?'
Zij antwoordden Hem:
`Johannes de Doper,
volgens anderen Elia,
en weer anderen zeggen
dat een van de oude profeten is opgestaan.'
Daarop vroeg Hij hun:
`En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?'
Petrus antwoordde:
`De Messias, de Gezalfde van God.'
Hij verbood hun echter nadrukkelijk
hierover met iemand te praten en zei:
`De Mensenzoon moet veel lijden,
Hij moet door de oudsten,
hogepriesters en schriftgeleerden worden verworpen
en ter dood gebracht;
en op de derde dag zal Hij worden opgewekt.'
Met het oog op allen zei Hij:
`Als iemand achter Mij aan wil komen,
laat hij dan met zichzelf breken,
dagelijks zijn kruis opnemen en Mij volgen.
Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen,
maar wie zijn leven om Mij verliest, die zal het redden.
(Lucas 9,18-24)
ELKE DAG IN JEZUS’ SPOOR
Jezus en zijn vrienden waren al een hele tijd samen op weg. Meer en meer werden zijn vrienden ook geboeid door zijn persoon: Hij had al zoveel vreemde dingen gezegd en gedaan. En dan stelt Jezus plots die bijzondere vraag: `Wie denken jullie dat Ik ben?'' En Petrus antwoordt daarop: `Gij zijt de Messias, die door God gezonden is.' Of in eenvoudige woorden: ‘Jij bent iemand die door en door van God doordrongen is.
Ook in ons leven is die vraag weleens opgekomen: ‘Wie is die Jezus nu eigenlijk?’ Op school hadden we het juiste antwoord geleerd: ‘Jezus is de Messias.’ En wellicht begrepen we dat helemaal niet, zoals ook Petrus de diepe inhoud van zijn antwoord wel niet verstaan zal hebben.
Hoe moeten we dat inderdaad verstaan? Hoe is Jezus die Messias, die helemaal van God doordrongen is? Daar gaat Jezus vandaag zelf op in. Hij zegt dat Hij door de mensen verworpen zal worden en veel zal moeten lijden. Pas daarna, in de verrijzenis, zal Hij tot zijn volle heerlijkheid komen. Het antwoord van Petrus was dus wel juist: ‘Jezus is de Messias’ Maar Petrus moet dat woord nog beter leren begrijpen. De Messias is Diegene die uit liefde voor de mensen zijn kruis opneemt en in dat lijden ten einde toe volhardt. Zozeer is Hij doordrongen van Gods liefde!
Ook voor ons moet dit het beeld zijn van de Messias Jezus. Wij weten immers hoe Hij concreet die weg gegaan is. Dit is de juiste voorstelling van onze Heer Jezus: Hij die uit liefde zijn lijden opneemt, ten einde toe!
Wie in deze Jezus gelooft, zal ook dezelfde weg moeten gaan en in zijn spoor treden. Hij vraagt van ons – zijn leerlingen vandaag – dat ook wij het kruis dat de liefde altijd meebrengt op te nemen.
De liefde is vanzelfsprekend de diepste vreugde in een mensenleven – maar echte liefde kan nooit zonder lijden. Hoe meer je van iemand houdt, hoe meer je ook gekwetst kan worden. En daarom zegt Jezus vandaag heel terecht: `Wie achter Mij aan wil komen, moet zichzelf vergeten, dagelijks zijn kruis opnemen en Mij volgen.’
Alleen zo kunnen we de volle vreugde, het volle Leven vinden.
GEKOMEN OM TE DIENEN
Hij was geen koningszoon
die opgeleid werd om gediend te worden.
Die zoon van een timmerman
had geleerd om zich te plooien
naar de nukken van het hout
en naar de grillen van de klanten.
Hij was geen Romeins staatsburger,
en Hij kon zich nergens op beroepen.
Die rechteloze Jood uit Galilea,
ver van het politieke forum en de publieke woordenkramerij,
had geleerd om zich te onderwerpen aan de bezetter.
Hij was geen priester
en Hij was ook geen wetgeleerde.
Hij kon niet terugvallen op enig voorrecht.
Die simpele leek had vlug doorzien
hoe mensen zich zo vaak
achter hun God durven verschuilen
om hun eigen belangen beter te behartigen.
Hij stond weigerachtig en argwanend
tegenover elke vorm van macht:
de macht van de tollenaar
en de macht van de opperpriester;
de macht van het geld
en de macht van de godsdienst.
Hij hield het bij de macht
van de geweldloosheid;
de macht van het offer
en de macht van het gebed.
Alleen op die manier
kon macht omgebogen worden
tot nederige, bereidwillige en vreugdevolle dienstbaarheid.
dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd overgeleverd,
een brood nam, het dankgebed sprak,
het brood in stukken brak en zei:
`Dit is mijn lichaam; het is voor jullie.
Blijf dit doen om Mij te gedenken.'
Na de maaltijd zei Hij zo ook van de beker:
`Deze beker is het nieuwe verbond door mijn bloed.
Blijf dit doen om Mij te gedenken,
telkens wanneer jullie eruit drinken.'
Telkens als u dus dit brood eet en uit de beker drinkt,
verkondigt u de dood van de Heer totdat Hij komt.
(uit de eerste brief aan de Korintiërs 11,23-26)
Vandaag vieren wij dat Jezus in tekenen van brood en wijn bij ons wil blijven. ‘Neemt en eet, dit is mijn lichaam’. Het zijn woorden van intens geloof, niet alleen voor een vrome eucharistie of een stille, intieme aanbidding. Het zijn vooral woorden van geloof die beleefd moeten worden in ons dagelijkse leven.
Als wij daar niet delen van onszelf, zijn het enkel loze woorden in de wind. Ons hele leven moet doordrongen worden door die woorden van Jezus: ‘Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt.’
Sacramentsdag is het feest van Jezus, die gegeven en gebroken wordt: Jezus is zich ten volle bewust van zijn zending en in volle overgave blikt hij vooruit op zijn lijden, zijn kruis, zijn gegevenheid tot het uiterste.
De oorsprong van dit feest ligt in de woorden van Jezus bij het Laatste Avondmaal. In die zwaar geladen sfeer van het laatste samenzijn werden zij voor het eerst uitgesproken. We kennen de feiten: Jezus nam wat brood, en brak het, en gaf een stuk aan elkeen. We kennen ook de woorden: ‘Dit is mijn Lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt’.
Toen Jezus deze woorden sprak, dacht hij aan de komende uren: ‘wat ik hier met dit brood doe – breken en delen – dat zal nu ook met mij gebeuren’. In een simpel gebaar toont Jezus: ‘Ik zal gemarteld worden en gekruisigd. Ik zal gegeven en gebroken worden totterdood. Want hiertoe ben ik in de wereld gekomen, niet zomaar, maar ‘opdat alle mensen leven zouden hebben, en wel leven in overvloed’.
Het gebroken brood zegt ons nog meer. Ook jullie zijn hiertoe geroepen. Als je ten einde toe mijn weg wil gaan, als je echt wil leven voor het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zal geen aardse roem je deel zijn. Wat de machten van het kwaad met Mij gaan doen, zal ook met jullie gebeuren. Dat vraag ik jullie: om ten einde toe mijn weg te gaan, gegeven en gebroken. Opdat ooit de gerechtigheid van God het moge halen op de machten van kwaad en onrecht, die zo welig tieren. Opdat mensen, die arm zijn, hier en elders, wereldwijd, leven mogen vinden in overvloed.
Zo is Sacramentsdag en eigenlijk elke eucharistie een bewogen herinnering aan wat toen gebeurd is. Maar er is meer: in elke eucharistie aanvaarden wij, in volle overgave, hoe schamel wij ook zijn, telkens opnieuw onze eigen roeping om zo te leven: Hem achterna. Desnoods gegeven en gebroken.
