Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
05-07-2012
DOORDENKEN OP DONDERDAG
KEUZES MAKEN
De koning lachte vertederd toen zijn dochtertje, haar vruchteloze pogingen om rechtop te lopen opgevend, over het tapijt naar hem toe kroop, zich aan zijn blaud optrok en hem, de onbekende man, vragend aankeek. Op het punt weer te vallen, greep ze met beide handjes zijn wijsvinger vast en hield zich zo, als een lokeendje heen en weer deinend, in evenwicht.
Amaury had nooit veel tijd voor zijn familie gehad: niet eens voor zichzelf. Maar in het leven van ieder man, denk ik, komt het uur waarop hij gaat verlangen naar wat hij heeft gemist of naar datgene waarvan hij, andere waarden hoger schattend, vrijwillig afstand heeft gedaan: het geluk ergens thuis te zijn en te worden verwacht. Ik geloof nog altijd dat, op die snikhete zomeravond in Nablus, voor Amaury dat uur was aangebroken en hij, neerkijkend op het blonde hoofdje van zijn kind, voor het eerst de last voelde van een door velen benijde macht, de druk van de wellicht té duur betaalde koningskroon.
Twijfelen aan zichzelf is gevaarlijk. En ook nutteloos. Want wie kan, halverwege het leven, rechtsomkeert maken? Alleen heiligen en dwazen luisteren naar het fluiten van de magische vogel die de reiziger weglokt van druk betreden paden, het geheimzinnige woud in; zonder spijt – ja, zonder herinnering aan wat ze moeten achterlaten – lopen ze zorgeloos en vrij, onbekende vreugden en onbekend verdriet tegemoet. Amaury was geen heilige, noch een dwaas. Hij was slechts een man wie men geleerd had dat plicht vóór alles gaat – een plicht die hij niet zelf had gekozen, maar die hem door God werd opgelegd. Wat hij nu voelde en verlangde was het tegengestelde van wat hij zijn leven lang had gedaan, een verraad van de idealen die hem als kind waren voorgehouden, en die hij, vaak met lijfsgevaar, had verdedigd. Daarom zei hij:
Vandaag horen we in het evangelie een wonderverhaal, dat tegelijk één van de mooiste en ook één van de pijnlijkste is: de opwekking van het dochtertje van Jaïrus.
Het doet altijd pijn te horen dat een kind gestorven is; maar anderzijds valt dit verhaal op door het tedere taalgebruik.
Mogen wij eruit leren om mensen die gebukt gaan onder een groot verdriet met zachtmoedigheid en tederheid tegemoet te treden.
Toen Jezus weer met de boot was overgestoken, verzamelde er zich een grote menigte bij hem, en hij bleef aan het meer. Een van de leiders van de synagoge, die Jaïrus heette, kwam naar hem toe, en toen hij Jezus zag viel hij aan zijn voeten neer.
Hij smeekte hem dringend: ‘Mijn dochtertje ligt op sterven; kom haar de handen opleggen om haar te redden en te zorgen dat ze in leven blijft.’ Hij ging met hem mee. Een grote menigte volgde hem en verdrong zich om hem heen.
Nog voor hij uitgesproken was, kwamen enkele mensen tegen de leider van de synagoge zeggen: ‘Uw dochtertje is gestorven, waarom valt u de meester nog lastig?’ Maar Jezus hoorde dat en zei tegen de leider van de synagoge: ‘Wees niet bang, maar blijf geloven.’
Hij stond niemand toe om met hem mee te gaan, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus. Ze kwamen bij het huis van de leider van de synagoge en zagen daar een groep mensen die luid stonden te huilen en te weeklagen.
Hij ging naar binnen en zei tegen hen: ‘Waarom maken jullie zo’n misbaar en huilen jullie? Het kind is niet gestorven, het slaapt.’ Ze lachten hem uit. Maar hij stuurde hen allemaal naar buiten en ging met de vader en moeder van het kind en de leerlingen die bij hem waren, de kamer van het kind binnen. Hij pakte de hand van het kind vast en zei tegen haar: ‘Talita koem!’ In onze taal betekent dat: ‘Meisje, ik zeg je, sta op!’ Meteen stond het meisje op en begon heen en weer te lopen. Ze was twaalf jaar. Iedereen was met stomheid geslagen. Hij drukte hun op het hart dat niemand dit te weten mocht komen, en zei dat ze haar te eten moesten geven.
(Marcus 5,21-24 en 35b-43)
MEISJE, IK ZEG JE: STA OP!
