Een bundeltje gedichten dat wel in veel gezinnen aanwezig zal zijn, zeker bij de oudere generatie. Twee gedichten eruit, een dat we destijds op school moesten van buiten leren en het mooie slotgedicht.
De herfst blaast op den horen, en t wierookt in het hout; de vruchten gloren.
De stilten weven gobelijnen van gouddraad over t woud, met reeën, die verbaasd verschijnen uit varens en frambozehout
De schoonheid droomt van boom tot boom, doch alle schoonheid zal verdwijnen, want alle schoonheid is slechts droom, maar Gij zijt dEeuwigheid!
Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt en zegen ook zijn vruchten.
Een ganzendriehoek in de luchten;
nu komt de wintertijd.
Ik hoor u door mijn hart en door de rieten zuchten.
Ik ben bereid.
EMMAÜS
Heer blijf bij ons, de zon gaat onder.
Wij boden dan het avondbrood den vreemden man, die langs de baan met ons was meegegaan.
En wijl hij, t zegenend, de ogen sloot, gebeurde het: Zijn aangezicht verklaarde in een hemels licht, waarin hij plotseling verdween
Dit was het wonder.
Wij stonden weer alleen, doch vouwden blij onz handen.
Het was alsof Hij door ons heen verdween en t licht in ons is blijven branden.
Ik heb hier al enkele boeken van Roth besproken denk ik. De auteur leefde van 1894 tot 1939.
Deze roman is zeer mooi uitgegeven door Atlas Adam /Apen in 2006. Op de omslag staat een detail van een schilderij van Georges Grosz dat mooi aansluit bij de inhoud van het boek.
Andreas Pum, een oorlogsinvalide die een been heeft verloren (uit zijn kniegewricht gevallen), maar die een onderscheiding heeft gekregen, verblijft in een sanatorium voor oorlogsinvaliden aan de rand van de stad.Om van de eindhalte van de tram bij het ziekenhuis te komen, had een gezond iemand een halfuur flink doorstappen nodig. Maar de patiënten van sanatorium XXIV konden de eindhalte van de tram niet bereiken.
Met zijn onderscheiding voelt Andreas zich wat beter dan de anderen. Hij is dan ook tevreden met zijn lot. Dankzij die onderscheiding zal hij later een vergunning krijgen om met een draaiorgel aan de kost te komen. Voor zijn medepatiënten, de kankeraars, heeft hij het woord heidenen uitgevonden. Heidenen zijn mensen die in de gevangenis zitten of er eerlang in zullen terechtkomen. Jammer genoeg zal hij later zelf een heiden worden.
Andreas was zeer blij dat hij op het woord heidenen was gekomen. Het schonk hem voldoening, het bevredigde de vragen die door zijn hoofd maalden, en gaf antwoord op veel raadsels. Het ontsloeg hem van de verplichting verder na te denken en zich met het doorgronden van de anderen af te beulen.
Andreas logeert bij een jong koppel, Klara en Willi. Andreas Pum had een slaapplaats, maar geen woning. De wereld is zo ingericht dat ieder alleen het genot mag smaken van wat hij kan betalen.
Hij ontmoet een jonge weduwe en trekt bij haar in. Hij beleeft een gelukkige periode, maar dan slaat het noodlot toe. Op de tram krijgt hij het aan de stok met een zakenman. Deze had net een faliekant afgelopen amoureus avontuur achter de rug en reageerde zijn frustratie nu af op Andreas die hij uitscheldt voor een oplichter, een simulant, een bolsjewiek.Het verhaal speelt namelijk kort naWO I, na de opstand van de Spartakisten en op een moment dat een groot deel van de Duitse bevolking arm en werkloos is. Andreas verliest zijn zelfbeheersing, deelt een klap uit aan een politieagent en moet zijn vergunning afgeven. Thuis doet hij zijn verhaal. Zijn vrouw toont echter niet het minste begrip en scheldt hem uit voor Ellendige mankepoot. Ze zoekt troost bij een liefdesrivaal.
Andreas moet de gevangenis in. Als hij na enkele weken vrijkomt is hij een oud man. Ten dode opgeschreven bleef hij in leven om te rebelleren: tegen de wereld en de autoriteiten, tegen de regering en tegen God.
Hij ontmoet opnieuw Willi die hem een baantje als toiletman in een café bezorgt. Daar zal hij ten slotte sterven maar niet na een schimprede te hebben afgestoken tegen God.
Uit mijn vrome deemoed ben ik ontwaakt tot rode, rebelse koppigheid. Ik zou u graag verloochenen, God, als ik in leven was en niet voor u stond. Maar omdat ik u met mijn eigen ogen zie en met mijn eigen oren hoor, moet ik een groter kwaad doen dan u verloochenen: ik moet u beschimpen! Miljoenen van mijn soortgenoten verwekt gij in uw vruchtbare dwaasheid, ze groeien op, gelovig en kleingemaakt, ze verduren klappen in uw naam, ze groeten keizers, koningen en regeringen in uw naam, ze laten zich door kogels etterende wonden in hun lichaam boren en door driekantige bajonetten in hun hart steken of ze kruipen onder het juk van uw met arbeid gevulde dagen, wrange feestdagen omramen met goedkope glans hun wrede weken, ze lijden honger en zwijgen.
En zo gaat het nog een bladzijde voort.
Niet zijn beste boek, maar het blijft toch altijd het lezen waard.
Een boek uit 2006, dat in oktober 2006 al zijn vijfde druk beleefde. Het stond in de toptien van de plaatselijke bibliotheek en de commentaren op de achterflap waren begeesterend.
Ik ben in ieder geval bedrogen uitgekomen. Om te beginnen stond het boek bij de volwassenen, terwijl het duidelijk een kinderboek is. Het werd trouwens genomineerd voor een kinderboekenprijs. Mocht ik nog kinderen in de leeftijd van twaalf jaar hebben, dan zou ik ze het boek laten lezen. Maar voor een volwassen lezer is het achterhaald en stroperig.
Eerst iets over het verhaal. In 1943 krijgt een hoge Duitse officier van de Führer bevel om een concentratiekamp te gaan leiden. Hij trekt er met zijn gezin heen. Het verhaal wordt verteld vanuit het standpunt van het negenjarige zoontje van de officier. Dat jongetje weet niet waar hij terecht is gekomen, hij weet niet wat er gaande is. Hij sluit vriendschap met een joods leeftijdgenootje dat in het kamp verblijft. Het einde is dramatisch, maar vergezocht.
Het boek steunt op de stereotypen die we meer dan zestig jaar na de oorlog stilaan moe gehoord zijn. Het onderwerp is uitgemolken.
De roman is duidelijk geschreven om op de traanklieren van de lezers te werken. Bij mij heeft dat gewoonlijk een averechts effect.
Evelyn Waugh is in de eerste plaats bekend als romancier, met als hoogtepunt Brideshead Revisited.
Het werk dat ik nu las is een autobiografie van de Engelse jezuïet Edmund Campion (1539 1581). In het voorwoord schrijft Waugh dat hij zijn geloof dankt aan de rector van Campion Hall, het jezuïetencollege, en dat hij daarom iets wou terugdoen.
Het leven van Campion speelt zich gedeeltelijk af onder het bewind van koningin Elisabeth en het staat in het teken van de verdediging van het katholicisme tegen de Anglicaanse kerk. Die ontstond toen de paus in 1534 weigerde het huwelijk van Hendrik VIII te ontbinden, zodat die kon hertrouwen met zijn hofdame Anna Boleyn. Hendrik VIII stichtte toen de Church of England en werd door het parlement gekozen als hoofd van die kerk. In het begin werden de katholieken nog gedoogd, maar toen de paus koningin Elisabeth in de ban deed, werden ze vervolgd. Een deel van de geestelijkheid, onder wie Campion, week uit naar Douai in Noord-Frankrijk, waar een Engels seminarie was opgericht. Vandaar uit werden geregeld priesters naar Engeland gestuurd om de katholieken daar te steunen, de sacramenten toe te dienen, de mis te lezen enz. Campion die in Rome was ingetreden bij de jezuïeten vertrok in 1580 naar Engeland. Een jaar later al werd hij verraden en aangehouden. Na gefolterd te zijn werd hij ten slotte op een vreselijke manier terechtgesteld.
Een boek van een vriend voor een vriend, maar dit terzijde.