Er was eens een grote groep mensen bijeen gekomen
en toen riep Jezus zijn leerlingen bij zich en zei:
Met vijf zijn ze, de kinderen. Het oudste is zelf nog nauwelijks een kind. Vijftien jaar en al vier maand zwanger. Hun moeder is plots gestorven, dezelfde dag begraven al, zonder ceremonie en zonder tranen. Tranen zijn er elke dag en dus gewoon.
Vader is zoals de meeste vaders ver weg van huis, seizoenarbeider in de Mato Grosso. Van vader geen taal of teken meer. Er lopen vreemde geruchten in het dorp. De seizoenarbeiders van de Mato Grosso zouden niet betaald worden. Wie protesteert zou geruisloos verdwijnen. Overtrokken verzinsels van door armoede gepijnigde mensen of waarheid? Niemand durft het gerucht bevestigen .
De Mato Grosso is zo ver, duizenden kilometers. De mannen zijn al maanden weg en ach, er wordt ieder jaar wel weer een nieuw onheil voorspeld. Morgen zijn ze misschien al terug met een gevulde beurs. Morgen is alle leed allicht voorbij. Hoop, onzekerheid en twijfel zweven over het dorp.
Het huis waar moeder gestorven is durven de kinderen niet meer betreden. Daar hangt de dood. De dood heeft geen vriendelijk gezicht. Ook niet voor kinderen die door de miserie al gehard zijn. Ze wonen nu een huis verder, bij de grootouders, ook een armtierig kotje van blokken aangestampte aarde, die opeengestapeld zijn.
Zuster Velzi vermoedt dat de kinderen problemen hebben. De zuster werkt al achttien jaar in de parochie. Ze heeft het lastig door de aanhoudende droogte. Er is geen oogst dit jaar, alles verschroeid en opgedroogd. Velzi is verantwoordelijk voor de bedeling van de noodrantsoenen, die bestemd zijn voor de gemeenschap. Dat is een uiterst delicate opdracht . Er is meer honger dan voedsel.
Er wonen nu drie kinderen bij haar die geen familie meer hebben. Je kan die toch ook niet onder de blote hemel laten. Lieve kinderen: Moises, Ronaldo en Carmélia maar ontzettend druk. Moises vernielt de kleine tuin met zijn voetballende vrienden, Ronaldo laat overal troep slingeren en de ondeugende kleine Carmélia springt voortdurend op bedden en zetels. Geen minuut rust in huis met die troep. Zuster Velzi is ook geen dertig meer. Ze loopt in de zestig. Vandaar de vermoeide randen onder haar ogen.
Als we het huis van de grootouders naderen is het meteen duidelijk dat zuster Velzi zich niet vergist heeft. We horen geschreeuw. Grootmoeder weet geen raad met de vijf kinderen die ongevraagd binnen getuimeld zijn. Ze is wanhopig. Wat moet dit stokoude mens nog met vijf kinderen? En het oudste meisje in verwachting!
Klappen uitdelen en onophoudend schelden is haar manier van doen. Ze is nochtans van goede wil, grootmoeder, maar de last is haar werkelijk te zwaar. Bovendien is ze doodsbang dat de kinderen zich zouden bezeren.
Daar is wel reden toe met de diepe waterput naast het huis en het veld vol bladcactussen. De kinderen moeten maar de ganse dag binnen blijven. Grootvader vlucht naar zijn roça, teveel lawaai in huis, en hij heeft nog werk met de bonen. Maar er zijn geen bonen, het heeft niet geregend.
Grootmoeder is niet opgezet met ons bezoek. Alles goed? waagt Velzi voorzichtig, alles goed, mevrouw? Jazeker, alles goed zuster, godzijdank! De kinderen zijn luidop aan het wenen. Waarom ze wenen? Ach, die zijn immers nooit tevreden, zuster, ze zijn zo rotverwend geweest door hun moeder. Jezus Maria...
Er ontspint zich een moeilijk gesprek. Velzi wil weten hoe het met de kinderen gesteld is. Grootmoeder staat op haar eer en verzwijgt koppig de waarheid. Alles goed, godzijdank! Je laat nooit merken dat je arm bent. Armen beschermen hun eer, gelukkig maar! Hun eer is alles wat hun rest. Maar de kinderen zijn daar ook en die hebben dringend hulp nodig. Vragen en antwoorden lopen door een spanningsveld, grootmoeder mag niet vernederd worden maar de manifeste nood van de kinderen moet en zal gelenigd worden!
Of ze al gegeten hebben vandaag ? Jezus Maria, hun buikje spant van het voedsel. Van de wormen stelt Velzi vast. Ze hebben dus vandaag nog niets gegeten. Wanneer dan wel? Gisteren, wat bonen. Was er vlees bij de bonen? Jezus Maria, is de zuster dan op haar kop gevallen. We hebben hier toch geen koelkast, alleen een petroleumlamp! Hier in de roça is geen licht, geen elektriciteit, we kunnen geen vlees bewaren !
Hoeveel bonen zijn er nog in huis? Meer dan genoeg, zuster! Waar dan? Daar, zie maar zuster. In de hoek van het krot ligt een smerige zak met hooguit een kwart kilo bonen voor zeven mensen. Velzi haalt vier kilo bonen uit haar tas. Maar zuster, zoveel, ze zullen zich ziek eten! De bonen worden toch aanvaard. Voor de kinderen dan, want wij hoeven niets. Het protest is maar voor de eer. De kinderen geven geen krimp. Ze staren naar de grote kartonnen doos die Velzi bij heeft. Welke heerlijkheden zijn er daarin nog voor hen verborgen ?
Hebben ze nog genoeg kleren want het is winter? Jezus Maria, ziet de zuster dan niet dat ze kleren aanhebben. De kinderen hebben inderdaad wat vodden om hun lijf. Het jongste kindje niet, dat hoeft niet.
Het is nog maar acht maand en ik kan geen kleren meer wassen, reuma in de handen, Jezus Maria. Jamaar, het meisje van vijftien kan dat toch voor jou doen, mevrouw. Ze is toch al oud genoeg. Straks wordt ze moeder. Die daar, Jezus Maria , zulk een luie trien, die voert geen lap uit, alleen maar janken en klagen.
Er komen een hoop kleren uit de wondere doos van Velzi. Eén voor één mogen de kinderen passen. Dit voor overdag en dit voor de nacht als het koud wordt. Let op dat je geen griep krijgt want medicamenten zijn onbetaalbaar. Zwijgend trekken de kinderen de nieuwe kleertjes aan. Grootmoeder verzamelt de lorren. Die kunnen nog dienen voor het poetsen van de petroleumlamp.
De kinderen laten niets merken. Grootmoeder zou dat niet nemen. We hebben immers niets tekort en alles gaat goed Dat is het principe. Het meisje van vijf krijgt een fris jurkje aangepast. Het is direct een ander kind, een mooi kind met een open en blij gezicht. Als grootmoeder voorover buigt om de vodden op te rapen laat ze even haar vreugde blijken. Een sprongetje in de lucht en frivool met het jurkje zwaaien. Dankjewel en zoveel bloemetjes op het jurkje, rood en geel en blauw. De kleuren worden geteld. Bloemen hoeven we hier niet, gromt grootmoeder. Het kind verstijft. Wat staat haar straks te wachten als het bezoek verdwijnt...
Ongenadig gaat Velzi door met haar vragen. Het welzijn van de kinderen contra het eergevoel van de grootmoeder. Het lijkt wel een rekwisitoor. Waar slapen ze? Op de grond. Zijn er dekens, neen. Zijn er matrassen? Jezus Maria, matrassen, wat een gedacht ! Zijn er dan misschien strooien matten om op te slapen? Neen, ook niet. Gaan de kinderen naar school? Jezus Maria, waar is dat nu goed voor, hier in de roça leest niemand de gazet.
Hebben de kinderen al papieren, een geboorteacte? Jezus Maria, al die papieren? Die worden opgegeten door de muizen. Ik merk nu pas dat de muizen al een stuk van de kalender aan de wand verorberd hebben. ‘Banco do Bra…’ lees ik, de ‘sil’ van Brasil is in de maag van de muizen verdwenen. Ongewild moet ik lachen, het grootkapitaal opgeslokt door stomme muizen. De armoede wreekt zich op de verdrukker. Muizen, let toch op, vrouwke, muizen brengen dodelijke ziekten over op de kinderen. Onze muizen niet, die zijn immers ongevaarlijk, Jezus Maria.
Ja, wat moet grootmoeder dan wel doen. Muizen kan je niet temmen, ook niet met de Bank van Brazilië. Waardeloze opmerking, beseft Velzi nu ook.
Als de kinderen papieren hebben krijgen ze meer hulp , betoogt Velzi, dan kunnen ze naar school en daar mogen ze dan gratis eten, iedere middag. Dat is roos. Grootmoeder bedenkt zich en wil nu ook voor de papieren zorgen als de zuster maar even wil helpen.
Het is allemaal zo verwarrend, het plotse overlijden van haar dochter, de kinderen onverwacht in haar kleine huizeke en grootvader die maar naar zijn roça vlucht.
Wie helpt mij eigenlijk ?
Niemand, de buren hebben ook tekort en ik durf hen niets vragen. Als ik hen iets vraag zullen ze het welzeker niet weigeren maar dan hebben ze straks zelf tekort. We hebben allemaal honger, en toch … alles goed, godzijdank!
De weerstand breekt, grootmoeder geeft zich gewonnen. Tranen vloeien. Of de zuster niet wat zeep heeft, wat tandpasta, want ze is een proper mens. En tandenborstels voor de kinderen ook. En of de zuster binnen enkele dagen terug komt.. En de kinderen zullen geen slaag meer krijgen, beloofd, maar ik ben zo moe, zo moe, zuster. Jezus Maria!
Grootmoeder krijgt een warme knuffel. Ze is een Dame, een Mevrouw in al haar ellende. Of ik het huis mag zegenen. Zeker, Padre. We bidden heel lang, voor haar dochter die overleden is, voor de kinderen, voor het meisje dat in verwachting is, voor grootvader die naar zijn roça vlucht en voor grootmoeder, de Dame, en voor Onze Lieve Vrouw die zoveel miserie gekend heeft met haar Zoon Jezus maar ook onder het kruis bij Hem bleef staan. Heer zegen dit paleis, dit huis van aarde en houten palen, hou de dakpannen vast vooral als het onweert en dat het wat mag regenen voor de bonen van grootvader!
Vandaag vieren we het feest van de Heilige Drie-eenheid. Het is een moeilijk feest omdat het een poging is om verstaanbaar te maken wat nu eenmaal onverstaanbaar is: het diepste Wezen van God.
In het kruisje dat we maken verwijzen we naar dit diepste Wezen:
- we mogen God Vader noemen;
- Jezus, die op onze aarde leefde en leed, gemarteld en gedood werd, is niet alleen een mensenkind maar ook de Zoon van God
- En als Goede, Heilige Geest leeft God ook in ons en om ons heen.
Zusters en broeders,
gerechtvaardigd door het geloof
leven wij in vrede met God
door Jezus Christus onze Heer ...
En deze hoop wordt niet teleurgesteld,
want Gods liefde is in ons hart uitgestort
door de heilige Geest die ons werd geschonken.
(Brief aan de christenen van Rome 5,1 en 5)
---
In zijn afscheidsrede bij het Laatste Avondmaal
zei Jezus ook nog tot zijn leerlingen
Immers, alles wat de Vader heeft is ook van Mij;
daarom mag Ik zeggen
dat hetgeen de Heilige Geest jullie zal meedelen,
van Mij komt.
(Johannes 16,12 en 15)
IN DE NAAM VAN DE VADER,
DE ZOON EN DE HEILIGE GEEST …
Door wat wij meemaken in ons leven wordt het beeld van God en de voorstelling die wij van Hem maken, regelmatig bijgewerkt, aangepast en veranderd. Zo gebeurde het in de geschiedenis van de Kerk. Zo gebeurt het ook in onze persoonlijke geloofsgeschiedenis.
Op sommige dagen voelen wij in ons een warmte, een kracht, een enthousiasme, die al onze voornemens en projecten verjongt en vernieuwt. Dan is ons hart groot en gul. En wij zouden dan zo vele schone dingen willen doen. Op die dagen is het ons niet zo moeilijk God te erkennen als de LIEFDEGEESTdie leeft in ons hart.
Op andere momenten ervaren wij eerder een innerlijke stem die ons uitnodigt en oproept tot grotere inzet en dienstbaarheid, ook al weten wij dat het ons misschien moeite zal kosten. Wij voelen ons weer meegetrokken door één of ander woord uit het evangelie dat juist nu voor ons van toepassing lijkt en willen ons opnieuw inspannen om meer christelijk te gaan leven. Dan erkennen wij God eerder als de MENSENZOON, als de BROEDERdie met ons meegaat en ons de weg toont naar waarachtig leven.
Ofwel, weer op andere ogenblikken, ervaren wij dat wij wat zijn afgedwaald en dat een liefdevolle VADER ons draagt en terugroept naar het echte doel van ons leven. Hij maakt ons dankbaar voor de grenzeloze barmhartigheid waarmee Hij ons telkens nieuwe liefdeskansen geeft. Dan bidden wij eerder tot God de Vader die ons het leven biedt, die ons vergeeft en ons uiteindelijk opwacht.
Zo laat God, doorheen de wisselende omstandigheden in ieders leven de verschillende facetten van zijn mysterie ervaren: Hij is de Geest die ons verwarmt. Hij is de Zoon die ons uitnodigt. Hij is de Vader die ons draagt en vergeeft.
Maar vandaag stelt de Kerk ons voor die verschillende facetten van God samen te vieren: het mysterie van zijn Drie-eenheid. Wat wil dat zeggen? Eigenlijk heel eenvoudig: dat God gemeenschap is. Dat onze Liefde-God niet eenzaam leeft of alleen, niet opgesloten of in zichzelf gekeerd. Maar dat onze God integendeel een God is die zijn Liefde en zijn Leven meedeelt en doorgeeft. Liefde is altijd bezielde mededeelzaamheid. Door vandaag naar God zelf te kijken, leren wij dat ook ons leven pas écht leven is als het wordt geschonken en gegeven. Dat is de boodschap van het feest van vandaag: Wie niet deelt met anderen, leeft eigenlijk niet. Echt leven is liefde delen!
Hoe zouden wij ons God dan nog durven voorstellen als een onvermurwbare rechter, ergens op een hoge troon, die de mensen zou bespieden en bestraffen? God is veeleer een liefdevolle Vader die ons het kostbaarste meedeelt wat Hij heeft: de kans om zelf te beminnen.
Hoe zouden wij ons Jezus nog durven voorstellen als een degelijke moralist die ons enkele belangrijke, zij het strenge, levenswetten kwam voorschrijven of als één van de interessante filosofen van onze geschiedenis die ons een originele levensvisie bijbracht. Jezus is de Mensenzoon die ons menselijk leven met al zijn beperktheden volledig heeft gedeeld, tot in lijden en sterven toe, maar die wel al die menselijke ervaringen heeft gedragen met een dienstbare liefde die sterker is dan elke dood.