Bij dit mooie, maar pijnlijke wonderverhaal zou ik liever geen grote woorden willen plaatsen; ik zou maar één kort zinnetje uit het hele verhaal willen lichten: Jezus pakte de hand van het kind en zei tot haar: ‘Meisje, sta op!’
Het deed me meteen denken aan twee dingen die mij onlangs nogal aangesproken hebben. Twee jonge ouders vertelden me over hun dochtertje dat zij jaren geleden bij een ongeval verloren hadden. Ik wist niet wat te zeggen bij zoveel onbegrijpelijk leed: mijn theologie en menselijke wijsheid schoten tekort, maar ik was getroffen door de rust en vrede die zij uitstraalden, en ik vroeg hen hoe zij daartoe gekomen waren.
Het waren eenvoudige mensen en in schamele woorden hebben zij iets gezegd over hun geloof in de liefde van Jezus, die sterker is dan de lichamelijke dood. Hun eenvoudig geloof heeft mij meer gesterkt dan vele boeken.
Het tweede is een gebed, dat ik onlangs las. Ik geloof dat de woorden ervan goed kunnen zijn voor ons allen:
'Heer Jezus,
soms voel ik me haast verloren
in de wereld, in mijzelf, in ontmoetingen.
Spreek dan uw woord tot mijn hart:
sta op, ga in vrede je weg…
Soms ben ik terneergeslagen,
zonder kracht, zonder perspectief.
Spreek dan uw woord in mijn hart:
sta op, vat moed, leef, bemin…ga naar anderen toe.
En laat mij die woorden voortspreken,
overal waar levensmoed is gekwetst.
Moge het ook voor ons zo zijn: dat wij meer geneigd zijn tot een eenvoudig, kinderlijk geloof, dan tot grote woorden, die ons hart niet raken.
‘Hoe kan het toch zijn, zo heb ik mij dikwijls afgevraagd, dat een gebeurtenis of proces zo geheel anders verloopt dan de aanzet deed vermoeden? Ik bedoel niet het grote, mythische begin van alle dingen in een gemakkelijk te idealiseren voortijd en de val daaruit in de geschiedenis, waar de mythe tot barre feiten verklontert, maar een soort van parallel daarvan op de veel kleinere en met minder risico’s waar te nemen schaal van het persoonlijke en interpersoonlijke affectieve leven, de verstarring van wat ergens in de warme bodem van het gevoelsleven ontsproten is tot een rituele grimas of een maatschappelijk maniertje.
Het is de verkilling en de bevriezing van irrationele levensuitingen op hun weg van het binnenste binnen naar het buitenste buiten. Geen enkele uiting, zo schijnt het, kan over de gapende kloof tussen impuls en instituut springen zonder tevoren haar eigenlijke gewicht en haar authentieke ernst en daarmee de zwaarte van haar substantie af te leggen.
Wat als idealisme begint kan zich aldus niet handhaven zonder tot een bureaucratisch en tiranniserend instituut te ontaarden: de impuls treedt terug en het instituut, waaraan hij het aanzien heeft gegeven, bestaat mechanisch en hardvochtig voort en gaat zijn eigen wegen, desnoods nog eeuwen, ja millenniën na het sterven van de geest. In deze zin heeft Kierkegaard in zijn laatste jaren het geïnstitutionaliseerde christendom ervaren en beschreven.’
(Verhoeven, Corn : ‘Het Leedwezen. Beschouwingen over troost en verdriet, leven en dood. Bilthoven, Ambo, 1971, p. 9)
Van in de oudste tijden vierden de christenen de geboorte van Johannes de Doper. Hij had de grootse roeping om de mensen voor te bereiden op de komst van de Verlosser.
Geen simpele opdracht … want van nature gaan mensen andere wegen, dan die wegen die tot verlossing, diepe vreugde en volkomen leven leiden.
Johannes heeft die opdracht echt ter harte genomen, met een totale overgave en toewijding, en letterlijk totterdood: de trouw aan zijn profetische taak heeft hem het leven gekost.
In die tijd trad Johannes de Doper op in de woestijn van Judea. Hij verkondigde: ‘Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij!’ Dit was de man over wie de profeet Jesaja sprak, toen hij zei: ‘Luid klinkt een stem in de woestijn: ‘Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden.’’ Johannes droeg een ruwe mantel van kameelhaar met een leren gordel; hij voedde zich met sprinkhanen en wilde honing. Uit Jeruzalem, uit heel Judea en uit de omgeving van de Jordaan stroomden de mensen toe, en ze lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, terwijl ze hun zonden beleden.