Dit prachtig door Atlas / Adam Apen in 2006 uitgegeven boek (gebonden met leeslint) stelt de Italiaanse schrijver Saba voor. Hij leefde van 1883 tot 1957 en zijn naam is verbonden met zijn geboortestad Triëst. Het boek bevat een selectie uit de gedichten, de verhalen en de briefwisseling van Saba. Daarnaast is de korte roman Ernesto opgenomen. Die was vroeger al in het Nederlands uitgegeven. Saba schreef dit autobiografische werk op late leftijd, in 1953, en het werd postuum gepubliceerd. De reden zal wel uit de inhoud blijken. Saba verhaalt de puberteitsjaren van Ernesto (van hemzelf) in Triëst op een eerlijke en ontwapenende manier. In de eerste twee episoden werkt de zestienjarige jongen bij een handelaar in meel. Hij werkt er samen met een tien jaar oudere dagloner (de man, die geen naam heeft in het verhaal), die hem verleidt. Op den duur en als de man sadistische trekjes krijgt, houdt Ernesto het voor bekeken. In de derde episode zet Ernesto een volgende stap in zijn ontwikkeling. Hij gaat bij een hoer.En net als bij de man, vindt E. het een normale zaak en valt hij geweldig in de smaak bij de dame in kwestie. In de volgende episode komt er een nieuwe kracht op kantoor. Ernesto kan het er niet mee vinden en wil weg, ook om aan zijn baas en aan de man te ontsnappen. Hij biedt zijn ontslag aan. Omdat zijn moeder het niet begrijpt, biecht hij haar alles op, ook zijn omgang met de man.
Dan is het verhaal eigenlijk afgelopen. Maar Saba voegt er nog twee bladzijden aan toe met als titel Bijna tot besluit. Hierin maakt hij duidelijk dat het boek over hemzelf gaat. Het verhaal zou zeker nog 100 blz. verder kunnen gaan. Ongelukkigerwijs is de schrijver te oud, te vermoeid en te verbitterd om de kracht te vinden ze te schrijven
Toch sluit hij niet uit dat hij ooit dat vervolg zal schrijven. Hij laat dus de deur op een kier voor de hoop van zijn weinige vrienden; zij zijn de enigen voor wie hij dit verhaal heeft aangedurfd.
Dan staat de afsluitdatum onder het verhaal: 31 augustus 1953.
Toch volgt er nog een episode van tien bladzijden. Daarin beschrijft Saba de ontmoeting op een concert met een jongen op wie op slag verliefd wordt. De jongens maken een afspraak, en verder volgt er niets meer.
Tot slot een gedicht van de auteur:
Città vecchia
(da Trieste e una donna, 1910-12)
Spesso, per ritornare alla mia casa
prendo un'oscura via di città vecchia.
Giallo in qualche pozzanghera si specchia
qualche fanale, e affollata è la strada.
Qui tra la gente che viene che va
dall'osteria alla casa o al lupanare,
dove son merci ed uomini il detrito
di un gran porto di mare,
io ritrovo, passando, l'infinito
nell'umiltà.
Qui prostituta e marinaio, il vecchio
che bestemmia, la femmina che bega,
il dragone che siede alla bottega
del friggitore,
la tumultuante giovane impazzita
d'amore,
sono tutte creature della vita
e del dolore;
s'agita in esse, come in me, il Signore.
Qui degli umili sento in compagnia
il mio pensiero farsi
più puro dove più turpe è la via.
In de vertaling van Benno Barnard :
De oude stad
Vaak neem ik een donkere steeg
als ik naar huis loop door de oude stad.
Een straatlantaarn als een veeg
teken in een plas. Veel volk op straat.
Tussen de ruwen en de braven,
tussen de kroegen en de bordelen,
tussen de veel te velen
van een grote haven,
vind ik de oneindigheid
in een steeg.
Het hoertje en de matroos, de oude blasfemist en de helleveeg, de soldaten die zich aan te veel wijn laven, de van liefde gekke onstuimige meid, het zijn allemaal schepsels die uit verdriet bestaan: in hen, in mij, roert zich de godheid.
En ik besef daar elke keer:
hoe weerzinwekkend de straat, hoe zuiverder ik redeneer.
Wie soms behoefte heeft aan een cultuurschok kan bijvoorbeeld een Japanse auteur lezen. Zelf heb ik meer dan eens ondervonden dat het bij hen precies over mensen van een andere planeet gaat, zo vreemd komt het over.
Oë werd in 1935 geboren en kreeg een tiental jaren jaren geleden de Nobelprijs. Het onderhavige werk is een bundel verhalen die hij in zijn studentenjaren schreef.
Het vreemde van deze verhalen heeft in de eerste plaats te maken met de onderwerpen. Maar al even vreemd is het onderlinge gedrag van de personages en zijn de dialogen. Er staat als het ware een muur tussen de mensen, ze missen inlevingsvermogen of laten het zeker niet blijken.
Het eerste verhaal, waarnaar de titel genoemd is, speelt zich af in de kelder van de medische faculteit aan een universiteit. Twee jobstudenten en de conciërge van de lijkenkamer moeten lijken overbrengen van een met alcohol gevulde kuip naar een andere. Een van de studenten is een meisje dat ongewenst zwanger is en die zich wil laten aborteren. Vandaar misschien dat ze zich voor die lugubere job had gemeld. Ook de andere personages worden geconfronteerd met de doden.De conciërge houdt ze al enkele tientallen jaren gezelschap en voor hem is het gewoon zijn werk, dat hij echter met respect voor de doden vervult. Dat respect ontbreekt dan weer helemaal bij een assistent die poolshoogte komt nemen en vaststelt dat al het werk vergeefs is geweest. De lijken hadden namelijk gecremeerd moeten worden. Voor hem zijn de doden louter voorwerpen.
Enkele beschrijvingen, waarin de zwarte humor niet ontbreekt:
De lijken waren zo hard geworden, dat ze gemakkelijk te hanteren waren; het leken wel stukken hout.
De lijken schoten met een vaart kopje onder, maar meteen daarna kwamen ze weer kalm bovendrijven.
De doden leken allemaal op elkaar en geen was zo apart dat hij mijn bijzondere aandacht had getrokken.
Op sommige ogenblikken is de omgang met de lijken zelfs erotisch. Dan weer voert de student een gefantaseerd gesprek met een dode soldaat.
De zwangere meisjesstudente komt nog ten val en heeft hevige pijn in haar onderbuik. De confrontatie met de doden heeft haar zienswijze toch nog veranderd.
Als ik naar die mensen hier in de kuip kijk, krijg ik het gevoel dat het toch maar geboren moet worden. Het zal een eigen bestaan moeten leiden, ook al gaat het weer dood op den duur. Anders blijft het iets on-wezenlijks.
Het tweede verhaal, Om andermans voeten, is al even bijzonder. Het opent met de zin:
Rustig en kalm brachten wij ons leven door achter de taaie dichte wand Ons leven achter de muur was vrolijk en boeiend.
Over wie gaat het ? Een groepje jongeren in een sanatorium voor ruggenmergzieken. Verlamde jongeren die in hun bed en hun rolstoel leven. Soms verblijven ze in een zonkamer en het leukste in hun bestaan is dat ze geregeld door de verpleegsters bevredigd worden, opdat ze het beddengoed niet zouden vuilmaken. Aan dat leventje komt een eind met de komst van een nieuwe patiënt. Hij vindt het gemasturbeerd worden door de verpleegsters vernederend en laat het niet toe. Hij tracht integendeel de jongeren wat meer zelfrespect bij te brengen en hij interesseert hen voor het leven buiten de muren van het sanatorium. Hij krijgt de groep zover dat hij een brief naar de kranten schrijft tegen het gebruik van kernbommen.
Na een tijdje kan de student echter opnieuw lopen. Hij verlaat het sanatorium waar de jongeren hervallen in hun vroegere gewoonten, tot groot genoegen van de verpleegsters.
Nog een verhaal dat ik niet onvermeld mag laten is Een dier houden. Het speelt in een afgelegen Japans dorpje in de oorlogsjaren. Er is een Amerikaans vliegtuig neergestort en de enige overlevende, een negerpiloot, wordt als gevangene naar het dorp afgevoerd.In afwachting van instructies van hogerhand wordt hij geketend in een kelder opgesloten. Voor de dorpelingen is het een sensatie. De man wordt aanvankelijk eerder als een dier (vandaar de titel) aangezien, maar nadat hij enkele nuttige klussen heeft opgeknapt, wordt hij aanvaard en kan hij zich min of meer vrij bewegen. Als er ten slotte instructies van de provincie komen over wat er met hem moet gebeuren, krijgt het verhaal nog een dramatische ontknoping.
Het verhaal wordt verteld vanuit het perspectief van een dorpsjongen. Die is bijvoorbeeld trots over het volgende:
Achter de paal in de kelder stond een oude, ondermaatse ton als gerief voor de neger. Toen het middag werd pakten Hazelip en ik de ton stevig bij het touw dat er van weerskanten aan vast was gemaakt en sjorden hem langs de trap omhoog. We gingen deze dikke pap, dit mengsel van negerpoep en pis dat walgelijk stond te stinken en een gistend geluid maakte, weggooien op de gemeenschappelijke mestvaalt van het dorp.