Hoe zouden wij ons de Heilige Geest nog durven voorstellen als een duif die, in een bundel lichtstralen, ergens hoog boven onze aarde zweeft? Gods Heilige Geest is de vindingrijke liefde die aan het mensenhart, dat ervoor open staat, wordt doorgegeven, die in ons een nieuw enthousiasme ontsteekt en ons tot concrete liefdedaden aanspoort om onze wereld van binnenuit gaandeweg te vernieuwen. Als wij het feest van de Heilige Drie-eenheid vieren dan vieren wij niet een moeilijk theologisch hersenspinsel over drie aparte Personen in Eén, maar veeleer die diep menselijke ervaring, die zo goddelijk is, nl. dat liefde altijd gemeenschap zoekt, mededeelzaam is en gedeeld wil worden.
Wij, christenen, die willen leven vanuit Gods volheid en vanuit zijn kracht, wij willen ons dan ook aansluiten bij zijn grondhouding: Echt leven is liefde delen, en dat niet alleen met woorden, maar vooral met daden telkens wanneer iemand beroep op ons doet, vandaag of morgen of de volgende dagen.
(Frans Mistiaen sj)
' T E E R S T E
‘t Eerste dat mij moeder vragen leerde, in lang verleden dagen, als ik hakkelde, ongeriefd nog van woorden, ‘t was, te gader bei mijn' handjes doende: "Vader, geeft me 'en kruisken, als ‘t u belieft!"
‘k Heb een kruiske dan gekregen, menig keer, en wierd geslegen op mijn' kake, zacht en zoet... Ach, ge zijt mij, bei te gader, afgestorven, moeder, vader, ‘t geen mij nu nog leedschap doet!
Maar, dat kruiske, ‘t is geschreven diep mij in den kop gebleven, teeken van mijn erfgebied: die den schedel mij aan scherven sloege, en hiete ‘t kruisken derven, nog en hadd' hij ‘t kruisken niet!
(Guido Gezelle)
---
Drievuldigheidszondag is zoveel als het naamfeest van God: één God, vele namen. De klassieke namen: één God in drie personen, een God die we noemen: Vader, Zoon en Geest.
Men zou ook kunnen zeggen: God in het verleden: de Vader, de Schepper die ons het leven gaf. God in het heden: de Zoon, God hier-en-nu, die zijn tent opslaat in ons midden. En God in de toekomst: de Geest die de komende dingen aankondigt en ons ten volle de waarheid brengt.
Vele namen…zoals de God boven mij (de Vader, de Heer van al wat bestaat), de God naast mij (Jezus, die onze broeder werd), en God in mij (de Geest die in ons woont). Maar het meest van al verbaast mij dat deze grote God zich met kleine mensen inlaat. ‘Wat is dan die mens dat Gij aan hem denkt?’ Hebt Gij niet gezegd: “Ik zal er zijn voor u?”
Gisteren naar Pintadas geweest. Vijftig kilometer over een aarden weg. Putten en bulten, zwaaien en zwieren in de jeep. Langs de weg massa’s ‘mandacarus’, grote cactussen die volop in de sertão groeien en veel droogte, stof, struiken die staan te sterven, gevolg van de grote droogte, hier en daar een koe of een ezel. Hoe kunnen er hier tienduizend mensen leven bijna zonder water.
Er is een project geweest van een Franse organisatie om honderden citernen te bouwen en een vijftal kleine stuwdammen om het water op te houden. Er werd zelfs een landbouwschool gebouwd voor een zestigtal leerlingen. Vanuit Frankrijk is er een delegatie komen opdagen om te vorderingen van de werken na te gaan. Ik moet een beetje tolk spelen want de Fransen kennen geen woord Portugees.
Het is indrukwekkend wat we zien. De mensen werken allemaal mee, gratis. Dat wordt hier ‘mutirão’ genoemd, samen gratis werken in dienst van de gemeenschap. Met weinig geld doet men hier wonderen. Naast de aarden stuwdam een veld bladcactussen of ‘palmas’. De bladeren van de bladcactus dienen als voedsel voor het vee. Zelfs bij maandenlange droogte blijven de cactussen groeien. Daar zit het geheim: als er geen gras meer is, eten de koeien cactusbladeren. Dus zelfs bij heel lange droogte kan men hier overleven.
We bezoeken een schooltje in de ‘roça’. De ‘roça’ dat is alles wat ergens verloren ligt buiten het dorp. Er zijn 36 leerlingen in de klas, de jongste is 6 en de oudste is 22 jaar. De juffrouw zelf is 18 jaar, een hele mooie juffrouw trouwens. Ze legt alles uit. Dit is onze klas, zegt ze. Waar vragen wij. Wel daar, zegt de juffrouw, en ze wijst naar een klein kotje. Boven het kotje hangt een uithangbord: ‘drink Antartica’, staat erop, dat is hier het bier.
Jamaar, dat is een bar waar ze rum en bier schenken. Juist, zegt de juffrouw, maar dat is alleen ‘s avonds, overdag is dat onze school, kom maar kijken. We gaan het caféschoolkotje binnen. Vuile muren en een toonbank vol flessen. De toonbank is de lessenaar van de juffrouw. Achter de toonbank een klein bord met bovenaan wat krijtstreepjes .
Dat stukje bovenaan mag ik niet uitvegen, zegt ze, want dat zijn streepjes van klanten die op de poef gedronken hebben, maar hieronder is nog plaats genoeg en daar mag ik wel op schrijven. De cafébaas kan niet tellen en trekt daarom lijntjes op het bord telkens een klant niet betaalt. Vijf lijntjes is een rood bankbriefje weet hij en zo drijft hij zijn handeltje.
Hoe geraken jullie met zesendertig in dat kotje? Simpel, lacht de juffrouw, ik ga eerst binnen en dan komen de kleintjes, die zitten op de schoot van de groteren, gewoon op de grond. Dan komen de tien stoelen voor de grootsten en dan zit ons caféschoolkotje stampvol. De les kan beginnen. We zingen het Onze Vader.
Er zijn zes schoolboeken voor gans de klas en iedere leerling mag van de juffrouw een balpen lenen. De oudste leerlingen krijgen een taak en gaan naar buiten om tussen de rotsen hun taken af te werken. Papier wordt langs alle kanten vol gekriebeld tot er nergens een plaatsje meer vrij is. Dan krijgen de kinderen een nieuw blad van de juffrouw. Schriften zijn er niet.
Na een tijdje is het caféschoolkotje weer leeg en zit iedereen buiten te werken, gewoon op de grond ergens waar wat schaduw te vinden is is. De juffrouw kan nu ook terug buiten en gaat overal rond waar de leerlingen in groepjes zitten te werken. Ja, ze weet verschrikkelijk veel, onze juf, knikken de volwassen kinderen.
Tegen de middag houden we even op, dan eten we allemaal een broodje en spelen of zingen we wat. We hebben hier wel geen toilet, dat is nogal ambetant. Het water komt toe in een kleine ton, alle dagen vers, want anders raakt het door bacteriën besmet. Het bier en de rum laten we staan, dat is voor de activiteiten die zich na zonsondergang ontwikkelen...
Ja, zo gaat dat hier, grote meneren uit Frankrijk. Het caféschoolkotje staat midden in de roça, nergens een huis te bespeuren. De kinderen stappen uren te voet om het schooltje te bereiken. De juffrouw vertrekt iedere morgen om zeven uur vanuit het centrum van Pintadas.
Met wat geluk kan ze soms meerijden met een ezelskarretje of met de tankwagen, die overal rondrijdt om de cisternen met water te vullen. Tegen 9 uur is ze gewoonlijk bij het caféschoolkotje. ‘s Avonds dezelfde weg terug, rond zes uur net voor het donker wordt, is ze weer thuis.
Wat verdient de juffrouw, 3 tot 4 real per dag. Ter vergelijking: een kg bonen kost nu 3 real, het is dus werken voor spek en bonen zoals we in Vlaanderen zeggen. Alleen is het hier alleen voor de bonen want het spek is er niet bij.
We staan paf, pafferdepaf ... de Franse delegatie en de Belgische Padre. We zijn er stil van. Wat ontroert het meest, het enthousiasme van de schooljuffrouw of de vrolijkheid van de kinderen.
Opeens willen we rap weg, het is ons teveel, we zijn geraakt tot het diepste van wat geraakt kan worden. We geven de juffrouw een dikke knuffel of abraço en we zwaaien naar de kinderen terwijl we met de jeep doorrijden. Ze zingen ons na.
Wat verder moeten we even stilstaan om te bekomen van onze emoties. Het is stil in de jeep. We horen elkaar denken. Ze vliegen naar de maan, ja, en de gazetten staan er vol van maar wat die schooljuffrouw van 18 jaar doet ... daar is al de rest maar gortepap bij, de competoeters en de emailders en alles wat wij verder zo verschrikkelijk belangrijk vinden.
‘s Avonds dragen we de mis op voor de schooljuffrouw en de 36 volwassen kinderen. Plots ontdekken we dat we niet eens weten hoe de moedige schooljuffrouw heet. We zijn er een beetje beschaamd om. Laten we haar dan maar ‘Milagrosa‘ noemen, Mirakelmeisje, denk ik luidop. En we bidden voor Milagrosa en haar wonder caféschoolkotje ...
Iets over mijn grote vriend Paulinho (spreek uit: Paulienjo). Ik zie hem iedere morgen in het portaal van de kerk als ik de mis kom opdragen. Paulinho is al een handjevol jaren, springt op en neer en is de vrolijkste jongen die ik ooit heb gezien. Hij is helemaal zwart en heeft een hoofd vol vragen.
Hij moet altijd iets weten, waar ik woon, wat ik eet en of er in mijn land, ook jongetjes zijn die al een handvol zijn. Telkens steekt hij dan zijn hand omhoog met breed uitgespreide vingers, ik ben al zo … vijf jaar. Geen bébé meer....
Op een morgen komt hij naast mij zitten. Ik zie het, hij heeft een brandende vraag die hij niet goed durft te stellen. Hij is al een paar dagen veel stiller als hij mij opwacht. Hij loert naar mijn voeten. Die zijn goed te zien want we dragen alleen slippers met een touwtje – ‘chinelos’ noemen ze dat hier – geen gesloten schoenen, geen kousen ook. Het gebeurt ook al eens dat we gewoon op onze blote voeten rondlopen als het te warm is.
Paulinho is een snugger ventje dat altijd een middel vindt om zijn doel te bereiken. Padre, zegt hij, kijk eens naar boven daar, kijk ... kijk ... het beeld van Sint Antonius, daarzie ... hoe mooi! Ik voel het, hij wil mij een loer draaien. Ik stap mee in zijn spel en kijk heel lang en heel nadrukkelijk naar boven. Ondertussen hou ik hem ook in de gaten .
En wat ik dacht, gebeurt, het zijn mijn voeten die hem interesseren. Hij kruipt op zijn knieën en foefelt wat aan mijn broekspijpen. Dan nijpt hij in mijn vel, eerst voorzichtig maar dan heel hard. Het doet pijn maar ik laat niets merken. Dan komt zijn vraag. ‘wat is me dat ???’ ‘Ja ik ben wit.’
Nietes zegt Paulinho, als ik nijp word je rood en blauw. Hij heeft verdorie zo hard genepen dat ik een blauwe plek heb. Zijn ogen staan wijdopen van verbazing, hoe kan dat? En ben je helemaal zo? Voor hem totaal onverklaarbaar. Hoe kan je zo wit zijn en dan zo rood en zo blauw uitslaan? Een groot mysterie.
Zijn onderzoek gaat verder, hij legt zijn arm naast mijn voet om de kleuren te vergelijken. Hij nijpt in zijn eigen arm maar die blijft gewoon zwart. Bij hem verandert er niets. Hij schudt met zijn kroezelkop, wat is dat voor iets raars ...
Ineens is hij weg, heel triest. Ik hoor hem voorzichtig fluisteren in de sacristie tegen onze kosteres: ‘het is verschrikkelijk, Padre Francisco is héél, héél lelijk en hij verandert van kleur ook'. Hoe moet dat verder? Er moet iets gebeuren want anders vergaat de wereld. Hij is echt helemaal in de war van zijn verschrikkelijke ontdekking.
Ik kan het ventje zo niet naar huis laten gaan. Hij heeft trouwens geen thuis meer, hij woont bij zijn grootmoeder. Grootmoeder veegt iedere morgen het plein voor de kerk. Het is een klein vrouwtje dat bijna helemaal onder haar strooien hoed verdwijnt. Grootmoeder heeft ook in de gaten dat er iets mis is met Paulinho. Hij springt niet meer rond en dat is voor hem niet normaal.
Ze komt naderbij. Wat is er gebeurd. En weerom fluistert Paulinho: het is Padre Francisco, hij is wit en rood en blauw en dat is héééél erg. Grootmoeder lacht zich dubbel. Maar Paulinho is nog niet overtuigd. Goed dan, het zal wel niet zo erg zijn als grootmoe het ook niet erg vindt. Hij verdwijnt maar blijft toch erg zwijgzaam.
‘s Anderendaags is hij daar weer en het is weer de gewone Paulinho die lacht en springt als een veertje. Hei, roept hij, ik weet nu alles: er zijn zwarte mensen en witte mensen maar ook rooie en gele en blauwe en groene en alle kleuren en die zijn allemaal dik in orde. Grootmoeder heeft hem alles uitgelegd, de kleur van ons vel is van geen tel. Die gele, blauwe en groene mensen heeft hij er zelf bij uitgevonden om zeker te zijn dat het allemaal wel geen belang heeft.
En, zegt hij, je kan ook heel oud worden en dan komen er vanzelf heel veel rimpels in je vel zoals bij mijn moemoe en dat is ook niet erg want mijn moemoe is een héééérlijk mens. Weg is hij als een pijl uit een boog. Hij komt nog vlug even terug, heel schichtig ... en jij bent toch niet zo héééél lelijk, alleen maar een heel klein beetje ...
Pinksteren, het feest van de Heilige Geest, de Trooster en Helper, zoals Hij door Jezus zelf benoemd werd. Het feest ook van de vruchten van de Geest, die warme gaven, die het leven zo mooi maken, EN het feest van het enthousiasme, zoals de eerste vrienden van Jezus omgevormd werden van schichtige angsthazen tot geestdriftige getuigen van zijn Blijde Boodschap … Zij hadden zich, na de tragische gebeurtenissen van die dramatische vrijdag toen Jezus gemarteld en gekruisigd werd, verschanst – vensters en deuren gesloten … en nu, door de komst van Goede, Heilige Geest van God, durven zij hun ‘bunker’ verlaten.
Toen de dag van Pinksteren aanbrak,
waren zij allen op één plaats bijeen.
Plotseling kwam er uit de hemel een geraas
alsof er een hevige wind opstak,
en het vulde heel het huis waar zij waren.
