Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
14-12-2010
GEDICHT VAN DE WEEK
BOOMGAARD IN DE SNEEUW
voor Felix De Boeck
De dunne takken van december
bevriezen onder de vlinderbloesem
van de winter.
Voorbij de boomgaard op de heuvelflank
slaapt vederlicht de hoeve
binnen de schelp van de stilte.
Als oud zilver weeft de nevelsluier
van de Melkweg
op het vlechtwerk van de dronken ruimte
de voorvaderlijke vrede:
winterlijke roerloosheid.
Maar als straks het voorjaar wakker wordt
in de zwarte aders van de druivelaar,
breken plots de vonken en de vlammen
uit de vingertoppen
van de Koninklijke tovenaar
in de dorstige ruimte.
Pieter G. Buckinx: Blijdschap is een boom
FELIX DE BOECK
De Boeck werd geboren op 12 januari 1898. Zijn vader, Jan, was vijftien jaar jonger dan zijn moeder Louise van Breetwater, dochter van de burgemeester van Drogenbos. Ze huwde tegen de wil van haar familie in met de jonge boer uit het naburige Sint-Kwintens-Lennik. Het jonge paar huwde en trok in in de hoeve waarnaast zich nu het FeliXart Museum bevindt. Het paar kreeg drie kinderen, waarvan Felix de jongste was.
Louise was intelligent en sprak Frans, wat heel wat betekende in die dagen. Zij was ook erg gelovig. Haar man was groot, sterk en imposant, maar nagenoeg ongeletterd. "Toch stichtte hij samen met de brouwer in 1897 de fanfare in Drogenbos," zou zijn zoon later trots vertellen.
In 1905 werd in Ukkel een college gesticht, waar De Boeck mocht studeren. Hij eindigde zijn studies als primus met de hoogste onderscheiding. De directeur hoopte dat hij priester zou worden, maar zijn besluit stond vast: hij zou schilder worden. Opdat hij niet financieel van schilderen afhankelijk zou zijn, werd hij boer op de hoeve van zijn ouders. Hij trouwde in 1924 met zijn nicht Marieke. Ze kregen vijf kinderen, van wie er vier stierven nog voor zij hun eerste levensjaar voltooid hadden. Het vijfde kind, Marcelleke, bleef leven, maar is mentaal en fysisch gehandicapt.
Zijn hele leven verliep volgens een vast tijdsschema. Zes dagen werkte hij op het veld en componeerde hij in gedachten allerlei doeken; op zondag stapte hij zijn atelier binnen en schilderde wat hij tijdens de week had bedacht. Een dag later, op maandag, werd de kunstenaar weer een hardwerkende boer. Zijn leuze was: "Ik ben geen boer die schildert, maar een schilder die boert".
Zijn vrouw steunde hem in zijn werk en van haar is bekend dat zij zijn grootste inspiratiebron was.
De Boeck heeft de eerste steen gelegd van het Museum Felix De Boeck in 1995. Kort daarna blies hij zijn laatste adem uit. Hij werd begraven naast zijn geliefde vrouw, die niet lang voordien gestorven was.
CITATEN
"Kleur is een gave van de natuur. Ik ken vooraf het resultaat. Ik kan dat blindelings en heb zelfs geen palet meer nodig. Je kan dat vergelijken met een toondichter, die schrijft ook muziek!"
"Ik zou één thema in het oneindige kunnen hernemen in een wisselend spel van kleuren en gevoelsinhoud. Mijn schilderijen zijn mijn dagboek en aan de kleur van wat er op de ezel staat, herken je direct in welke gemoedstoestand ik ben."
"De cirkel is de expressie van het leven en de strakke lijn van het mystieke."
(gegevens over Felix De Boeck overgenomen uit: Wikipedia)
Op deze derde zondag van de advent staan twee figuren centraal: nog eens Johannes de Doper, de profeet, die vorige week zo hard van leer trok tegen het addergebroed, en daarnaast Jezus zelf, de barmhartigheid in persoon, die zich voorstelt als de beloofde Messias: de Redder, die komen zou.
Johannes is er helemaal van in de war: Is deze man nu diegene die ons van Godswege beloofd is en die komen zou?
Toen Johannes in de gevangenis over het optreden van de Messias hoorde, stuurde hij enkele van zijn leerlingen naar hem toe met de vraag: Bent u degene die komen zou of moeten we een ander verwachten?
Jezus antwoordde: Zeg tegen Johannes wat jullie horen en zien: blinden kunnen weer zien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt. Gelukkig is degene die aan mij geen aanstoot neemt.
Toen ze weer vertrokken, begon Jezus met de mensen over Johannes te spreken: Waar zijn jullie in de woestijn naar gaan kijken? Naar het wuiven van het riet in de wind? Wat zijn jullie dan gaan zien? Een mens die rijk gekleed ging? Welnee, wie rijk gekleed is, verkeert in koninklijke kringen.
Maar wat zijn jullie dan wel gaan zien? Een profeet? Jazeker, zeg ik jullie, en zelfs meer dan een profeet. Hij is degene over wie geschreven staat: Let op, ik zend mijn bode voor je uit, hij zal een weg voor je banen.
Ik verzeker jullie: er is onder allen die uit een vrouw geboren zijn nooit iemand opgetreden die groter was dan Johannes de Doper; maar in het koninkrijk van de hemel is de kleinste nog groter dan hij. (Matteüs 11,2-11)
ZIJT GIJ DIEGENE DIE KOMEN ZOU?
Jezus en Sint Janneke die speelden met een lammeke! We zongen er over en we waren het in de processie. Maar Johannes is anders: een ruige profeet in de woestijn, een kemelharen kleed, sprinkhanen en wilde honing, een donderpredikant die spreekt van strenge straffen. Hij had zelfs koning Herodes de les gelezen. Nu zit hij gevangen. Hij had in Jezus zijn opvolger gezien. Maar Jezus is wel opvolger maar geen navolger.
Hij is de 'zachte hand' die ogen opent en leert horen, leert luisteren. Lammen en mensen die verlamd zijn van angst geeft Hij moed. Wie uitgestoten is neemt Hij op. En wie voor dood neerligt geeft Hij nieuw leven. Jesaja had dit gezegd over de Messias, die zou komen.
En Jezus zegt nog meer: aan armen wordt de blijde boodschap verkondigd. Het gaat Hem niet om de letter van de wet, maar om een geest van gerechtigheid, barmhartigheid en mededogen. Hij komt niet om te oordelen, laat staan om te veroordelen maar om te redden.
We denken aan Dostojewski, die ergens schreef: Christus stuurt ons in de war. Want Johannes is in de war. Is dat nu die Messias, die zou komen? Zalig die aan mij geen aanstoot neemt, zegt Jezus. Hij zegt het ook aan ons, als we in de war zijn. In de war, omdat alles donker kan zijn en we alleen een zwijgende God vinden. In de war, als we vol verlangen uitzien naar iemand die het puin van deze wereld en de winter van onze kerk omvormt tot 'vrede en vreugde'. Maar ogenschijnlijk verandert er niets.
We kunnen niet zomaar wachten, met gekruiste armen, passief en gelaten, tot alles vanzelf wel goed komt. Ons wachten is 'verwachten', zoals een moeder in 'blijde verwachting' is van haar kindje. Het kindje komt in pijn en wee. De blijde verwachting weet van pijn, die komt. Ook Jezus komt niet zonder pijn: zijn geboorte verandert ons leven! Dat kan pijn doen!
Een joods verhaal spreekt van een bedelaar aan de poort van Rome. Hij wacht, en wacht. Die bedelaar is de Messias. Op wie wacht hij dan? vraagt een jongen aan zijn opa. De oude man legt de hand op het kind en zegt: Op jou, mijn jongen.'