Als ze wat geluk haddenkon het tweetal de neger bezig zien zijn behoefte te doen.
Als Hazelip en ik dan in gezelschap van mijn vader naar de kelder gingen om de ton te halen, zagen we dat de neger zijn broek naar beneden trok en wijdbeens met zijn zwarte, glimmende billen op de kleine ton ging zitten, haast als een neukende hond.
Ik schrijf dit niet om te shockeren, wel omdat het een goed beeld geeft van de primitiviteit van die gemeenschap. Wie zich Japanse films als De vrouw in het zand of zelfs De zeven Samourai herinnert, zal deze beelden herkennen.
Nog een mooi staaltje van de beschrijfkunst van Oë en niet minder wreed is de passage waarin de vader een wezel vilt en waarbij ook de neger aanwezig is.
Als de wezel werd gewurgd deed hij altijd een laatste en wanhopige poging tot kwaadaardig verzet en verspreidde een vreselijke stank.Dan werd hij ontveld, terwijl de dofgeworden punt van het mes van mijn vader fijne scheurende geluidjes teweegbracht. Voor onze ogen lag dan het kleine, veel te naakte en ontuchtige lijfje, bedekt met een parelmoeren glans. . Als de negerpiloot dan bewonderend keek naar de adertjes die er uitzagen als spoorlijnen op een atlas, waren wij zo trots als pauwen op vaders vakmanschap.
In een andere situatie stoeit de neger in zijn blootje met de kinderen in het water. De passage is te leuk om ze niet te vermelden.
Opeens ontdekten we dat de negerpiloot beschikte over een vervaarlijke, heldhaftige en prachtigmooie penis. Schreeuwend en joelend liepen we om hem heen terwijl we elkaar opduwden. Dan pakte de negerpiloot zijn penis en nam de felle stand in van een ram die een geit bespringt. Hij loeide. Wij lachten ons de stuipen en gooiden water tegen zijn penis. Toen rende Hazelip spiernaakt weg en kwam terug met de grote vrouwtjesgeit uit de tuin van de kruidenier. Wij juichten om het idee en klapten in onze handen.
Het vervolg laat ik maar zo.
Het verhaal deed me denken aan een persoonlijk voorval van 15 jaar geleden. We logeerden toen twee Senegalese meisjes uit Parijs, vriendinnen van mijn dochter. Voor onze overburen, moeder en zoon (de lieve mensen zijn al overleden) moet dat ongehoord zijn geweest. Toen de meisjes weer naar huis waren, kwam de zoon ons vertellen dat die twee duivels nooit in zijn huis zouden mogen overnacht hebben.
Dat is nog maar 15 jaar geleden, in Vlaanderen. Het verhaal van Oë is al 65 jaar oud.
Een prachtige verhalenbundel. Van deze schrijver is nog geen enkel boek tegengevallen.
De nalatenschap (das Vermächtnis) bestaat uit een lange brief of biecht. De schrijver ervan, Wenk, richt zich tot de broer van legerofficier Schelling, onderwie hij tijdens de oorlog gediend heeft. Aanleiding voor die brief is de toevallige ontmoeting, na de oorlog, van Wenk met Schnecker, een officier die in de oorlogsjaren de chef van Schelling was en die hem om het leven heeft gebracht. Een misdaad waarvan Wenk getuige was, maar die hij voor zich heeft gehouden, vandaar zijn schuldgevoel.
Het eerste deel van deze korte roman (100 blz.) speelt zich af aan de Atlantische kust in 1943. De Duitse soldaten leiden er een saai leven. Ze moeten constant de zee afspeuren met het oog op een eventuele landing van de geallieerden. Ze brengen hun dagen door met drinken, het vinden van eten en wat vertier in enkele dorpscafés. Nadat er tussen Schelling en Schnecker ruzie is ontstaan, vraagt laatstgenoemde zijn overplaatsing naar het Oostfront.Daar wordt wel gevochten en zal de ruzie tussen de officieren tot een dramatische ontknoping leiden.
Böll schreef deze roman in 1949, maar liet hem pas verschijnen in 1982. Waarom weet ik niet. Misschien vond hij de roman minder geslaagd.
Duitse schrijvers hebben iets met spoorwegen. Je kunt omzeggens geen roman openslaan of je komt terecht in een trein of een station. In deze roman blijft het binnen de perken, hoewel er een lange treinreis wordt gemaakt van de Atlantische kust naar het Russische front.
Een van de best geschreven passages gaat over drinken en de roes.
Je drinkt wijn, laat hem de kieskeurige poort van het verhemelte passeren, en eerst stroomt alles naar een stille ondergrond, naar een bassin dat zich moet vullen en plotseling begint er het een of ander te stijgen als een barometer. Onzichtbaar en volkomen oncontroleerbaar vormt er zich van het lichaam naar de geest een soort communicerende buis, geluk en welbehagen nemen, hoe meer de bovenvlakken in die twee buizen elkaar naderen, steeds meer toe. Het lichaam en de geest worden met elkaar in waterpas gebracht het is een voortdurend spel als een koorddans een kostelijke proef om je eigen evenwichtsgevoel te testen. Griezelig heldere inzichten komen plotseling tot ontwaken en flitsen door je heen, maar niets beklijft. Wat pijnlijk ! Maar dat ze niet van blijvende aard zijn stemt waarschijnlijk wel overeen met de vage doelloosheid van hun oorsprong.
De slaap na de wijn is bijna even verrukkelijk als de wijn zelf
Er was ruzie ontstaan over het achterhouden van enkele kilos boter. Dit is voor de auteur een aanleiding om uiting te geven aan zijn klassenbewustzijn, aan de hand van een grammetje.
Het gram is een fictie, een gram is niets, en toch zeggen ze: het is een gram! En van dat niets, van dat gram worden ze allemaal rijk. Ze worden allemaal rijk van alleen het gram, en dus moet het toch iets zijn, het gram. Daarom zijn er zoveel armen en bedrogenen nodig, omdat een gram zo weinig is, en omdat er zoveel gram voor nodig zijn om een rijke rijk te maken; daarom zijn er zovele van die grijze figuren in slobberkleren nodig, die met hun geweer op hun kont gehoorzaam dwars door Europa trekken, opdat de ratten vet worden wier enige kostelijke eten het gram is. Er zijn dus waanzinnig velen van hen nodig die je bij veertig tegelijk in een treinwagon kunt stoppen, waar met de beste wil van de wereld maar acht paarden in kunnen, gewoon omdat de paarden groter zijn dan zij, groter en waardevoller.
Op diezelfde bladzijde nog deze mooie zin:
Vijftien jaar oud was ik geweest toen ze het hakenkruis als een reusachtige zwarte spin aan de hemel van Duitsland ophingen.
De pacifistische overtuiging van de auteur blijkt uit de volgende zin:
Mijn God, ik heb me dikwijls afgevraagd hoe immens groot de macht wel niet is die miljoenen mensen ertoe brengt ondanks lafheid en angst gewoon willoos als een bal de dood tegemoet te rollen, zoals wij in die nacht.
Een roman die Nabokov schreef in 1934 tijdens zijn verblijf in Berlijn. Hij was toen 35 jaar. Dit werk is het tegengestelde van een utopie, namelijk een dystopie. Volgens het woordenboek is dat een ingebeelde plaats waar het leven heel moeilijk is en waar oneerlijke en immorele zaken plaatsvinden. In dit geval is deze plaats een gevangenis in een vesting.De gevangene is Cincinnatus die er wacht op zijn terechtstelling door onthoofding. Hij is veroordeeld wegens gnostische verdorvenheid, een absurde beschuldiging die enkel vernoemd wordt en waarop de schrijver verder niet ingaat. We maken de laatste dagen van Cincinnatus mee in een wel erg ongewone gevangenis. Ze lijkt eerder deel uit te maken van een fantastische wereld vol absurditeiten en contradicties. Om maar een voorbeeld te noemen, C. heeft in zijn cel het klassieke gezelschap van een spin die regelmatig met verse vliegen wordt gevoed. Achteraf blijkt de spin een mechanisch artefact te zijn. En zo staan er nog veel ongerijmdheden in het boek. C. is bovendien de enige echte mens. De andere personages spelen allemaal een rol, lijken marionetten van een gezag dat verder nooit in beeld komt. Men probeert de laatste dagen van C. zo gezellig mogelijk te maken, maar intussen verzwijgt men wel de informatie die hij het liefst wil horen, namelijk wanneer de terechtstelling zal plaatsvinden en of zijn beul al is aangekomen. Hij krijgt ook bezoek van zijn vrouw, maar ook zij is een karikatuur. Zo brengt ze haar nieuwste minnaar mee op het bezoek en is ze meer met haar eigen problemen bezig dan met die van haar echtgenoot. (Een beetje als de dame uit de Engelse comedy Nighty night die tegenwoordig wordt getoond op Canvas. Een door en door valse vrouw die het feit dat haar man kanker heeft in haar eigen voordeel uitbaat). Op een bepaald moment krijgt C. een buur in de cel naast de zijne. De man heet Msieur Pierre, en hij is zogezegd gevangengenomen omdat hij C. wilde helpen ontsnappen. Een leugen die uiteindelijk geen leugen zal blijken te zijn. Msieur Pierre mag bezoekjes brengen aan C., ze spelen schaak en Pierre probeert het vertrouwen van C. te winnen. Het gaat zelfs zo ver dat Msieur Pierre een tunnel graaft naar de cel van C. Hij verschijnt daar dan in het gezelschap van de bewaker. Het wordt dan stilaan duidelijk dat Msieur Pierre niemand minder is dan de beul die C. op het eind zal onthoofden. Ook hier toont Nabokov zich weer van zijn wrede kant.
Ondanks de lugubere sfeer is het boek vrij luchtig en met humor geschreven. Het is niet zo wrang als het tien jaar later geschreven Bend Sinister (Bastaards). Toen hadden communisme en nationaal-socialisme zich al van hun slechtste kant laten kennen.
Het boek is onder andere een pleidooi tegen de doodstraf. In die zin is het een hulde aan de vader van Nabokov die parlementslid was ten tijde van de revolutie, weliswaar niet voor de bolsjewieken, en die altijd had geijverd voor het afschaffen van de doodstraf onder het tsaristisch bewind. De vader van Nabokov zal jaren later het slachtoffer worden van een aanslag.
Nabokov zelf heeft ooit geweigerd een petitie tegen de doodstraf te ondertekenen. Hij voerde toen aan dat hij veel meer dan een handtekening plaatsen had gedaan, hij had namelijk een boek, deze roman, tegen de doodstraf geschreven.
In 1936 was Nabokov, onder het pseudoniem Sirin, in België en heeft hij in Brussel en Antwerpen (voor de Russische kring) enkele hoofdstukken uit deze roman voorgelezen.
Dit gedicht is gebaseerd op Johannes 8, 3-11. Aangezien volgens de media veel mensen de betekenis van Pasen en andere kerkelijke feesten niet meer kennen, kan het misschien geen kwaad de bijbel nog eens te citeren. Zo ziet men meteen waar de uitdrukking Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen vandaan komt. Toch een van de mooiste zinnen uit het NT.
1 Jezus ging naar de Olijfberg, 2 en vroeg in de morgen was hij weer in de tempel. Het hele volk kwam naar hem toe, hij ging zitten en gaf hun onderricht. 3 Toen brachten de schriftgeleerden en de Farizeeën een vrouw bij hem die op overspel betrapt was. Ze zetten haar in het midden en 4 zeiden tegen Jezus: Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt toen ze overspel pleegde. 5 Mozes draagt ons in de wet op zulke vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan? 6 Dit zeiden ze om hem op de proef te stellen, om te zien of ze hem konden aanklagen. Jezus bukte zich en schreef met zijn vinger op de grond. 7 Toen ze bleven aandringen, richtte hij zich op en zei: Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen. 8 Hij bukte zich weer en schreef op de grond. 9 Toen ze dat hoorden gingen ze weg, een voor een, de oudsten het eerst, en ze lieten hem alleen, met de vrouw die in het midden stond. 10 Jezus richtte zich op en vroeg haar: Waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld? 11 Niemand, heer, zei ze. Ik veroordeel u ook niet, zei Jezus. Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.
Maar nu het gedicht van Achterberg.
En Jezus schreef in t zand
Jezus schreef met Zijn vinger in het zand.
Hij bukte Zich en schreef in t zand, wij weten
niet wat Hij schreef, Hij was het zelf vergeten,
verzonken in de woorden van Zijn hand.
De schriftgeleerden, die Hem aan de tand
hadden gevoeld over een vrouw, van hete
hartstochten naar een andere man bezeten,
de schriftgeleerden stonden aan de kant.
Zondig niet meer, zei Hij, Ik oordeel niet.
Ga heen en luister, luister naar het lied.
En Hij stond recht. De woorden lieten los
van hun figuur en brandden in de blos
waarmee zij heenging, als een kind zo licht.
Zo geestelijk schreef Jezus Zijn gedicht.
Achterberg schreef dit gedicht eind 1945.
Het opvallendste woordje is wel het eerste in de titel, namelijk en. Men kan er verschillende kanten mee uit. In een eerste interpretatie wijst het erop dat het gedicht thuishoort in een verhaal dat al aan de gang is. Je kunt het lezen als En toen schreef Jezus in t zand.
Een andere lezing geeft dit als resultaat: En (als antwoord daarop) schreef Jezus in t zand. Hier wijst het woordje en naar de reactie van Jezus op een bepaalde situatie.
Ten slotte kan het woordje en ook naar de toekomst wijzen. Parafraserend: En toen Jezus in het zand had geschreven, had dat tot gevolg Het is vooral de derde betekenis die voor het gedicht van belang is.
De vinger. Jezus gebruikt zijn vinger niet om te wijzen naar de overspelige vrouw. Het is geen bestraffende of beschuldigende vinger. Het is ook niet de vinger Gods uit Exodus 8, 15. Bij de muggenplaag zeiden de tovenaars tot farao: Dat is de vinger Gods. Het is evenmin de vinger waarmee de tien geboden zijn geschreven (Exodus 31, 18). Mozes ontvangt van God de stenen tafelen, met Gods eigen vinger geschreven.
Neen, Jezus bukt zich eerst en gebruikt dan zijn vinger om iets in het zand te schrijven. Twee gebaren van nederigheid tegenover een zondige vrouw.
Hij was het zelf vergeten. Ook hier is een dubbele interpretatie mogelijk.Hij was zelf vergeten wat hij schreef of hij was zijn zelf vergeten, d.w.z. hij was aan zijn ik-bewustzijn ontstegen.
Zand. Zeker in het Midden Oosten is zand een vluchtige materie. Wat geschreven wordt, is al even vlug uitgewist, door de wind of door de hand zelf. We weten niet wat hij schreef en Jezus zelf was het vlug vergeten. Eigenlijk doet het er niet toe wat hij schrijft, wat telt is het gebaar. Regelvier is op twee manieren interpreteerbaar. Zijn hand kan slaan op de hand van Jezus, maar het kan ook de hand van God zijn. God die de hand van zijn zoon leidt (zoals de dichter bij het schrijven geleid wordt door een inwendige kracht).
Dan volgt de strofe over de schriftgeleerden. Let op het contrast tussen het woord schriftgeleerde en het feit dat wat Jezus schrijft niet bekend is. Versta hieronder dat het schrijven van Jezus een goddelijke daad is, die door geleerden, door middel van de kennis, niet kan worden verklaard. Ze staan aan de kant betekent dat ze van geen tel zijn. Waar het om gaat is een kwestie van het hart, niet van boekenwijsheid.
Zondig niet meer, ik oordeel niet. Jezus veroordeelt of vergeeft de vrouw niet. Hij geeft haar enkel goede raad en laat het verder aan haar over wat ze doet.Zij heeft in Jezus een gelijke gevonden, iemand die zijn oordeel opschort, die zichzelf ook als zondaar ziet. (In een vroegere versie van het gedicht luidde de tweede regel: Ga heen. Wij zijn het zelfde zoo ge ziet.) De weg ligt voor de vrouw open, het is aan haar om het rechte pad te volgen of niet. Jezus legt de verantwoordelijkheid bij haar.
Het lied is niet nader bepaald. Ik versta het hier als het lied van het hart.
De woorden Dan heeft de metamorfose plaats, vindt de goddelijke uitwerking plaats. De woorden, die nietszeggende woorden, het gebaar, worden plots begrepen door de vrouw, wat zich uit in de blos op haar wangen.Een blos van dankbaarheid (Nijhoff) . Licht als een kind wil zeggen dat ze haar onschuld herwonnen heeft. Misschien ook wel (in een zen-interpretatie) dat ze inziet dat ze nooit schuldig is geweest.
Het is moeilijk deze prachtige zin die begint met De woorden te lezen zonder tranen in de ogen te krijgen. Hij contrasteert met de vorige zinnen die kort en zakelijk zijn. In een vloeiende beweging loopt hij via twee enjambementen over drie regels met op het einde die prachtige toevoeging als een kind zo licht.