Er verschenen hun vurige tongen, die zich verspreidden
en zich op ieder van hen neerzetten.
Zij raakten allen vol van heilige Geest
en begonnen te spreken in vreemde talen,
zoals de Geest hun ingaf.
(Handelingen 2,1-4)
---
Tijdens zijn afscheidswoordje bij het Laatste Avondmaal
zei Jezus tot zijn leerlingen:
Als jullie Mij liefhebben,
zul je ter harte nemen wat Ik jullie opdraag.
En Ik zal de Vader vragen
jullie een andere Helper te geven,
die voor altijd bij jullie zal zijn.
(Johannes 14,15-6)
WIE OF WAT DE HEILIGE GEEST IS?
KIJK OM JE HEEN!
Twee weken geleden sprak Jezus in het evangelie ook al bemoedigende woorden tot ons: ook al gaat Hij weg, toch blijft Hij bij ons op drie wijzen: door de Boodschap die Hij ons gebracht heeft, door de vrede die Hij ons geeft en door de Helper, de Heilige Geest, die de Vader zal zenden. Vandaag gaan we nog even verder over die Heilige Geest.
Wie of wat de heilige Geest is, is moeilijk te zeggen. Een geest kan je trouwens zo moeilijk vastpakken. Maar je ziet het wel aan mensen waar iets van uitgaat: wat ze zeggen, is gemeend; wat ze doen, is echt. Ze stralen iets uit dat met die Geest heeft te maken; warmte, goedheid, vrede, geduld, begrip, aandacht voor de minsten ...
Ook al zijn er velen wiens levenspad niet over rozen loopt, toch gaat er een kracht van hen uit waar je zelf beter van wordt. Ze zijn 'geestige' mensen.
Geestige mensen tonen vaak met weinig woorden hoe de Heilige Geest vandaag aan het werk is.
(geïnspireerd op Carlos Desoete)
Die mooie woorden, waarden en deugden wens ik u weer van harte toe op dit feest van Pinksteren, deze zalige hoogdag van de Goede Heilige Geest.
De komende weken zal regelmatig een verhaal verschijnen dat geschreven werd door mijn vriend Frans Verhelle, die nu al ruim 21 jaar als missionaris werkzaam is in het Noordoosten van Brazilië, de Nordeste, zoals ginder en ook wel eens hier gezegd wordt. Van bij het begin moeten we weten dat de Nordeste toch wel de armste streek van Brazilië is … ook al blijven er – gezien de enorme ongelijkheid van vermogens en inkomens – in deze regio onvoorstelbare verschillen bestaan, als gevolg van een politiek en economisch systeem dat vaak nog ultra-liberaal is. De recent verkozen president Bolsonaro is een uitgesproken voorstander van zulk doorgedreven liberalisme, dat eigenlijk meer thuishoort in de 19de dan in de 21ste eeuw. Bolsonaro, die ook wel de Trump van de tropen genoemd wordt, schrikt er niet voor terug om bij tijd en wijle bijzonder brutale en choquerende uitspraken te doen. ‘What’s in a name?’ Laten we het hier beperkt houden tot één voorbeeld. Tijdens de campagne vóór de verkiezingen zei hij onder meer dat ze er in de Nordeste beter aan zouden doen om hooi te leren eten! Inderdaad, een manier van spreken die ons laat verstaan hoe hij aan zijn ‘koosnaampje’ van Trump der tropen geraakt is! Vandaag laten we Frans zichzelf voorstellen.
Beste vrienden,
Ik verblijf nu al twintig jaar in Bahia – Brazilië. Nu en dan heb ik wat geschreven voor mijn vrienden in België. Ondertussen ben ik ook 76 geworden en ben ik 50 jaar priester. Ik heb steeds veel tijd besteed aan personen met beperkingen, 35 jaar in België en 20 jaar in Brazilië.
Ik heb tien verhalen geschreven over kinderen in onze streek, echt en waar gebeurd. ‘Biechtewaar’ zeggen ze in mijn streektaal. Het tiende verhaal is een verzinsel. Het is het verhaal over de tien kleine negertjes. En toch is het ook echt gebeurd maar alleen een beetje anders.
Let even op. Wie gevoelig is voor racisme moet begrijpen dat het woord ‘neger’ (‘negro’ in het Portugees) hier geen negatieve bijklank heeft. ‘Preto’ daarentegen (dat letterlijk ‘zwart’ betekent) wordt hier niet getolereerd. Vertel hier dus niet aan een neger dat hij zwart is want daar komt heibel van. In Brazilië zijn er – in het taalgebruik – geen zwarten maar wel veel negers. Wel zitten de kerken hier op zondag nog zwart van het volk in alle betekenissen van het woord!
‘Kinderen uit de sertaõ’ gaat natuurlijk over de sertão. De sertão is een bijzondere biotoop in het Noordoosten van Brazilië met een eigen volkscultuur, de ‘Cultura Sertaneja’ de cultuur, ook wel de leef- en denkgewoonten van de sertão.. Het is een semi-aride streek met soms veel regens maar ook periodes van droogte die jaren kunnen aanhouden. Als het regent is de sertão zeer groen met veel gras en bloemen. Bij aanhoudende droogte is alles droog en sterft het vee van honger en dorst. De sertão lijkt dan wel een woestijn. Water is de grootste bekommernis van de sertanejos, de bewoners van de sertão.
De centrale figuur in de sertão is de ‘vaqueiro’, die met het vee meetrekt (het woord is afgeleid van ‘vaca’, Portugees voor ‘koe’). De begroeiing bestaat uit lage doornige struiken en bomen die een lange droogte kunnen doorstaan, de caatinga! Daarom beschermen de vaqueiros zich met een zware lederen kledij en een bolrond lederen hoofdeksel die als helm dient. https://pt.wikipedia.org/wiki/Vaqueiro
Ik publiceer ook een nieuwsbrief over ons project voor personen met beperkingen. Wil je die ontvangen laat het dan weten langs mijn email. Deze teksten mogen vrij verspreid worden maar laat dan iets weten als je die kopieert en wil de bron vermelden.
En beloofd, biechtewaar: volgende keer is er een verhaaltje!
Ik hoor vanavond verre schepen fluiten En, even hopend, schoon ik niets verwacht, Druk ik mijn hoofd tegen de kille ruiten En zie de haven in de blauwe nacht.
Vertrouwd geluid, ik hoorde u reeds als kind, Soms midden in de nacht, maar meestal tegen De avond bij het opgaan van de wind, Als moeder zei: 'wij krijgen zeker regen'.
Toen dacht ik reeds aan dezen die vertrekken Ver van het huis en het misprezen land, De begenadigden, de zachte gekken Die zullen zoeken naar een vaderland.
En in mijn dromen voer ik met hen mee. Ofschoon geboren in een buurt der haven, Bereikte ik nooit de oever van de zee, Laat staan Tananarive of Tamatave.
Het kind dat aan zijn lot nooit gans kon wennen En door de droom nog voortleeft in de man, Weet nu dat een klein stukje heide en dennen Alles bevat wat de aarde geven kan.
Maar soms, al ben ik bitter en gehard Door 't leven, overstroomt een niet te stuiten Vloed van verlangens mijn onwillig hart Als in de nacht de verre schepen fluiten.
Vandaag keren we eens te meer naar de ontroering van het Laatste Avondmaal. Zeer bewogen en vol emotie bidt Jezus voor zijn vrienden.
Hij bidt ook voor ons en allen, die later – zelfs vele eeuwen later – door hun woord en leven, in Hem zullen geloven, van Hem zullen getuigen, als de bron van hun diepste Vreugde, de vervulling van hun diepste hunkering, het Eerste en het Laatste Woord over hun Leven.
Daarom ook die zo innige bede: ‘Kom, Heer Jezus, kom’
Ik, Johannes, hoorde een stem, die tot mij sprak:
`Zie, Ik kom spoedig,
en mijn loon breng Ik mee,
om ieder te vergelden naar zijn daden.
Ik ben de alfa en de omega,
de eerste en de laatste,
de oorsprong en het einde.
Laat wie het hoort, zeggen: `
Kom!’ Wie dorst heeft kome.
Wie wil, neme het water dat leven geeft, voor niets.
Hij die dit alles waarborgt, zegt:
`Ja, Ik kom spoedig.’ Amen.
Kom, Heer Jezus!
(Apokalyps 22,12-13.17.20)
---
Rechtvaardige Vader,
de wereld kent u niet,
maar ik ken u,
en zij weten dat u mij hebt gezonden.
Ik heb hun uw naam bekendgemaakt
en dat zal ik blijven doen,
zodat de liefde waarmee u mij liefhad
in hen zal zijn en ik in hen.’
(Johannes 17,20-26)
‘KOM, HEER JEZUS, KOM!’
Halfweg tussen Hemelvaart en Pinksteren, het is de tussentijd van de afwezigheid van Jezus, de tijd van groot gemis en intens verlangen. Elk jaar beleven wij die tijd opnieuw: dezelfde stemming wordt in ons wakker gemaakt. ‘Kom, Heer Jezus, kom!’, de woorden, die we hoorden aan het einde van de eerste lezing. Het zijn de laatste woorden uit het boek van de Openbaring, zelf het laatste boek van de Schrift. In deze tussentijd leven wij ons leven.
‘Kom, Heer Jezus, kom!’, het was – toen al – een onnoemelijk verlangen, dat nooit tot rust kan komen, zonder het weerzien van de meest Geliefde. Zo raak hadden de leerlingen het al gezegd, op de weg naar Emmaüs, toen zij aan hun vreemde reisgezel vertelden wat er tevoren in Jeruzalem gebeurd was: ‘En wij die gehoopt hadden …’
‘En wij die gehoopt hadden …’ Voor hoeveel mensen in hoeveel eeuwen was het de uitdrukking van de diepste hunkering, die hier niet te vervullen is. Voor hoeveel mensen in hoeveel eeuwen was het al het heimwee dat ons altijd voortdrijft, rusteloze zoekers als wij zijn. ‘Onrustig blijft ons hart, tot het zijn rust vindt in U’: schreef de H. Augustinus over die eeuwige onrust.
Wij, mensen, zijn onvervuld en onaf … we zullen hier ook altijd onaf en onvervuld zijn, nooit geheel tot rust gekomen. Altijd jaagt die onvolkomenheid ons voort. De honger in ons hart blijft altijd honger, de dorst naar leven blijft onlesbaar. Altijd lokt er een einder, die verder ligt. Altijd wenkt er een verwachting, die méér inhoudt. De hemel, zeggen wij, omdat we geen beter woord hebben. Maar die hemel is geen land of zee, het is die haven, waar we eindelijk thuiskomen. Waar elke hunkering, heel diep in ons, gestild wordt in Gods liefdevolle tederheid.
‘Kom, Heer Jezus, kom’. Laat ons iets proeven van die volkomen rust, waar wij zo naar uitzien en waar wij voorgoed geborgen zullen zijn bij onze God, de Eeuwige, de Almachtige, de Algoede naar wie wij altijd op zoek en op weg zijn: de Heer van tijd en eeuwigheid, die ook onze meest Geliefde wilde zijn.
Wanneer Gij komt, ’t kan heden zijn, ’t kan etenstijd met allen zijn, ’t beloofde land, ’t verwacht festijn, ’t kan vreugde zijn of aardse pijn.
Wanneer Gij komt, ’t kan morgen zijn, ’t kan dageraad of avond zijn, de goede Herder kan het zijn, de Man met balsem, brood en wijn.
Wanneer Gij komt, ’t kan middag zijn, door ’t kruispunt loopt de dwarse lijn, met vuur gezuiverd staan wij rein, ’t kan ’t heerlijk uur der liefde zijn.
Wanneer Gij komt, nacht kan het zijn, ’t kan donkerheid vol tranen zijn, of, vallen wij uit ’t ijdel schrijn, ’t kan ’t laatste woord voor ’t sterven zijn.
Wanneer Gij komt, ’t kan eeuwig zijn, Uw lichaam kan zo glanzend zijn, ’t kan Pasen in de bloesems zijn, Gij kunt voorgoed gekomen zijn.
Hij zit elke week preken te maken, Die de gemeente Zondags komt horen. Hij moet dopen als er wordt geboren En in het sterfhuis een zucht gaan slaken.
Daartussen ligt een lange reeks van jaren, Waarin men tot hem zegt: u kunt mooi praten. U moet de kerk midden in het dorp laten. Daar zijn we altijd wèl bij gevaren.
Hij moet het volk brengen onder Gods tucht. Als er geen wolkje is aan de lucht, Spreekt hij van storm en donderbuien.
Hij brengt de vrede die in Christus is. Maar met een lach waarin iets listigs is, Denken ze: laat die klok maar luien.
De eerste christenen stamden allemaal uit de Joodse traditie en onderhielden spontaan de voorschriften van de Joodse wet. Wanneer later ook niet-Joden zich bekeren, rijst een nieuwe vraag: moeten deze mensen ook die vele Joodse wetten onderhouden? De meningen verschillen en meteen ontstaat een eerste groot conflict in de nog jonge Kerk.
De oplossing vinden we eigenlijk in de mooie woorden van Jezus bij het laatste Avondmaal, die we vorige week lazen: ‘Kindertjes, een nieuw gebod geef ik jullie, ik wijs jullie een andere manier van leven aan. Jullie moeten elkaar liefhebben. Evenzeer als Ik jullie heb liefgehad, moeten ook jullie van elkaar houden.
Vandaag blijven we in dezelfde context. Op die laatste avond voor zijn lijden – vlak voor zijn kruisdood dus – neemt Jezus afscheid van zijn leerlingen. In zijn afscheidswoord reikt Hij drie hulpmiddelen aan waarmee zij – en dus ook wij – vertrouwvol naar de toekomst kunnen uitzien.
‘Ook al ga Ik heen, toch blijf Ik bij jullie op verschillende manieren: door de Boodschap die Ik jullie heb meegedeeld en die jullie gaan doorgeven; daarnaast ook door mijn vrede die Ik neerleg in jullie hart, maar het meest nog door de Helper die mijn Vader jullie zal schenken, de heilige Geest.’
Uitermate bemoedigende en troostende woorden van Jezus die steun geven als we ervoor openstaan!
In die dagen
kwamen enkele Joodse christenen naar Antiochië.
Ze zeiden tegen de gelovigen daar:
‘Jullie moeten je laten besnijden.
Dat staat in de wet van Mozes.
Anders kunnen jullie niet gered worden.’
Maar Paulus was het daar helemaal niet mee eens.
En er ontstond een felle discussie
met die Joodse christenen.
(Handelingen 15,1-2)
Dat is het wat Ik jullie te zeggen had,
nu Ik nog bij jullie ben.
De helper
die de Vader jullie in mijn naam zal zenden,
zijn heilige Geest,
zal jullie verder in alles onderrichten:
Hij zal jullie alles laten begrijpen
wat Ik jullie gezegd heb.