Toen hij zag dat veel Farizeeën en Sadduceeën op zijn doop afkwamen, zei hij tegen hen: ‘Adderengebroed, wie heeft jullie wijsgemaakt dat je veilig bent voor het komende oordeel? Breng liever vruchten voort die een nieuw leven waardig zijn, en denk niet dat je bij jezelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham als vader. Want ik zeg jullie: God kan uit deze stenen kinderen van Abraham verwekken!
De bijl ligt al aan de wortel van de boom: iedere boom die geen goede vrucht draagt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen. Ik doop jullie met water ten teken van jullie nieuwe leven, maar na mij komt iemand die meer vermag dan ik; ik ben zelfs niet goed genoeg om zijn sandalen voor hem te dragen.
Hij zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur; hij houdt de wan in zijn hand, hij zal zijn dorsvloer reinigen en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal hij verbranden in onblusbaar vuur.’
(Matteüs 3,1-12)
PROFEET EN WEGBEREIDER
‘Er kwam iemand die door God was gezonden; hij heette Johannes. Hij kwam als getuige, hij moest getuigen van het licht, opdat allen door hem tot geloof zouden komen.’ Zo schrijft Johannes, evangelist, over zijn naamgenoot, de Doper. Daarom noemen we hem ‘Profeet en Wegbereider’.
EEN PROFEET PREDIKT NIET ZICHZELF. Het gaat niet om zijn eigen persoontje, maar hij verwijst naar iemand die groter is. Dikwijls spreken zij Gods woord en vertolken zij Gods toorn, bij mensen die op een godvergeten wijze leven. In dezelfde zin wijst Johannes Jezus aan, als de mens op wie het aankomt, die langverwachte Messias of Toekomstmens, voor wie hij het pad effent.
Zo wordt een profeet EEN TEKEN VAN TEGENSPRAAK. Wie Jezus aanwijst als de mens op wie het aankomt, is niet welkom bij diegenen, die alleen zelf in het zonnetje willen staan, en anderen het licht in de ogen niet gunnen. Wie van Jezus spreekt of de aandacht op God vestigt, MOET botsen met gevestigde machten, die alleen eigen voordeel, aanzien en belang zoeken. Gods plan met de mens gaat radicaal in tegen de donkerste driften van het EIGEN IK.
Daarom beuken profeten in op diegenen, die met de ellebogen aan de top geraakt zijn, religieus of politiek. Daarom had ook Jezus zelf het aan de stok met de hogepriesters en de farizeeën, net zoals vandaag over Johannes gezegd wordt: ‘Adderengebroed! Hoe kunt gij denken dat ge aan de dreigende toorn van God zult ontkomen?’ Het zou nogal een bom zijn als vandaag een nieuwe Johannes zou opstaan, en zo zou spreken tot diegenen, die in naam van God en voor het welzijn van de mensen gezag uitoefenen, op burgerlijk of kerkelijk vlak.
Het leven van Johannes kende geen happy end. Op last van Herodes werd hij onthoofd, want die zag niet meer wat schoon en edel is, omdat zijn geest beneveld was door zijn laagste driften.. Zo verliep het ook met Jezus: leiders hebben lange tenen en dulden geen tegenspraak, en daarom MOEST HIJ aan het kruis. Zoals zovelen, die net als Hij, het beste voorhebben met weerloze mensen, en daarom door de satans van deze wereld vermoord of vertrapt worden.
Maar Jezus is verrezen! Jezus blijft verrijzen en leeft voort, terwijl zoveel heersers door de geschiedenis uitgespuwd werden: Nero uit het oude Rome, de pausen van de Middeleeuwen, de Nazi’s van Hitler, de slippendragers van Stalin en zoveel anderen.
GERECHTIGHEID GESCHIEDT! Soms is het lang wachten, maar het is de hoop voor ons en alle kleine mensen. Daarom bidden we: Heer, zend ons profeten!
Tussen zaaien en oogsten ligt voor de boer een lange wachttijd, waarop hij minder greep heeft en waarin hij vooral moet vertrouwen op de groeikracht van het zaad.
Marcus roept ons op om vertrouwen te hebben in de innerlijke kracht van Gods Woord. En ook al zijn ons geloof en onze liefde nog zo klein als een mosterdzaadje, toch kan al iets zichtbaar worden van wat groeien kan: het Rijk van God op onze aarde.
In die tijd zei Jezus: ‘Het is met het koninkrijk van God als met een mens die zaad uitstrooit op de aarde: hij slaapt en staat weer op, dag in dag uit, terwijl het zaad ontkiemt en opschiet, ook al weet hij niet hoe. De aarde brengt uit zichzelf vrucht voort, eerst de halm, dan de aar, en dan het rijpe graan in de aar. Maar zo gauw het graan het toelaat, slaat hij er de sikkel in, omdat het tijd is voor de oogst.’
En hij zei: ‘Waarmee kunnen we het koninkrijk van God vergelijken en door welke gelijkenis kunnen we het voorstellen? Het is als een zaadje van de mosterdplant, het kleinste van alle zaden op aarde wanneer het gezaaid wordt. Maar als het na het zaaien opschiet, wordt het het grootste van alle planten en krijgt het grote takken, zodat de vogels van de hemel in zijn schaduw kunnen nestelen.’
Met zulke en andere gelijkenissen maakte hij hun het goede nieuws bekend, voorzover ze het konden begrijpen; hij sprak alleen in gelijkenissen tegen hen, maar wanneer hij alleen was met zijn leerlingen, verklaarde hij hun alles.
(Marcus 4,26-34)
GEDULD EN VERTROUWEN
Het is een klein parabeltje van Jezus, dat eerste deeltje: ‘terwijl de boer slaapt’. Misschien niet zo gekend maar zo waardevol, omdat het vertrouwen biedt en toekomst belooft, terwijl ontgoocheling en moedeloosheid ons kunnen bekruipen, als we de geloofsafval zo duidelijk menen te zien.
Echt nieuw zijn die gevoelens eigenlijk niet. Reeds tijdens Jezus’ leven bestonden ze. Na het wonder met de broden en de vissen, zegt Jezus dat Hij zelf het brood is voor het leven van de mensen. Velen hebben het daar moeilijk mee, gaan twijfelen, en verlaten zijn gezelschap. Elders lezen we bij Matteüs: ‘De elf leerlingen gingen naar Galilea, naar de berg waar Jezus hen had onderricht, en toen ze hem zagen vielen ze op de knieën; sommigen echter twijfelden. En welke ontgoocheling spreekt er niet uit de woorden van de leerlingen op weg naar Emmaüs: ‘Wij echter hadden gehoopt …’
Daarom heeft Jezus verteld over de boer die slaapt, terwijl het zaad ontkiemt en opgroeit, doorheen vele wisselende vormen: het groene sprietje, de aar en dan het rijpe graan. Het is alsof Hij ons zegt: ‘verlies je vertrouwen niet, ook al moet je wachten en begrijp je niet alles, ook al lijkt alles soms verloren.’
Ons vertrouwen berust niet op onze eigen krachten, maar op de innerlijke groeikracht van Gods Woord. Tegenkrachten zijn er, ongetwijfeld, maar die zijn er altijd geweest. Waaraan schenken wij ons vertrouwen: aan de tegenkrachten of aan Gods eigen Woord?
Anne Frank heeft zoveel kwaad gezien en beleefd. Toch schreef zij nog: ‘Ondanks alles geloof ik in de innerlijke goedheid van de mens.’ En zelfs bij Sigmund Freud vinden wij bemoediging: ‘De stem van de waarheid klinkt zacht, maar zij houdt niet op te spreken tot zij gehoord wordt.’
Laten wij dus maar geloven in het zaad dat groeit, uit eigen kracht! En laten wij er op letten om – individueel en als Kerk – geen tegenkracht te zijn die de groei van het Rijk van God belemmert. Zelf kunnen wij dit Rijk niet vestigen, maar laten wij in alle bescheidenheid meewerken aan de groei ervan!
‘Onze opvoeding lijdt aan een te vroeg en een te veel. Anders gezegd: wij kunnen niet wachten. Wij anticiperen onophoudelijk op wat nog niet is, maar komen moet. Wij slepen de kinderen naar God toe in plaats van hen alleen maar te laten komen en hen niet te verhinderen, zoals het evangelie ons leert te doen (Mt. 19, 14).
Wij zeggen: leer het maar vast, en vooral: doe het maar vast, ook al staat het je tegen en wij denken er dan bij: dan is er tenminste geen risico meer. Wij vergeten dat kinderen naar de volwassenheid groeien en niet door ons ingrijpen tot volwassen gemaakt kunnen worden. De moraal van het kind en de godsdienst van het kind moeten volgens ons eigenlijk opeens klaar zijn, ongeveer zoals Athena met volle wapenuitrusting uit het hoofd van Zeus te voorschijn sprong…
Eigenlijk pleit ik voor een opvoeding die werkelijk gelooft, dat God in jeugdigen aanwezig is en werkt. Maar hoezeer ons de godsdienst ter harte gaat, wij geloven nauwelijks. Wij hebben haast. Maar zij die geloven haasten niet. Wij echter zullen het God wel eens voorschrijven hoe je kinderen groot maakt.
Of moet ik u herinneren aan die evangelische parabel, waarin het Rijk der hemelen wordt gelijkgesteld met een man die het zaad in de aarde werpt? ‘Dan gaat hij naar bed en staat op overdag. En het zaad ontkiemt en groeit op: hij weet zelf niet hoe.’ Dat hadden wij nooit zo durven zeggen: het zaad groeit op, terwijl wij slapen; slapende worden wij rijk. Wij zien het spook van het quiëtisme al opdagen.
Ik pleit voor een opvoeding die vertrouwen heeft in de groeikrachten van het kind, in zijn eigen verlangen om goed te worden; die tijd geeft om mis te tasten, ervaringen op te doen en te leren.’
(Han Fortmann: ‘Zij die geloven, haasten niet’, toespraak uit 1957 (!), geciteerd in : Jan Nieuwenhuis: ‘Terwijl de boer slaapt.’, Ambo, 11de druk, pp. 135-136).
Ook vandaag nog willen wij het feest van Sacramentsdag vieren en onze gedachten laten uitgaan naar Jezus’ woorden bij het Laatste Avondmaal: ‘Neemt en eet, dit is mijn lichaam’.
Jezus zegt ons dat Hij in tekenen van brood en wijn bij ons zal blijven. Zo is elke eucharistie een uiting van geloof: wij geloven dat we in dit sacrament één worden met Jezus.
Maar evenzeer is elke eucharistie, van onzentwege, een belofte, die wij aangaan voor ons dagelijkse leven. Als wij daar – in dat dagelijkse leven – niet delen van onszelf, moeten wij nog meer bezield worden door die woorden van Jezus: ‘Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt.’
Op de eerste dag van het feest van het Ongedesemde Brood, wanneer het paaslam wordt geslacht, zeiden zijn leerlingen tegen Jezus: ‘Waar wilt u dat wij voorbereidingen gaan treffen zodat u het paasmaal kunt eten?’
Hij stuurde twee van zijn leerlingen op pad en zei tegen hen: ‘Ga naar de stad. Daar zal een man die een kruik water draagt jullie tegemoet komen; volg hem, en wanneer hij ergens binnengaat, moeten jullie tegen de heer des huizes zeggen: ‘De Meester vraagt: ‘Waar is het gastenvertrek waar ik met mijn leerlingen het paasmaal kan eten?’’ Hij zal jullie een grote bovenzaal wijzen, die al is ingericht en waar alles gereedstaat; maak daar het paasmaal voor ons klaar.’ De leerlingen vertrokken naar de stad, en alles gebeurde zoals hij gezegd had, en ze bereidden het paasmaal.
Terwijl ze aten, nam hij een brood, sprak de zegenbede uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘Neem hiervan, dit is mijn lichaam.’
En hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker, en allen dronken eruit. Hij zei tegen hen: ‘Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen vergoten wordt.
Ik verzeker jullie: ik zal niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken tot de dag komt dat ik er opnieuw van zal drinken in het koninkrijk van God.’
Nadat ze de lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg.
(Mc 14,12-16 en 22-26)
ALS BROOD GEGEVEN EN GEBROKEN
Sacramentsdag mogen we zeker het ‘feest van de gegeven Jezus’ noemen. Jezus is zich ten volle bewust van zijn zending en in volle aanvaarding blikt hij vooruit op zijn lijden, zijn kruis, zijn gegevenheid tot het uiterste.
De oorsprong van dit feest vinden we inderdaad in de woorden van Jezus bij het Laatste Avondmaal. In die zwaar geladen, emotionele sfeer van het laatste samenzijn met zijn meest intieme vrienden. We kennen de feiten: Jezus nam wat brood, en brak het, en gaf een stuk aan elkeen. We kennen ook de woorden: ‘Dit is mijn Lichaam, voor u gegeven en gebroken’.
In de historische context of samenhang zijn het profetische woorden: ‘wat ik hier met dit brood doe, - breken en delen – dat zal de komende uren ook met mij gebeuren’. In dit simpele gebaar zegt Jezus a.h.w. aan zijn vrienden: ‘Ik zal gemarteld worden en gekruisigd. Ik zal gegeven en gebroken worden totterdood. Want hiertoe ben ik in de wereld gekomen, niet zomaar, maar ‘opdat alle mensen leven zouden hebben, en wel leven in overvloed’.
En het gebaar van het gebroken brood zegt ons nog meer. Ook jullie, mijn vrienden, zijn hiertoe geroepen. Een dienaar staat immers niet boven zijn meester. Als je ten einde toe mijn volgeling wil zijn, als je ten einde toe wil leven voor het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zal geen aardse roem je deel zijn. Wat de machten van het kwaad met Mij gaan doen, zal ook met jullie gebeuren. Dat vraag ik jullie: om ten einde toe mijn weg te gaan, gegeven en gebroken. Niet uit zelfpijniging, maar opdat eens, opdat ooit de gerechtigheid van God het moge halen op de machten van kwaad en onrecht, die zo welig tieren. Opdat mensen, hier en elders, opdat wereldwijd, mensen die zich arm weten en ontvankelijk zijn, leven mogen vinden en wel in overvloed.
Zo is dit feest van Sacramentsdag en eigenlijk elke eucharistie een bewogen, ontroerde herinnering aan wat toen gebeurd is. Maar daar blijft het niet bij: in elke eucharistie aanvaarden wij, hoe schamel wij ook zijn, telkens opnieuw onze eigen roeping om zo te leven, Hem achterna. Desnoods gegeven en gebroken.
(Na het wonder met de broden en de vissen, zei Jezus:)
IK BEN HET LEVENDE BROOD dat uit de hemel is neergedaald; wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven. En het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn lichaam.’
Dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald. Het is niet het brood dat uw voorouders aten; zij zijn gestorven, maar WIE DIT BROOD EET ZAL EEUWIG LEVEN.’
Een week na Pinksteren vieren we het feest van de Heilige Drie-eenheid: God, die Vader, Zoon en Geest is.
Terwijl we vorige zondag de gave van Gods Geest beleefden, trachten we vandaag iets te vatten van zijn diepste wezen: Hij, die als een Vader en een Moeder liefdevol voor ons zorgt; Hij, die Jezus zond om aan zijn liefde een gezicht te geven; Hij, die ons door zijn Geest laat delen in die liefde.
De elf leerlingen gingen naar Galilea, naar de berg waar Jezus hen had onderricht, en toen ze hem zagen bewezen ze hem eer, al twijfelden enkelen nog.
Jezus kwam op hen toe en zei: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde. Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen.
Doop hen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest, en leer hun alles onderhouden wat ik jullie opgedragen heb.
En houd dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’
(Matteüs 28,16-20)
GOD, WIE BEN JE?
God! We gebruiken de naam zo dikwijls, maar wat kunnen we ons daarbij voorstellen? Wie even stilstaat bij de oneindigheid van de kosmos of bij het feit van zijn eigen bestaan, denkt al vlug: ‘Er moet toch iets zijn!’ Is daarmee alles gezegd of mogen wij meer vermoeden? Want er komen verdere vragen.
Waarom is er schoonheid en orde en geen chaos of warboel? Een klein insect, dat immense heelal, of een heel gewone bloem: het zijn stuk voor stuk wonderen. En waarom bestaan liefde en goedheid die zin geven aan het leven? Waar komt dat alles vandaan en wat is het doel van dat alles?
Bij zulke vragen lijkt het antwoord ‘er moet iets zijn’ te weinig. Vanzelf denken we aan méér dan een blinde kracht. Zouden wij dan niet beter spreken van ‘Iemand’ dan van ‘iets’, en die Iemand zelfs ‘Liefde’ durven noemen?
Jezus koos nog een mooiere naam: ‘Vader’, zei Hij, als Hij over God sprak. Of beter: Hij zei ‘abba,’ de troetelnaam, zoals wij ‘papa’ zouden zeggen. En dan is er sprake van een liefdevolle relatie, van genegenheid, wederzijds.
Als ook wij die Iemand ‘onze vader’ mogen noemen, delen wij in diezelfde relatie van liefde en genegenheid. Die stap mogen zetten van ‘iets’ naar ‘Vader’ is een stap naar een warmer, een rijker, een voller mens-zijn.
Het sluit ook aan bij de oudste naam, die God aan zichzelf toekent. Vanuit de brandende braamstruik noemt Hij zich: ‘Jahwe’, ‘Ik zal er zijn voor jou!’. En bij Johannes lezen we trouwens letterlijk: ‘God is Liefde’.
In deze naam van ‘Liefde, die er is voor ons’ – zoals God zichzelf noemt –raken we zijn diepste wezen, zijn meest intieme ‘Ik’. En als we zo in Hem mogen geloven, wordt Hij ook het uiteindelijke rustpunt van ons leven.
De Geest daalde neer over de apostelen zoals vroeger Gods Geest zweefde over de wateren. De Geest was de stuwende kracht bij de schepping.
De Geest is nog altijd de scheppende kracht: die wat oud is weer nieuw maakt, die wat koud is weer warm maakt, die wat hard is weer zacht maakt.
Met dit feest van Pinksteren worden we uitgenodigd ons meer toe te vertrouwen aan de scheppende kracht van de Geest.
Bij het Laatste Avondmaal zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Als jullie Mij liefhebben, zul je ter harte nemen wat Ik jullie opdraag. En Ik zal de Vader vragen jullie een andere Helper te geven, die voor altijd bij jullie zal zijn.
Als iemand Mij liefheeft, zal Hij mijn woord ter harte nemen; dan zal mijn Vader hem liefhebben en zullen We bij hem ons verblijf gaan houden.
Wie Mij niet liefheeft, neemt mijn woorden niet ter harte.
Het woord dat jullie horen, is echter niet mijn woord, maar dat van de vader die Mij gezonden heeft.
Dat is het wat Ik jullie te zeggen had, nu Ik nog bij jullie ben. De Helper die de Vader jullie in mijn naam zal zenden, zijn heilige Geest, zal jullie verder in alles onderrichten: Hij zal jullie alles laten begrijpen wat Ik jullie gezegd heb.
(Jo 14,15-16 en 23-26)
DE VRUCHTEN VAN DE HEILIGE GEEST
Wie of wat de heilige Geest is, is moeilijk te zeggen. Hij laat zich zo moeilijk vatten in woorden. Dat is ook zo voor geesten met een kleine letter. In de tekenverhalen van onze kindertijd werden ze voorgesteld door een zwevend laken, met daarin twee ogen.
Maar je kan die Heilige Geest wel opmerken in mensen, waar iets bijzonders van uitgaat: hun woorden komen diep uit hun hart, ze menen wat ze zeggen. Ook hun daden zijn oprecht en eerlijk: wat ze doen, is echt.
Ze stralen iets uit dat met die Geest te maken heeft: warmte, goedheid,vrede, geduld, begrip, en zeker ook aandacht voor de minsten ...
Je merkt die kracht ten leven niet enkel bij mensen voor wie alles altijd meezit, maar evenzeer bij velen wiens levenspad niet over rozen loopt.
Zulke mensen mogen we 'geestige' mensen noemen, mensen bezield door Gods Goede, Heilige Geest. Van hen gaat een kracht uit waar je zelf beter van wordt.
Geestige mensen tonen ook zonder veel woorden hoe de Geest vandaag aan het werk is.
(vrij naar Carlos Desoete)
Die mooie vruchten van de Heilige Geest wil ik u van harte toewensen op dit feest van Pinksteren, deze zalige hoogdag van Gods Goede Heilige Geest.
In het evangelie van vandaag horen we Jezus bidden voor zijn leerlingen. ‘Vader, behoed hen voor de macht van het kwaad. Zij zijn in de wereld, maar niet van de wereld, zoals ook Ik niet van de wereld ben.’
Van de wereld: we hoeven het nieuws maar te beluisteren en dan horen we het wel: strijd om macht, prestige, bezit… en vaak worden mensen gebruikt en misbruikt voor die doeleinden.
Jezus weet wel dat we vatbaar zijn voor wat er in de wereld te koop is, maar Hij hoopt dat we aan die wereld niet het laatste woord laten. Hopelijk geven we, naar Jezus’ voorbeeld, voorrang aan andere zaken zoals:
mensen tot hun recht laten komen, macht en economie gebruiken voor het welzijn van elke mens, voor de zwaksten het eerst, en trouw en liefde beleven, zodat mensen kunnen gelukkig zijn.
naar Levensecht
Tijdens het Laatste Avondmaal sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en bad:
‘Heilige Vader, bewaar in uw Naam hen die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één mogen zijn zoals Wij. Toen Ik bij hen was bewaarde Ik in uw Naam hen die Gij Mij hebt gegeven. Ik heb over hen gewaakt en niemand van hen is verloren gegaan behalve de man van verderf, want de Schrift moest vervuld worden.
Maar nu kom Ik naar U toe en nog in de wereld zeg Ik dit, opdat zij mijn vreugde ten volle in zich zouden bezitten.
Ik heb hun uw woord meegedeeld, maar de wereld heeft hen gehaat omdat zij niet van de wereld zijn zoals Ik niet van de wereld ben.
Ik bid niet dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor het kwaad. Zij zijn niet van de wereld zoals Ik niet van de wereld ben. Wijd hen U toe in de waarheid. Uw woord is waarheid.
Zoals Gij Mij in de wereld gezonden hebt zo zend Ik hen in de wereld, en omwille van hen wijd Ik Mij aan U, opdat ook zij in de waarheid aan U toegewijd mogen zijn.’
(Johannes 17,11b-19)
‘VADER, BEHOED HEN
VOOR DE MACHT VAN HET KWAAD.’
Dikwijls kijken wij met heimwee naar de tijd van de eerste christenen. Dikwijls bidden wij ook dat de geestdrift van de vroege Kerk evenzeer onder ons zou leven.
Vandaag horen we de keerzijde van deze vroegste tijd. Jezus gaat weg uit deze wereld en bidt voor zijn leerlingen. Hij ziet reeds de moeilijkheden, die hun deel zullen worden. Hij weet dat hun leven niet zorgeloos zal verlopen, als Hij niet meer zichtbaar bij hen is. Hij kent hun vertwijfeling en Hij weet dat hun leven soms zwaar zal zijn. Daarom dat kleine zinnetje bij het Laatste Avondmaal: ‘Ik bid u voor hen’.
Jaren later zijn de moeilijkheden van de leerlingen geen toekomstmuziek meer. Het leven was verder gegaan, en de leerlingen waren al die jaren trouw gebleven aan het woord van Jezus. Maar, hoe aantrekkelijk de boodschap van Jezus ook was, zij werden niet begrepen door de wereld. Integendeel: zij werden verstoten en uitgesloten, ze werden vervolgd, omwille van zijn Naam. Petrus schrijft daarover.
‘Zusters en broeders, wees niet verbaasd over de vuurproef die u ondergaat; er overkomt u niets uitzonderlijks. Hoe meer u deel hebt aan Christus’ lijden, des te meer moet u zich verheugen.’
Ook dat was het leven van de eerste christenen en het blijft nog altijd het leven van velen die Jezus willen volgen. Het kan hard vallen in het dagelijkse leven, maar de werkelijkheid kan niet anders zijn. Even voordien had Jezus nog gebeden: ‘Vader, de wereld kent U niet en ziet U niet.’ En daarom bid ik U voor hen: ‘dat Gij hen in deze wereld zoudt bewaren.’
Ik weet niet hoeveel mensen mij hebben geschreven toen het slecht met mij ging:
Ons Heer Hemelvaart: Jezus is van ons heengegaan maar zijn invloed werkt door, zo wordt ons vandaag toegezegd.
Jezus is ten hemel opgestegen maar zijn volgelingen heeft Hij uitgenodigd om zijn werk voort te zetten.
Die uitnodiging mogen wij hier en nu heilzaam tot ons laten doordringen.
In die tijd, toen Jezus aan de elf verscheen, sprak Hij tot hen:
‘Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het evangelie aan heel de schepping. Wie gelooft en gedoopt is zal gered worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden.
En deze tekenen zullen de gelovigen vergezellen: in mijn Naam zullen ze duivels uitdrijven, nieuwe talen spreken, slangen opnemen; zelfs als ze dodelijk vergif drinken zal het hun geen kwaad doen; en als ze aan zieken de handen opleggen zullen dezen genezen zijn.’
Nadat de Heer Jezus aldus tot hen gesproken had, werd Hij ten hemel opgenomen en Hij zit aan de rechterhand van God.
Maar zij trokken uit om overal te prediken, en de Heer werkte met hen mee en schonk kracht aan hun woord door de tekenen die het vergezelden.
(Marcus 16,15-20)
‘AFSCHEID NEMEN’
Als de laatstejaars de school verlaten, is dat geen reden tot treuren, maar een feest. Als twee jonge mensen hun ouders verlaten en een gezin stichten, is dat geen reden tot treuren, maar een feest. Als mensen op pensioen gaan en de werkvloer verlaten, is dat geen reden tot treuren, maar een feest.
Afscheid nemen is een kunst: de kunst om gevoelig te worden voor een nieuwe toekomst en nieuwe vergezichten. Als de elf afscheid nemen van de Heer Jezus, gaan zij een nieuwe toekomst tegemoet. Zij trekken uit over de wereld en ontdekken nieuwe horizonten.
Gelovigen van vandaag moeten de kunst verstaan om afscheid te nemen van een oud geloof naar de letter, dat enkel plicht was met dogma’s en wetten. Om een geloof naar de geest te ontdekken, dat in het leven staat. Een geloof, met slechts die ene zekerheid dat de Heer Jezus wel is heengegaan, maar ons blijft bezielen tot nieuwe vergezichten.
We leven in een wereld die eenzijdig op het materiële is gericht. Daarin kunnen wij een brug slaan van de aarde naar de hemel, van wat voorbijgaat naar wat blijft, van het nu naar het altijd. Dat moet niet gebeuren met grote woorden. Het moet te zien zijn in onze ogen, in onze levensmoed, in onze innerlijke vrede.
Een gelovige is iemand die, spontaan en onbewust, God laat zien in een wereld die God heeft dood verklaard. Zo is hij een beetje als een vogel die een lied zingt, terwijl buiten de nacht nog zo donker is.