Jezus doet zoals die opa. Hij wacht op ons. Het Rijk van God dat Hij belooft en wij verwachten geeft Hij ons in handen! Maar Hij toont de weg naar dat Rijk, die omgekeerde rangorde: Wie groot wil zijn moet dienaar worden. Wie de eerste wil zijn moet slaaf van allen wezen.'
In die zin mogen wij uitzien naar Hem, die komen zou. De wereld zal niet meteen spectaculair veranderen. Maar misschien worden wijzelf anders. Als we geloven dat Jezus als het ware zijn hand op ons legt en zegt: het Rijk van God, dat wacht op jou.
Op een dag zat kleine Adam een beetje te piekeren. Hij vond dat het helemaal niet goed ging met de wereld. Er was te veel oorlog en ruzie en vervuiling. Adam wou dat veranderen.
Omdat Adam een ondernemend jongetje was nam hij een grote bezem en veegde in één wip de hele wereld in de grote afvoerpijp ...
Zo, dacht Adam, nu ben ik hier helemaal alleen en nu teken ik een wereld zoals ik zou willen dat hij was! Een mooie wereld, waar alles goed gaat!
En Adam tekende een bloem, want dat vond hij mooi, en Adam tekende ook een vogel, want daar hield hij van, en ook een bos .... en, o ja, ook een riviertje, en.....natuurlijk ook een zon.
Zo, dacht Ädam, dat is al heel wat beter maar: ik wil ook mensen en kinderen om me heen; en vlug tekende hij die er ook bij.
Je wordt wel moe van al dat werken, dacht hij toen. En alles is toch al eens uitgevonden, ik kan toch de hele geschiedenis niet overdoen ...
Weet je wat ? Laat de wereld maar weer worden zoals ze was, maar dan zonder ruzie en oorlog, net zo mooi als ik die heb getekend !
Maar ....... helaas had Adam dat laatste een beetje te laat bedacht want, zie, de wereld was plots weer net zo als vroeger
En Adam dacht: nu heb ik alles voor niets getekend! Dan ga ik maar vertellen aan de andere mensen over die andere, betere wereld.
Maar de mensen lachten hem uit en zegden; jij bent nog te klein, jekan de wereld toch niet veranderen, Adam!
Toen werd Adam boos en hij riep luid:
Wel !!! en anders, dan veeg ik alles, alles weer in de grote afvoerpijp!
Alles???
Tja, dan is Adam zelf ook weg!
Wie geeft de wereld dan nog een kans ???
En Adam besloot:
Ik geef het niet op,
Ik blijf toch volhouden dat het ook anders kan,
Dat het ook goed kan zijn op die wereld van ons.
Zonder geweld, zonder angst, zonder oorlog.
Ik moet die wereld telkens en telkens en telkens opnieuw anders denken.
En anders dromen.
En anders tekenen.
Misschien luistert er toch wel eens iemand naar mij ...
En toen tekende Adam een grote regenboog boven de wereld.
Dat maakt de mensen misschien een beetje blij, dacht hij.
Als ze tenminste de tijd hebben om te kijken naar die prachtige kleuren in de lucht boven hun hoofd ...
Wie weet zal Adam de wereld toch nog een beetje veranderen ?
(vrij naar Mariëtte van Halewijn: De kleine Adam)
Is het vandaag of gisteren, vraagt mijn moeder bladstil, gewichtloos drijvend op haar witte bed. Altijd vandaag, zeg ik. Ze glimlacht vaag en zegt: Zijn wij in Roden of Den Haag? Wat later: Kindje, ik word veel te oud. Ik troost haar, dierbare sneeuwwitte astronaut zo ver van de aarde weggedreven, zo moedig uitgestapt en in de ruimte zwevend zonder bestek en her en der. Zij zoekt het is een SOS haar herkomst en haar zijn als kind en niemand, niemand die haar vindt zoals zij was. Haar Franse les herhaalt zij van haar achtste jaar bijou, chou, croup, trou, clou, pou, où die eerste juffrouw, weet je wel die valse oude mademoiselle hoe heet ze nou? Ik ben zo moe
Had ik je maar als kind gekend die nu mijn kind en moeder bent.
Advent gebeurt niet zomaar: met gekruiste armen wachten op de komst van de Heer.
We moeten die komst in de hand werken door een levenswijze, die verheven en edel is. Elk levend teken van hoop en hartelijkheid, dat opduikt in een stenen woestijn van hardheid en ontgoocheling moeten wij daarom koesteren.
Of beter nog: laten wij zelf zulke milde mensen worden, met een hart vol tederheid en mededogen. Zó bereiden wij de weg van de Heer.
Op onze weg naar kerstmis ontsteken we een kaarsje meer op de adventskrans: laten wij dan ook leven als kinderen van het licht.
In die tijd trad Johannes de Doper op in de woestijn van Judea.
Hij verkondigde:Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij! Dit was de man over wie de profeet Jesaja sprak, toen hij zei: Luid klinkt een stem in de woestijn: Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden.
Johannes droeg een ruwe mantel van kameelhaar met een leren gordel; hij voedde zich met sprinkhanen en wilde honing. Uit Jeruzalem, uit heel Judea en uit de omgeving van de Jordaan stroomden de mensen toe, en ze lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, terwijl ze hun zonden beleden.
Toen hij zag dat veel Farizeeën en Sadduceeën op zijn doop afkwamen, zei hij tegen hen: Addergebroed, wie heeft jullie wijsgemaakt dat je veilig bent voor het komende oordeel? Breng liever vruchten voort die een nieuw leven waardig zijn, en denk niet dat je bij jezelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham als vader. Want ik zeg jullie: God kan uit deze stenen kinderen van Abraham verwekken!
De bijl ligt al aan de wortel van de boom: iedere boom die geen goede vrucht draagt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.
Ik doop jullie met water ten teken van jullie nieuwe leven, maar na mij komt iemand die meer vermag dan ik; ik ben zelfs niet goed genoeg om zijn sandalen voor hem te dragen.
Hij zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur; hij houdt de wan in zijn hand, hij zal zijn dorsvloer reinigen en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal hij verbranden in onblusbaar vuur. (Matteüs 3,1-12)
ADDERGEBROED, KEER JE LEVEN OM!
Johannes geeft hier een donderpreek van de beste soort: Addergebroed! slingert hij de vooraanstaanden in het gezicht. De bijl ligt al aan de wortel van de boom, om jullie om te hakken! Hij geeft een donker beeld van zijn tijd. De gezagsdragers gaan in tegen het visioen van Jesaja: ze zijn alleen uit op macht en schijn, onderdrukken de kleinen en buiten de armen uit. Onrecht, oorlog, veel leed dat weggemoffeld wordt en dat de groten der aarde koud laat. We denken aan vorige week: Zoals het ging in de dagen van Noach, zo ging het toen Icarus uit de hemel viel, en bij de komst van Jezus: vergeten en van geen tel. En we mogen verder gaan: zo was het voor Johannes en zo is het vandaag: profeten preken in de woestijn, de machtigen en de massa hebben er geen oor naar. Als Johannes vandaag voor de UNO zou spreken, kreeg hij vanavond 1 of 2 minuten in het nieuws. En dan is er weer de gewone soap. De wereldtop luistert niet, maar sust het volk met brood en spelen!
In onze wereld, die bulkt van onrecht en onmenselijkheid hopen wij op een Redder. Wij horen Jesaja: Mensen, laat de hoop niet zinken. Een betere toekomst is mogelijk. Een leider zal opstaan, de Geest van de Heer zal op Hem rusten. Er komt gerechtigheid, want Hij oordeelt niet op uiterlijke schijn. De armen en verdrukten zal hij recht verschaffen. De verdrukkers zullen het niet halen, want hij zal hen striemen met de gesel van zijn mond. Oorlogen zullen wijken voor vrede. En heel de aarde wordt vervuld met liefde tot God.