(Johannes 14,25-26)
‘DE HELPER, DIE IK ZAL ZENDEN’
In de eerste lezing werd er verhaald over een belangrijk conflict, zeg maar een grote verdeeldheid of ruzie in de vroege groep van gelovigen. De hoofdfiguren zijn grote namen ook, de allereerste volgelingen van Jezus…en toch liep het plots helemaal verkeerd, gedurende een lange tijd zelfs.
Het gaat hier om een verhaal van lang geleden, maar evenzeer is het een verhaal van vandaag. Ook nu nog kunnen wij soms hard zijn voor elkaar op grond van kleine of grotere verschillen, die tussen ons bestaan. We vormen ons gemakkelijk een bepaald beeld over goed en kwaad, over goede mensen en slechte mensen…en meestal komt dat beeld overeen met onze eigen zienswijze en manier van leven.
In de vroegste kerk al waren er mensen, die hun mening wilden opdringen, een mening, die overigens verstaanbaar was, maar daarom nog niet moest verplicht worden. Er waren ook mensen, die om begrijpelijke redenen, een andere levenswijze voorstonden. En er waren mensen, die slechts met veel moeite een andere mening konden aanvaarden. Ook toen, waren er dus mensen, die veel met elkaar gemeen hadden en deelden, en die toch dreigden elkaar te verliezen en uiteen te vallen. We zien het ook vandaag nog gebeuren: mensen die veel gemeen hebben met elkaar, die het goed bedoelen ook en die het soms toch moeilijk hebben om met elkaar in vrede te leven of elkaar te verdragen.
Het is toen niet tot een definitieve breuk gekomen, al hebben zij het jarenlang moeilijk gehad met elkaar. Ze hebben elkaar weergevonden, en de dreigende breuk groeide zelfs uit tot een diepere eenheid, en een hulpmiddel om beter te onderscheiden waar het echt op aan kwam: het geloof in de verrijzenis van Jezus, en het vertrouwen in de boodschap van redding en bevrijding, die van Hem uitging. Daarom bleven ze met elkaar van gedachten wisselen, en ze geloofden ook dat de Heilige Geest op een verschillende wijze in elk van hen woonde en aan het werk was. Zo hielp hun tijdelijk verdeeldheid hen om, na verloop van tijd, beter in te zien waar het echt op aankomt, en wat echt belangrijk is.
Hierin kunnen wij hen navolgen: in openheid en verdraagzaamheid, en ook wel in ge-hoor-zaam-heid aan de Geest, in de bereidheid om gehoor te geven aan wat de Geest ons zegt. Dat geeft ons natuurlijk niet het recht om de kern van Jezus’ boodschap te verdoezelen of te omzeilen. Ook vandaag blijft voor ons diezelfde kern vooropstaan, en dat is wezenlijk een geloof in verrijzenis of opstanding, tot een nieuwe volheid van leven door de liefde. Daar kan geen iota of haakje aan veranderd worden. Het is ook dat geloof dat de Heilige Geest in ons opwekt, als Helper en Trooster, zoals Hij door Jezus zelf genoemd wordt, in die ontroerende woorden bij het Laatste Avondmaal.
Als die Heilige Geest in ons woont, zal ook de vrede, die Jezus ons herhaaldelijk beloofd heeft, ons deel worden. Want, zegt Paulus ergens heel mooi: ‘de vrucht van de Geest, is liefde, vreugde, vrede…’
Toen ik veertig werd, gaf ik toe aan een langer en diep gevoeld verlangen. Ik ging God een serieuze plek geven in mijn leven. Had ik dat daarvoor dan niet gedaan? Als je kijkt naar mijn uiterlijke leven: ja, zeker wel. Ik groeide op in een predikantsgezin en bezocht (behalve in mijn puberteit) elke zondag de kerk, ik ging met een kleine omweg theologie studeren en werd gemeentepredikant. Dat alles geeft toch de indruk dat mijn leven, in ieder geval voor een groot deel, om God draaide. Toch voelde het niet zo. Innerlijk was het namelijk een compleet ander verhaal.
Wie was er vooral aan het woord in mijzelf? Na ruim een jaar als gemeentepredikant gewerkt te hebben, constateerde de huisarts een depressie. Vanaf die periode, dankzij de depressie en dankzij de begeleiding van onder anderen een kundig psychiater, begon ik stukje bij beetje te zien hoeveel stemmen er in mij om aandacht vroegen. Een strenge ethische stem, een zogenaamd realistische stem, de stem van geld en goed, mijn eigen trots, mijn zucht naar goedkeuring, mijn angst om uitgelachen te worden – het was één grote kakofonie. Mocht God al tot mij of in mij spreken, dan zou ik hem nooit hebben verstaan. Dat er af en toe iets van hem doorbrak in mijn bestaan mag met recht een wonder heten.
Ik begon steeds meer in te zien dat alles wat met God te maken had in mijn uiterlijke bestaan, dat dat om God léék te gaan, maar dat het eigenlijk ging om godsdienst en kerk. Het ging erom de gemeente tevreden te houden en mensen alsjeblieft bij de kerk te houden. Het ging erom wat wél en wat niet binnen de lijntjes van de theologie paste. Terwijl ik altijd een ruimtezoeker ben geweest, liet ik me wat geloof betreft inperken door wat wel en niet ‘mocht’ – van DE kerk, van HET geloof, van DE theologie. Dát wilde ik niet meer. Ik wilde God. God zélf. Het werd tijd om hem te bevrijden van zijn etiketten, van alles wat er op hem geplakt was – ook door mij.
Welke vorm dat moest krijgen, het ernst maken met God in mijn leven, dat wist ik niet precies. Maar ik had wel het idee dat het goed was om te beginnen met mediteren. De stilte zoeken. Al die innerlijke stemmen tot rust laten komen, laten bezinken. En dan maar zien wat daaronder lag. Op een goede dag ging ik, nadat ik de kinderen naar school gebracht had, op een meditatiebankje zitten en sindsdien doe ik dat elke schooldag.
Er gebeurde van alles op dat bankje. In het begin was het één grote hel. Wat een herrie! Wat een verwarring! Was ik dat allemaal? Waar bleef die verlangde en gezochte stilte? Waar bleven de rust en de innerlijke vrede? Het leek alsof ik terecht was gekomen in een grote fabriekshal, waarin een onduidelijk product gemaakt wordt op vooral veel transportbanden die onoverzichtelijke routes volgen, met gedreun van machines, gehamer en gebonk, gekras en gedoe en veel, heel veel mensen die door elkaar heen lopen. Heel langzamerhand werd dat minder. En soms kreeg ik zelfs de indruk dat het stof ging liggen. Gaandeweg leerde ik steeds beter onderscheiden welke stemmen daar in mij spraken. En heel langzaam kwam er ruimte voor iets anders. Voor Iets Anders.
Een grote innerlijke ommekeer volgde. Niet met trompetgeschal en licht uit de hemel, maar hand over hand. Ik had mezelf altijd ervaren als een fysiek wezen. Wel met een geest en/of een ziel, uiteraard. Maar in de stilte ontdekte ik dat er in mij een kern huist, die ik niet gemaakt heb, die niet van mij, van mijn schepsel-zijn afkomstig is, maar van elders – en dat die kern toch méér Marga is dan die geschapenheid die ik tot dan toe als Marga ervoer. Dat zette een zeer grote ommekeer in gang, met vergaande gevolgen. Waar ik mezelf vroeger ervoer als afgescheiden van andere mensen, zie ik nu steeds meer de fundamentele eenheid. Waar ik vroeger bang was om mijn eigenheid te verliezen, denk ik nu: hoe minder ik, hoe meer ruimte voor God in mij. En hoe meer ik mijn oude zelf verlies, hoe meer Marga ik me voel. Ik kom steeds meer thuis.