Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
10-06-2019
VERHALEN UIT DE SERTÃO
TIEN VERHALEN
OVER KINDEREN UIT DE SERTÃO 2
PAULINHO
Iets over mijn grote vriend Paulinho (spreek uit: Paulienjo). Ik zie hem iedere morgen in het portaal van de kerk als ik de mis kom opdragen. Paulinho is al een handjevol jaren, springt op en neer en is de vrolijkste jongen die ik ooit heb gezien. Hij is helemaal zwart en heeft een hoofd vol vragen.
Hij moet altijd iets weten, waar ik woon, wat ik eet en of er in mijn land, ook jongetjes zijn die al een handvol zijn. Telkens steekt hij dan zijn hand omhoog met breed uitgespreide vingers, ik ben al zo … vijf jaar. Geen bébé meer....
Op een morgen komt hij naast mij zitten. Ik zie het, hij heeft een brandende vraag die hij niet goed durft te stellen. Hij is al een paar dagen veel stiller als hij mij opwacht. Hij loert naar mijn voeten. Die zijn goed te zien want we dragen alleen slippers met een touwtje – ‘chinelos’ noemen ze dat hier – geen gesloten schoenen, geen kousen ook. Het gebeurt ook al eens dat we gewoon op onze blote voeten rondlopen als het te warm is.
Paulinho is een snugger ventje dat altijd een middel vindt om zijn doel te bereiken. Padre, zegt hij, kijk eens naar boven daar, kijk ... kijk ... het beeld van Sint Antonius, daarzie ... hoe mooi! Ik voel het, hij wil mij een loer draaien. Ik stap mee in zijn spel en kijk heel lang en heel nadrukkelijk naar boven. Ondertussen hou ik hem ook in de gaten .
En wat ik dacht, gebeurt, het zijn mijn voeten die hem interesseren. Hij kruipt op zijn knieën en foefelt wat aan mijn broekspijpen. Dan nijpt hij in mijn vel, eerst voorzichtig maar dan heel hard. Het doet pijn maar ik laat niets merken. Dan komt zijn vraag. ‘wat is me dat ???’ ‘Ja ik ben wit.’
Nietes zegt Paulinho, als ik nijp word je rood en blauw. Hij heeft verdorie zo hard genepen dat ik een blauwe plek heb. Zijn ogen staan wijdopen van verbazing, hoe kan dat? En ben je helemaal zo? Voor hem totaal onverklaarbaar. Hoe kan je zo wit zijn en dan zo rood en zo blauw uitslaan? Een groot mysterie.
Zijn onderzoek gaat verder, hij legt zijn arm naast mijn voet om de kleuren te vergelijken. Hij nijpt in zijn eigen arm maar die blijft gewoon zwart. Bij hem verandert er niets. Hij schudt met zijn kroezelkop, wat is dat voor iets raars ...
Ineens is hij weg, heel triest. Ik hoor hem voorzichtig fluisteren in de sacristie tegen onze kosteres: ‘het is verschrikkelijk, Padre Francisco is héél, héél lelijk en hij verandert van kleur ook'. Hoe moet dat verder? Er moet iets gebeuren want anders vergaat de wereld. Hij is echt helemaal in de war van zijn verschrikkelijke ontdekking.
Ik kan het ventje zo niet naar huis laten gaan. Hij heeft trouwens geen thuis meer, hij woont bij zijn grootmoeder. Grootmoeder veegt iedere morgen het plein voor de kerk. Het is een klein vrouwtje dat bijna helemaal onder haar strooien hoed verdwijnt. Grootmoeder heeft ook in de gaten dat er iets mis is met Paulinho. Hij springt niet meer rond en dat is voor hem niet normaal.
Ze komt naderbij. Wat is er gebeurd. En weerom fluistert Paulinho: het is Padre Francisco, hij is wit en rood en blauw en dat is héééél erg. Grootmoeder lacht zich dubbel. Maar Paulinho is nog niet overtuigd. Goed dan, het zal wel niet zo erg zijn als grootmoe het ook niet erg vindt. Hij verdwijnt maar blijft toch erg zwijgzaam.
‘s Anderendaags is hij daar weer en het is weer de gewone Paulinho die lacht en springt als een veertje. Hei, roept hij, ik weet nu alles: er zijn zwarte mensen en witte mensen maar ook rooie en gele en blauwe en groene en alle kleuren en die zijn allemaal dik in orde. Grootmoeder heeft hem alles uitgelegd, de kleur van ons vel is van geen tel. Die gele, blauwe en groene mensen heeft hij er zelf bij uitgevonden om zeker te zijn dat het allemaal wel geen belang heeft.
En, zegt hij, je kan ook heel oud worden en dan komen er vanzelf heel veel rimpels in je vel zoals bij mijn moemoe en dat is ook niet erg want mijn moemoe is een héééérlijk mens. Weg is hij als een pijl uit een boog. Hij komt nog vlug even terug, heel schichtig ... en jij bent toch niet zo héééél lelijk, alleen maar een heel klein beetje ...
Pinksteren, het feest van de Heilige Geest, de Trooster en Helper, zoals Hij door Jezus zelf benoemd werd. Het feest ook van de vruchten van de Geest, die warme gaven, die het leven zo mooi maken, EN het feest van het enthousiasme, zoals de eerste vrienden van Jezus omgevormd werden van schichtige angsthazen tot geestdriftige getuigen van zijn Blijde Boodschap … Zij hadden zich, na de tragische gebeurtenissen van die dramatische vrijdag toen Jezus gemarteld en gekruisigd werd, verschanst – vensters en deuren gesloten … en nu, door de komst van Goede, Heilige Geest van God, durven zij hun ‘bunker’ verlaten.
Toen de dag van Pinksteren aanbrak,
waren zij allen op één plaats bijeen.
Plotseling kwam er uit de hemel een geraas
alsof er een hevige wind opstak,
en het vulde heel het huis waar zij waren.
Er verschenen hun vurige tongen, die zich verspreidden
en zich op ieder van hen neerzetten.
Zij raakten allen vol van heilige Geest
en begonnen te spreken in vreemde talen,
zoals de Geest hun ingaf.
(Handelingen 2,1-4)
---
Tijdens zijn afscheidswoordje bij het Laatste Avondmaal
zei Jezus tot zijn leerlingen:
Als jullie Mij liefhebben,
zul je ter harte nemen wat Ik jullie opdraag.
En Ik zal de Vader vragen
jullie een andere Helper te geven,
die voor altijd bij jullie zal zijn.
(Johannes 14,15-6)
WIE OF WAT DE HEILIGE GEEST IS?
KIJK OM JE HEEN!
Twee weken geleden sprak Jezus in het evangelie ook al bemoedigende woorden tot ons: ook al gaat Hij weg, toch blijft Hij bij ons op drie wijzen: door de Boodschap die Hij ons gebracht heeft, door de vrede die Hij ons geeft en door de Helper, de Heilige Geest, die de Vader zal zenden. Vandaag gaan we nog even verder over die Heilige Geest.
Wie of wat de heilige Geest is, is moeilijk te zeggen. Een geest kan je trouwens zo moeilijk vastpakken. Maar je ziet het wel aan mensen waar iets van uitgaat: wat ze zeggen, is gemeend; wat ze doen, is echt. Ze stralen iets uit dat met die Geest heeft te maken; warmte, goedheid, vrede, geduld, begrip, aandacht voor de minsten ...
Ook al zijn er velen wiens levenspad niet over rozen loopt, toch gaat er een kracht van hen uit waar je zelf beter van wordt. Ze zijn 'geestige' mensen.
Geestige mensen tonen vaak met weinig woorden hoe de Heilige Geest vandaag aan het werk is.
(geïnspireerd op Carlos Desoete)
Die mooie woorden, waarden en deugden wens ik u weer van harte toe op dit feest van Pinksteren, deze zalige hoogdag van de Goede Heilige Geest.
De komende weken zal regelmatig een verhaal verschijnen dat geschreven werd door mijn vriend Frans Verhelle, die nu al ruim 21 jaar als missionaris werkzaam is in het Noordoosten van Brazilië, de Nordeste, zoals ginder en ook wel eens hier gezegd wordt. Van bij het begin moeten we weten dat de Nordeste toch wel de armste streek van Brazilië is … ook al blijven er – gezien de enorme ongelijkheid van vermogens en inkomens – in deze regio onvoorstelbare verschillen bestaan, als gevolg van een politiek en economisch systeem dat vaak nog ultra-liberaal is. De recent verkozen president Bolsonaro is een uitgesproken voorstander van zulk doorgedreven liberalisme, dat eigenlijk meer thuishoort in de 19de dan in de 21ste eeuw. Bolsonaro, die ook wel de Trump van de tropen genoemd wordt, schrikt er niet voor terug om bij tijd en wijle bijzonder brutale en choquerende uitspraken te doen. ‘What’s in a name?’ Laten we het hier beperkt houden tot één voorbeeld. Tijdens de campagne vóór de verkiezingen zei hij onder meer dat ze er in de Nordeste beter aan zouden doen om hooi te leren eten! Inderdaad, een manier van spreken die ons laat verstaan hoe hij aan zijn ‘koosnaampje’ van Trump der tropen geraakt is! Vandaag laten we Frans zichzelf voorstellen.
Beste vrienden,
Ik verblijf nu al twintig jaar in Bahia – Brazilië. Nu en dan heb ik wat geschreven voor mijn vrienden in België. Ondertussen ben ik ook 76 geworden en ben ik 50 jaar priester. Ik heb steeds veel tijd besteed aan personen met beperkingen, 35 jaar in België en 20 jaar in Brazilië.
Ik heb tien verhalen geschreven over kinderen in onze streek, echt en waar gebeurd. ‘Biechtewaar’ zeggen ze in mijn streektaal. Het tiende verhaal is een verzinsel. Het is het verhaal over de tien kleine negertjes. En toch is het ook echt gebeurd maar alleen een beetje anders.
Let even op. Wie gevoelig is voor racisme moet begrijpen dat het woord ‘neger’ (‘negro’ in het Portugees) hier geen negatieve bijklank heeft. ‘Preto’ daarentegen (dat letterlijk ‘zwart’ betekent) wordt hier niet getolereerd. Vertel hier dus niet aan een neger dat hij zwart is want daar komt heibel van. In Brazilië zijn er – in het taalgebruik – geen zwarten maar wel veel negers. Wel zitten de kerken hier op zondag nog zwart van het volk in alle betekenissen van het woord!
‘Kinderen uit de sertaõ’ gaat natuurlijk over de sertão. De sertão is een bijzondere biotoop in het Noordoosten van Brazilië met een eigen volkscultuur, de ‘Cultura Sertaneja’ de cultuur, ook wel de leef- en denkgewoonten van de sertão.. Het is een semi-aride streek met soms veel regens maar ook periodes van droogte die jaren kunnen aanhouden. Als het regent is de sertão zeer groen met veel gras en bloemen. Bij aanhoudende droogte is alles droog en sterft het vee van honger en dorst. De sertão lijkt dan wel een woestijn. Water is de grootste bekommernis van de sertanejos, de bewoners van de sertão.
De centrale figuur in de sertão is de ‘vaqueiro’, die met het vee meetrekt (het woord is afgeleid van ‘vaca’, Portugees voor ‘koe’). De begroeiing bestaat uit lage doornige struiken en bomen die een lange droogte kunnen doorstaan, de caatinga! Daarom beschermen de vaqueiros zich met een zware lederen kledij en een bolrond lederen hoofdeksel die als helm dient. https://pt.wikipedia.org/wiki/Vaqueiro
Ik publiceer ook een nieuwsbrief over ons project voor personen met beperkingen. Wil je die ontvangen laat het dan weten langs mijn email. Deze teksten mogen vrij verspreid worden maar laat dan iets weten als je die kopieert en wil de bron vermelden.
En beloofd, biechtewaar: volgende keer is er een verhaaltje!
Ik hoor vanavond verre schepen fluiten En, even hopend, schoon ik niets verwacht, Druk ik mijn hoofd tegen de kille ruiten En zie de haven in de blauwe nacht.
Vertrouwd geluid, ik hoorde u reeds als kind, Soms midden in de nacht, maar meestal tegen De avond bij het opgaan van de wind, Als moeder zei: 'wij krijgen zeker regen'.
Toen dacht ik reeds aan dezen die vertrekken Ver van het huis en het misprezen land, De begenadigden, de zachte gekken Die zullen zoeken naar een vaderland.
En in mijn dromen voer ik met hen mee. Ofschoon geboren in een buurt der haven, Bereikte ik nooit de oever van de zee, Laat staan Tananarive of Tamatave.
Het kind dat aan zijn lot nooit gans kon wennen En door de droom nog voortleeft in de man, Weet nu dat een klein stukje heide en dennen Alles bevat wat de aarde geven kan.
Maar soms, al ben ik bitter en gehard Door 't leven, overstroomt een niet te stuiten Vloed van verlangens mijn onwillig hart Als in de nacht de verre schepen fluiten.
Vandaag keren we eens te meer naar de ontroering van het Laatste Avondmaal. Zeer bewogen en vol emotie bidt Jezus voor zijn vrienden.
Hij bidt ook voor ons en allen, die later – zelfs vele eeuwen later – door hun woord en leven, in Hem zullen geloven, van Hem zullen getuigen, als de bron van hun diepste Vreugde, de vervulling van hun diepste hunkering, het Eerste en het Laatste Woord over hun Leven.
Daarom ook die zo innige bede: ‘Kom, Heer Jezus, kom’
Ik, Johannes, hoorde een stem, die tot mij sprak:
`Zie, Ik kom spoedig,
en mijn loon breng Ik mee,
om ieder te vergelden naar zijn daden.
Ik ben de alfa en de omega,
de eerste en de laatste,
de oorsprong en het einde.
Laat wie het hoort, zeggen: `
Kom!’ Wie dorst heeft kome.
Wie wil, neme het water dat leven geeft, voor niets.
Hij die dit alles waarborgt, zegt:
`Ja, Ik kom spoedig.’ Amen.
Kom, Heer Jezus!
(Apokalyps 22,12-13.17.20)
---
Rechtvaardige Vader,
de wereld kent u niet,
maar ik ken u,
en zij weten dat u mij hebt gezonden.
Ik heb hun uw naam bekendgemaakt
en dat zal ik blijven doen,
zodat de liefde waarmee u mij liefhad
in hen zal zijn en ik in hen.’
(Johannes 17,20-26)
‘KOM, HEER JEZUS, KOM!’
Halfweg tussen Hemelvaart en Pinksteren, het is de tussentijd van de afwezigheid van Jezus, de tijd van groot gemis en intens verlangen. Elk jaar beleven wij die tijd opnieuw: dezelfde stemming wordt in ons wakker gemaakt. ‘Kom, Heer Jezus, kom!’, de woorden, die we hoorden aan het einde van de eerste lezing. Het zijn de laatste woorden uit het boek van de Openbaring, zelf het laatste boek van de Schrift. In deze tussentijd leven wij ons leven.
‘Kom, Heer Jezus, kom!’, het was – toen al – een onnoemelijk verlangen, dat nooit tot rust kan komen, zonder het weerzien van de meest Geliefde. Zo raak hadden de leerlingen het al gezegd, op de weg naar Emmaüs, toen zij aan hun vreemde reisgezel vertelden wat er tevoren in Jeruzalem gebeurd was: ‘En wij die gehoopt hadden …’
‘En wij die gehoopt hadden …’ Voor hoeveel mensen in hoeveel eeuwen was het de uitdrukking van de diepste hunkering, die hier niet te vervullen is. Voor hoeveel mensen in hoeveel eeuwen was het al het heimwee dat ons altijd voortdrijft, rusteloze zoekers als wij zijn. ‘Onrustig blijft ons hart, tot het zijn rust vindt in U’: schreef de H. Augustinus over die eeuwige onrust.
Wij, mensen, zijn onvervuld en onaf … we zullen hier ook altijd onaf en onvervuld zijn, nooit geheel tot rust gekomen. Altijd jaagt die onvolkomenheid ons voort. De honger in ons hart blijft altijd honger, de dorst naar leven blijft onlesbaar. Altijd lokt er een einder, die verder ligt. Altijd wenkt er een verwachting, die méér inhoudt. De hemel, zeggen wij, omdat we geen beter woord hebben. Maar die hemel is geen land of zee, het is die haven, waar we eindelijk thuiskomen. Waar elke hunkering, heel diep in ons, gestild wordt in Gods liefdevolle tederheid.
‘Kom, Heer Jezus, kom’. Laat ons iets proeven van die volkomen rust, waar wij zo naar uitzien en waar wij voorgoed geborgen zullen zijn bij onze God, de Eeuwige, de Almachtige, de Algoede naar wie wij altijd op zoek en op weg zijn: de Heer van tijd en eeuwigheid, die ook onze meest Geliefde wilde zijn.
Wanneer Gij komt, ’t kan heden zijn, ’t kan etenstijd met allen zijn, ’t beloofde land, ’t verwacht festijn, ’t kan vreugde zijn of aardse pijn.
Wanneer Gij komt, ’t kan morgen zijn, ’t kan dageraad of avond zijn, de goede Herder kan het zijn, de Man met balsem, brood en wijn.
Wanneer Gij komt, ’t kan middag zijn, door ’t kruispunt loopt de dwarse lijn, met vuur gezuiverd staan wij rein, ’t kan ’t heerlijk uur der liefde zijn.
Wanneer Gij komt, nacht kan het zijn, ’t kan donkerheid vol tranen zijn, of, vallen wij uit ’t ijdel schrijn, ’t kan ’t laatste woord voor ’t sterven zijn.
Wanneer Gij komt, ’t kan eeuwig zijn, Uw lichaam kan zo glanzend zijn, ’t kan Pasen in de bloesems zijn, Gij kunt voorgoed gekomen zijn.
Hij zit elke week preken te maken, Die de gemeente Zondags komt horen. Hij moet dopen als er wordt geboren En in het sterfhuis een zucht gaan slaken.
Daartussen ligt een lange reeks van jaren, Waarin men tot hem zegt: u kunt mooi praten. U moet de kerk midden in het dorp laten. Daar zijn we altijd wèl bij gevaren.
Hij moet het volk brengen onder Gods tucht. Als er geen wolkje is aan de lucht, Spreekt hij van storm en donderbuien.
Hij brengt de vrede die in Christus is. Maar met een lach waarin iets listigs is, Denken ze: laat die klok maar luien.
De eerste christenen stamden allemaal uit de Joodse traditie en onderhielden spontaan de voorschriften van de Joodse wet. Wanneer later ook niet-Joden zich bekeren, rijst een nieuwe vraag: moeten deze mensen ook die vele Joodse wetten onderhouden? De meningen verschillen en meteen ontstaat een eerste groot conflict in de nog jonge Kerk.
De oplossing vinden we eigenlijk in de mooie woorden van Jezus bij het laatste Avondmaal, die we vorige week lazen: ‘Kindertjes, een nieuw gebod geef ik jullie, ik wijs jullie een andere manier van leven aan. Jullie moeten elkaar liefhebben. Evenzeer als Ik jullie heb liefgehad, moeten ook jullie van elkaar houden.
Vandaag blijven we in dezelfde context. Op die laatste avond voor zijn lijden – vlak voor zijn kruisdood dus – neemt Jezus afscheid van zijn leerlingen. In zijn afscheidswoord reikt Hij drie hulpmiddelen aan waarmee zij – en dus ook wij – vertrouwvol naar de toekomst kunnen uitzien.
‘Ook al ga Ik heen, toch blijf Ik bij jullie op verschillende manieren: door de Boodschap die Ik jullie heb meegedeeld en die jullie gaan doorgeven; daarnaast ook door mijn vrede die Ik neerleg in jullie hart, maar het meest nog door de Helper die mijn Vader jullie zal schenken, de heilige Geest.’
Uitermate bemoedigende en troostende woorden van Jezus die steun geven als we ervoor openstaan!
In die dagen
kwamen enkele Joodse christenen naar Antiochië.
Ze zeiden tegen de gelovigen daar:
‘Jullie moeten je laten besnijden.
Dat staat in de wet van Mozes.
Anders kunnen jullie niet gered worden.’
Maar Paulus was het daar helemaal niet mee eens.
En er ontstond een felle discussie
met die Joodse christenen.
(Handelingen 15,1-2)
Dat is het wat Ik jullie te zeggen had,
nu Ik nog bij jullie ben.
De helper
die de Vader jullie in mijn naam zal zenden,
zijn heilige Geest,
zal jullie verder in alles onderrichten:
Hij zal jullie alles laten begrijpen
wat Ik jullie gezegd heb.
(Johannes 14,25-26)
‘DE HELPER, DIE IK ZAL ZENDEN’
In de eerste lezing werd er verhaald over een belangrijk conflict, zeg maar een grote verdeeldheid of ruzie in de vroege groep van gelovigen. De hoofdfiguren zijn grote namen ook, de allereerste volgelingen van Jezus…en toch liep het plots helemaal verkeerd, gedurende een lange tijd zelfs.
Het gaat hier om een verhaal van lang geleden, maar evenzeer is het een verhaal van vandaag. Ook nu nog kunnen wij soms hard zijn voor elkaar op grond van kleine of grotere verschillen, die tussen ons bestaan. We vormen ons gemakkelijk een bepaald beeld over goed en kwaad, over goede mensen en slechte mensen…en meestal komt dat beeld overeen met onze eigen zienswijze en manier van leven.
In de vroegste kerk al waren er mensen, die hun mening wilden opdringen, een mening, die overigens verstaanbaar was, maar daarom nog niet moest verplicht worden. Er waren ook mensen, die om begrijpelijke redenen, een andere levenswijze voorstonden. En er waren mensen, die slechts met veel moeite een andere mening konden aanvaarden. Ook toen, waren er dus mensen, die veel met elkaar gemeen hadden en deelden, en die toch dreigden elkaar te verliezen en uiteen te vallen. We zien het ook vandaag nog gebeuren: mensen die veel gemeen hebben met elkaar, die het goed bedoelen ook en die het soms toch moeilijk hebben om met elkaar in vrede te leven of elkaar te verdragen.
Het is toen niet tot een definitieve breuk gekomen, al hebben zij het jarenlang moeilijk gehad met elkaar. Ze hebben elkaar weergevonden, en de dreigende breuk groeide zelfs uit tot een diepere eenheid, en een hulpmiddel om beter te onderscheiden waar het echt op aan kwam: het geloof in de verrijzenis van Jezus, en het vertrouwen in de boodschap van redding en bevrijding, die van Hem uitging. Daarom bleven ze met elkaar van gedachten wisselen, en ze geloofden ook dat de Heilige Geest op een verschillende wijze in elk van hen woonde en aan het werk was. Zo hielp hun tijdelijk verdeeldheid hen om, na verloop van tijd, beter in te zien waar het echt op aankomt, en wat echt belangrijk is.
Hierin kunnen wij hen navolgen: in openheid en verdraagzaamheid, en ook wel in ge-hoor-zaam-heid aan de Geest, in de bereidheid om gehoor te geven aan wat de Geest ons zegt. Dat geeft ons natuurlijk niet het recht om de kern van Jezus’ boodschap te verdoezelen of te omzeilen. Ook vandaag blijft voor ons diezelfde kern vooropstaan, en dat is wezenlijk een geloof in verrijzenis of opstanding, tot een nieuwe volheid van leven door de liefde. Daar kan geen iota of haakje aan veranderd worden. Het is ook dat geloof dat de Heilige Geest in ons opwekt, als Helper en Trooster, zoals Hij door Jezus zelf genoemd wordt, in die ontroerende woorden bij het Laatste Avondmaal.
Als die Heilige Geest in ons woont, zal ook de vrede, die Jezus ons herhaaldelijk beloofd heeft, ons deel worden. Want, zegt Paulus ergens heel mooi: ‘de vrucht van de Geest, is liefde, vreugde, vrede…’
Toen ik veertig werd, gaf ik toe aan een langer en diep gevoeld verlangen. Ik ging God een serieuze plek geven in mijn leven. Had ik dat daarvoor dan niet gedaan? Als je kijkt naar mijn uiterlijke leven: ja, zeker wel. Ik groeide op in een predikantsgezin en bezocht (behalve in mijn puberteit) elke zondag de kerk, ik ging met een kleine omweg theologie studeren en werd gemeentepredikant. Dat alles geeft toch de indruk dat mijn leven, in ieder geval voor een groot deel, om God draaide. Toch voelde het niet zo. Innerlijk was het namelijk een compleet ander verhaal.
Wie was er vooral aan het woord in mijzelf? Na ruim een jaar als gemeentepredikant gewerkt te hebben, constateerde de huisarts een depressie. Vanaf die periode, dankzij de depressie en dankzij de begeleiding van onder anderen een kundig psychiater, begon ik stukje bij beetje te zien hoeveel stemmen er in mij om aandacht vroegen. Een strenge ethische stem, een zogenaamd realistische stem, de stem van geld en goed, mijn eigen trots, mijn zucht naar goedkeuring, mijn angst om uitgelachen te worden – het was één grote kakofonie. Mocht God al tot mij of in mij spreken, dan zou ik hem nooit hebben verstaan. Dat er af en toe iets van hem doorbrak in mijn bestaan mag met recht een wonder heten.
Ik begon steeds meer in te zien dat alles wat met God te maken had in mijn uiterlijke bestaan, dat dat om God léék te gaan, maar dat het eigenlijk ging om godsdienst en kerk. Het ging erom de gemeente tevreden te houden en mensen alsjeblieft bij de kerk te houden. Het ging erom wat wél en wat niet binnen de lijntjes van de theologie paste. Terwijl ik altijd een ruimtezoeker ben geweest, liet ik me wat geloof betreft inperken door wat wel en niet ‘mocht’ – van DE kerk, van HET geloof, van DE theologie. Dát wilde ik niet meer. Ik wilde God. God zélf. Het werd tijd om hem te bevrijden van zijn etiketten, van alles wat er op hem geplakt was – ook door mij.
Welke vorm dat moest krijgen, het ernst maken met God in mijn leven, dat wist ik niet precies. Maar ik had wel het idee dat het goed was om te beginnen met mediteren. De stilte zoeken. Al die innerlijke stemmen tot rust laten komen, laten bezinken. En dan maar zien wat daaronder lag. Op een goede dag ging ik, nadat ik de kinderen naar school gebracht had, op een meditatiebankje zitten en sindsdien doe ik dat elke schooldag.
Er gebeurde van alles op dat bankje. In het begin was het één grote hel. Wat een herrie! Wat een verwarring! Was ik dat allemaal? Waar bleef die verlangde en gezochte stilte? Waar bleven de rust en de innerlijke vrede? Het leek alsof ik terecht was gekomen in een grote fabriekshal, waarin een onduidelijk product gemaakt wordt op vooral veel transportbanden die onoverzichtelijke routes volgen, met gedreun van machines, gehamer en gebonk, gekras en gedoe en veel, heel veel mensen die door elkaar heen lopen. Heel langzamerhand werd dat minder. En soms kreeg ik zelfs de indruk dat het stof ging liggen. Gaandeweg leerde ik steeds beter onderscheiden welke stemmen daar in mij spraken. En heel langzaam kwam er ruimte voor iets anders. Voor Iets Anders.
Een grote innerlijke ommekeer volgde. Niet met trompetgeschal en licht uit de hemel, maar hand over hand. Ik had mezelf altijd ervaren als een fysiek wezen. Wel met een geest en/of een ziel, uiteraard. Maar in de stilte ontdekte ik dat er in mij een kern huist, die ik niet gemaakt heb, die niet van mij, van mijn schepsel-zijn afkomstig is, maar van elders – en dat die kern toch méér Marga is dan die geschapenheid die ik tot dan toe als Marga ervoer. Dat zette een zeer grote ommekeer in gang, met vergaande gevolgen. Waar ik mezelf vroeger ervoer als afgescheiden van andere mensen, zie ik nu steeds meer de fundamentele eenheid. Waar ik vroeger bang was om mijn eigenheid te verliezen, denk ik nu: hoe minder ik, hoe meer ruimte voor God in mij. En hoe meer ik mijn oude zelf verlies, hoe meer Marga ik me voel. Ik kom steeds meer thuis.
We blijven Pasen vieren! Pasen is het feest van het nieuwe leven met en in Christus. Het woord 'nieuw' typeert de woorddienst van deze zondag. 'Heb elkaar lief' zegt Jezus tegen zijn leerlingen en Hij noemt dat 'een nieuw gebod'. In feite is dat gebod van de wederzijdse liefde oeroud, maar het is wel door Jezus op een nieuwe, radicale wijze voorgeleefd.
Echte liefde is altijd nieuw. Maar vaak is onze liefde oud geworden door sleur en verplichtingen.
Paulus en Barnabas verkondigden het evangelie bij de heidenen,
ze vonden er veel gehoor en kregen vele leerlingen.
Ze bemoedigden die en spoorden hen aan te volharden,
maar ze wezen er ook op
‘dat wij pas na veel beproevingen
het koninkrijk van God binnen kunnen gaan’.
(Handelingen, 14,21-22)
Tijdens het laatste avondmaal, werd Jezus zeer ontroerd
omwille van dit laatste samenzijn met zijn dichtste vrienden.
Daarom sprak Hij hen nog eens aan:
‘Kindertjes,
ik zal niet lang meer bij jullie kunnen zijn;
daarom herhaal ik nog eens,
wat ik vroeger al zo dikwijls gezegd heb:
een nieuw gebod geef ik jullie,
ik wijs jullie een andere manier van leven aan.
Jullie moeten elkaar liefhebben.
Evenzeer als Ik jullie heb liefgehad,
moeten ook jullie van elkaar houden.
Daaraan moeten alle mensen kunnen zien
dat jullie mijn leerlingen, mijn vrienden, zijn:
als jullie diezelfde liefde onder elkaar kunnen bewaren.’
(Johannes 13,31 en 33-35)
‘ZOALS IK JULLIE HEB LIEFGEHAD’
Als leerlingen van Jezus, willen wij leven vanuit de kracht van zijn verrezen liefde, niet met woorden alleen, maar metterdaad. Maar hoe moeten wij dat toch doen? In zijn afscheidsrede, tijdens het Laatste Avondmaal, heeft Jezus ons een zeer menselijke weg getoond. Hij zei: ‘Door elkaar lief te hebben, zoals Ik u heb liefgehad.’
Het nieuwe van Jezus’ gebod bestaat er niet zozeer in dat christenen mensen zijn die ‘iedereen’ graag willen zien; een soort ruime, universele liefde dus, over alle grenzen heen. Het nieuwe bestaat erin dat wij diegenen, met wie wij verbonden leven, leren liefhebben ‘zoals Hij ons heeft liefgehad’, dat wij dus beminnen naar ‘zijn maat’,met ‘zijn intensiteit’, op ‘zijn manier’.
Wat zou dat dan kunnen betekenen? Want er bestaan veel soorten liefde: vrije liefde, ascetische liefde, platonische liefde… Maar wat is er nu zo typisch zijn aan die liefde ‘op Jezus’ manier’.
Eerst en vooral is christelijke liefde gebaseerd op diepe dankbaarheid. Elk gebed van Jezus begon vanuit de dankbaarheid tegenover zijn God en Vader. Wij geven zeker reeds veel van onszelf, maar wij ervaren vooral dat wij nog veel meer krijgen. Eigenlijk voelen wij ons overstelpt door genade, zodat wij ons soms afvragen: waar hebben wij die liefde toch verdiend? Wij hebben die niet verdiend. Wij krijgen die zomaar, gratis voor niets. Wij zijn dan ook onmetelijk dankbaar voor het gratis geschenk van Gods liefde voor ons, en die geeft ons de kracht om zelf lief te hebben.
Daarbij wil christelijk liefhebben ook zeggen: vergeven. Als wij oppervlakkig kijken, dan merken wij vooral fouten, tekorten en gebreken. Maar christelijke liefde ziet meer in de andere, kijkt doorheen de zwakheden en bespeurt de nieuwe mogelijkheden voor de toekomst, omdat de andere een goddelijke schat in zich draagt. Christelijke liefde vergeeft de kleinheid van de andere, uiteindelijk omdat die kind van God is, d.w.z. beminnenswaardig in zichzelf en niet omwille van enkele uiterlijke sympathieke kwaliteiten. De andere is a priori de moeite waard om graag gezien te worden. Aan hem wordt dus veel vergeven.
Christelijke liefde veronderstelt ten derde geloof in kleine tekens en is niet spectaculair. Het zijn de kleine stappen en gebaren die het doen. Geen grote en dure cadeaus. Een heel eenvoudig teken op een goed gekozen moment, zo natuurlijk mogelijk, kan het best de meest intense gevoelens uitdrukken. Tederheid is altijd broos. Het christendom gebruikt doorgaans geen spektakelgeschenken, maar eenvoudige symbolen!
Christelijk liefhebben is ten vierde meer dan een gevoelen; het is vooral een keuze. Sommigen denken dat alles spontaan moet gaan. Wat niet spontaan opkomt uit het hart, lijkt hen niet echt, maar artificieel. Liefde kan natuurlijk niet ontstaan zonder het spontaan, aantrekkelijk gevoel. Maar als de liefde groeit, een crisis doormaakt en reëler wordt, dan weten wij het maar al te goed: om lief te blijven hebben, om de andere graag te blijven zien, moet je kiezen. Die dagelijks opnieuw genomen beslissing is de meest echte manier om te beminnen.
Gelukkig komt er ook de ervaring bij gekozen te worden. En dat is weer een nieuwe reden tot nog grotere dankbaarheid. In het christendom mogen wij ervoor kiezen te beminnen en wij worden gekozen en bemind!
Liefde naar Jezus’ maat veronderstelt ten vijfde vooral gave van onszelf, onszelf achteruit stellen en de anderen laten voorgaan. Wij mogen het nooit vergeten: vóór Jezus zich in de Eucharistie als Brood geeft, breekt Hij zichzelf, deelt Hij zichzelf. En als men een stuk brood breekt, dan weet men vooraf nooit precies waar de breuklijn zal lopen. Maar ergens zal het pijn doen, in ieder geval. Christelijke liefde is inderdaad altijd gekruisigde liefde, liefde die weet dat er altijd een stuk opoffering, zelfverloochening bij hoort, liefde die erop uit is zichzelf weg te cijferen en de andere te laten groeien. Liefhebben naar Jezus’ maat betekent: belangeloze zelfgave. ‘Daar alleen kan liefde wonen, daar alleen is ’t leven zoet, waar men, stil en ongedwongen, alles voor elkander doet.’
Dat is dus christelijk liefde: ervoor kiezen dankbaar, vergevend en belangeloos lief te hebben en dat doorheen de kleine tekens van elke dag. Wie kan dat opbrengen? Het lijkt ons soms een hele opgave. Dat kunnen wij alleen als wij heel diep geloven dat de verrezen Heer met zijn Liefde, die sterker is dan elke dood, levendig in ons aanwezig is om er als een krachtbron werkzaam te zijn.
(Frans Mistiaen s.j.)
Indien voor iedere mens een ander mens een beetje zorg droeg,
indien wie niemand heeft niet vruchteloos om iemands liefde vroeg,
indien wie koude lijdt zich koesteren mocht bij 't haardvuur ergens thuis,
indien voor ieder kind voorhanden was wat speelgoed en een huis,
en voor wie huilt van pijn een hand die streelt en open wonden dicht,
Vandaag is het roepingenzondag, met het verhaal van de goede herder. Hoe zal de Kerk van morgen er uitzien? Welke gelovigen zullen instaan voor een gemeenschap? En wat zal de rol van de priester zijn daarbij? Het is allemaal moeilijk te voorspellen!
Verder wachten op meer nieuwe priesters zou wel eens op niets kunnen uitlopen. Laten wij duidelijk inzien dat het in een gelovige gemeenschap niet gaat om aanstelling van ambtenaren of bedienden, die hun eigen winkeltje, hun eigen zaak verdedigen.
‘Geroepen mensen’ zijn alle christenen met een brandend hart: zij hebben iets mee te delen en door te geven.
Paulus en Barnabas zeiden onomwonden:
De Heer heeft ons het volgende opgedragen:
‘Ik heb je bestemd tot een licht voor alle volken
om redding te brengen,
tot aan de uiteinden van de aarde.’
(Handelingen 13,46-47)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Mijn schapen luisteren naar mijn stem. Ik ken ze en ze volgen Mij.
Ik geef hun eeuwig leven; zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze van Mij wegroven. ’
(Johannes 10,27-28)
‘GEROEPEN OM JEZUS TE VOLGEN’
In deze paastijd horen we herhaaldelijk verhalen over het wedervaren van de eerste leerlingen. Hoe weinig wij ook met historische of wetenschappelijke zekerheid kunnen zeggen, toch zijn er een paar dingen, die boven alle twijfel verheven zijn, zoals het feit dat zij vaak gevangen genomen werden, verhoord en voor de rechtbank gesleept door de godsdienstige hooggeplaatsten van hun tijd…en dat zij bij dit alles enthousiast bleven, ja zelfs fier waren over datgene wat zij omwille van Jezus te lijden hadden.
Zo is er een mooi verhaal over alweer een aanhouding van enkele vrienden van Jezus. Zij worden beschimpt, belasterd en afgedreigd. Maar een zekere Gamaliël, een farizeeër die een eerlijk man was, zegt tot zijn geestesgenoten: ‘Laat die mensen toch met rust. De toekomst zal wel uitwijzen wat ervan aan is. Als hun zaak van mensen uitgaat en alleen maar beuzelpraatjes zijn, dan zal het allemaal gauw verdwijnen’.
We zouden de wijze woorden van deze Gamaliël kunnen vergelijken, met wat wij vandaag zo dikwijls zien gebeuren: vele ‘grote sterren en acteurs’ blijken na verloop van tijd maar ééndagsvliegen, omdat zij aan inhoud of boodschap niets te bieden hebben.
Maar diezelfde Gamaliël gaat verder: ‘Indien datgene wat zij verklaren echter van God uitgaat, dan moeten wij oppassen, want als wij hen tegenwerken, verzetten wij ons eigenlijk tegen God.’ ‘Vertrouw erop, zegt deze wijze farizeeër, de innerlijke kracht van een boodschap is sterk genoeg op zichzelf. Zijn het leugens of prietpraat, dan zal het allemaal gauw tenietgaan. Is hun woord echter van God afkomstig, dan is het nutteloos, zelfs zondig om ons ertegen te verzetten.’
En dan komen we bij onze tijd: heeft onze Kerk in het verleden niet al te zeer gebouwd op uiterlijke macht en pracht en praal, en niet op de inhoud van de boodschap zelf, die verkondigd werd? Erger nog, is zij zelf wel altijd trouw gebleven aan de inhoud van die boodschap?
Zolang wij deze vraag in de verleden tijd stellen, is het nog gemakkelijk om te antwoorden. Het laat onszelf en de kerk van onze tijd nog altijd buiten schot. Daarom zou ik voorstellen om deze vraag ook eens in de tegenwoordige tijd te stellen: waarop bouwen wij vandaag de dag om onze boodschap van geloof, hoop en liefde uit te dragen? We kunnen geneigd zijn om te denken: de uiterlijke schijn, de mooie woorden, zelfs de lichtflitsen van een show lijken het vaak te halen…maar doorgaans duurt dit succes niet langer dan de duur van een ademtocht.
Bouwen wij, gelovigen van vandaag, op de innerlijke kracht van de boodschapen leven wij daarnaar? Of zoeken wij ons heil in allerlei modieuze zinledige trucs, die niet bouwen op de kern van onze boodschap maar op uiterlijk vertoon? En een stapje verder: proberen wij althans ons leven uit te bouwen in de geest van die boodschap, ook al zal dat gebeuren met vallen en opstaan? Toch is het duidelijk: alleen mensen, die leven in het spoor van Jezus, en niet een stortvloed van mooie woorden, die met een gelovig sausje overgoten zijn, zullen de blijde boodschap doorgeven.
Laten wij ondanks alle andere schijnvertoningen blijven geloven in de innerlijke kracht van onze roeping!
In de grote massa mannen en vrouwen
– of ze nu christen zijn of niet –
zijn er mensen op zoek
naar een mensheid die echt menselijk is
en die zich opent naar God toe.
Hopelijk ontmoeten die mensen op hun weg
een kerk, die zich van macht heeft ontdaan,
een kerk, die arm is, zoals God arm is,
een kerk, die is teruggekeerd naar het wezenlijke,
Moeders te veel idealiseren legt extra druk op hun schouders. Maar het mag gezegd worden: een moeder is vaak een eerste doorkijkje naar God.
Moeders heb je in soorten. Er zijn knuffelmoeders en praatmoeders. Er zijn moeders die helemaal opgaan in koken en kleertjes naaien voor hun kroost en andere moeders, die het zorgen liever beperken tot een paar uur per dag.
Er zijn moeders die alles weten van hun kinderen, of dat toch denken. En er zijn moeders die hun kinderen elke dag een paar uur volslagen kunnen vergeten en daarna zichzelf veel betere moeders voelen.
Er zijn moeders die nooit boos worden op hun kinderen en moeders die hun kroost af en toe wel eens de nek kunnen omdraaien. Er zijn moeders die urenlang enthousiast meespelen met hun kinderen en andere moeders die tijdens een spelletje stiekem hun berichtjes checken.
Er zijn moeders met een partner die meevadert of –moedert en moeders die het in hun eentje proberen te rooien.
Er zijn strenge moeders en moeders die alles goedvinden en een heleboel moeders daar ergens tussenin.
Er zijn moeders die levenslang blijven zorgen en redderen en moeders die dolblij zijn dat hun kinderen eindelijk volwassen zijn en voor zichzelf kunnen zorgen.
Er zijn moeders met volle-nest-stress en moeders met het lege-nest-syndroom.
Er zijn moeders mét kinderen en moeders zonder kinderen, soms tot hun groot verdriet. Die laatsten moederen dan over hun collega’s, hun vrienden of hun buren, of zijn vol overgave tante of meter. Maar allemaal geven die moeders het beste van zichzelf, in dagelijkse dosissen.
De ene dag lukt het al beter dan de andere, maar ze blijven proberen en ze slagen er vaak ook in. Kinderen met zo’n moeder hebben een onvervangbare ervaring van vastheid en trouw. Ze kunnen dan ook tegen een stootje.
God is voor mensen onzichtbaar. Je hebt een leven lang nodig om te ontdekken wat voor iemand Hij is. Iemand die er altijd is, die naar je luistert, die het beste voor je wil, die je nooit in de steek laat, die het goede in je naar boven haalt.
Wie een fijne moeder (en een lieve vader) heeft, krijgt daar alvast een pittig voorsmaakje van.
Veertien dagen zijn er nu voorbij sinds Pasen. De afstand van de jubel van het feest wordt groter, de uitbundigheid, zoals die in onze kerk werd uitgezongen, is weggeëbd.
In zekere zin was het ook zo voor de leerlingen van Jezus: soms hernamen zij hun gewone, vroegere bezigheden, maar velen, die uitdrukkelijk Jezus bleven volgen, werden meer en meer vervolgd; zij kregen te lijden omwille van Jezus.
Naarmate de paastijd vordert staan de lezingen een beetje meer in dat teken: hoe het leven verder gaat na kruisdood en verrijzenis. Zo horen we vandaag een verhaal over Petrus en de andere leerlingen die al voor de tweede keer gevangen genomen zijn omdat zij volharden in hun trouw aan de verrezen Heer.
En het evangelie van vandaag begint dan weer met de doodgewone, dagdagelijkse woorden van Petrus, die zijn werk hervat: ‘Ik ga vissen’ … waarop de anderen alleen maar antwoorden: ‘We gaan met je mee.’
En dan gebeurt het wonder …
De leden van het Sanhedrin lieten hen geselen,
bevalen hun de naam van Jezus niet meer te gebruiken
en lieten hen vrij.
De apostelen verlieten het Sanhedrin,
verheugd dat ze waardig bevonden waren
deze vernedering te ondergaan
omwille van de naam van Jezus.
(Handelingen 5,40-41)
Petrus zei: ‘Ik ga vissen.’
‘Wij gaan met je mee,’ zeiden de anderen.
Ze stapten in de boot,
maar de hele nacht vingen ze niets.
Toen het al ochtend werd,
stond Jezus op de oever,
al wisten de leerlingen niet dat het Jezus was.
(Johannes 21,3-4)
‘OOK TOEN GING HET LEVEN VERDER’
Twee merkwaardige lezingen vandaag. Het stukje evangelie, dat we hoorden, komt uit het 21ste hoofdstuk van het Johannesevangelie. Nu is héél dat evangelie al, volgens hedendaagse bijbelwetenschappers ten onrechte aan de apostel Johannes toegeschreven, maar dit laatste hoofdstuk is nog van iemand anders, die nog wat verder van de historische Jezus afstaat, en die alles slechts van anderen gehoord heeft. En toch treft ons de grote zekerheid waarmee de Verrezen Jezus nog steeds opnieuw verkondigd wordt. We merken ook een opvallende verschuiving in de aanwijzingen van de verrijzenis. Eerst is er alleen het lege graf als aanduiding. Dat hoorden we op Pasen zelf al: de vrouwen, die met welriekende kruiden naar het graf trokken, maar de steen was weggerold, het graf was leeg. Er is maar één verklaring mogelijk: Jezus is verrezen, zoals Hij voorzegd had. Later wordt dat feit van de verrijzenis in twijfel getrokken. Je weet het wel: de wachters bij het graf werden omgekocht om te vertellen, dat ze in slaap gevallen waren, en dat de leerlingen van Jezus het dode lichaam geroofd hadden…om het ‘fabeltje’ van zijn verrijzenis te verspreiden. Daarom moesten er andere sporen komen, dat Jezus, hoewel gekruisigd, toch opnieuw leefde, opgestaan was uit de doden. En dan krijgen we een hele reeks van verschijningen die verteld worden, zoals bv. aan de leerlingen van Emmaüs of zoals het verhaal dat we vandaag hoorden.
Wat heeft zich precies historisch afgespeeld op die Paasmorgen? Met zekerheid zullen we dat nooit weten. Geen ooggetuigen en geen persfoto’s! Wat deed zich eigenlijk voor bij die gebeurtenissen, die als verschijningen van Jezus verteld worden? We zullen het nooit kunnen achterhalen. Hoeveel tijd is er daadwerkelijk verlopen tussen de dag van Jezus’ kruisiging, en de verkondiging van het geloof in de verrezen Jezus? Ook daar kunnen wij onmogelijk met zekerheid een termijn bij aanduiden. Wat wij met zekerheid weten, is dit: binnen een tijdspanne van zowat twintig jaar is er een groep van leerlingen van Jezus, die bij hoog en laag volhielden, dat zij Hem nog op één of andere wijze ontmoet hadden. Waarom waren zij zo halsstarrig in dat geloof? Het was zeker niet omdat zij daar enig voordeel uit konden puren of rijker door werden. Integendeel, zij werden geminacht, uitgesloten, gevangen genomen, en op één na zijn ze allemaal gemarteld en vermoord omwille van dat geloof, dat zij zo bleven preken. Juist dat maakt hun verhaal zo geloofwaardig: zij bleven Jezus’ woorden spreken, zij bleven zijn daden stellen, zij bleven zelfs de hoop, die Hij beloofd had, verder doorgeven…ondanks alle tegenkanting.
Mogen zij voor ons een voorbeeld zijn om te volharden in deze hoop en dit vertrouwen, ondanks alles. Mogen wij die mooie bede van de leerlingen van Emmaüs echt tot de onze maken: ‘Blijf bij ons, Heer, want de zon gaat al onder en de dag loopt ten einde.’ Wij kennen onze eigen moeilijkheden, onze eigen droefheid en verdriet…laten wij met de eerste leerlingen even volhardend zijn in het geloof en de hoop, dat het leven het uiteindelijk haalt op elke vorm van nederlaag of pijn of dood.
We zijn hier, net als de apostelen, bijeen op de achtste dag na Pasen. We hebben de Verrezen Heer niet in levenden lijve gezien, en toch weten we Hem hier onder ons aanwezig.
‘Gelukkig die niet zien en toch geloven’ zullen we Jezus tot Thomas horen zeggen.
We mogen de aanwezigheid van de Heer gewaarworden: allereerst in het gelaat van onze medegelovigen. Daarnaast in zijn Woord dat we hier zullen horen. En tenslotte mogen we ons aan deze heilige tafel – geestelijk – voeden met zijn Brood van Leven.
Door de handen van de apostelen
gebeurden er vele tekenen en wonderen onder het volk.
(Handelingen 5,12)
Nog vele andere tekenen heeft Jezus
voor de ogen van zijn leerlingen verricht,
die niet in dit boek zijn neergeschreven.
(Johannes 21,30)
WE HEBBEN DE HEER HERKEND ... IN ZIJN WONDEN
`Omdat je Me gezien hebt, geloof je?’ – Johannes 20,19-31
‘Eerst zien en dan geloven!’ Hoe dikwijls horen we dat niet. Je kan ook niet alles geloven wat verteld wordt: praatjes, halve waarheden en hele leugens. En zelf zijn wij nogal eens die ongelovige Thomas: we geloven wel, maar liefst toch niet te veel. Geloven ja, maar zonder overdrijven. Bovendien: wie alles zomaar aanneemt wordt inderdaad vaak bedrogen, soms pijnlijk.
Toch hebben belangrijke dingen vaak met geloven te maken. Een jongen en een meisje, die van elkaar houden en dromen over later, zeggen: ‘ik beloof je trouw te blijven in goed en kwade dagen.’ Ik beloof het, omdat ik in je geloof.
Zo is het ook met ons geloof in Jezus. De kern ervan gaat over verrijzenis: uit de dood opstaan tot nieuw leven. We kunnen dat niet duidelijk beschrijven. Het reikt verder dan wat onze ogen zien en onze handen kunnen aanraken. Waarom zouden we aannemen dat dit alles waar zou zijn?
Het kan zijn omdat onze ouders het zo geleerd hebben en ook voorgeleefd. Maar de echte reden ligt dieper. De diepste reden om te geloven in een nieuw en volkomen leven, dat is Jezus zelf, die mens van Nazareth, die zo leefde, zo sprak en zulke tekenen toonde. Die hoop bracht aan mensen die blind of lam, doof of stom, melaats of bezeten waren en hen genezing bracht. Die Jezus, die op die manier nieuw leven bracht.
Ook vandaag zijn nog er mensen, die zijn woorden spreken en zijn leven leiden. Mensen, die nog altijd anderen laten opstaan en een nieuwe adem geven, mensen, die nieuw leven brengen waar alles dor en dood lijkt.
Toen herkenden zij Jezus niet en geloofden zij niet in Hem; zij, dat waren de leiders, de schriftgeleerden en farizeeën.
Herkennen wij Hem vandaag, als Hij in onze buurt opnieuw aanwezig is, in die of die goede mens, die anderen opwekt …en wellicht tegengewerkt wordt door sterke, kwade machten, die het een tijdlang lijken te halen.
Geloven wij dat Hij blijft verrijzen? Dat Hij ook nu nog steeds tot leven komt? En dat Hij ook nu nog steeds nieuw leven brengt.
Thomas
Ik was er niet, toen Jezus bij hen kwam en hun de tekens toonde in zijn handen, toen Hij hun uitgedoofde vuur deed branden en ieder uit zijn handen 't brood aannam.
Ik wilde niet, zo volgzaam als een lam mij bij de kudde trouwe schapen voegen die van de herder alles maar verdroegen. Ik wilde zelf bepalen of ik kwam.
Ik wilde zien en voelen of ik niet met dromen mij in slaap zou laten wiegen, of mij door schone schijn laten bedriegen.
Dat konden zij misschien doen, maar ik niet.
Toen zag ik Hem - en ik had geen verweer maar kon slechts stamelen: ‘Mijn God, mijn Heer!’