Op deze toekomst hopen wij, maar die komt niet zomaar. Johannes spreekt klare taal: Bekeer je! Keer je leven om, zoals een boer de grond omploegt. Een andere mentaliteit en levensstijl is nodig. Zie als rijken en machtigen niet langer alleen je eigen voordeel, maar zie naar de armen. Breng leven en geen vernieling! Gods paden worden maar recht als er meer menselijkheid komt. Hoe kan God mens worden onder ons, als mensen onmensen zijn voor elkaar? In het kleine persoonlijke leven van elke dag, en in de wijde wereld.
De vreugde van Kerstmis: het gaat niet om pakjes onder de kerstboom of lichtjes aan de gevel, in de tuin of in de stad. Het gaat om God, die Liefde is, en die mag geboren worden in ons eigen hart en in onze wereld.
In de metro was de kaartjescontroleur de kaartjes aan het knippen, in plaats van ze te bekijken. Deze nieuwe bezigheid toelichtend wees de kaartjesknipper er op, dat zelfs de regels van de metro tegenwoordig aan het veranderen waren, juist als de politiek, want er was nu geen eerste klas meer en dus waren er geen kaartjes-controleurs meer nodig. Hij zei evenwel, dat hij gehoord had, dat ze binnenkort de regels weer eens zouden veranderen en dat er dan weer wel een eerste klas zou zijn. En de kaartjescontroleur vroeg of er geen kans was, dat ze de regels van de godsdienst tijdelijk veranderden om de gelovigen eens te laten uitblazen. Maar de abbé zei, dat het moeilijke van de godsdienst was, dat er nooit uitgeblazen werd en dat je de hele weg derde klas moest reizen.
De trein ratelde voort door de tunnel
en de muren zongen espère, espérons, espérez, maar de abbé kon de letters niet zien. Het kleine meisje zat naast hem met de kat in het mandje op haar knie en de abbé zat met zijn koffer op zijn knie. Tegenover hen zat een dikke oude vrouw, die tegen het meisje glimlachte. De kat was een poosje rustig en de abbé voelde zich onbehagelijk om daar te zitten en niet met het meisje te praten.
Hoe heet jij?, vroeg hij aan het meisje. Mijn naam is Armelle, zei het kleine meisje. Dat is een erg mooie naam, zei de dikke mevrouw aan de overkant.
Maar abbé Gaston luisterde al niet meer.
Ofschoon er geen bovennatuurlijke betekenis gehecht kon worden aan deze coïncidentie, dacht hij aan de andere Armelle en hoe ze er als een madeliefje had uitgezien wanneer ze over het gras liep in haar kleine witte jurk met haar kleine-meisjes-haar opgebonden met een lichtblauw lint. En aan Otto Braunschwig en aan Rachel en de majoor en aan kanunnik Litry
en aan al die mensen die God van de abbé had weggenomen
dacht hij eveneens, en ook of God hen oud of jong zou doen verrijzen op de laatste Oordeelsdag.
De trein ratelde voort door de tunnel, maar de abbé lette niet op de stations, want hij dacht na over Gods geheimen en hoe weinig hij er van begreep.
Een ervan meende hij evenwel te begrijpen, en dat was waarom de werkers in de wijngaard allemaal een tienling kregen, of ze nu de hitte van de dag gedragen hadden of niet. Hij geloofde dat het was, omdat zoveel van de arbeid zijn eigen beloning was, juist zoals zoveel van de wereld zijn eigen straf was.
Abbé Gaston besefte plotseling dat hij als priester zeer gelukkig geweest was. En zelfs nu, nu hij blind en kreupel was, nu hij kilometers epistels en evangelies uit zijn hoofd moest leren, zelfs nu wist hij dat hij gelukkig zou zijn, als inwonend kapelaan bij de zusters.
Abbé Gaston lachte bijna hardop toen zijn kat, Sint-Joannes van het Kruis, begon te miauwen. Het is een poes, legde hij onnodig uit aan de dikke vrouw aan de overkant.
De trein ratelde voor door de tunnel.
Abbé Gaston begon in stilte te bidden, voor zes Trappisten, die in China vermoord waren, maar ook voor de rest van de wereld bad de abbé: dat de Heer Jezus zich voorover mocht buigen en de wereld mocht aanraken en gladstrijken.
Bruce Marshall: De werkers van het elfde uur, pp.314- 315
De advent is een innige tijd van heimwee naar Licht, in het donker van de dagen en het donker van ons leven. Het is een tijd van verstilling en meer toeleg op het bidden.
Maar ons binnenste binnen vertaalt zich in ons buitenste buiten. Daarom werkt Welzijnszorg al jaren aan: Armoede uitsluiten!
Zo is de advent een tijd van helen, binnenin een beetje genezen, en een tijd van delen, meer oog en openheid naar buiten.
Een tijd van hoop voor elke arme mens, die uitzicht mist, door wat dan ook: armoe en gebrek, of leegte binnenin. En misschien zijn wij zelf die arme mens wel: Arm, en beschaamd zo arm te zijn (M. Vasalis).
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
Zoals het was in de dagen van Noach,
zo zal het zijn wanneer de Mensenzoon komt.
Want zoals men in de dagen voor de vloed
alleen maar bezig was met eten en drinken,
met trouwen en uithuwelijken,
tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging,
en zoals men niet wist dat de vloed zou komen,
totdat die kwam en iedereen wegnam,
zo zal het ook zijn
wanneer de Mensenzoon komt.
Dan zullen er twee op het land aan het werk zijn,
van wie de een zal worden meegenomen
en de ander achtergelaten.
Van twee vrouwen die samen aan de molen draaien,
zal de ene worden meegenomen
en de andere achtergelaten.
Wees dus waakzaam,
want jullie weten niet op welke dag jullie Heer komt.
Besef wel:
als de heer des huizes had geweten
in welk deel van de nacht de dief zou komen,
dan zou hij wakker gebleven zijn
en niet in zijn huis hebben laten inbreken.
Daarom moeten ook jullie klaarstaan,
want de Mensenzoon komt op een tijdstip
waarop je het niet verwacht.
(Matteüs 24,37-44)
De val van Icarus, het is een prachtig schilderij van Brueghel. Jammer dat de afbeelding zo klein is, want de schilder toont iets enigs: de grootste dingen worden achteloos voorbijgezien en het kleine alledaagse eist alle aandacht. Icarus heeft die grootse droom te vliegen maar valt uit de hemel. Toch gaat alles gewoon door. De man bij de ploeg hoort de plons, doch de kreet gaat verloren: voor hem is er niets gebeurd. Mensen op het schip zien de jongen, die neerstort, maar zij zeilen rustig door. En de zon blijft schijnen op de benen van de jongen die verdrinkt. Zoals het ging in de dagen van Noach, zo ging het toen Icarus uit de hemel viel, zo gaat het bij de komst van Jezus, vergeten en voorbijgezien. Er zijn wel dingen die meer belang hebben!
Jezus zegt om niet te leven alsof er niets aan de hand is. Het dagelijkse heeft zijn plaats, maar als het daarbij blijft, dan blijft het leven klein en arm. Daarom is het tijd om open te staan voor Hem die ons leven meer inhoud kan geven. Mensen reageren heel verschillend op de komst van de Heer. Twee mannen op dezelfde akker, twee vrouwen in hetzelfde huis: de éne doet gewoon voort, de andere verheugt zich om God, die dichtbij komt. De éne ziet alléén de banale kleinheid, de andere heeft oog voor het grootse dat gebeurt in daagse dingen. De éne sluit zich af, de andere laat God toe in zijn leven. Wie attent of waakzaam leeft, leeft met open oog en oor. Hij hoort en ziet ook meer vanuit zijn verlangen naar Gods komst in onze wereld en in ons leven, vanuit zijn verlangen naar de Emanuel, God in ons midden. Zo iemand is dan ook op elk ogenblik bereid om God in zijn leven te ontvangen.
Die komst van de Heer is meestal onopvallend, en onverwacht, zoals toen in Bethlehem. Maar Hij komt in zoveel vormen. Het lied heeft gelijk: Hij komt tot ons, gans onverwacht, in duizend, duizend dingen; Hij komt in 't morgenuur, in dauw van nieuwe dingen; Hij komt in heel de dag, in arbeid aan de dingen; Hij komt als 't avond is, in 't sterven van de dingen.
Advent en Kerst brengen telkenjare dat grote wonder weer voor ogen: omdat Hij niet ver wou zijn, is de Heer gekomen. Maar Hij staat midden onder ons als Hij, die wij niet kennen.
Laten wij dus attent zijn, opmerkzaam, luisterbereid en ge-hoor-zaam, want zijn liefde is ons nabij in duizend, duizend dingen.
Maar enkele weken geleden zei Jezus nog: Zal de Mensenzoon bij zijn komst geloof vinden op aarde?
hoe, terwijl de oudere mensen eerbiedig, vol hartstocht
op die wonderlijke geboorte wachtend, er altijd
kinderen zijn die niet per se wilden dat het gebeurde
schaatsend op een vijver
aan de rand van het bos;
zij vergaten nooit dat
zelfs het verschrikkelijke martelaarschap
zich moet voltrekken
ergens in een hoek
op een rommelige plek,
waar de honden doorgaan met hun hondse leven
en het paard van de beul
zijn onschuldige billen schurkt aan een boom.
Op Brueghels Icarus bijvoorbeeld,
zoals alles zich op zijn dode gemak
van de ramp afkeert ;
de man achter de ploeg
zou de plons gehoord kunnen hebben,
de verloren kreet
maar voor hem was het geen belangrijk fiasco ;
de zon scheen, zoals het moest,
op de witte benen
die verdwenen in het groene water ;
en het kostbare, fragiele schip,
dat iets merkwaardigs gezien moet hebben,
een jongen, die uit de hemel viel
moest ergens heen
en zeilde rustig door.
W.H. Auden.
BEKNOPTE TOELICHTING
Icarus (Latijn) of Ikaros (Grieks) is een figuur uit de Griekse mythologie. Hij wordt vaak genoemd in verband met zijn vader Daedalus.
Omdat Icarus en Daedalus door koning Minos gevangen worden gehouden op Kreta, bedenkt Daedalus een manier om te ontsnappen: hij bouwt vleugels van een houten raamwerk, veren en was.
Omdat de was niet mag smelten, waarschuwt Daedalus Icarus om niet te hoog en te dicht bij de zon te vliegen, maar ook niet te laag, omdat de vleugels te zwaar zouden worden van het zeewater.
In zijn enthousiasme wordt Icarus echter roekeloos; hij vliegt te hoog zodat de was toch smelt en hij neerstort in de Egeïsche Zee.
De restaurants op de Place du Maréchal Haig waren fel verlicht. Binnen barnstenen ijsbergen zaten opgepoetste mannen met hun opgepoetste vrouwen hun lichaam vol te proppen, zodat hun zielen konden doorgaan met ongehoorzaam te zijn aan God. Op de trottoirs wandelde een woud van synthetische concubines op jacht naar een vroege verdienste. In de duisternis leken hun gezichten op manen, die aan onzichtbare draden hingen, maar als de abbé dichterbij kwam, zag hij dat ze ook handen en benen hadden. De abbé bad in stilte een gebed voor hen, maar hij bad niet vurig, omdat hij dacht dat ze niet zo slecht waren als een heleboel vrouwen, die naar de kerk gingen. Abbé Gaston hoopte dat de Heer niet te slecht over de hoeren zou denken.
Het gebeurde niet dikwijls dat dergelijke vrouwen de abbé aanspraken, en wanneer ze dat deden antwoordde hij hun altijd hoffelijk, daar hij zich herinnerde hoe de Heer tot Maria Magdalena gesproken had. Hij was dus beleefd, toen een jonge vrouw, met een brandende sigaret in haar mond, tegen hem opbotste en zich verontschuldigde. Hij verontschuldigde zich ook en boog ernstig terug. Toen herkende hij haar:
Armelle, riep hij uit. Wat doe je hier in s hemelsnaam?
Het meisje was duidelijk geschrokken en uit haar humeur door deze ontmoeting.
Monsieur labbé, het is niets om U over op te winden, zei ze.
Maar dat is het juist wel, zei de abbé. Het is meer dan twee jaar geleden, dat ik je het laatst heb gezien. Toen hij haar bekeek, was de abbé verbaasd dat ze niet duur gekleed was. Ze droeg een goedkoop blauw mantelpak en een kunstzijden roze blouse, aan de hals vastgemaakt met een ijzeren broche. Armelle, meisje, moest het zó ver komen? vroeg hij.
Begin alstublieft niet tegen me te preken, Monsieur labbé, zei Armelle. Ze probeerde te glimlachen terwijl ze sprak, maar haar bleke gezicht stond treurig, en haar lippen, onder de pleister van de leugen, stonden eveneens droevig. U bent een goed mens en U bent altijd vriendelijk voor me geweest, en ik vind U heel aardig, maar ik geloof niet dat U begrijpt, wat ik heb moeten doorstaan.
Vertel het maar, zei de abbé zachtjes.
Er is niet veel te vertellen, zei Armelle. Moeder stierf. Ze liet heel weinig geld na. De begrafenis en de dokter moesten betaald worden. En toen werd ik bij Bisberot ontslagen..
Ik geloof dat ik t begrijp, zei de abbé. Maar de pastoor en abbé Moune? Hebben zij niet aangeboden om je te helpen?
Priesters beloven van alles, maar ze helpen zelden, zei Armelle.
Maar je hebt ze toch zeker verteld, dat je in moeilijkheden zat? zei abbé Gaston.
Ik heb t aan abbé Moune verteld, zei Armelle. Hij bood me tien francs aan en zei, dat hij voor me zou bidden.
Ik heb in mn hele leven nog nooit zo iets schandelijks gehoord, zei abbé Gaston. Tien francs! Maar waarom heb je niet geschreven om me dat te vertellen? Ik heb wel niet veel geld, maar ik zou je toch hebben kunnen helpen. Waarom heb je mijn brieven niet beantwoord. Je moet toch beseft hebben, dat ik me zorgen over je maakte?
Het spijt me, Monsieur labbé, werkelijk, zei Armelle. Maar Zuid-Amerika is een heel eind weg en in die tussentijd moest ik leven. En toen U schreef, schaamde ik me. Probeer het alstublieft te begrijpen.
De abbé begreep het maar al te goed. Considerate lilia agri quomodo crescunt: non laborant neque nent, had de Heer gezegd. Maar zelfs leliën op het veld zouden in Parijs niet kunnen groeien zonder te werken of te spinnen. Sint-Jan de Doper zou het moeilijk gevonden hebben om van sprinkhanen en wilde honing te leven op de Boulevard de Clichy. Heldendaden, die mogelijk waren in een zandwoestijn, waren praktisch onuitvoerbaar in een stratenwoestijn.
Wel, ik zal meer doen dan voor je bidden, zei de abbé. En ik zal je ook meer dan tien francs geven, zei hij, terwijl hij Armelles hand in de zijne nam en met een schok de afbladerende rose lak van haar nagels opmerkte. Het eerste wat ik ga doen, is jou mee naar huis nemen en je een goed maal geven. Daarna kunnen we plannen maken. Maar één ding is zeker en dat is, dat je met dit soort leven voor altijd breekt. Hij liet haar hand los, hing zijn stok over zijn arm en zette het mandje met de kat er in op de grond. Toen nam hij haar gezicht tussen zijn handen, zoals hij gewoon was te doen toen ze nog een kind was, en keek haar teder in de vermoeide ogen. 'Armelle, wat je gedaan hebt, is heel verkeerd, zei hij.
Ach, monsieur labbé, zei Armelle, ik weet t allemaal wel. Er lag moeheid op haar gezicht terwijl ze sprak, maar de abbé meende, dat er ook een zekere zachtheid te zien was.
En ik moet niet alleen voor jou een diner koken, zei de abbé, die probeerde haar te doen glimlachen. Ik moet ook nog koken voor Sint Franciscus Xaverius. Sint Franciscus Xaverius is mijn nieuw poesje, legde hij uit, terwijl hij naar het mandje op het trottoir wees, waaruit hernieuwd gemiauw opsteeg.
Het lachje, waarop de abbé gehoopt had, verbreedde zich over het gezicht van Armelle. Daardoor zag ze er erg jong uit.
ik ben gek op poesjes, zei ze. Mag ik hem alstublieft voor u dragen. t Is wreed om hem in die mand te houden.
Je zult hem stevig vast moeten houden, want anders loopt hij weg, zei de abbé, terwijl hij zich voorover boog om de mand open te maken. Het katje kronkelde zich toen hij het uit het mandje nam
maar toen had Armelle reeds de benen genomen en was verdwenen.
Bruce Marshall: De werkers van het elfde uur, pp. 87-89
Christus Koning is bij Lucas geen koning in triomf, het is de lijdende dienaar Jezus, vermoord door machten, die de duivel en het kwaad dienen.
Het is de mens, die ten dode toe, vermorzeld wordt door de zonde, die de wereld regeert.
In de persoon van Jezus verwerpt God de macht van het kwaad en van hen die de kwade dienen.
Hij kiest ten volle de kant van alle slachtoffers die moeten lijden onder de zonde en het kwaad die zo vaak triomferen.
Toen Jezus aan het kruis hing, stond het volk toe te kijken maar de overheidspersonen lachten Hem uit en zeiden: Anderen heeft Hij gered;laat Hij zichzelf eens redden als Hij de Messias van God is,de uitverkorene!
De soldaten brachten Hem zure wijn, en ook zij voegden Hem spottend toe: Als Gij de koning der Joden zijt, red dan Uzelf.
Boven Hem stond als opschrift in Griekse, Romeinse en Hebreeuwse letters: Dit is de koning der Joden.
Ook een van de misdadigers die daar hingen hoonde Hem: Zijt Gij niet de Messias? Red dan Uzelf en ons.
Maar de andere strafte hem af en zei: Heb zelfs jij geen vrees voor God terwijl je toch hetzelfde vonnis ondergaat? En wij ondergaan dat vonnis terecht, want wij krijgen wat wij door onze daden verdiend hebben; maar Hij heeft niets verkeerds gedaan.
Daarop zei hij: Jezus, denk aan mij wanneer Gij in uw Koninkrijk gekomen zijt.
En Jezus sprak tot hem: Voorwaar, Ik zeg u: vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs. (Lucas 23,35-43)
Christus Koning, de Lijdende Dienaar
De eeuwen door vormden mensen zich een beeld van God. Die Godsbeelden zeggen dikwijls veel over onszelf, en weinig over God. Zo wordt God iemand die naar ons luistert, en die moet zorgen dat ons niets overkomt. Hij wordt de Almachtige, die onze kant kiest.
Wie iemand is, zien we soms aan zijn woorden, maar vooral aan zijn manier van leven. Woorden alleen kunnen zo bedrieglijk zijn. Om God te leren kennen, moeten wij naar Jezus kijken: wat Hij zei, wat Hij deed. In Hem zien we God zelf. Vandaag vieren we ChristusKoning . Maar wie of hoe is die Koning? Er is maar één antwoord: die Koning is de Lijdende Dienaar. Omdat Hij moest lijden onder het gewicht van het kwaad wordt Hij de koning van ons hart, en mogen wij Hem de Koning van het Heelal noemen. Want Hij heeft ons gered uit de macht van de duisternis en ons de verlossing gebracht uit de heerschappij van allen, die het kwade dienen.
In Jezus zien wij geen machtige heerser, maar de Lijdende Dienaar. Christus Koning is geen feest van triomf. Hij is een andere Koning: Hij wilde bevrijden, wie door het kwaad gebroken worden. Daarom moest Hij lijden, ten dode toe vermorzeld en ook zelf gebroken worden. Zo had Hij trouwens, die avond van het laatste samenzijn, nog voorspeld in een veelzeggend beeld, toen Hij het brood brak: Dit ben Ik zelf, voor jullie, gegeven en gebroken! Opdat jullie leven zouden hebben!
Mochten wij dat eens opnemen in ons hart en als christenen totaal anders leven! Mochten wij, als minderheid, eens tegen de stroom ingaan. En net als Jezus, de ChristusKoning, niet gedreven worden door de wijsheid van deze wereld, maar bekommerd zijn om wie door deze wereld vervolgd worden. Slechts zo kunnen wij Hem volgen, die meer herder dan Koning is.
Het is aan ons: kiezen wij voor die Koning, die de goede Herder is? Kiezen wij voor de machten der aarde en de afgoden van onze tijd, of voor de Koning van het Koninkrijk van God? De Koning, die opkomt voor al wie verdrukt en verworpen werd en daarom ook zelf verdrukt en verworpen werd.
En daarom tot op vandaag verworpen en verdrukt wordt.
Met zoveel onschuldigen, die niet van tel zijn voor de machten van het kwaad, die nog zo vaak als wijsheid gelden in de wereld.
Bruce Marshall is in deze tijd van zwartgallige literatuur een plezierige uitzondering. Dit wil niet zeggen dat hij daarom niets ernstigs te zeggen heeft, wel dat hij de wereld beziet met ogen die niet alleen schaduw zien. Hij is niet blind voor de ellende van de wereld, maar dat verhindert hem niet van tijd tot tijd de humor ervan te genieten. En bovenal: hij heeft oog voor de menselijke solidariteit; wij zijn allemaal een stelletje stakkerds, maar juist daarin vinden wij elkaar, zonder verwijt, beseffend, hoe vaag dan ook, dat onze gezamenlijke ellende op een gezamenlijke verlossing wacht.
Neem het geval van Abbé Gaston, de hoofdpersoon in Bruce MarshalI's roman. Hij is hulpkapelaan aan een Parijse kerk; zijn collega's vinden hem een niet ongevaarlijke zonderling, die met zijn vreemde apostolaatsmethoden eigenlijk meer kwaad dan goed brouwt. Nu is Abbé Gaston ongetwijfeld een zonderling: hij probeert namelijk in de oorspronkelijke geest het evangelie te prediken; dit brengt hem in conflict met zijn overheden, maar ook met allerlei andere lieden. Niettemin is Abbé Gaston geenszins een heilige; hij is menselijk genoeg om het land te hebben aan zijn mislukkingen en de mensen die hem tegenwerken. Maar hij is net heilig genoeg om toch door te gaan met lief te hebben, of het een gevallen meisje, een Duits soldaat in de eerste wereldoorlog, een onderduiker in de tweede, of een gevlucht Jodinnetje is. Misschien is hij daarom toch wel heilig, omdat zijn hart, hoe vaak het ook gestoten wordt, toch open blijft. om alle ellende te delen en alle liefde te geven.
Rond het leven van Abbé Gaston schetst Bruce Marshall in levendige tekening het leven van Parijs en de hele lachwekkende en zielige vertoning die wij de wereldgeschiedenis noemen.
De abbé vroeg zich af of het wegens zijn betrekkelijk comfort was dat de vroomheid zich niet zo snel door het bataljon verspreid had als hij in het begin van de oorlog had verwacht. De meesten van zijn kameraden respecteerden zijn ambt en slechts weinigen beledigden het, ofschoon er nog minder waren, die zijn geestelijke hulp vroegen, behalve dan als ze wisten dat ze gingen sterven.
In de loopgraven trotseerden ze dapper de dood, pijn en ongemak en buiten de loopgraven zopen, speelden en hoereerden ze.
Ofschoon een dergelijke ontspanning waarschijnlijk niet door de moraaltheologen zou worden aanbevolen, trof het de abbé toch minder dan hij zich vroeger had voorgesteld.
DE ZONDEN VAN DE SOLDATEN WAREN DE BREDE ROYALE ZONDEN VAN DE ONNADENKENDEN, EN WERDEN BEDREVEN ONDER DE HEVIGSTE BEKORINGEN; NOOIT WAREN ZIJ DE BEREKENDE GEMEENHEDEN VAN DE RESPECTABELEN.'
Bruce Marshall: De werkers van het elfde uur, p. 15
In deze donkere dagen van november spreken de lezingen van het einde der tijden. De taal kan beangstigend klinken maar hoeft ons niet angstig te maken.
De Blijde Boodschap belooft ons dat dit einde een nieuw begin inluidt: de voltooiing van het Rijk van God. Dat Rijk van God, dat nu al midden onder ons is, maar vaak onooglijk klein en onopvallend, en even vaak vertrapt en verdrukt.
Dat Rijk van God zal komen in alle heerlijkheid en de bevrijding, waar wij zo naar uitzien, zal volle werkelijkheid worden.
In die tijd merkten sommigen op dat de tempel was versierd met fraaie stenen en wijgeschenken.
Maar Jezus zei: 'Wat jullie hier zien er zullen dagen komen waarop geen steen op de andere zal blijven; alles zal worden afgebroken.
Ze stelden hem toen de vraag: Meester, wanneer zal dat allemaal gebeuren en aan welk teken kunnen we dat herkennen?
Jezus zei: 'Let op, laat je niet misleiden. Want er zullen velen komen die mijn naam gebruiken en zeggen: Ik ben het, of: De tijd is gekomen. Volg hen niet!
Als jullie berichten horen over oorlog en opstand, raak dan niet in paniek. Die dingen moeten eerst gebeuren, maar dat is nog niet meteen het einde.
Hij ging verder: Het ene volk zal tegen het andere ten strijde trekken en het ene koninkrijk zal de strijd aanbinden met het andere, er zullen zware aardbevingen komen en hongersnoden en epidemieën alom, en er zullen aan de hemel grote en verschrikkelijke tekenen verschijnen.
Maar eerst zullen jullie worden mishandeld en vervolgd en uitgeleverd aan de synagogen, jullie zullen worden opgesloten in de gevangenis en worden voorgeleid aan koningen en gouverneurs omwille van mijn naam.
Dan zullen jullie moeten getuigen. Bedenk wel dat jullie je verdediging niet moeten voorbereiden. Want ik zal jullie woorden van wijsheid schenken die door geen van je tegenstanders kunnen worden weerstaan of weersproken.
Zelfs je ouders en broers, verwanten en vrienden zullen je uitleveren, sommigen van jullie zullen worden terechtgesteld, en jullie zullen door iedereen worden gehaat omwille van mijn naam.
Maar geen haar van je hoofd zal verloren gaan. Red je leven door standvastigheid! (Lucas 21,5-19)
EEN BLIJDE BOODSCHAP?
Vandaag gaat het over de eindtijd: De dag zal komen, de dag die als een oven brandt, wordt door Maleachi voorspeld. En in het evangelie worden nogal wat verschrikkingen opgesomd: verwoestingen, oorlogen, vervolgingen. Toch willen deze woorden ons niet angstig maken: hoe zouden we dan van een blijde boodschap kunnen spreken? Zelfs hier gaat het om bemoediging. Maleachi zegt duidelijk: voor u,die mijn naam vreest, zal de gerechtigheid opgaan; met haar vleugels zal zij genezing brengen. En Jezus woord luidt: Ik zal jullie woorden van wijsheid schenken. Geen haar van je hoofd zal verloren gaan.
Wat maakt ons zoal angstig? Wat zien wij als bedreiging? Doorgaans zijn dat geen aardbevingen of vervolgingen, maar wij moeten weldingen verwerken, waardoor we soms willen opgeven. Meestal is dat heel persoonlijk: een overlijden, een ongeneeslijke ziekte, een handicap. Misschien het gevoel niet begrepen of gewaardeerd te worden. Of het vele leed in de wereld, honger, oorlog, geweld. Het kan ons vertrouwen in de toekomst ondergraven. Het kan ons op de rand van de vertwijfeling brengen.
En wat houdt ons recht? Veelal gewone, deugddoende dingen: een vriend of een vriendin, genegenheid en liefde; het vele dat wij van anderen krijgen, en ook dat wat wij voor anderen betekenen, de ervaring dat anderen op ons rekenen. Het is op deze wijze zonder enige sensatie dat God werkzaam is en optreedt in ons leven en in onze wereld. Het is op deze wijze - in doodgewone dagelijkse dingen - dat Hij ons bemoedigt.
Daarom maant Jezus ons aan om ons vertrouwen in de Heer niet op te geven. Hij verzekert ons dat Hij ons draagt, ook als we dat een tijdlang niet zo duidelijk zien of voelen; of zelfs menen dat het niet zo is. Ook als ons veel overkomt, belooft Hij ons dat we niet ten onder zullen gaan.
Wel vraagt Hij standvastigheid. Het is goed om weten dat we elkaar kunnen dragen daarbij, met hoofd en hart en handen. We zouden het moeilijk hebben om alleen te blijven geloven, om alleen vol te houden. Maar we kunnen volharding putten uit het geloof en de moed van anderen. Wat we hopen en verwachten komt dichterbij als we samen hopen en verwachten. En dat helpt om vol te houden.
Ook vandaag gaat het over ons levenseinde: wat gebeurt er met ons, als ons lichaam sterft?
Misschien waren we hulpeloos, toen een geliefde wegviel, misschien zagen we geen toekomst meer, en leek ons leven zonder waarde.
Wij bidden om de genade van een groot geloof: dat wij, over alle verdriet en leed heen, vertroosting mogen vinden in de Schrift:
Gij zijt niet als mensen, die geen hoop hebben.
De Heer is toch geen God van doden, want voor Hem zijn allen levend.
Enkele Sadduceeën, die ontkennen dat er een opstanding is, kwamen naar Jezus toe en vroegen hem:
Meester, Mozes heeft ons het volgende voorgeschreven: als een gehuwd man sterft zonder dat zijn vrouw kinderen heeft nagelaten, moet zijn broer met die vrouw trouwen en nakomelingen verwekken voor zijn broer.
Nu waren er eens zeven broers. De eerste was gehuwd, maar stierf kinderloos; daarna trouwde de tweede broer met de vrouw en vervolgens de derde, en toen de andere broers, maar alle zeven waren ze kinderloos toen ze stierven. Ten slotte stierf ook de vrouw. Wiens vrouw is ze dan bij de opstanding? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.
Jezus zei tegen hen: De kinderen van deze wereld huwen en worden uitgehuwelijkt, maar wie waardig bevonden is deel te krijgen aan de komende wereld en aan de opstanding van de doden, huwt niet en wordt niet uitgehuwelijkt. Zij kunnen ook niet meer sterven, want ze zijn als engelen en ze zijn kinderen van God omdat ze deel hebben aan de opstanding.
Dat de doden opgewekt worden, dat heeft ook Mozes al duidelijk gemaakt in de tekst over de doornstruik, waar hij spreekt over de Heer als de God van Abraham en de God van Isaäk en de God van Jakob.
Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor hem zijn allen in leven. (Lucas 20,27-38)
Het zijn gekende woorden, maar het blijft een vreemd verhaal, dit evangelie. Een ander, gekend woord van Jezus kan ons helpen, omdat het over vertrouwen spreekt: Word als kinderen. Een klein kindje is totaal afhankelijk: papa en mama geven eten en trekken de kleertjes aan. Het kindje kan niets zelf, maar weet dat het papa en mama mag vertrouwen.
Grote mensen denken licht dat ze alles kunnen. Dat is overmoed. Daarom zegt Jezus: Word als kinderen! Eigenlijk zegt Jezus: Kijk, grote mensen: kleine kindjes weten dat zij niet veel kunnen. Word even nederig! Je mag dan nog zo groot zijn, er is zoveel, dat je niet in handen hebt. Sterven is zo iets: met die eindigheid ben je geboren. En net als kindjes, mag je dan op Iemand rekenen: God heeft je tot leven geroepen, Hij zal je niet in de steek laten.
Pijn wordt draaglijker, als je er niet alleen voor staat. Leed wordt geheeld als het gedeeld wordt. Zo is het ook voor dat grootste leed van het laatste afscheid: God laat ons niet vallen in dat ultieme uur. Hij neemt ons op in zijn hemel, voor altijd mogen wij bij Hem zijn, geborgen in zijn Liefde. Ons diepste verlangen wordt ingelost in een volkomen Leven.
Hoe die hemel is, kunnen we niet vatten. We hoorden van rijstpap en gouden lepeltjes. Kindertaal, die wijst op een volkomen vreugde, die niet voorbijgaat. Na een leven, dat soms kan wegen als zware zomerhitte, komen wij thuis, geborgen in Gods lommer.
Mogen wij dat geloven? We hebben geen zicht en we hebben geen weet, maar Jezus heeft er over verteld, dikwijls en in vele beelden. Meer dan wie ook mogen we Hem vertrouwen, omdat Hij één en al Liefde is, in woord en daad. We mogen Hem geloven op zijn woord. Ook als wij nederig ons hoofd moeten buigen voor een mysterie dat alle begrip te boven gaat.
In deze viering van Allerzielen willen wij onze familieleden en vrienden gedenken, omdat wij geloven dat hun leven meer is dan vluchtige rook of vergankelijke as.
Wij willen bidden om rust en vrede voor hen maar ook om moed en sterkte voor onszelf, als het verdriet van het afscheid nog voortduurt .
Mijn gedachten zijn niet uw gedachten, en mijn wegen zijn niet uw wegen, zo luidt de godsspraak van Jahwe, de Heer.
Want zoals de hemel hoog verheven is boven de aarde, zo gaan ook mijn wegen uw wegen te boven, en overstijgen mijn gedachten uw gedachten.
En zoals de regen en de sneeuw uit de hemel neerdalen en daarheen pas terugkeren, wanneer zij de aarde hebben gedrenkt, en zaad hebben gegeven aan de zaaier, om brood te maken voor de hongerige
zo zal het ook gaan met het woord, dat voortkomt uit mijn mond; het keert niet vruchteloos naar Mij terug, maar pas wanneer het heeft verricht wat Mij behaagt, en alles heeft volvoerd waartoe Ik het heb gezonden.
Want in vreugde zult gij vertrekken, en in vrede zult gij worden thuisgebracht.
Op Allerheiligen vieren wij alle mensen die voor onze ogen de goede vruchten van de Geest beleefden:
liefde, vreugde, vrede,
geduld, vriendelijkheid en trouw,
zachtheid en ingetogenheid.
Zo waren velen, op hun eigen manier, een licht voor ons en voor anderen. Zij toonden hoe God is, wie God is.
Omwille van deze mensen willen wij danken. En wij geloven dat ook wij geroepen zijn om van die Goede Geest van God te getuigen.
Bij het zien van deze menigte ging Jezus de berg op, en toen Hij was gaan zitten, kwamen zijn leerlingen bij Hem. Hij nam het woord en onderrichtte hen met deze woorden:
`Gelukkig die arm van geest zijn, want hun behoort het koninkrijk der hemelen.
Gelukkig die verdriet hebben, want zij zullen getroost worden.
Gelukkig die zachtmoedig zijn, want zij zullen het land erven.
Gelukkig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.
Gelukkig die barmhartig zijn, want zij zullen barmhartigheid ondervinden.
Gelukkig die zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien.
Gelukkig die vrede brengen, want zij zullen kinderen van God genoemd worden.
Gelukkig die vervolgd worden vanwege de gerechtigheid, want hun behoort het koninkrijk der hemelen.
Gelukkig zijn jullie, als ze jullie uitschelden en vervolgen en je van allerlei kwaad betichten vanwege Mij. Wees blij en juich, want in de hemel wacht jullie een rijke beloning. Zo hebben ze immers de profeten vóór jullie vervolgd. (Matteüs 5,1-12)
Als we deze gekende woorden, nog eens opnieuw horen valt het weer op hoe de levenswijsheid van Jezus in strijd is met de wijsheid van deze wereld. Je ziet dat bij alle zaligsprekingen, maar bij enkele is het toch heel opvallend.
In een wereld waar geld en macht overheersen, wijst Jezus ons op de geest van armoede. Hij prijst niet de onmenselijke ellende, het onrecht, de honger, de kindersterfte; wèl de geest van onthechting. Hij wijst af wie enkel voor zichzelf leeft, enkel op zichzelf rekent, met zijn geld, zijn macht, zijn verstand, zijn talenten.
In een tijd, die uit is op plezier, zegt Hij: zalig de treurenden . Ook het verdriet wordt niet om zichzelf geprezen en wij moeten het leed niet zoeken of koesteren. Maar de volkomen vreugde, het volkomen leven van het Rijk van God reikt verder dan wat deze wereld kan bieden: ons leven blijft altijd beneden de maat van ons verlangen. Laten wij dan niet verloren lopen in oppervlakkige voldoening, maar geloven dat onze diepste levenspijn ooit zal genezen worden.
In een harde wereld komt Jezus op voor de schoonste en edelste menselijke gevoelens: zalig, die zachtmoedig zijn zalig, die barmhartig zijn. Jezus prijst de mensen, die oog hebben voor het leed en de eenzaamheid van de anderen, en daar geen misbruik van maken. Hij prijst de mensen met een warm hart, die mensen, die eenvoudigweg goed zijn en de anderen graag zien, ook mèt en ondanks hun tekorten.
Zalig wie vervolgd worden om Jezus Naam! Het geldt niet alleen voor vroeger. Velen worden uitgelachen om hun geloof, vandaag misschien meer dan ooit. Het is niet altijd makkelijk om uit te komen voor ons geloof. Laten we niet aarzelen om te kiezen voor wat goed is, ook als men ons als naïevelingen beschouwt of bestempelt.
De zaligheden van Jezus: kritische woorden over onze tijd en onze wereld. In die geest wens ik jullie van harte een zalige hoogdag!
Dank om al uw heiligen
Dank U, om die kleine heiligen, God,
het vrouwtje in mijn straat,
dat bijna de hele dag stilletjes aan het bidden is
Jezus, die aan tafel gaat met tollenaars en zondaars, we zien het plaatje wel eens meer in het evangelie. Hij heeft duidelijk een voorliefde voor die mensen, die scheef bekeken of geminacht worden.
En altijd wordt daarbij verteld dat de mensen met aanzien zich beter achten, en gaan schimpen en morren.
Het stoort Jezus echter niet: Hij blijft zijn eigen weg gaan, heel persoonlijk, zachtmoedig en barmhartig, en zo raakt Hij het hart van de zondaar
In die tijd ging Jezus Jericho binnen.
Terwijl Hij er doorheen trok, poogde een zekere Zacheüs, hoofdambtenaar bij het tolwezen en een rijk man, te zien wie Jezus was. Maar hij slaagde daarin niet vanwege de menigte, want hij was klein van gestalte.
Om Hem toch te zien liep hij hard vooruit en klom in een wilde vijgenboom omdat Jezus daar langs zou komen.
Toen Jezus bij die plaats kwam keek Hij omhoog en zei tot hem: Zacheüs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet Ik in uw huis te gast zijn.
Zacheüs kwam snel naar beneden en ontving Hem vol blijdschap.
Allen zagen dat en merkten morrend op: Hij is bij een zondaar zijn intrek gaan nemen!
Maar Zacheüs trad op de Heer toe en sprak: Heer, bij deze schenk ik de helft van mijn bezit aan de armen; en als ik iemand iets afgeperst heb geef ik het hem vierdubbel terug.
Jezus sprak tot hem: 'Vandaag is er redding gekomen over dit huis. Want ook deze man is een zoon van Abraham.
De Mensenzoon is immers gekomen om te zoeken en om te redden wat verloren was. (Lucas 19,1-10)
Het is een kleurrijk tafereeltje: Zacheüs, een klein ventje, rijk, maar ook veracht, een volksverrader met een bedenkelijk beroep: belastingontvanger voor de Romeinse bezetter. Juist die man wil zo graag Jezus zien. Om toch maar iets op te vangen klimt hij in een boom, en dan gebeurt een eerste wonder: Jezus merkt dat uitschot op, Hij wil zelfs bij hem te gast zijn. Dat valt niet goed bij de heren van stand. We zien ze denken: Jezus toch, om de liefde Gods, geef hem een ferme donderpreek. Laat die vent toch zitten in zijn vijgenboom, vastgeroest in zijn misdadig verraad.
Jezus oordeelt heel anders, opvallend mild voor Zacheüs: 'Vandaag is er redding gekomen over dit huis.' Ook Zacheüs is Gods liefde waard en deelt in Gods genegenheid, ondanks het verwijt van de mensen. Ze morren trouwens niet enkel over Zacheüs; ze spreken ook schande van Jezus. Wat doet hij bij tollenaars en zondaars? Zijn omgang met zondaars leidt wel vaker tot hatelijke opmerkingen. Het gaat Jezus immers niet om tafelmanieren of eetgewoontes. Hij mikt veel verder: God sluit niemand uit, bij Hem is elke mens welkom: 'Vriend, hoe zwaar je verleden ook weegt, voor mij ben je de moeite waard.' Juist dat wil de eigengereide, hooghartige goegemeente niet.
En dan gebeurt het tweede wonder: de mens die uitgestoten en veroordeeld was, wordt anders. Zacheüs wordt een nieuwe mens. Niet het harde woord, maar een zacht gebaar brengt ommekeer: de tedere opvang opent een mensenhart.
De bal wordt naar ons toegespeeld: wie is bij ons welkom? De Mensenzoon is gekomen om te zoeken, en te redden wat verloren was. En wat doen wij in dezen? Gelukkig zie je nog mensen die verder gaan met die zoektocht van Jezus. Zij veroordelen niet, maar willen leven geven, redding brengen. God is nog altijd op zoek naar verloren mensen die afgeschreven zijn.
Een toemaatje nog: tot twee keer toe valt het woord 'vandaag'. Redding is niet voor een verre toekomst, 'ooit' of 'eens', wie weet wanneer. Het kan elke dag gebeuren: elk moment is een goed moment. Altijd staat God, met open armen en vol verwachting, op de uitkijk naar elke mens. Ook naar ons nu.
Tout est grâce, Alles is genade, schreef de Franse auteur Georges Bernanos in Journal dun curé de campagne, Dagboek van een dorpspastoor: ons hele leven is een gave uit Gods hand.
Voor God staan wij met lege handen, in het geloof dat Hij onze goede wil aanvaardt.
Wij komen hier niet om te pronken of om God te vertellen hoe goed we wel zijn: voor Hem staan wij als kleine mensen, met onze onmacht, en met onze dank voor het goede dat Hij in ons en in ons midden tot stand brengt.
De volgende gelijkenis vertelde Jezus
met het oog op mensen die overtuigd zijn
van hun eigen rechtvaardigheid
en neerzien op alle anderen:
`Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden,
de een was een farizeeër, de ander een tollenaar.
De farizeeër ging daar staan
en sprak in zijn gebed over zichzelf:
`God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen,
hebzuchtig, onrechtvaardig en overspelig,
of zoals die tollenaar daar!
Ik vast tweemaal per week
en geef een tiende weg van al mijn inkomsten.''
De tollenaar daarentegen,
die op een afstand bleef staan,
durfde zelfs zijn ogen niet naar de hemel op te slaan.
Hij sloeg zich vol berouw op de borst en zei:
`O God, genade voor een arme zondaar!''
Ik verzeker jullie
dat deze man gerechtvaardigd naar huis ging,
en de ander niet.
Want ieder die zich verheft zal vernederd worden,
maar wie zich vernedert zal verheven worden.'
(Lucas 18,9-14)
DANKBAAR EN MILD BIDDEN EN LEVEN
Onze manier van bidden zegt veel over onszelf: twee mensen gaan naar de tempel, maar alleen de tollenaar is nederig genoeg om God te kunnen ontmoeten, de andere is hooghartig en stoot God af. Hun gebed toont hoezeer zij verschillen.
Onze sympathie gaat naar de tollenaar: Zo zijn ook wij, denken we, zo nederig, zo bescheiden, en we zien onze hoogmoed niet: Ik ben toch niet zoals die anderen!. Toch zijn we dikwijls de Farizeeër en, soms, op onze beste dagen, ook wel eens de tollenaar.
De Farizeeër wil vooral beter zijn dan de anderen. Zelfs in zijn gebed ziet hij alleen zichzelf, en streelt hij zijn eigenliefde, vol minachting voor alle anderen, die zwakkelingen, die zoveel slechter zijn. Het is een dubieus gebed!
De tollenaar bidt heel anders: God, wees mij, zondaar, genadig! Wie oprecht bidt, vergelijkt zich niet met anderen, maar wil bij God zijn, en dan word je vanzelf bescheiden. Tegelijk word je dankbaar omdat God zo genadig is, en je wordt mild voor de anderen, kleine mensen, zoals je zelf klein bent.
Voor God, die het volle Leven, de volle Vreugde belooft en geeft, sta je vol dank. Het besef dat het leven een gave is, maakt bescheiden over eigen kunnen en stemt ook mild tegenover andermans zwakheden.
Wie oprecht bidt erkent zijn eigen onmacht, in de hoop dat God de kracht geeft om nieuw te worden. Hoogmoed maakt eenzaam. Bescheidenheid schept eenheid: met God en met de mensen. Dat neemt onze eigenwaarde niet weg, maar we worden echtere mensen!
Je kan niet oprecht bidden als je niet echt menselijk leeft, als je hard en met misprijzen tegenover anderen staat in plaats van liefdevol en toegewijd voor hen te zorgen.
En evenzeer, om echt menselijk te leven is het goed om regelmatig te bidden, om regelmatig voor God te gaan staan, dankbaar voor het Leven, dat je dag aan dag uit zijn hand ontvangt.