Als men de biografische achtergrond van Achterberg kent, is het niet moeilijk het gedicht ook persoonlijk te interpreteren. In dit gedicht onderneemt de dichter dan een poging om zichzelf van zijn schuld te ontlasten. Het middel daartoe is zijn dichterschap. Zijn boetedoening bestaat in het schrijven van gedichten. Gedichten schrijven is zijn manier om aan God en de mensen vergiffenis te vragen.
Volgens Verschaeve is dit bedrijf uit dramatisch oogpunt totaal overbodig. Gelukkig staan er ook mooie verzen in, waar ik later op terugkom.
1e toneel: Cham Noë
Cham heeft een gesprek gehad met Urania en hij heeft niet veel zin meer om in de ark te stappen.
Wien lust het willigh in een beestestal te kruipen ?
Even later vraagt hij hoelang ze dan wel in die ark moeten vertoeven.
Hoe lang zoude eene zee dat houte moorthol schokken ?
Het leven in de ark zal saai zijn:
Dat heet geen leven, maer te leven als begraven:
Te sterven, in geen graf van marmer, maer van hout.
Achteraf zal Noah Cham toch kunnen overtuigen om mee in de ark te gaan.
Ik citeer nu enige regels die Verschaeve belachelijk vindt.In de eerste plaats omdat ze uit de toon vallen. Als een zondvloed op handen is, zal men zich niet door dergelijke pietluttige overwegingen laten leiden. Daarin heeft hij gelijk. Maar anderzijds komen die verzen voor de mens anno 2007 toch tamelijk modern over. Misschien had Verschaeve daar geen oren naar.
In een spelonk van hout kan niemant adem scheppen,
Maer boozen stank, een goot te roeren noch te reppen (=stilstaand water)
Wat zal hieruit ontstaan ? wat anders dan een pest ?
O tuchthuis, verkenskot, ô katte- ô hondenest !
2e toneel Sem, Jafed, Noë
Hier valt niets speciaals te melden. Laat me alleen enkele voorbeelden van Vondels fantasie geven in verband met de ark.
Wij zullen, hemelhoogh gedraegen van de golven,
Als in een levend graf, al levendigh gedolven,
Heendrijven, hobbelen, en schokken nacht en dagh,
Dryhondert etmael lang en seventigh.
Met een zulk een zwaere vracht van levenden
Een driftigh watervlot
3e toneel Rey van Engelewacht
De eerste zang is een smeekgezang tot God om de arkbewoners te sparen. Dit zijn opnieuw prachtige verzen, met een heel moderne laatste regel. Het woordje stof heeft hier zowel de betekenis van reden als de letterlijke van aarde.
Bescherm, ô heer, ô toeverlaet
Van uw getrouwen, t eenigh zaet
En al de hoop van Adams kinderen,
Dat hun geen holle baren hinderen.
Zy rusten op uw hemelwacht
Gerust en veiligh, met de vracht
Van wilden aert en tamme dieren.
Gy kunt den toom des afgronts vieren
En korten, zoo het u behaegh,
Na s menschdoms droeve nederlaegh,
Waer Noë drijft op uw genade.
Behoe zijn huisgezin voor schade,
Op dat hy, na een lang verdragh
Van jammeren, belanden magh,
Wanneer, de wateren verschoven,
Hy stof vint uwen naem te loven.
De laatste zang gaat over de regenboogals teken van het verbond tussen God en de mensen, dat hij de aarde nooit meer door een zondvloed zal laten vergaan. Ik laat eerst de bijbelpassage volgen (Gen. 9, 9-16) waarop dit vers gebaseerd is.
Hierbij sluit ik een verbond met jullie en met je nakomelingen, 10 en met alle levende wezens die bij jullie zijn: vogels, vee en wilde dieren, met alles wat uit de ark is gekomen, alle dieren op aarde. 11 Deze belofte doe ik jullie: nooit weer zal alles wat leeft door het water van een vloed worden uitgeroeid, nooit weer zal er een zondvloed komen om de aarde te vernietigen. 12 En dit, zei God, zal voor alle komende generaties het teken zijn van het verbond tussen mij en jullie en alle levende wezens bij jullie: 13 ik plaats mijn boog in de wolken; die zal het teken zijn van het verbond tussen mij en de aarde. 14 Wanneer ik wolken samendrijf boven de aarde en in die wolken de boog zichtbaar wordt, 15 zal ik denken aan mijn verbond met jullie en met al wat leeft, en nooit weer zal het water aanzwellen tot een vloed die alles en iedereen vernietigt. 16 Als ik de boog in de wolken zie verschijnen, zal ik denken aan het eeuwigdurende verbond tussen God en al wat op aarde leeft. 17 Dit, zei God tegen Noach, is het teken van het verbond dat ik met alle levende wezens op aarde gesloten heb.
Streven is een van de interessantste Vlaamse maandbladen die ik ken. In elk nummer tref je wel een boeiend artikel aan. Zo ook in dit nummer. Ik zou een samenvatting willen geven van een bespreking van het boekje On Bullshit van de filosoof Harry Frankfurt, door Guido Vanheeswijck (zelf filosoof aan de universiteiten van Antwerpen en Leuven).
In dat boekje geeft Frankfurt een begripsanalyse van het woord Bullshit of gelul.
Frankfurt/Vanheeswijck citeert de versregels van Longfellow:
In the elder days of art
Builders wrought with greatest care
Each minute and unseen part,
For the Gods are everywhere.
Uitgaande van die regels zou je kunnen stellen dat gelul overeenstemt met slordigheid. Toch is dat niet zo, want er wordt bijvoorbeeld vaak professioneel geluld door reclamejongens. Zij gaan allesbehalve slordig te werk om bepaalde producten aan de man te brengen, en toch blijft dat gelul.
Het fundamentele onderscheid is volgens Frankfurt de verhouding van het gezegde tot de waarheid en/of werkelijkheid.Wie leugens vertelt, neemt toch nog een houding aan tegenover de waarheid, namelijk hij zegt de waarheid niet. Bij lullen is er echter onverschilligheid ten aanzien van hoe de dingen echt zijn.
In het laatste en (volgens Vanheeswijck) boeiendste deel van het boekje vraagt Frankfurt zich af waarom er zoveel geluld wordt. Daar zijn twee redenen voor. De eerste is dat van ons verwacht wordt dat we over alles meepraten, dat we over alles onze mening moeten hebben.
De tweede en belangrijkste reden is terug te voeren op het scepticisme. Dat stelt dat een rechtstreekse toegang tot de werkelijkheid onmogelijk is. Extreem gesteld betekent dit dat de werkelijkheid niet kenbaar is en dat er dus geen waarheid bestaat die als norm kan gelden voor ons denken en handelen.
Dit scepticisme heeft tot gevolg dat we terugvallen op het subject, op onszelf als de enige bron van kennis. Het individu probeert niet meer een nauwkeurige voorstelling te geven van een gemeenschappelijke wereld, maar het beperkt zich ertoe een eerlijke voorstelling van zichzelf te geven. Tegenover correctheid, d.i. een zo correct mogelijke weergave van de werkelijkheid, wordt onze eerlijkheid gesteld (omdat we de correctheid van onze uitspraken niet meer zouden kunnen afwegen tegen een objectieve norm).
Frankfurt is het met die zienswijze niet eens. Eerlijkheid tegenover jezelf zou betekenen dat je een onveranderlijke kern hebt, en die hebben we volgens Frankfurt niet. Wij bestaan als bewuste wezens juist in reactie op andere dingen en andere mensen en we kunnen onszelf niet kennen zonder die andere mensen en dingen te kennen.
Voor mij is de belangrijkste zin uit dit stuk: proberen een nauwkeurige voorstelling te geven van een gemeenschappelijke wereld. Misschien is de filosofie voor het uitvoeren van die opdracht niet meer nodig, maar we hebben het wel aan de filosofie te danken dat ze ons die opdracht aan de hand heeft gedaan en ze heeft afgebakend.
Ik wil nogmaals herhalen dat dit stukje een samenvatting is van het artikel van Guido Vanheeswijck, verschenen in Streven januari 2007, blz. 56 60.
De Engelse titel is Bend Sinister.Dat is een term uit de wapenkunde en het teken verwijst naar een bastaard. Vandaar de Nederlandse titel. Sinister komt van het Latijn en betekent links. Nabokov is de communistische Sovjet-Unie ooit ontvlucht en heeft de rest van zijn leven in Amerika gewoond.
Deze roman is een raamvertelling. Op de eerste bladzijden vernemen we dat de operatie van de vrouw van de schrijver mislukt is en dat ze zal sterven. De auteur begint dan aan de eigenlijke roman. Daarin is de hoofdpersoon Adam Krug, een filosofieprofessor. Zijn echtgenote is pas overleden en hij blijft achter met een zoontje. In zijn land is een staatsgreep gepleegd en is een totalitair bewind geïnstalleerd. De leider is Paduk, een oude schoolmakker van Krug, die destijds door iedereen, maar vooral door Krug werd gepest. Iedereen in de omgeving van Krug wordt gearresteerd maar hijzelf wordt voorlopig met rust gelaten. De universiteit was gesloten en nu wil de dictator dat Krug zich aansluit bij de nieuwe orde en de leiding van universiteit op zich neemt. Krug weigert. Hij wordt aangehouden en gescheiden van zijn zoontje. Als men ermee dreigt zijn zoontje te slachtofferen, geeft hij toe. Maar het is al te laat.
Weer geen gemakkelijk boek. Nabokov schrijft zo dat je elke zin aandachtig moet lezen of je bent niet mee. Soms zijn de zinnen echte hersenbrekers. Maar je merkt dat de schrijver deze roman met plezier heeft geschreven. Het boek krioelt van de vondsten en het zit vol humor en fantasie, maar ook vol wreedheid.Die wreedheid uit zich niet zo zeer in beschrijvingen , dan wel in de fantasie en de ideeën.Ik neem het voorbeeld van het zoontje. De jongen werd per vergissing niet meer aangezien als de zoon van Krug en daarom afgevoerd naar een instelling voor wezen waar de kinderen als afreageer-instrument dienden ten behoeven van interessante gevallen met een misdadig verleden (verkrachting, moord, vernieling van staatseigendommen enz). Het experiment bestaat erin dat die mensen zich in groep eens per week mogen uitleven op dat wezentje van nul en generlei waarde. Op die manier zou het kwaad in hen kunnen ontsnappen en zouden ze weer tot brave burgers kunnen uitgroeien.
Nabokov richt zijn satire zowel op het nationaal-socialisme als het communisme. De universiteitsrede die Krug moet uitspreken verwijst naar Heidegger die zich in de vroege jaren dertig wel voor de kar van de NS liet spannen.
Verder bevat het boek een rijkdom aan ideeën. Zo staat er een hele analyse in van Shakespeares Hamlet.
Om een idee te geven van wat je als lezer te wachten staat, enkele citaten. De definitie van filosofie:
Als je probeert je een mirok (kleine rode aardappel) voor te stellen zonder enige betrekking op die je gegeten hebt of nog zult eten.
De dictator Paduk hangt de leer van het Ekwilisme aan. Het bewustzijn is onder de mensen op de wereld ongelijk verdeeld en daaruit vloeien alle kwalen voort. Het komt er dus op aan om dat bewustzijn over alle mensen evenwichtig te verdelen, d.w.z. er eenheidsworsten van te maken.
Hij voerde als grondslag voor de universele zaligheid de idee van het evenwicht in en noemde zijn theorie het Ekwilisme. Dit was iets geheel nieuws, beweerde hij. Het is waar dat het socialisme reeds gelijkvormigheid bepleitte op economisch gebied en de godsdienst had grimmig hetzelfde op het terrein van de geest beloofd als een onvermijdelijke toestand aan gene zijde van het graf. Maar de econoom had niet ingezien dat een gelijke verdeling van de rijkdom niet met succes kon worden doorgevoerd en in feite geen betekenis had, zolang er individuen bestonden met meer hersens of energie dan anderen; en op analoge wijze was de priester niet bij machte de futiliteit van zijn metafysische belofte in te zien, wanneer deze betrekking had op die uitverkorenen (mannen van grillige genialiteit, jagers op grof wild, schaakspelers, wonderbaarlijk robuuste en veelzijdige minnaars, de stralende vrouw, als zij na het bal haar collier afdoet), voor wie deze wereld op zichzelf al een paradijs was en die altijd een kleine voorsprong zouden willen behouden, wat er ook met de mensen in de smeltkroes van de eeuwigheid mocht gebeuren.
De volgende twee gedichten zijn uit de laatste maanden van de dichter. Het laatste Fim is zijn laatste gedicht. Omdat deze gedichten niet zo omvangrijk zijn als het vorige geef ik ook de Portugese tekst.
Feminina
Eu queria ser mulher pra me poder estender
Ao lado dos meus amigos, nas « banquettes » dos cafés.
Eu queria ser mulher para poder estender
Pó-de-arroz pelo meu rosto, diante de todos, nos cafés.
Eu queria ser mulher pra não ter que pensar na vida
E conhecer muitos velhos a quem pedisse dinheiro
Eu queria ser mulher para passar o dia inteiro
A falar de modas e a fazer « potins » - muito entretida.
Eu queria ser mulher para mexer nos meus seios
e aguçá-los ao espelho, antes de me deitar
Eu queria ser mulher para que me fossem enleios,
que num homem, francamente, não se podem desculpar.
Eu queria ser mulher para ter muitos amantes
e enganá-los a todos mesmo ao predilecto
Como eu gostava de enganar o meu amante loiro, o mais esbelto,
com um rapaz gordo e feio, de modos extravagantes
Eu queria ser mulher para excitar quem me olhasse,
Eu queria ser mulher para me poder recusar
Vrouwelijk
Ik zou een vrouw willen zijn om me te kunnen neervlijen
Naast mijn vrienden, op de banken in het café.
Ik zou een vrouw willen zijn om in het café,
Zodat iedereen het ziet, mijn gezicht te poederen.
Ik zou een vrouw willen zijn om niet aan het leven
Te moeten denken en om oude mannen geld af te troggelen
Ik zou een vrouw willen zijn om de hele dag onderhoudend
Te roddelen en over de mode te praten.
Ik zou een vrouw willen zijn om voor het slapen gaan
Mijn borsten aan te rakenen ze voor de spiegel te betasten.
Ik zou een vrouw willen zijn om te genieten van affaires
Die men een man, eerlijk gezegd, niet kan vergeven.
Ik zou een vrouw willen zijn om veel minnaars te bezitten
En ze allemaal te bedriegen zelfs de uitverkorene
Hoe graag zou ik mijn blonde minnaar, de meest elegante,
Willen bedriegen met een dikke en lelijke, extravagante kerel.
Ik zou een vrouw willen zijn om wie naar me kijkt te prikkelen
Ik zou een vrouw willen zijn om mezelf niet te geven
Om nog even bij kussende dichters te blijven, toevallig keek ik nog eens in de gedichten van deze Portugese dichter en vond ik het onderstaande gedicht. Ik geef een heel vrije Nederlandse vertaling.
Deze dichter leefde van 1890 tot amper 1916. Hij voelde zich nooit goed in zijn vel en heeft op het eind in Parijs zelfmoord gepleegd. Erg geënsceneerd. Hij had zich in een smoking gestoken en de vorige dag had hij een vriend geschreven om hem op dat bepaald tijdstip een bezoek te brengen. Toen de vriend s anderendaags aankwam, was de dichter, die vergif had ingenomen, nog in leven, maar hij kon niet meer gered worden.
Beijos is een vroeg gedicht. Het is eigenlijk een monoloog om te worden opgevoerd in een theater. Met wat goede wil vind je er Van Ostaijen in terug, de vroege van Music Hall en de late van het Alpenjagerslied. Sá-Carneiro schreef evenals Van Ostaijen concrete poëzie in navolging van Apollinaire.
Hier gaan we:
Kussen
Kussen !,prachtig woord regelmatig werkwoord
Maar zeer onregelmatig In tijden en wijzen
Zoveel kussen ken ik en alle zo verschillend!...
Een kus uit liefde of vriendschap Oflouter hoffelijkheid,
En vaak zelfs, hoe wreed het te moeten zeggen Is hij alleen maar hypocriet.
De edelste van alle kussen
Is moeders zoete kus,
Veel waardevoller
Dan een kus van verlangen:
De geur van deze kus
Droogt in onze kindertijd
Menige traan geluk;
Elke dag biedt deze zuivere kus
Een veilig toevluchtsoord
Voor wie ongelukkig is.
Onder dames is de kus een gevestigde gewoonte,
Banale begroeting verworden tot iets belachelijks!:
(Imiteert twee dames die elkaar op straat ontmoeten)
-Hoe maakt u het, goed mag ik hopen? (Een kus) En uw echtgenoot ? (Nog meer kussen) Gezond en wel. En u zelf mevrouw Mafalda ? - Niet slecht tegenwoordig. Maar wat is het verschrikkelijk heet, vind je niet ? O God, wat een afschuwelijk weer!...
Kussen van die aard, een dichter zei het al,
Zijn verloren kussen. (Kussen die verloren gaan ! Waanzin is het ! Waarom ze niet aan mij gegeven ?)
De osculum pacis van de kardinalen
Is een andere beleefdheidskus;
Kussen van ouders of broers
Zijn kuise vriendschapskussen.
Ook bloemen kussen elkaar Passievol, Het geeft niet als je de tedere kussen van bloemen niet ziet.
En er zijn nog verloren kussen: Hier bijvoorbeeld Kussen die acteurs elkaar Op goed geluk geven Op goed geluk Omdat het zo in het script staat.
- En de liefdeskus ? Rustig maar beste toeschouwer, Ik ben hem niet vergeten
Maar bewaar hem voor het laatst, als de enige ware.
Nu is hij aan de beurt En omdat hij zo belangrijk is, Zal ik hem in de vorm gieten Van een magistraal sonnet.
Een liefdeskus is een zalig moment
Meer waard dan duizend levens,
Hij is balsem op de pijnlijkste wonden,
Een werveling van vuur, uitbundige extase !
Geen zuivere maar een bedwelmende kus,
Een zonde die de hemel opent voor een droeve ziel.
O ! Hoe zoet is het te zondigen met de monden opeen
In een wild verlangen van rillend vlees!
De sensuele lippen van een geliefde vrouw
Wekken op tot leven en geven warmte. Ellendig is het lot
Dit prachtige gedicht kun je op een bepaalde manier ook mislukt noemen.
In de eerste twee regels, en vooral in de tweede, lijkt het erop dat de dichter gaat zeggen wat hij gewaar wordt als hij een kus uitwisselt. Denk de woorden lust en liefde even weg uit die regels. De belangrijkste woorden zijn dan reikt, alvergeten, bezwijkt. Reikt, geeft aan dat kussen actief en doelgericht is.Men wordt aangedreven door iets en verlangt naar iets.Die activiteit slaat in de tweede regel om in passiviteit. De opwaartse beweging van de eerste regel is nu omgebogen in een neerwaartse. Er heeft verdieping plaats, de dichter is afgedaald in de minder bewuste lagen van onze ziel. We bezwijken, we vergeten, wat wil zeggen dat ons denken wordt uitgeschakeld, dat we ons overgeven aan een meer oorspronkelijke grond.
Nu stopt in het gedicht echter al die zoektocht naar de betekenis van het kussen als lichamelijke gewaarwording. Nog even zinspeelt Boutens erop door te zeggen dat de ogen ook bezwijken, ze worden gesloten. Uit die ogen wordt dan niet meer naar buiten gekeken. Hoe mooi verwoordt hij dat ! De ogen, het zien dus, begeeft zich mee naar de fantasiewereld. Hun rol is uitgespeeld, hij wordt overgenomen door de fantasie. Die kan ook zien. Hij ziet in beelden. Boutens laat nu het verstand en de fantasie spreken. Hij gebruikt beeldspraak om tot het wezen van de kus door te dringen. Maar hij komt niet verder dan een beschrijving, een benadering.
In de blinde glans van duizend verre zonnen zegt hij dat de zonnen nog niet glanzen, dat zullen ze pas doen als ze door de kus bezonnen worden, dan zal hun gloed niet enkel doof (= gedoofd ) zijn.
Hij ziet de kus als een lichtbrug.Een brug, omdat ze twee mensen met elkaar verbindt. Van licht, omdat ze het licht in de kussende mens ontsteekt. Van leven naar leven moet men verstaan als het leven dat in de twee mensen aanwezig is. Bij uitbreiding zou men ook kunnen zeggen dat de kus een voorbode van toekomstig leven is, omdat hij tot gemeenschap leidt.
De laatste regel klinkt wat eigenaardig. Je kunt het zo begrijpen dat telkens als de zienden kussen, ze hun ogen sluiten, zoals hij in regel drie had geschreven. Je kunt het woordje nacht ook zien als de plek waar of het moment waarop plaatsvindt wat in regel twee werd beschreven. De mens moet niet altijd zien, hij heeft ook nacht nodig. Niet de nacht waarin men slaapt, wel de nacht waarin de inhouden van het onbewuste, waaronder de lust, hun kans krijgen.
Over De Haan heb ik hier vroeger al geschreven. Georges Eekhoud is een in het Frans schrijvende Antwerpenaar die leefde van 1854 tot 1927. Zijn hoofdwerk is La nouvelle Cathage, een sociaal bewogen roman over de havenstad Antwerpen.
Het werkje dat ik nu van hem las heet : Les libertins dAnvers. Légende et histoire des Loïstes.
Het boek begint met de legende van de reus Antigoon en Brabo. Maar al vlug verlegt de auteur zijn aandacht naar de libertijnen en ketters die in Antwerpen geleefd hebben. Wat komt De Haan hier nu bij doen ? De eerste bundel gedichten die deze joodse en Nederlandse dichter schreef heet: Libertijnsche liederen. Hij heeft met andere woorden het boek van Eekhoud in versvorm gegoten, d.w.z. een heel beknopte versie van het boek.
Een van de eerste sekten die wordt behandeld, is die van de Vaudois.Ze werd in de 12e eeuw in Lyon opgerichtdoor ene P. Valdo. Het was een geweldloze sekte die losse zeden predikte, in armoede leefde enz. De leden droegen klompen en werden daarom Kloeffers of Kloevers genoemd. Ze leven voort in balladen (maar die heb ik op het internet jammer genoeg niet gevonden). Een van hen was Joskijn. Eekhoud beschrijft hem als volgt: Jooske ou Josequin, attaché au service dun agriculteur des environs de Béthune, était un garçon de quinze ans, bon travailleur, bon enfant, amoureux précoce, sensuel, tendre jusquà la puérilité, caressant comme un jeune chien, et par-dessus tout brave, loyal et fidèle: en un mot, cétait un jeune Kloeffer.
De jongen werd door zijn baas uitgeleverd aan Robert de Bulgaar, een beul die ooit lid was van de Kloeffers, maar die toen zijn geliefde werd ingepalmd door een ander sektelid, had gezworen dat hij alle Kloeffers zou uitroeien. Ik schakel nu over naar De Haan, die beschrijft hoe men probeerde om Joskijn om het leven te brengen.
Zij kleedden hem naakt uit, spaarden geen plek geheim of teer,
Voor hun boozen moed,
Bonden hem voor de bijen neer
Vol honingzoet.
Nu werden hun korven gestoord, zij stormden als een wolk
Op den naakten knaap neer,
Alle angels fel gelijk een dolk
Vol puntig zeer.
Maar ziet: zij kenden hem, zoo lief, zoo zacht, het was zijn loon,
Dat geen hem leed toebracht,
Zij stemden met hun lief betoon
Scherprechters macht.
Een andere figuur die uitgebreid aan bod komt is Eligius Pruystinck, of Loy de Schaliedekker. Een 16e eeuwse ketter die de sekte van de Loïsten stichtte, waarin zowel rijken als armen welkom waren. Hij predikte de vrije liefde, de veelwijverij en de veelmannerij, de liefde voor het leven enz. Hij zou ten slotte op de brandstapel sterven.
De Haan maakte er zijn eigen personage van. Een mooie, onschuldige naïeve knaap.
Zijn oogen zwartfluweel, wangen bloemrood, een bruine bengel,
Leden rank, rap en kloek,
Menig schilder maalde als een engel
Hem op zijn doek.
Het was iemand die alles vergeven werd
De makkers in licht en lust volleerd zonden hem aan boord
Om buit van scheepsgeraad,
Hij won met blik en lach en woord,
Schipper en maat.
En arm en rijk volgden luisterend naar zijn lieve leer
De snel- en veelschrijver Simon Vestdijk schreef deze roman in februari-maart 1942.
Het verhaal speelt zich af in de jaren 1852 1860, toen Ierland nog een Brits wingewest was. Het wordt verteld door Robert Farfrae. Hij is de jonge zoon van de rentmeester die het domein beheert van een Britse familie die in Engeland verblijft. Deze int voor de landheer de pacht van een groep arme sloebers. Als ze die de pacht niet kunnen betalen, wordt hun woning ontruimd en moeten de bewoners elders onderdak zoeken of emigreren. Op een bepaald ogenblik beslist de landeigenaar om zoveel mogelijk stukken land samen te voegen en ze te laten bewerken door Schotse veekwekers. Als de landheer zijn domein komt bezoeken, ontstaan er onlusten met noodlottige gevolgen.
Zoals dikwijls bij Vestdijk, voor mij althans, is het eerste hoofdstuk moeilijk door te komen. De hoofdrolspelers en de situatie worden voorgesteld, maar dat gebeurt nogal verward en met veel nevenfiguren die men niet direct kan plaatsen. Zwakke stukken wisselen af met sterke, zoals het derde deel Nachtwake. Vestdijk put rijkelijk uit de folklore, het volks- en bijgeloof op het Ierse platteland. De nachtwake wordt gehouden voor een opstandige jongeman die werd doodgeschoten. Bij die gelegenheid is de hele plaatselijke gemeenschap aanwezig en wordt een vloek uitgesproken die de dader van de moord moet treffen.
Vestdijk blijft altijd het lezen waard, maar dit boek zal ik toch niet herlezen. Het mag het huis verlaten.
Het is riskant om kort na elkaar twee werken van dezelfde schrijver te lezen, zeker als het eerste boek jebevallen is. Dit keer moest ik van mijn keuze geen spijt hebben, want de laatste roman viel nog beter mee dan de vorige. Misschien mede dankzij het feit dat ik het boek dit keer in het Engels heb gelezen (maar niet zonder veel moeite en met het woordenboek binnen handbereik).
Faulkner schreef deze roman in 1929, in een heel korte tijdspanne. Hij schreef hem s nachts tijdens de uren dat hij als stoker in een centrale van de universiteit werkte.
De roman is ongewoon van opbouw. Hij bestaat uit 59 monologen die variëren van één regel tot enkele bladzijden. De monologen worden gezegd door vijftien personen. De meeste daarvan zijn de gezinsleden van de familie Bundren. Een arme blanke familie op het platteland in de staat Mississippi. De overige zijn kennissen en mensen die ze onderweg op hun onfortuinlijke reis ontmoeten.
De vrouw en moeder van het gezin ligt op sterven. Ze zit rechtop in bed en kan naar buiten kijken waar Cash, een van haar zoons, bezig is met het ineentimmeren van haar lijkkist. Cash is:
A good carpenter. Addie Bundren could not want a better box to lie in. It will give her confidence and confort.
Een voorspelling die niet zal uitkomen. Men zal haar zelfs achterstevoren in de kist leggen, omdat men haar een bruidsjurk had aangetrokken die aan het kopeind niet mooi uitgespreid had kunnen worden.Er zit dus ook veel humor in het boek, maar tegelijk veel pijn. Een wrange klucht.
Om nog even bij de moeder te blijven, zij krijgt één monoloog toebedeeld en daaruit blijkt wat een harde tante, wat een bitch ze wel geweest is. Ze was lerares maar niet direct de meest toegewijde. Als de les gedaan is: I would go down the hill, to the spring where I could be quiet and hate them. Met dergelijke onverwachte uitspraken weet Faulkner je voortdurend te verrassen. Haar dood beschrijft de auteur zo:
She lies back and turns her head without so much as glancing at pa. She looks at Vardaman (de wat achterlijke jongste zoon); her eyes , the life in them, rushing suddenly upon them; the two flames glare up for a steady instant. Then they go out as though someone had leaned down and blown upon them. En dan volgt de reactie van de dochter die de stervende de hele tijd met een waaier koelte had toegewuifd. Kun je eigenlijk ontroerender en eenvoudiger woorden vinden, dan die welke Faulkner hier het meisje laat spreken ?
Ma, Dewey Dell says, ma !.
Maar om terug te keren naar de moeder.Ze was sadistisch, sloeg haar leerlingen met een twijg en ze vond het leven maar niks.I could just remember how my father used to say that the reason for living was to get ready to stay dead a long time.
Ze haalt herinneringen op aan haar kennismaking met haar toekomstige man Anse. Deze maakt zich ongerust over het feit dat haar familie bezwaar zou kunnen hebben tegen hun huwelijk.Anse (die in het hele verhaal naar voren komt als een laffe, egoïstische lamzak) verdedigt zich aldus:
Well, I got a little property. Im forehanded; I got a good honest name. I know how town folks are, but maybe when they talk to me
Waarop Addie riposteert:
They might listen, I said. But theyll be hard to talk to. He was watching my face. Theyre in the cemetery.
Een van de zonen, Jewel, is een bastaard, verwekt door de dominee. De man komt één keer aan het woord. Voordat Addie sterft wil hij haar man bekennen dat hij de vader van Jewel is. Hij komt echter te laat. Op twee baldzijden beschrijft Faulkner hier meesterlijk de hypocrisie en het zelfbedrog van deze man. Met de hulp van God praat hij zichzelf goed. He (God) will accept the will for the deed. Als hij aan het huis komt, is Addie tot zijn grote opluchting al gestorven zonder een woord te lossen. In plaats van zijn misstap te bekennen, groet hij de bewoners met: Gods grace upon this house.
Het belangrijkste deel van de roman gaat over de tocht van de hele familie met het lijk van hun moeder naar Jefferson, waar ze wilde begraven worden bij haar familie. Over die tocht doen ze 9 dagen, op een kar getrokken door een span muilezels. Ze moeten onder andere een rivier oversteken waarvan de brug door de overvloedige regen is weggeslagen. Dat leidt tot hilarische taferelen. Verder is er met elk personage wel wat aan de hand. Zo is de dochter zwanger en in de steek gelaten. Ze probeert aan een middeltje te komen om een abortus op te wekken, maar ook dat loopt verkeerd af. Jewel, de bastaard, is verzot op zijn paard, wat ook tot ontroerende passages aanleiding geeft.
Jarry (1873- 1907) was een buitenbeentje in de Franse literatuur, een voorloper van het dadaïsme en het surrealisme. Zijn bekendste werk is Ubu Roi, dat hij schreef op de leeftijd van 15 jaar. Toen het werk in 1896 werd opgevoerd, verwekte het een schandaal.
Het werkje dat ik nu las bestaat uit elf korte verhalen. In de eerste zeven treedt dezelfde persoon op, Lucien, een jongeman die telkens een liefdesbezoekje brengt, aan een dienstmeisje (via de regenpijp), aan een publieke vrouw, aan een oude dame enz. Het laatste bezoek brengt Lucien aan zijn huisarts, die hij om raad vraagt voor zijn spontane zaaduitstortingen. In het Frans luidt de ondertitel van het stukje: Demi-jour propice aux tendres effusions. De volgende stukjes gaan over de angst die de liefde bezoekt, een bezoek aan de muze, in het paradijs en aan mevrouw Ubu. De laatste stukjes zijn compleet absurd.
Om een idee te geven laat ik een luguber gedicht van Jarry volgen, in de vertaling van J. Slauerhoff. Het heet Chanson décervelage, of in het Nederlands Het Ontherseningslied.
Ik fabriceerde al jaren lang lijkkisten
-Allerheiligenparochie, Marsveldstraat-,
Mijn vrouw was een hoogst bekwame modiste:
We verdienden op leven en dood, dat ging niet kwaad.
Als t mooi weer was op een Zondagmorgen,
Dan trokken we onze beste spullen aan,
Om te gaan zien naar het hangen en worgen
En onthersenen al op de galgenbaan.
Onze vier wurmpjes gooiden met dadelpitten
En zwaaiden geestdriftig poppetjes van karton;
Wij gingen deftig in ons rijtuig zitten
En rolden naar de baan zo vlug als t kon.
Daar begon t gedrang; we sloegen ons er doorhenen
En stonden met eksterogen op goede voet;
Ik klom altijd boven op een hoop stenen,
Anders kreeg ik mijn bottines vol bloed.
Weldra zijn wij met hersenbrij bespat,
Mijn gade, ikzelf en onze stumpertjes;
Die juichen: de Justitie zwaait zijn lat
Tegen de lui met de loden nummertjes.
Daar zie k, haast aan de beurt, bij de machien
Een paap die collecteerde aan kerkedeuren;
Jou ouwe schurk, jou heb ik meer gezien,
Je hebt me afgezet, dat zal niet weer gebeuren!
Zie, de machine gaat van tiereliere,
De hersenbrij kronkelt als een hoop pieren!
Zie, hoe verbleken de rentenieren!
Hoera ! Roept luidkeels uit: Leve Vader Ubu!
Mijn vrouw trekt me aan de mouw, ik snauw: verrek!-
Zij: dooie pier, nu kun je onsterflijk worden,
Gooi hem een vuilnishoop voor zijn bek!-
De Justitie draait zich om, nu is t aan de orde.
De uitstekende raad stijgt mij naar t hoofd,
En ik grijp heldenmoed en nog wat met
Beide handen aan t was de burger beloofd,
Maar t ploft de Justitie op zijn platte pet.
Zie, de machine gaat van tiereliere,
De hersenbrij spat door de schedelkieren!
Zie, hoe verbleken de rentenieren!
Hoera ! Roept luidkeels uit: Leve Vader Ubu!
Al daadlijk word ik over t hek gesmeten;
t Geëerd publiek, verstoord om de euvle daad,
slingert mij, met het hoofd naar beneden,
t groot gat in dat je levenslang niet weer verlaat.
Dat komt er van als fatsoenlijke luiden
Op Zondag wandlen al naar de galgenbaan,
Om te zien naar t scalperen, kophakken, onthuiden:
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey