Dit is het tweede deel uit de twintigdelige cyclus van de Rougon-Macquart. La curée betekent de jacht op succes, baantjesjagerij, verdelen van de buit.
Drie personen spelen een hoofdrol in deze roman. Er is in de eerste plaats Saccard (een Rougon) wiens leven in het teken staat van rijk worden en aanzien verwerven. Als hij ergens munt kan uitslaan, kent hij geen scrupules. Terwijl zijn vrouw op sterven ligt, arrangeert zijn zuster al een nieuw huwelijk voor hem met een meisje van 19 die zwanger is geraakt. Saccard die het meisje van haar noch pluim kent, is bereid haar te huwen tegen een fors bedrag. Met dat geld kan hij beginnen te speculeren in onroerend goed. Er worden in Parijs namelijk grote avenues aangelegd en daarvoor moeten heel wat woningen worden onteigend. Hij kan zijn geld echter niet beheren, wankelt geregeld op het randje van het faillissement en zal op den duur zijn eigen vrouw financieel moeten bedriegen om het hoofd boven water te houden.
De tweede hoofdpersoon is Renée, de jonge echtgenote van Saccard. Deze sensuele vrouw leidt een leeg luxe bestaan en verveelt zich te pletter. Haar stiefzoon, Maxime, de zoon uit het eerste huwelijk van haar man, is haar beste vrindje. Hij is een verwijfd type, een dandy en leegloper. Na verloop van tijd ontstaat er een incestverhouding tussen Renée en Maxime. Zoals te verwachten loopt dat faliekant af.
De roman speelt zich af in de betere kringen van le Second Empire. Het is een decadent wereldje.
Dit is de tweede roman die ik van Zola lees, en ik moet mijn idee over hem toch bijstellen. Ik had een vooroordeel dat het allemaal nogal plat zou zijn, maar dat is niet het geval. Nu en dan kan men van die oude volksuitgaven van zijn werken in het Nederlands aantreffen en de titels daarvan alleen al voorspellen de meest vunzige lectuur. He tegendeel is waar. Zijn onderwerpen zijn weliswaar gewaagd voor die tijd (incest, in dit geval), maar de roman is heel knap geschreven. De ontwikkeling van de affaire tussen Renée en Maxime is heel mooi beschreven. Er hangt een zwoele, decadente sfeer over het geheel.
Wat men er wel moet bijnemen, zijn de lange beschrijvingen. Zowel van Parijs, van de inrichting van de woningen, van de toiletten van de dames, enz. Maar ik kan me voorstellen dat er daar liefhebbers voor bestaan.
Ik zit nu aan nummer twee en heb dus nog achttien delen te gaan. Zoals het er nu uit ziet, denk ik wel dat ik de hele cyclus mettertijd gelezen zal krijgen. Zola weet me te boeien.
Een korte novelle, geschreven in 1883 en bij ons vooral bekend door de verfilming van Visconti uit 1954.
De Venetiaanse gravin Livia vertelt in een dagboek een gebeurtenis van twintig jaar geleden, toen ze smoorverliefd werd op een hele knappe luitenant Remigio. Ze bedriegt haar echtgenoot, en als de luitenant wordt opgeroepen naar het front, schiet ze hem geld voor waarmee hij enkele artsen kan omkopen, zodat hij niet naar het strijdgewoel hoeft. Na een tijdje hoort ze niets meer van hem en gaat ze hem opzoeken. Ze betrapt hem met een andere vrouw. Uit wraak verraadt ze hem bij zijn commandant, en hoewel deze haar waarschuwt dat Remigio zal terechtgesteld worden, houdt ze haar aanklacht staande.
De auteur leefde van 1836 tot 1914. Hij was de broer van Arrigo Boito, een componist die ook enkele librettos voor Verdi schreef (Otello en Falstaff).
Camillo was behalve schrijver ook architect. Zijn laatste werk als architect was een rusthuis voor componisten, dat bij hem werd besteld door Verdi.
Ter afwisseling zal ik in plaats van een boek een schilderij bespreken. Het is een doek van Paul Klee dat ik al zeker twintig jaar lang bewonder. Ik ben geen expert of kunsthistoricus, wat ik erover schrijf is een persoonlijke visie.
U kunt een afbeelding van dit schilderij vinden op de volgende adressen:
Dit stilleven is het laatste doek dat Klee schilderde. Zijn afscheid dus, en dat is volgens mij de boodschap van het werk.
Een stilleven (nature morte, in het Frans, en in dit geval een meer passende benaming) situeert zich gewoonlijk in een interieur, een kamer, op een tafel waarop de voorwerpen uitgestald staan. Hier ontbreekt dit, en is de achtergrond een egaal zwart vlak. Dit kan al een eerste verwijzing zijn naar de nacht, de dood. Er zijn nog andere elementen die in die richting wijzen. Bovenaan rechts zien we een gele cirkel. Hij is geel, wat erop wijst dat het de zon kan zijn, maar dan een zon die niet (meer) straalt. Het is een eenzame planeet in het heelal. Met die cirkel correspondeert de gele schijf onderaan waarop zich een koffiekan, een beeldje en afgevallen bloemen en bladeren bevinden. Wat is er nu zo typisch aan die twee grootste voorwerpen ?Het beeldje is een lachende figuur. Men ziet een lachende mond, twee kleine stippen voor de neusgaten en twee wat grotere stippen voor de ogen. Daarboven een lijn die de wenkbrauwen of een frons in het voorhoofd kan weergeven. Maar het opvallendste aan de figuur is dat ze met een arm wuift. Ten afscheid ? De wuifbeweging is herhaald in de tuit van de koffiekan. Op de gele schijf liggen allemaal verschillende bloempjes en blaadjes. Het bloempje tussen de twee figuren lijkt een mannetje dat wegloopt. De voorwerpen op de schijf zijn afgevallen, maar ze hebben hun kleuren bewaard. Het zijn geen herfstbladeren of uitgebloeide bloemen. Zouden ze niet kunnen verwijzen naar het werk van de schilder, de schilderijen en tekeningen die hij nalaat ?
Het beeldje op de schijf wuift naar ons, maar ook naar de engel onderaan links. Ze lachen elkaar toe. Wie is die engel ? Het is de schilder, hier concreet de signatuur van de kunstenaar op het schilderij. Hij lacht nog wel, maar zijn ogen kijken ons niet meer recht aan. Ze zijn al wat verdraaid, ze zijn al op weg naar de andere kant, naar de dood. Dat het een afscheidnemende engel is, kun je ook merken aan de toegevouwen vleugels. En is het niet of hij zichzelf dichtvouwt ? Zijn linkerhand trekt het gewaad naar binnen en de rechterhand is niet meer actief en verdwijnt in het gewaad. De hand die niet meer zal schilderen. Het kruisje dat hij draagt wijst ook op de dood.
Ten slotte is er de groep voorwerpen linksboven. Het rode worm- of darmachtige voorwerp. We vinden er de opwaartse beweging van de arm van het beeldje in terug, maar dit keer wuift die arm niet, maar wijst hij naar boven. Het voorwerp zweeft, wat erop kan wijzen dat het onderweg is naar een ander oord. Aan twee dingen doet het voorwerp me denken. Eerst aan een mummie. In de tweede plaats aan een larve. Een larve die later een vlinder zal worden. De kunstenaar is dood en gemummificeerd maar zal openbloeien als een vlinder. Hij bevindt zich in een tussenstadium, tussen dood en leven. Dat zou kunnen betekenen dat de kunstenaar gelooft in een hiernamaals. De andere vier figuren rechts staan mooi recht, hun vormen zijn in tegenstelling met de vormen rechts,nogal harmonisch. Misschien is dat de zone van de opstanding, de hemel, om het wat simplistisch te zeggen.
Er zijn in die hoek nog aspecten die daar op wijzen. Helemaal in de linkerbovenhoek, een bloem, maar het kan ook een zon zijn. Ze vormt een contrast met de andere zon die geen stralen heeft, en met de afgevallen bloemen op de gele schijf. Zij wijst dus op leven (eeuwig leven ?). Typisch zijn ook de twee, op het eerste gezicht, rode bloemen. Ze hebben bovenaan een bloem, takken en wortels waartussen twee ogen staan. Maar als je de figuren ondersteboven bekijkt, zie je twee figuren, twee kinderen die zich voortbewegen op een wiel of rad. Het rad van de eeuwige wederkeer uit de oosterse religies ?
Welke bewegingen geven het werk zijn dynamiek ? Er zijn de vier van elkaar losstaande groepen die lijken te zweven in een ruimte. De larve accentueert die indruk nog. Vervolgens is er de beweging van de bloem (zon) bovenaan links naar de zon en de gele schijf. Daarnaast is er het wuivende gebaar van het beeldje, de tuit en de larve. En ten slotte is er de glimlach van de engel en het beeldje.
Al deze elementen en details versterken alleen maar de algemene indruk die het werk op mij maakt. De kunstenaar, de mens, die afscheid neemt van ons, van de wereld en van zijn werk.Het ontroerende, aangrijpende van dit schilderij is de sereniteit waarmee hij afscheid neemt, met een glimlach.
Een korte novelle van deze Nederlandse schrijfster die leefde van 1905 tot 1960. Uit mijn oude encyclopedie citeer ik: Zij verbeeldde moderne levensproblemen, zonder illusies, in een zeer openhartige taal, zonder hypocrisie, hetgeen velen als negatief of aanstootgevend veroordeelden. In feite echter zocht Anna Blaman in vriendschap, in liefde, in zelfkennis en waarachtigheid de zin van een zinloos geworden menselijk bestaan. De eerste zin gaat waarschijnlijk over de lesbische inslag van haar werk. Daarin is ze alleszins openhartiger dan de auteur van de bijdrage in mijn encyclopedie die het niet vermeldt. De tweede zin strookt wel met de inhoud van deze novelle.
De Kruisvaarder is een schip dat afvaart naar Nederlands Indië. Een van de passagiers is Virginie. Het is een aartslelijke vrouw die het medelijden van haar familiekring beu is en daarom wegtrekt. Twee andere vrouwen spelen nog een grote rol in het verhaal, haar medepassagierster met wie ze de kajuit deelt, en een beeldschone vrouw. In het eerste deel van de novelle wordt het thema van de lelijkheid en de schoonheid uitgespeeld, met al wat daarbij komt aan gevoeligheden, gekwetstheid en zo meer. Blaman schrijft altijd heel psychologisch. Karakterontleding. Dat deel is soms moeilijk om doorkomen, hoewel de gedachten erin wel interessant zijn. Een mooie zin, Virginie is aan het woord: Zoals ik, die altijd alles van anderen moet kunnen begrijpen. En die anderen die altijd, hoe liefdeloos ze ook zijn, begrepen moeten worden.
In het tweede deel heeft er een drama plaats. Het schip vaart op een losgeslagen mijn en zinkt. In die dramatische omstandigheden komt de ware aard van de mensen naar boven. Het is soms erg aangrijpend geschreven. De schrijfster komt hier ook heel modern en origineel voor de dag. Zo laat ze God aan het woord, die neerziet op wat er met het schip en de mensen gebeurt. Hier maken we kennis met de pessimistische levensvisie van de schrijfster. Er doet ook nog een schare engelen mee, die echter niet veel meer doen dan op bazuinen blazen en de lof van God bezingen. Op een bepaald moment noemt ze die engelen Hemelse aasgieren. Een prachtige vondst en woordcombinatie.
Ik probeer de laatste tijd minder de inhoud van de boeken na te vertellen, dan wel op te schrijven wat me treft en een beeld te schetsen van de algemene sfeer van het boek. Voor een stuk doe ik dit om niet al de hele plot te verraden waardoor het niet interessant meer is om het boek te gaan lezen. Trouwens, wat er van een boek gewoonlijk blijft hangen, bij mij althans, is gewoonlijk die sfeer. Vaak betrap ik me erop dat ik me niet kan herinneren hoe de afloop van een boek was.
Ik wil nog even terugkomen op het gedicht van Van de Woestijne, meer bepaald de eerste strofe. In die strofe is er een beweging gaande van beneden, de wortel, via de tak, naar boven, het gebladerte en de wind. Vergelijk dit nu met de omgekeerde beweging in het beroemde gedicht Wandrers Nachtlied van Goethe.
Über alle Gipfeln
Ist Ruh,
In allen Wipfeln
Spürest du
Kaum einen Hauch;
Die Vögelein schweigen im Walde.
Warte nur, balde
Ruhest du auch.
Hij vertrekt bij de bergtoppen, vervolgens daalt hij af naar de boomkruinen, dan naar de vogels in de bomen en ten slotte naar de aarde waarin men bij de dood zal rusten. Anders dan bij Van de Woestijne, staat bij Goethe de stilte en onbeweeglijkheid centraal.
Karel van de Woestijne: 'k heb noodloos door de boôm geboord
Karel van de Woestijne:k heb noodloos door de boôm geboord
'k Heb noodloos door den boôm geboord
een wortel, ter geheimste waetren:
nooit bloeit een tak uit mij, noch hoort
de wind het trillen van mijn woord
5 door 't hoog gebladert schaetren.
Ik ben geen koninklijke bij
gevangen in haar vruchtb're celle;
want nimmer zwaait een vreugde uit mij
de nijvre zwermen die, te Mei,
10 de ruit'ge raat doen zwellen.
En 'k ben den rechten weg gegaan,
den afgrond tegen van 't ontzeggen.
Er ís geen afgrond. En mijn waan
wou nu maar liefst wat slapen gaan
15 en lam ter rust zich leggen.
Van de Woestijne staat geboekstaafd als een sombere en duistere dichter. Toch wil ik proberen een gedicht van hem wat beter te begrijpen. Het is een toevallige keuze en niet direct een van zijn bekendste gedichten, naar ik meen.
De dichter wordt gerekend onder de symbolisten. In het Lexicon der poëzie van Buddingh vind ik onder symbolisme: realisme en naturalisme worden afgewezen, kunst wordt een aanleiding of doel ontzegd (poésie pure), de dichter bevindt zich in een ivoren toren. Het gaat de symbiolisten niet om het objectief-gegevene, maar om de erachter liggende ideeën, die niet zintuiglijk waarneembaar, oneindig en geheimzinnig zijn en in een symbool uitdrukking vinden. De beelden en mataforen grijpen in meerdere lagen op elkaar in; de taal is buitengewoon compact. De dichter huivert bij het begrip inspiratie, hij is zich hyperbewust van wat hij doet en noemt zich zelf een maker.
Dat is voor een groot deel toepasselijk op dit gedicht.
In de eerste strofe vergelijkt de dichter zichzelf met een boom. Maar het is een mislukte boom. Vergeefs heeft hij geprobeerd in de bodem naar de geheimste wateren te boren, maar dat heeft geen resultaat gehad. Nooit heeft een van zijn takken gebloeid. En verder zegt hij dat de wind nooit heeft gehoord dat een woord van de dichter het hoog gebladerte deed schateren. Opvallend is hier, dat het niet de wind is die de bladeren doet trillen en een geruis veroorzaakt.De wind waait hier enkel voorbij en hij zou de woorden van de dichter moeten horen, die de bladeren in beweging heeft gebracht. De mislukking blijkt ook uit het laatste woord van die strofe: schateren. Dat woord op die plaats klinkt spottend. Mij doet het denken aan het spottende geluid dat spreeuwen soms maken.
In deze strofe is de dichter nog actief. Hij heeft een poging ondernomen om iets te doen. Waarin is hij mislukt ? Hij kan geen woorden, geen gedichten voortbrengen.
In de tweede strofe is hij passief de bijenkoningin. Het is een treurige koningin die geen vreugde kent, zodat er geen bijen uitzwermen om honing te halen en de raten te doen zwellen. Ook hier dus is er geen productie, geen opbrengst.
In de derde strofe heeft de dichter het opgegeven. Hij is (dan maar) de rechte weg gegaan, die leidt naar de afgrond van het ontzeggen. Dat is een zin waar ik het moeilijk mee heb. Ontzeggen kan betekenen zichzelf iets ontzeggen, iemand anders iets ontzeggen, maar ook opgeven, laten varen. Dat zijn de woordenboekdefinities. Maar daarnaast kan de dichter met ont-zeggen ook bedoelen het niet-zeggen, niet-spreken. Die afgrond zou dus betekenen dat hij zich had voorgenomen om niet meer te praten, om als dichter te zwijgen. Maar die afgrond is er niet. Ook het niet-zeggen biedt geen oplossing, of zwijgen is onmogelijk. In de laatste volzin zegt hij dat het allemaal waan, inbeelding is, die zich beter niet meer manifesteert. Het leidt toch tot niets. De dichter berust in zijn onmacht.
Ik weet niet of ik hiermee juist zit. Het blijft een duister gedicht, dat zijn werkelijke inhoud niet prijsgeeft.
Nog een opmerking. Hoewel hij de natuur in dit gedicht betrekt, is ze volkomen ondergeschikt aan zijn ideeën. Hij beschrijft de natuur niet, hij gebruikt ze. Ze dient niet om een sfeer te creëren, om de schoonheid ervan weer te geven, neen, ze moet enkel zijn gedachten illustreren.
Kazuo Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven
Kazuo Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven
Het vlietende leven, staat in de roman, is: de beste dingen worden uit één nacht samengesteld en verdwijnen weer met de ochtend.
Het nachtleven namelijk dat kunstenaars proberen vast te leggen. Als het donker is geworden, hangt in die etablissementen de meest verfijnde en meest brekelijke schoonheid die een kunstenaar ooit hoopt te kunnen vastleggen.
Maar daarover gaat deze roman eigenlijk niet, of toch maar ten dele. Die kunst steunde op de klassieke Japanse schilders, o.a. Utamaro die veel taferelen uit geishahuizen schilderde. Maar in de periode waarin dit boek speelt is er veel veranderd. De hoofdpersoon, een kunstschilder, vertelt het verhaal in de jaren 1948 tot 1950. Japan leefde toen onder Amerikaanse bezetting. Het had in de tweede wereldoorlog aan de zijde van de Duitsers meegevochten en veel grondgebied bezet, o.a. in China. Na hevige bombardementen op Japanse steden en de twee atoombommen is Japan gecapituleerd. Het kwam onder Amerikaanse bezetting en zou pas in 1952 opnieuw onafhankelijk worden. Maar ook daar gaat dit boek niet, hoewel het allemaal op de achtergrond meespeelt.
De hoofdpersoon was een gevierd kunstschilder die in de traditie schilderde. Maar in de jaren dertig, met de opkomst van het Japanse militarisme en een soort Japans fascisme,gaat hij propagandistische schilderijen maken die deze strekking steunen. Na de oorlog valt hij in ongenade. Hij is dan al oud en dat feit heeft niet zoveel gevolgen voor zijn leven. Hij kan wel moeilijk zijn fouten inzien, is ervan overtuigd dat hij voor de goede zaak werkte.
Dit wordt allemaal niet met zoveel woorden gezegd, het sijpelt allemaal langzaam binnen in het verhaal. De personages komen ook heel geleidelijk het verhaal binnen, zonder zich op te dringen. Dat is net zo mooi aan dit boek. Er wordt veel gesuggereerd. Dat strookt goed met de Japanse cultuur, waarin de dingen nooit vlakaf worden gezegd. Dit komt heel mooi tot uiting in de dialogen van de vader met zijn dochters. De onderhandelingen over het huwelijk van zijn jongste dochter zijn afgesprongen wegens het verleden van de vader, maar dit komen we maar mondjesmaat te weten. De vader heft ook zijn zoon in de oorlog verloren en ook zijn vrouw. Maar dit wordt maar terloops vermeld. De hele roman kabbelt voort, er zijn geen uitschieters, het is allemaal in mineur.
In die gesprekken tussen vader en dochters, maar ook tussen de vader als kunstschilder en zijn leerlingen neemt de vormelijkheid een belangrijke plaats in. Het verschilt zo grondig van wat wij hier gewoon zijn. Alles lijkt zo alledaags, oppervlakkig, maar onderhuids heersen er grote spanningen.
In de loop van het verhaal zal de vader zijn fouten tijdens de oorlogsjaren geleidelijk toegeven.
Om een idee te geven van de stijl laat ik een uittreksel volgen. De vader wil zijn kleinzoon van acht voor het eerst sake laten proeven, maar zijn dochters zijn daar fel tegen.
Ik lachte kort.Ik weet nog heel goed dat je moeder ook zo tegenstribbelde toen ik besloten had dat Kenji op die leeftijd sake mocht drinken. (Kenji is zijn zoon die in de oorlog was omgekomen) En het heeft je broer echt geen kwaad gedaan.
Het spet me onmiddellijk dat ik Kenji bij zon ordinair meningsverschil betrokken had. Heel even was ik werkelijk kwaad op mezelf en misschien lette ik daardoor niet zo goed op wat Setsuko antwoordde. Hoe dan ook, het lijkt me dat ze zoiets zei als:
Vader heeft ongetwijfeld zeer zorgvuldig nagedacht over de opvoeding van mijn broer. Maar met het oog op wat er later is gebeurd, moeten we nu misschien zeggen dat :moeder op sommige gebieden betere ideeën heeft gehad.
Ik weet niet of die omfloerste stijl veel mensen zal aantrekken. Ik ben er in ieder geval weg van. Het is een prachtig boek, zeer fijn en met heel veel tact geschreven. Je wordt ondergedompeld in een andere cultuur, die misschien veel vragen doet rijzen, die men misschien wel hypocriet kan noemen, maar die aan de andere kant ook zoveel verfijnder is.
De schrijver is misschien beter bekend van zijn boek The remains of the day, dat succesvol verfilmd werd.
De auteur werd geboren in 1954 in Nagasaki en verhuisde in 1960 naar Groot-Britannië. Hij woont nu in Londen.
Adamastor komt voor in het epos Os Lusíadas van de Portugese dichter Camões. Vasco de Gama ontmoet deze reus bij het ronden van De Kaap der Stormen of Kaap de Goede Hoop, de zuidelijke punt van Afrika. In de Griekse mythologie was hij verliefd geworden op de nereïde Thetis die hij vluchtig zag bij het baden aan het strand. Zijn liefde gaat niet door. De moeder van de zeenimf arrangeert een zogezegde ontmoeting tussen de reus en Thetis, maar in plaats van de mooie vrouw treft hij een ruwe berg aan. Als Zeus de Titanen voor hun rebellie straft,verandert hij Adamastor in het kartelige uitsteeksel van het Kaapse schiereiland.
Brink vraagt zich nu af of er niet een model voor die reus uit het werk van Camões is geweest. Hij zet zijn fantasie aan het werk en vindt zelf een mythe uit, waarin de Khokhoin (de eigenlijke naam van dat volk uit het zuiden van Afrika waar de blanken later de vernederende naam Hottentotten aan gaven. Hetzelfde geldt voor de San, die Bosjesmannen werden genoemd) de hoofdrol spelen. Heel lang geleden dus zien de bewoners voor de kust kolossale zeevogels (schepen) verschijnen die enkele eieren (sloepen) leggen die naar het vasteland varen. In die eieren zitten baardmannen (blanken). Na een tijd verschijnt er ook een sloep met een blanke vrouw in (cf. Thetis) die bij het baden bespied wordt door het stamhoofd. Hij wordt verliefd op haar en wil haar als vrouw. Er is echter een probleem, hij is op een bepaalde plaats zo buitensporig ontwikkeld, dat hij geen gemeenschap met de vrouw kan hebben. Van dat ogenblik af beginnen de avonturen en ongelukken van die inheemse volksstam.
Het is allemaal heel humoristisch geschreven. Een mythe, en dus is er plaats voor overdrijving. Tegelijk is er de aanklacht tegen het kolonialisme, het botsen van de verschillende culturen en de misverstanden die daaruit voortvloeien. Ik weet niet ofveel van de gebruiken die de auteur beschrijft, voortvloeien uit zijn fantasie ofwerkelijk hebben bestaan onder die volkeren.
De roman is verschenen in 1988 en werd in 1993 vertaald en uitgegeven bij Meulenhoff. Het is een boekje van ongeveer 140 blz. dat men op een dag gemakkelijk en met plezier uitleest.
André Brink is een Zuidafrikaanse schrijver, geboren in 1935.
Ook Voltaire heeft een werk aan Jeanne d' Arc gewijd. Een satirisch gedicht: La pucelle d'Orléans. Het is een heel oneerbiedig werk. ter illustratie, uit het begin van het werk:
Jeanne montra sous feminin visage, sous le corset et sous le cottillon d' un vrai Roland le vigoureux courage. J' aimerais mieux le soir pour mon usage une beauté douce comme un mouton ; mais Jeanne D' Arc eut un coeur de lyon : vous le verrez, si lisez cet ouvrage.
Schiller (1759 1805) schreef dit toneelstuk in 1801. Wat een tijd ! De Franse revolutie 1789, Beethoven was toen 31 jaar, Kant had zijn hoofdwerken geschreven
Jeanne dArc heeft geleefd van 1412 tot 1431. Haar geschiedenis is wel bekend. De Engelsen hadden een bondgenootschap gesloten met de hertog van Bourgondië en bezetten Frankrijk. Jeanne dArc, afkomstig uit een eenvoudig landbouwersgezin, voelde zich geroepen om Frankrijk te bevrijden. Via stemmen werd ze daartoe door God opgeroepen. Ze kon Orleans ontzetten en later ook doorstoten tot Reims waar Karel VII tot koning werd gekroond. In 1430 werd ze gevangengenomen en aan de Engelsen uitgeleverd. Karel VII liet haar aan haar lot over en haar proces ging van start. In mei 1431 stierf ze op de brandstapel.
Schiller heeft zich niet nauwgezet aan de historische feiten gehouden. Hij heeft het stuk trouwens een romantische tragedie genoemd. In het stuk verliest Jeanne haar strijdlust nadat ze verliefd is geworden op een Engelse officier. Voordien had ze alle mannen afgewezen, en de voorrang gegeven aan de strijd. Ook het einde van het stuk krijgt een andere wending. Jeanne sterft niet op de brandstapel, maar wel in de strijd. Nadat ze door de Franse koning verbannen was, valt ze in de handen van de Engelsen. Bij een laatste veldslag waarbij de Fransen in de verdrukking komen, kan ze zich bevrijden en redt ze het leven van de Franse koning, maar laat ze het leven in de strijd.
Het was de eerste keer dat ik een werk van Schiller las. Ik vreesde dat het wat moeilijk zou uitvallen, maar blijkbaar schrijft hij een eenvoudige, duidelijke taal. Het leest bijvoorbeeld veel gemakkelijker dan een toneelstuk van Shakespeare. Ik ben dan ook van plan om later nog wat werken van hem te lezen. Bekend zijn vooral Die Räuber en Wilhelm Tell.
In het stuk van Schiller wordt Jeanne op het einde aangeklaagd door haar vader, die er haar openlijk van beschuldigd een heks of ketter te zijn. In de proloog werd daarop al gezinspeeld. Toen probeerde de vader zijn dochters aan de man te brengen (wat ook historisch niet klopt, want Jeanne had drie broers), maar Jeanne had dus een andere roeping. De vader zag met lede ogen aan dat zij:
Ich sehe sie zu ganzen Stunden sinnend
Dort unter dem Druidenbaume sitzen,
Den alle glückliche Geschöpfe fliehn.
En Jeanne zegt het later zelf:
Berufen bin ich zu ganz anderm Werk,
Die reine Jungfrau nur kann es vollenden.
Ich bin die Kriegerin des höchsten Gottes,
Und keinem Manne kann ich Gattin sein.
Haar voorbestemde echtgenoot, legt zich wel bij de zaken neer:
Wohl ziemt ihr dieser kriegerische Schmuck,
Denn ihre Brust verschließt ein männlich Herz.
Een andere mooie regel, die me aan Rilke doet denken. De hertog van Bourgondië richt zich tot de koning:
O Sire ! Euch wohnt ein Engel an der Seite.
Ten slotte citeer ik nog de laatste woorden van de stervende Jeanne:
Dit is een topwerk uit de wereldliteratuur. Het verscheen in 1759 en is nog altijd even fris en overtuigend. Ik begrijp niet dat het zolang heeft geduurd voordat ik het compleet las. Op school wel een uittreksel, maar ja, wat je op school ziet, ga je thuis niet vlug lezen.
Het werk is een satire en een aanklacht op het reilen en zeilen in de wereld van toen. Dat is bijvoorbeeld ook het geval in De lof der zotheid van Erasmus, maar Candide leest zoveel gemakkelijker en is in geen enkel opzicht verouderd. Bij Peyrefitte las ik ooit dat Voltaire het mooiste en zuiverste Frans heeft geschreven. Dat hij nooit zondigt tegen het Franse taaleigen. Als niet-Franstalige kan ik dat moeilijk beoordelen, maar hij schrijft in ieder geval heel vlot en duidelijk.
Candide is een jongen die leefde op een kasteel in Westfalen. De dochter van de baron Cunégonde en hij zijn verliefd op elkaar. Op een dag betrapt Cunégonde hun leermeester, de beroemde filosoof Pangloss: elle vit entre des broussailles le docteur Pangloss qui donnait une leçon de physique expérimentale à la femme de chambre de sa mère.In de volgende paragraaf heeft ze met Candide een veel onschuldiger ontmoeting, maar die is voor de baron erg genoegen hij chassa Candide du château à grands coups de pied dans le derrière.
Dan begint de zwerftocht van Candide over de aardbol. Hij wordt geconfronteerd met oorlogen, bedrog, rampen enz. Een van die rampen is de aardbeving die Lissabon verwoestte. Die heeft op Voltaire een grote indruk gemaakt.
De stelling van Pangloss is dat men leeft in de best mogelijke van alle werelden. Dat was namelijk de stelling van de filosoof Leibniz. Die redeneerde zo dat het niet anders kon dan dat God de best mogelijke wereld had geschapen. Als er namelijk een nog betere wereld zou kunnen bestaan, dan had God die niet gekend of gewild, wat niet strookt met respectievelijk de alwetendheid en de algoedheid van God. Hoe komt dan het lijden in de wereld ? Alles wat geschapen is, kan niet anders dan onvolmaakt zijn, anders zou het gelijk zijn aan God. Welnu, het hele boek van Voltaire probeert die stelling weg te lachen, weg te spotten. En hij slaagt daar meesterlijk in. Hoewel de titel van het boek Candide ou l optimisme luidt, is het een nihilistisch werk, maar wel grandioos geschreven.
Ik zou tientallen passages kunnen aanhalen, maar zal me beperken tot enkele. Pangloss werd ooit opgehangen, en jaren later was Candide dan ook verwonderd dat hij zijn leermeester onverwacht ontmoette. Wat was er misgelopen ? On ne pouvait pas avoir été plus mal pendu que je lavais été. L Exécuteur des hautes uvres de la Sainte Inquisition, lequel était Sous-Diacre, brûlait à la verité les gens à merveille, mais il nétait pas accoutumé à pendre : la corde était mouillée et glissa mal, elle fut mal nouée ; enfin, je respirais encore.
Hoe modern klinkt de volgende zin. In Constantinopel werden enkele hoogwaardigheidsbekleders en hun vrienden vermoord. Cette catastrophe faisait partout un grand bruit pendant quelques heures.
Het boek eindigt met de bekende woorden: il faut bien cultiver notre jardin. Dat is de les van een heel leven van zoeken en lijden. Enkele bladzijden daarvoor wordt de reden voor die houding vermeld. Een Turk die met weinig tevreden is, tot verbazing van het hele gezelschap, zegt namelijk: Je nai que vingt arpents, répondit le Turc; je les cultive avec mes enfants; le travail éloigne de nous trois grands maux, l ennui, le vice, et le besoin.
Wat moet ik verder over dit boek zeggen ? Loop naar de bibliotheek of beter nog, koop het. In elke tweedehandswinkel is het voorhanden. Voor hooguit 2 euro ben je de eigenaar van een meesterwerk dat je kunt blijven herlezen.
Roman uit 1888. Ik lees het werk in de vertaling van T. Duquesnoy uit 1978. Uitgegeven als prisma Klassieken nr. 7. Dit is een zeer verzorgde reeks, met nawoord, noten en een leeslint. Fontane leefde van 1819 tot 1898. Aanvankelijk schreef hij vooral reisimpressies (Wanderungen durch die Mark Brandenburg) en over de oorlogen in die tijd. Hij was een tijd oorlogscorrespondent. Pas op late leeftijd waagde hij zich aan romans. Zijn bekendste werk is Effi Briest.
In deze roman Dolingen, dwalingen (Irrungen, Wirrungen) gaat het over een liefdesgeschiedenis tussen Lene, een meisje van gewone komaf en Botho, een jonge baron. Het standverschil is echter zo groot, dat een huwelijk uitgesloten is. Botho heeft bovendien geldproblemen en is genoodzaakt om te trouwen met een jong rijk meisje.
Het verhaal kent niet echt dramatische wendingen. Lene en Botho beleven een idyllische relatie en gaan uiteen. Beiden trouwen ze en hoewel het bij geen van beide uit liefde is, kan men hun respectieve huwelijk toch niet ongelukkig noemen.
Het is een fijnzinnig werk. Het meisje is zich van in het begin bewust van de onmogelijkheid van haar liefde en berust er in. Hun relatie speelt zich af, afgeschermd van de buitenwereld, bij Lene thuis, in het gezelschap van een oude pleegmoeder en een buurvrouw. Als ze dan toch eens een uitstap maken, hebben ze een ontmoeting met vrienden van Botho en is de confrontatie ietwat pijnlijk.
Botho durft de confrontatie met de wereld niet aan, hij is laf en kiest eieren voor zijn geld. onze afkomst bepaalt onze daden. Wie daaraan gehoorzaamt, kan ten gronde gaan, maar hij gaat op een betere manier te gronde dan degene die er tegen in gaat.
Of nog:
Nee. Het is niets voor mij om de wereld te trotseren en haar en haar vooroordelen openlijk de oorlog te verklaren; ik ben beslist tegen zulke donquichotterieën.
Verder schetst deze korte roman (140 blz.) een beeld van Berlijn en omgeving in de periode van 1870. Er worden veel namen genoemd van plaatselijk bekende personen uit die tijd, die ons niet veel zeggen, maar die gelukkig verklaard worden in de noten.
Dit is een bundel van 21 verhalen. Hij verscheen in 1962 en werd in 1977 in het Nederlands uitgegeven bij Meulenhoff. De vertaling is van August Willemsen.
João Guimarães Rosa is een Braziliaanse schrijver die leefde van 1908 tot 1967. Hij wordt beschouwd als een vernieuwer van de Braziliaanse literatuur. Hij studeerde geneeskunde en oefende het beroep van arts gedurende twee jaar uit in de provincie Minas Gerais, waar hij de meeste inspiratie voor zijn werk opdeed. Hij had er onder andere veel contact met marginalen, die in zijn verhalen een belangrijke rol spelen. In 1938 wordt hij adjunct-consul in Hamburg, Duitsland. Tijdens de oorlog maakt hij zich verdienstelijk voor het helpen vluchten van joden. Hij zal hiervoor een grote onderscheiding in Israël krijgen. Daarna is hij werkzaam op verschillende ambassades in Zuid-Amerika en in Europa. Het was iemand met een enorme talenknobbel, die ook Nederlands kon lezen. Ter illustratie deze tekst uit een interview.
Falo (ik spreek): português, alemão, francês, inglês, espanhol, italiano, esperanto, um pouco de russo; leio (ik lees): sueco, holandês, latim e grego (mas com o dicionário agarrado); entendo alguns dialetos alemães; estudei a gramática: do húngaro, do árabe, do sânscrito, do lituânio, do polonês, do tupi, do hebraico, do japonês, do tcheco, do finlandês, do dinamarquês
De verhalen uit deze bundel zijn heel divers en niet gemakkelijk. Hoe verder in het boek, hoe experimenteler ze worden. Niet het verhaal, wel het taalgebruik en de stijl. Het zijn dan ook verhalen om traag te lezen, en je te laten verrassen door de vondsten. (Prachtig vertaald !).
Om een idee te geven zal ik wat dieper ingaan op twee verhalen.
Het eerste heet Roemruchtig.
Op een dag stoppen er voor het huis van de verteller in een dorpje een ruiter en drie handlangers. Bandieten uit het binnenland. De verteller heeft angst voor zijn leven. Maar de bandiet (de woesteling wiens wreedheid mijlenver bekend was, tientallen doden op zijn geweten, een levensgevaarlijk man) komt gewoon iets vragen. Hij heeft onenigheid met een jongeman van de regering en die moet een woord hebben gezegd dat hij niet verstaat, iets als: roemberuchtig, roemzuchtig, roesruchtig, roeszuchtig. De verteller kan hem geruststellen, het woord zal roemruchtig geweest zijn. Hij legt de betekenis uit, de bandiet is tevreden en vertrekt. Een verhaaltje van niets, maar het is vooral de stijl die het doet.
Het titelverhaal De derde oever van de rivier vind ik al grandioos door de titel. Die derde oever is namelijk het midden van de rivier. Op een dag laat vader een kano bouwen. Als hij af is, groet hij zijn gezin, stapt in het bootje en vaart de rivier op. Jaren zal hij daar blijven ronddobberen. Zijn zoon verstopt nu en dan wat eten aan de wal, dat de vader dan ongezien komt ophalen. De zoon, nu zelf al een oudere man, krijgt een idee. Hij wil de plaats van zijn vader innemen. Hij schreeuwt die boodschap naar zijn vader, deze hoort hem, wendt de steven naar hem toe. Maar dan raakt de zoon in paniek: het was of hij kwam van Gene zijde.
Hij vlucht wegen de vader blijft voort op de rivier varen.
Merkwaardige verhalen dus. Er komen veel kinderen, gekken, dieren en verlichte geesten in voor. Filosofische ideeën ook, een beetje mystiek.
Ik weet niet ofhet boek bij veel mensen in de smaak zal vallen. Het is heel speciaal. Misschien moet je al een band met Brazilië hebben om er echt van te kunnen genieten.
Een stukje om de stijl te illustreren. Het gaat over een vrouw Kwee-Ezel die ooit haar man heeft vermoord en nu ook haar blinde zoon. Ze trekt weg.
En vergeet u nooit, bewaart in uw gedachten, vertelt aan uw kinderen, de reeds gekregene en de toekomstige, wat u hebt gezien met die vreeszuchtige ogen die de aarde zal eten, en wat u niet hebt kunnen verhoeden, noch begrijpen, noch achten. Van hoe zij, juist toen ze wegging, die dode hond zag, verlaten en half al verrot, aan het eind van de straat, en hem over haar schouder sloeg en meenam-: om de straat en de plaats te vrijwaren voor pestilente gevaren ? of om het dier, uit piëteit, een graf in de aarde te geven ? of om hiermee iemand of iets te hebben om te omarmen in het uur van haar grote en eenzame dood ? denkt, denkt na over haar, alsnog.
De foto staat in Knack van deze week, nr. 26 van 29.6 tot 5.7 op blz. 8-9. Het is het vreselijkste beeld dat ik ooit heb gezien. Eigenlijk had er niets anders in het tijdschrift mogen staan dan die foto. Al het andere wat er in staat, verliest bij die foto elke betekenis. Niet alleen wat in dat tijdschrift staat, verliest zijn betekenis, het hele leven, heel deze samenleving verliest daarbij haar zin.
Deze Japanse auteur is recent bekend geworden met zijn boeken Ten zuiden van de grens, Spoetnikliefde en de Opwindvogelkronieken. Dit boek, in het Nederlands, De jacht op het verloren schaap, is al van het jaar 1989.
Het is een eigenaardig boek. Half thriller, half science fiction. De hoofdpersoon werkt met een compagnon in een reclamebureau. Ze maken een advertentie met een foto van een kudde schapen. Daar is blijkbaar iets mee aan de hand, want hij wordt gecontacteerd door de Boss, die wil dat hij op zoek gaat naar een speciaal schaap dat op de foto staat en dat een kruis op zijn rug heeft. Dat schaap heeft bovenmenselijke krachten en kan in een persoon binnendringen en die zijn wil opleggen. Zo was het ooit aanwezig in de Boss en die heeft er zijn machtsbasis in Japan mee uitgebouwd. Het schaap heeft de Boss echter verlaten en daarom wordt onze hoofdpersoon erop uitgestuurd om het te vinden.
Een gekke fantasy geschiedenis die echter wel overtuigt.
Het verhaal speelt in een Grieks dorpje, in de tijd dat het land nog onder de voogdij van Turkije stond. Het dorpshoofd is een Turk die niets liever vraagt dan met rust te worden gelaten, zodat hij zich kan bezighouden met eten, drinken, roken en zich laten verwennen door zijn lustknaap. Verder telt het dorp enkele notabelen, de ene al slechter of corrupter dan de andere. Het is pas Pasen geweest en er wordt een bijeenkomst belegd als voorbereiding op het passiespel van het volgend jaar, een gebeurtenis om de zeven jaar plaatsheeft. De notabelen bepalen wie welke rol zal spelen. Zo mag de hoer van het dorp Maria Magdalena spelen, een herder Christus, enz.
Op een dag arriveert er in het dorp een grote groep uitgemergelde mensen onder leiding van een pope. Hun dorp is aangevallen en verwoest door de Turken en ze zijn al enkele maanden op de dool. Ze vragen onderdak in het dorp, maar worden door de pope van het dorp weggejaagd, zogezegd omdat er een vrouw aan cholera zou gestorven zijn. Dat is niet zo, maar de pope wil gewoon niet opdraaien voor die mensen, hij vreest dat het mooie leventje in het dorp, waarvan hij ook volop geniet, dan ten einde is.
De dolende groep krijgt voedsel en andere hulp van enkele mensen die een rol in het passiespel zullen spelen. Zij vereenzelvigen zich namelijk met hun rol en willen goede daden stellen. Dat is zeker het geval met Manolios, de herder die als Christus zal fungeren. Hij stond op het punt te trouwen, maar nu wil hij dat huwelijk niet laten doorgaan. Op een bepaald moment ervaart hij de stigmata van Christus. Hij trekt de bergen in, naar zijn kudde schapen en geiten. Daar vertoeft hij in het gezelschap van een halve wilde knaap Nikolio, een satertje, een Pan, die naar de bokken stinkt.
De dolenden zijn dan een berg opgetrokken en ze willen zich daar vestigen.
Nikolio kan betoverend fluitspelen. Luister maar: De berg veranderde en scheen te bewegen als een groot, grazend dier.
Manolios leeft nog altijd in tweestrijd. Hij wordt ziek. Zijn gezicht zwelt op, en begint te etteren, lepra. Hij laat zijn aanstaande naar boven op de berg komen, opdat ze hem zou zien en hem definitief verzaken. Ze doet dat ook, en op de terugweg wordt ze verkracht door de fluitspelende Nikolio.
Een prachtige scene is die van de dood van de kapitein. Een man die zijn dood aanvaardt, ermee spot. Bij zijn begrafenis wil Yannakos zijn ezel in de stoet meenemen, want hij had gehoord dat de kapitein zijn gerst voor het dier had nagelaten. Maar de pope wilde daar niet van horen.
Is het dan geen schepsel Gods, zo goed als wij ? vroeg de marskramer. Als ik God was zou ik de ezels ook in het paradijs laten.
Het paradijs is geen stal, het is Gods huis! riep de pope verontwaardigd uit.
In verband met die ezel, de marskramer heeft hem Youssoufaki genoemd, dat is tevens de naam van de lustknaap van het Turkse dorpshoofd. En verder zegt hij op een bepaald moment: God houdt van ezeltjes. Heeft Reve soms hier zijn inspiratie gehaald ?
Het verhaal gaat verder. Het vriendje Youssoufaki van de agha wordt vermoord. Manolios ziet zijn kans schoon om de rol van Christus op zich te nemen en zegt dat hij de moord heeft gepleegd. De Maria Magdalena van het dorp doet hetzelfde, maar zij bekoopt het met haar leven. Uiteindelijk komt uit wie de moord heeft gepleegd, namelijk de lijfwacht van de agha.
Het volgende thema van het boek is de strijd van de arme mensen die de berg op gevlucht waren, tegen de rijke dorpelingen. De eersten worden ervan beschuldigd bolsjewisten te zijn. De uitkomst van de strijd is dat Manolios wordt gelyncht en dat de bergbewoners moeten verder trekken, op zoek naar betere oorden.
Een boek waarin veel gebeurt. Er wordt een pleidooi in gehouden voor een waarachtig, sociaal christendom. Op den duur werd het allemaal nogal doorzichtig.
De schrijver leefde van 1883 tot 1957. Hij is ook de auteur van Zorba de Griek. Toen het hier besproken boek in 1955 werd gepubliceerd, lokte het felle reacties uit. Het boek werd verboden door de Rooms Katholieke kerk en de Griekse Orthodoxe kerk ondernam een poging om Kazantzakis te excommuniceren.
Als je zegt dat je niet gelovig bent, dan ben je automatisch ongelovig.
Ik denk eigenlijk dat die redenering niet opgaat. Ze gaat wel op als je beide begrippen strikt afbakent. Als je bijvoorbeeld onder gelovig verstaat dat je in God gelooft en zegt dat iemand die dat niet doet ongelovig is, dan klopt het wel. Maar als je de definitie van gelovig en ongelovig ruimer laat, niet begrenst, dan klopt ze niet. Kan dat wel, werken met begrippen die niet duidelijk omschreven zijn? Ja zeker, de woordenboekdefinitie is ook maar een van de vele definities, is ook maar een conventie. Als je met een gesprekspartner afspreekt om de definitie open te laten en om tijdens het gesprek te zien welke inhoud het begrip krijgt, dan kun je uitkomen bij minder dogmatische invullingen van dat begrip.
Ik zie het eigenlijk zo. Gelovig en ongelovig zijn begrippen van dezelfde orde, woorden in eenzelfde veld, waarvan de betekenissen nauw samenhangen. Het zijn dynamische begrippen die niet vastliggen, maar voortdurend schommelen. Ze liggen op één lijn en schuiven naar elkaar toe, maar vallen nooit samen. Of je kunt ze ook zien rondwentelen in een veld, waar ze elkaar soms gedeeltelijk overlappen, maar ook nooit samenvallen.
Op die manier lijkt het me mogelijk om tegelijk een stukje gelovig en een stukje ongelovig te zijn.
De schrijver is een Zweed, geboren in 1930. Het boek is uitgegeven in 2005 bij de uitgeverij Signature Utrecht. Een korte roman van 159 bladzijden.
De in 1778overleden schrijver Voltaire wordt wakker en stelt vast dat hij als Doornroosje tweehonderd jaar heeft geslapen. Hij is 45 jaar. Hij is terug in het leven maar zonder gevoelens, een vertegenwoordiger van het pure verlichtingsdenken, van het verstand in eenzame majesteit.
Zijn eerste bezoek is aan de Académie. Hij moet er wegwijs gemaakt worden want Men had immers twee eeuwen de tijd gehad om te verwezenlijken wat in zijn tijd slechts tekeningen en vage dromen waren geweest. Het leren is geen probleem: Hij leerde in één ochtend autorijden en was s middags al volleerd op de computer. Hij maakt kennis met de televisie: Dit was de encyclopedie der encyclopedieën, een kennisbank die over alles beschikte en tot in elk hutje reikte.
Voltaire wordt ontboden op de Quai dOrsay, op het ministerie van buitenlandse zaken, waar hij belast zal worden met een missie naar de Balkan. Eerst moet hij echter gaan overleggen met de Amerikaanse president. Over welke president het gaat kunnen we afleiden uit de volgende niet al te snuggere uitspraak: Ze zouden alleen maar de goede samenwerking voortzetten die al tussen Roosevelt en generaal Mitterand was geboren.
Parodie, waarin Voltaire zo sterk was, is een van de onderwerpen van dit boek. Als onbevangen waarnemer stelt Voltaire vast wat er allemaal fout is gelopen. Zijn volgende halte is het corrupte Rusland.
Bij wat hij meemaakt in Rusland, realiseert hij zich dat verstand alleen niet zaligmakend is. Het verstand moet een flinke portie altruïsme bevatten om de benaming verstand te verdienen.
Enverder: Dat had hij in elk geval tegenover hen moeten benadrukken: zonder de onzelfzuchtige component, zonder meegevoel zou het verstand veranderen in het wreedste onverstand.
Na Rusland gaat de reis naar Zweden. Daar treft hij een gespleten samenleving aan. Zweedse toestanden die voor ons misschien niet zo direct duidelijk zijn. In dit hoofdstuk deze prachtige zin: Midden in de gesprekken dreven angstaanjagende eilanden die niet aangedaan mochten worden.
Hij komt nu aan in Servië. Zijn eerste gesprek is met een oorlogsheld, die zijn twee benen verloren heeft bij een actie. Hij is fier over zijn misdaden (Sebrenica). Bloedbad ? Absoluut niet. Het ging om een routinematige zuiveringsactie, een maatregel die tot doel had een grens te fatsoeneren die in strijd was met de logica van de kaart.
Na een gesprek met deze man die op het terrein actief was, praat hij met de president. De taal die aan deze ronde tafel werd gebezigd had niet de geur van rook, de smaak van bloed en de echos van geschreeuw. Het was een taal van abstracties die alles mogelijk maakten.
Het waren de opperbeulen aan de conferentietafel die een taal hadden gecultiveerd met een ingebouwde bescherming die ervoor zorgde dat ze niet hoefden in te zien waar ze eigenlijk mee bezig waren.
Hij realiseert zich nu dat louter denken geen soelaas biedt. Het leek alsof het denken de vleselijkheid van het lichaam nodig had. Werd anders niet alles mogelijk ?
De volgende reizen gaan naar Japan en China. In Japan heeft pas een aardbeving plaatsgehad (die hem herinnert aan de aardbeving in Lissabon), maar er wordt geen hulp verleend. Het gebeuren wordt ontkend, alles is onder controle. In China probeert hij de Chinese cultuur te ontmaskeren. Het onderaardse leger in XiAn staat symbool voor de onderhuidse spanningen in de Chinese samenleving die de leugenachtige ideologie ooit zullen doorbreken.
Dan staat nog Afrika op het programma. Eerst komt hij in een moslimland. Daar staat hij versteld van de kaduke redeneringen die het toepassen van de koranwet moeten rechtvaardigen. In zwart Afrika is hij getuige van een genocide.
Ten slotte komt hij in Midden-Amerika. Ook daar wordt hij ontgoocheld.
In het hele boek wordt hij vergezeld door een stem, door een vrouw Emilie. Zij neemt verschillende gedaanten aan. Het is de vrouw die tijdens zijn eerste leven gedurende twintig jaar zijn vriendin was. Emilie du Châtelet was een ontwikkelde vrouw.Ze vertaalde de Principia van Newton. In het werkelijke leven (en in het boek van Espmark) is ze gestorven in het kraambed. Ze was geboren in 1706 en stierf in 1749.
Zoals bekend was Voltaire een vijand van Rousseau. Ook aan Rousseau wordt in het boek veel gerefereerd. Op het einde zien we dat de ideeën van Voltaire beter aansluiten bij Rousseau. Hij heeft ingezien dat het verstand alleen niet zaligmakend is, dat het te vaak tot uitwassen heeft geleid.
Een andere figuur die even wordt genoemd is de Sade. Voor de auteur staat de maatschappij die Voltaire nu heeft aangetroffen, volledig in het teken van deze man. De combinatie van ongevoeligheid en sentimentaliteit, van begerige wreedheid en zelfmedelijden waarmee Voltaire keer op keer tijdens zijn reis was geconfronteerd, die combinatie was gesigneerd door wat de wereld tegenwoordig de goddelijke markies waagde te noemen.
De inspiratie voor dezereizen van Voltaire heeft de auteur gevonden in Candide. Ook die ingénu gaat op ontdekking en treft een rare wereld aan.
Om te eindigen twee zinnen uit de Candide van Voltaire. De eerste uit het eerste hoofdstuk. Pangloss (de opvoeder van Candide) enseignait la métaphysico-théologocosmolo-nigologie. Il prouvait admirablement quil ny a point deffet sans cause, et que, dans ce meilleur des Mondes possibles, le Château de Monseigneur le Baron était le plus beau des Châteaux, et madame la meilleure des Baronnes possibles. En dan de laatste zin uit het boek :
Cela est bien dit, répondit Candide, mais il faut bien cultiver notre jardin.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey