Twee jonge vrouwen Banford en March leven op een kleine, armoedige boerderij. March is de duivel-doe-al, Banford is wat teerder van gestel. Ze kunnen het samen goed vinden tot Op een dag arriveert er een jonge soldaat die ze bij hen laten inwonen. Hij wordt verliefd op March en wil haar voor zich winnen. Banford ziet dit met lede ogen aan en March twijfelt. Waar komt nu de titel De Vos vandaan? De buurt en de boerderij worden geplaagd door een vos. Op een nacht trekt March naar buiten om hem proberen te schieten. Ze slaagt er niet in, integendeel, de vos verleidt haar als het ware, wekt gevoelens bij haar op die ze niet gewoon is. Na de komst van Henry, de soldaat, verandert dat. Henry schiet de vos dood en neemt zijn plaats in. Hij slaagt erin March voor zich te winnen, maar daarvoor moet Banford uit de weg worden geruimd. Dat gebeurt ook. Onbewust heeft March het voorbereidende werk gedaan. Ze wilde een boom omhakken, maar die bleef nog net overeind staan. Henry geeft de laatste slagen en de boom valt op Banford. De twee zullen nu een stel vormen, maar March is niet echt gelukkig.
Lawrence beschrijft hier vooral de vrouwelijke karakters. Hun behoefte aan onafhankelijkheid, die Henry, de man, probeert te breken. Hij wil een onderdanige, passievevrouw. Hij vergelijkt haar bijvoorbeeld met zeewier (voor mij de enige mooie passage in deze novelle, hoewel ik het niet eens ben met de strekking).
Zij moest zijn als het zeewier dat ze zag als ze uit de boot in de diepte staarde, altijd zo fijn onder water wuivend, meet al zijn fijne vezels uitwaaierend in de vloed, gevoelig, uiterst gevoelig en ontvankelijk binnen de schaduwachtige zee, maar nooit, nooit opstijgend en boven water uitkomend zolang het leefde. Nooit. Nooit boven het water uitkomend totdat het doodging, pas dan als lijken bovendrijvend aan de oppervlakte. Maar zolang het leefde altijd ondergedompeld, altijdonder de golven. Onder de golven kon het krachtige wortels hebben, sterker dan ijzer; het kon vasthoudend en gevaarlijk zijn, zo zacht meegolvend met de vloed. Onder water kon het sterker, onverwoestbaarder zijn dan bestendige eikenbomen op het land. Maar het was altijd onder water, onder water. En omdat zij een vrouw was, moest ze net zo zijn.
Zoals je ziet, nogal veel herhaling. In andere gevallen is de auteur veel te expliciet. Veel adjectieven. Bij elke blik of zin zegt hij nog eens wat hij uitstraalt of wat hij betekent. Misschien is het in het Engels anders, maar nu lijkt het nogal rap rap geschreven, zonder veel aandacht voor de stijl.
Waardering: 6,5/10.
Het Lieveheersbeestje
De oorlogsjaren in Engeland. Lady Beveridge bezoekt de Duitse gewonde krijgsgevangenen in een Londens ziekenhuis. Haar dochter, van wie de echtgenoot nog in het buitenland vertoeft, treedt in haar voetsporen, te meer daar een van de gevangenen een oude kennis is. Het lieveheersbeestje staat in het wapen van de gevangen graaf Dionys. Destijds had Daphne (de dochter) een vingerhoed cadeau gekregen van Dionys met daarop een lieveheersbeestje. Dionys is teleurgesteld in het leven, ziet alles zwart in. We maken de ontwikkeling van de relatie tussen hen mee, en de situatie wordt wat gecompliceerder als de echtgenoot van Daphne ook terugkeert naar huis. Analyse van de gevoelens van de personages die gaan van haat tot liefde.
Waardering: 6,5/10
De pop van de kapitein
We bevinden ons in Duitsland, na de eerste wereldoorlog. Twee adellijke jonge vrouwen, houden zich in leven met het maken van stoffen poppen. Hannele heeft een pop gemaakt van een Schotse kapitein, op wie ze verliefd is. De man is in dezelfde woning ingekwartierd. Het is iemand die geen beslissingen durft te nemen, die de kat uit de boom kijkt. Hij heeft een verhouding met Hannele. Op een bepaald moment komt de echtgenote van de kapitein op bezoek. Ze merkt wat er aan de hand is, maar ze verongelukt (gelukkig) bij een val uit het raam. De twee verliefden verliezen elkaar uit het oog. Maar na jaren spoort de kapitein Hannele op. Hij vindt haar in Oostenrijk. Ze ontmoeten elkaar, maken een uitstap naar een gletsjer (het mooiste gedeelte van de novelle). Hun zienswijze over de liefde is totaal tegengesteld. De kapitein wil haar enkel trouwen als ze hem eert en gehoorzaamt. Begrijpelijk dat de vrouw dat enigszins anders ziet. In het laatste deel van de novelle worden die standpunten uitgediept.
Van de drie novellen, kon deze laatste me het meeste boeien.
Waardering: 8/10
D.H. Lawrence leefde van 1885 tot 1930. Hij was in het leven ook getrouwd met een Duitse vrouw. Dat leverde hem in de oorlogsjaren moeilijkheden op. Ze werden verdacht van spionage. Lawrence is vooral beroemd om zijn roman Lady Chatterleys lover, waarin hij veel aandacht besteed aan het seksleven van zijn personages.
Engelse auteur die leefde van 1903 tot 1966. De satiricus bij uitstek, die schitterende dialogen schrijft. Zijn bekendste (en beste ?) niet-satirische werk is Brideshead Revisited.
The Loved One is een parodie op de begrafenis business in Amerika. Het boek werd in 1965 verfilmd door Tony Richardson. Ik lees in een kritiek erop dat de film vervelend is en over het boek lees ik dat het overtrokken en overdreven is. Nu, dat is helemaal niet mijn mening.
Een jonge Engelsman Barlow is onlangs gearriveerd in Amerika. Hij zoekt zijn geluk in de filmwereld, maar dat lukt niet en hij vindt een baantje in een bedrijfje dat dieren ter aarde besteld:The Happier Hunting Grounds, en dat dit niet direct erg respectvol doet. Als zijn oudere vriend zelfmoord pleegt, moet hij diens begrafenis verzorgen. Hij komt daarbij terecht bij de firma Whispering Glades waar het er heel anders aan toe gaat. De man die er de lijken prepareert heet Joyboy en de schminkassistente Miss Aimée Thanatogenos. Prettig detail, Joyboy is verliefd op Miss Thanatogenos, wat ze heeft ontdekt door het feit dat de lijken die ze van hem voor de finishing touch krijgt doorgestuurd, altijd een glimlach op de lippen hebben.
Barlow wordt ook verliefd op die jongedame en het loopt slecht af voor haar.
Zoals gezegd betreft de satire de begrafenis business, maar daarnaast ook het nepgehalte van het Engelse wereldje in Hollywood, de naïeve Amerikanen tegenover de gewiekste Engelsen, de hartsrubrieken in de damesbladen, enz. Misschien een beetje te veel clichés voor hedendaagse lezers, maar toch heel amusant. Hoe vaak gebeurt het dat we met een boek luidop moeten lachen ?
Het boek krijgt van mij dan ook een hoge waardering 9,5/10. Dat halfje knijp ik er af omdat hij de dames in het boek zo weinig ontziet.
Eerst iets over de schrijver. Hij werd geboren in 1855, als tiende van twaalf kinderen,in een Duits adellijk geslacht in Koerland. Dat is een streek in Zuid-Letland, die in die periode tot het Russische rijk behoorde. Hij studeerde recht, filosofie en kunstgeschiedenis. Eerst in zijn streek, daarna in Wenen. Tot in 1895 beheerde hij de landgoederen van zijn moeder.Daarna trok hij met twee zusters naar München. In 1897 wordt hij ziek van een syfilisinfectie. Hij wordt gedeeltelijk lam en blind. Hij zet zijn literaire carrière echter voort en dicteert zijn romans en verhalen aan een van zijn zusters. Het hier besproken werk is van 1911, toen de auteur al blind was.
Deze roman heet in het Duits Wellen (golven). De zee speelt er een belangrijke rol in. Het is zomer en de familie van de barones Von Buttlär heeft aan de Oostzee een vakantiewoning gehuurd. In een andere woning, iets verderop logeren Doralice en de schilder Hans Grill. Doralice was gehuwd met een veel oudere rijke baron, maar dat leven was haar te saai en ze is eruit getrokken met deze schilder. (Dat wordt in het kort uiteengezet in hoofdstuk 2, op een grandioze manier. De middelen die de baron gebruikt om de vrouw aan hem te hechten). Voor de familie Von Buttlär kan er geen sprake van zijn om met dit koppel in contact te treden. Toch komt het ervan, na een riskante zwempartij van een van de dochters van het gezin (opnieuw een fantastische passage). Doralice is een beeldschone vrouw en het wekt dan ook geen verwondering dat ze het hart van de heren op hol brengt. Zij is de persoon om wie alles draait.
Ik verklap met opzet niet te veel over deze roman, eigenlijk een novelle, want ik hoop dat zoveel mogelijk mensen het boek zullen lezen. Het is subtiel vanaf de eerste tot de laatste bladzijde. Tijdens de lectuur heb ik er voortdurend aan moeten denken dat de schrijver blind was. Daardoor heeft hij zich ten volle kunnen concentreren op het essentiële. De wisselwerking tussen de vele facetten van de zee en het zielenleven van zijn personages.
Het verhaal speelt zich af tijdens de zomermaanden op een enkele locatie, namelijk aan het strand, in de duinen.
Het motto van het boek is een vers van Baudelaire. Ik typ het hier over, omdat het de inhoud van de roman heel goed dekt;
Vous êtes tous les deux ténébreux et discrets:
Homme, nul n a sondé le fond de tes abîmes,
O mer, nul ne connaît tes richesses intimes,
Tant vous êtes jaloux de garder vos secrets.
Het boek werd uitgegeven bij de uitgeverij Aspektin Soesterberg, Nederland, in 1999. Er staan nogal wat spelfouten in, maar die nemen we er maar bij.
Voor zover ik weet is dit het enige boek dat van deze auteur in het Nederlands vertaald is. Mochten er mensen dit boek of een ander boek van deze auteur ergens aantreffen, dan zouden ze me een enorm plezier doen met het me te signaleren.
Het portret uit 1898 tenslotte is van de schilder Lovis Corinth.
Opnieuw een filmboek. Zelf wist ik het niet, maar mijn dochters wel, waarschijnlijk omdat Johnny Depp de hoofdrol speelt. De film is van Tim Burton.
Washington Irving is een Amerikaan die leefde van 1783 tot 1859. Hij verbleef ook lang in Europa. Hij schreef onder het pseudoniem Dietrich Knickerbocker onder andere een komische geschiedenis van het Hollands bewind in New York. Hij is echter het bekendst vanwege zijn verhalen. Het zijn fantastische verhalen maar niet zo fantastisch als die van Poe, van wie hij een voorloper was. Naar het schijnt zijn de verhalen Rip van Winkle en De legende van Sleepy Hollow het bekendst. Ze zijn ook opgenomen in deze verhalenbundel. Rip van Winkle was een van die gelukkige dwaze, maar goed functionerende stervelingen die de wereld luchtig opnemen, wit of bruin brood eten, net wat zonder veel denkwerk of moeite te krijgen is, en liever honger lijden voor een paar centen, dan hard werken voor een pond.
Op zekere dag volgt hij een oud mannetje naar een afgelegen plaats in de bergen. Er is daar een bijeenkomst van rare mannetjes. Als hij na het feest wakker wordt, keert hij terug naar zijn dorp en blijkt het dat hij 20 jaar afwezig is geweest.
Sleepy Hollow gaat over twee mannen die naar de gunsten van een jonge vrouw dingen. Als een van hen op een bepaald ogenblik een man zonder hoofd ontmoet (zijn rivaal ?) en hij doodsangsten uitstaat, druipt hij af.
De andere verhalen zijn over het algemeen met veel humor geschreven. Er is ook een mooi liefdesverhaal bij, Annette Delarbre. Een meisje dat haar verloofde zo voor de gek houdt, dat hij wegtrekt. Zij wordt krankzinnig van spijt, maar op het eind komt het nog goed.
Misschien vinden lezers deze verhalen niet meer van deze tijd en wat saai.
1945, een Tsjechisch stadje, de Duitsers blazen de aftocht. Aan het woord is Milosch, een jongeman van 22 jaar. Hij is verlegen, achterdochtig en heeft drie maanden geleden een zelfmoordpoging ondernomen. Hij werkt op het station waar nog geregeld Duitse konvooien doorheen rijden. We maken kennis met enkele van zijn collegas op het station. De chef, die vooral begaan is met zijn duiven, dienstleider Hubitschka tegen wie een tuchtonderzoek loopt (jammer dat ik al moet verklappen waarom: tijdens zijn nachtdienst had hij met een vrouwelijke bediende gestoeid en op haar achterwerk de ene stempel na de andere van het station afgedrukt).
Milosch is de onschuldige jongen. Zijn zelfmoordpoging was het gevolg van een mislukte liefdesnacht. Gelukkig voor hem wordt hij later door een bekwamere dame ingewijd. Hij wordt door Hubitschka gebruikt om gevaarlijke verzetsdaden te verrichten. De laatste en grootste loopt verkeerd af. Er moet een munitietrein worden opgeblazen. Daarbij wordt Milosch gewond, maar ik denk dat de auteur zoveel sympathie voor zijn personage heeft opgevat, dat hij hem enkel het bewustzijn laat verliezen. En de lezer troost zich met de gedachte dat die toffe knul niet omgekomen is. Of gaat hij toch dood ?
Het is weer zon prachtige novelle, met afwisselend humor en tragiek. Milosch is zo ontwapenend sympathiek. De verschrikkingen van de oorlog op de achtergrond: het bombardement op Dresden, de lazarustreinen met Duitse gewonde soldaten. Het schokkende vervoer van dieren (Gaia avant la lettre). En mochten er zich oudgediende spoorweglui onder de lezers bevinden, zij zullen hun hart kunnen ophalen aan de beschrijving van het primitieve gedoe met seinen, semaforen, bellen, enz.
Een roman die ik heb mee gegrist van tussen de aanwinsten in de bibliotheek. Ik heb daarbij altijd een licht schuldgevoel dat ik het boek voor de neus van andere lezers wegkaap. Maar kom, volgende week is het terug in de bieb en is het weer voor iedereen beschikbaar.
Ik las het in het Engels en weet niet of het al vertaald is. Het is recent, van 2004. Het is een ideaal boek voor wie ter afwisseling iets in de Engelse taal wil lezen. Heel vlot geschreven en niet te moeilijk Engels. 37 hoofdstukjes over 197 blz.
De verteller is een 33-jarige leraar op een comprehensive school in Londen. De Engelse term, omdat ik het ook heb moeten opzoeken. Het blijkt een school te zijn waar leerlingen van alle niveaus terecht kunnen, ze staan niet al te best aangeschreven in Engeland. De man woont alleen en is al tien jaar zonder geliefde. Op een dag ontmoet hij een man aan wie hij zijn wensen in verband met de ideale vrouw kenbaar kan maken. Hij denkt dat het om een grap gaat, maar plots staat daar Cherry voor hem. Hij begint een hartstochtelijke verhouding met haar (na al de zedige boeken uit de negentiende eeuw die ik de laatste tijd las, kreeg ik er even rode oortjes bij), maar de vrouw wordt ziek en verdwijnt voorlopig uit zijn leven. Hij kan ze maar terugkrijgen als hij voor de maffiaheren, die hem haar cadeau hadden gedaan, een klus opknapt.
Tegen alle verwachtingen in wordt het boek zo nog een thrillertje. De ontknoping is wat flauw. Het boek is echter zo vlot geschreven, zo licht, dat het charmeert.
Waardering: 7/10.
(Je zult hier nooit een cijfer onder de vijf aantreffen. Dergelijke boeken heb ik al na enkele bladzijden opzij gelegd. Enkele recente voorbeelden: De Toeschouwer van Saul Bellow, De Troostelozen van Ishiguro (vooral omdat het zo een dik boek was)).
Een verhaal dat naar het decadente neigt. Fridolin en Albertine zijn getrouwd en hebben een dochtertje. Op een avond praten ze over hun verleden, over vroegere verliefdheden, over een gemaskerd bal waaraan ze deelgenomen hadden. De sfeer is broeierig. Maar het gesprek wordt onderbroken. Fredolin, die arts is, wordt weggeroepen naar een patiënt. De man is echter overleden, en Fridolin trekt de nacht in. Zijn avontuur begint al bij de dochter van de overledene, die verliefd op hem is. Daarna gaat hij mee met een hoertje. Ten slotte ontmoet hij een vriend en via hem belandt hij op een geheime bijeenkomst, met naakte dames. Hij wordt er ontmaskerd en aan de deur gezet, terwijl een van de aanwezige vrouwen de voor hem bestemde straf in ontvangst zal nemen. s Morgens komt hij weer thuis, zonder dat hij zijn vrouw in den vleze bedrogen heeft. Op haar beurt vertelt zij hem een droom, waarin hij de bedrogene is.
De volgende ochtend bezoekt hij nogmaals de drie vrouwen van de vorige nacht, maar het plaatje is ontluisterend.
Hij keert terug naar huis, stort in, en vertelt zijn vrouw alles.
Wat moeten we doen Albertine ?
Ze glimlachte, en na een korte aarzeling antwoordde ze: Het lot dankbaar zijn, geloof ik, dat we uit alle avonturen ongedeerd te voorschijn zijn gekomen uit de werkelijke en uit de gedroomde.
Ze nam zijn hoofd met beide handen en vleide het innig aan haar borst. Nu zijn we wellicht ontwaakt, zei ze - , voor lange tijd.
Schnitzler was een tijd- en stadsgenoot van Freud. Ze voerden een uitgebreide correspondentie. De dromen, de onvervulde verlangens, het kan naar Freud verwijzen. De novelle is mooi gestructureerd, voor wie daar een liefhebber van is. De proloog in het gezin, de queeste van de man naar de vrouw, het tussenspel met de droom van de vrouw, de tweede, dit keer ontgoochelende tocht, en de terugkeer in de veilige thuishaven.
Persoonlijk waarderingscijfer: 7,5/10.
Casanovas thuisreis
We maken kennis met een 52-jarige Casanova op zijn retour. Hij zat gevangen in Venetië, was uit de gevangenis ontsnapt en werd uit de stad verbannen. Nu wil hij er graag terugkeren. Om dat te bereiken stelt hij een strijdschrift op tegen Voltaire.
Hij ontmoet een oude kennis die hij destijds heeft geholpen en waar hij een tijdje kan logeren. In de woning van die oude vriend bevindt zich een jong en verstandig meisje, een geleerde in de dop. Casanova wil haar koste wat kost veroveren maar het meisje negeert hem. Hij zal er ten slotte toch in slagen, maar op een heel schofterige manier. Ook naar Venetië zal hij kunnen terugkeren, maar daarvoor zal hij de rol van spion op zich moeten nemen.
De novelle verhaalt de ontluistering van een man die zich niet bij zijn leeftijd kan neerleggen. De vrouwen die hij nog kan behagen zijn allemaal gemakkelijke prooien. Voor de jongere moet hij listen en geweld gebruiken. In het begin komt het verhaal moeilijk op gang, maar gaandeweg komt er meer vaart in en wordt het een avonturenverhaal, maar dan met een weinig sympathieke man in de hoofdrol.
Een Argentijnse auteur die leefde van 1903 tot 1982. Bij mijn weten zijn er maar twee werken van hem vertaald, het onderhavige en Al het groen zal vergaan. Beide zijn uitgegeven bij Coppens en Frenks, Amsterdam. Het eerste in 2000 het tweede in 1996. Ze zijn respectievelijk geschreven in 1953 en 1941.
De hoofdpersoon komt zich aanbieden om te werken in een houtzagerij. Hij is een zwijgzame, stugge man die zo weinig mogelijk contact zoekt met zijn medearbeiders. Door die houding nemen zijn collegas een vijandige houding aan. Hij stoort er zich niet aan en blijft de eenzaamheid opzoeken.
We keren dertig jaar terug. Als jongeman was hij ook al een zwijger. Hij ontmoet een meisje Pura. Een stille verhouding, tot het meisje hem vertelt over een sympathieke student die ze heeft ontmoet. Chaves heeft angst zijn jonge geliefde te verliezen en begint te praten. Het valt hem moeilijk maar hij slaagt in zijn opzet, en het stel trouwt. Er wordt een dochter geboren, maar ze sterft na een aantal jaren. Ook zijn vrouw wordt ziek en sterft.
Intussen keren we geregeld terug naar het leven in de houtzagerij. De vijandigheid groeit. Het lijkt tot een gevecht te komen, maar een opzichter kan dit verhinderen. Het boek eindigt met de vraag van de opzichter of hij dan nooit eens een praatje zal maken, waarop Chaves nee antwoordt.
Het is een bedrukkend, pessimistisch boek. Zowel de sterfscènes van zijn dochtertje als van zijn vrouw zijn aangrijpend beschreven. De hoofdpersoon is een sterke figuur. Een zwijger die moet praten om zijn leven overeind te houden, en die met zijn woorden ook de dood van zijn geliefden tracht te bezweren. Maar zijn woorden zijn krachteloos en hij vervalt terug in zijn zwijgen. Troost vindt hij aan de oever van de rivier.
Ik vond het een heel mooie, sobere novelle (96 blz.) en heb direct het andere vertaalde werk van hem in huis gehaald.
José Riço Direitinho: Het brevier van de slechte neigingen
José Riço Direitinho: Het brevier van de slechte neigingen
Roman uit 1994 van een Portugese auteur van wie ik nog nooit gehoord had. Hij vertelt het verhaal van een zekere José de Risso (let op de voornaam van de schrijver). Die man leefde zogezegd van 1923 tot 1956, in een dorpje in het Noorden van Portugal tegen de grens met Spanje (Galicië) aan. De man is geboren met een eikenblad op de huid van zijn rug. Het is een teken van de bijzondere gaven waarover hij beschikt. Hij kan de dood van anderen voorvoelen, hij heeft magische krachten en op het eind van het verhaal is hij uitgegroeid tot een soort heilige, hoewel hij meer weg had van een duivel. Maar het verhaal gaat over bijgeloof, over de achterlijkheid in een Portugees dorp. Het hele boek door worden er geneeskrachtige drankjes en middeltjes bereid. Er sterven veel mensen een gewelddadige dood, een wolf richt moordpartijen aan, enz.
Voor mensen die Portugal beter kennen, kan het boek een meerwaarde hebben. Anders kan men het ongelezen laten.
Twee boeken van deze schrijver. Het eerste las ik vorig jaar, in de prehistorie toen de weblog nog niet was uitgevonden. Ik schreef toen dit verslagje voor de mailgroep Lezen.
Al te luide eenzaamheid
Een boekje (100 blz.) uit 1980 van deze Tsjechische schrijver, geboren in 1915.
Het eenvoudige verhaal gaat over een man die al 35 jaar lang in een kelder oud papier en boeken samenperst tot balen. Behalve dat drinkt hij ook veel. Er komt een korte liefdesaffaire in voor (heel ontroerend geschreven, vind ik), en er treden nog enkele bijfiguren in op. Maar de essentie gaat over de liefde van de man voor boeken. Het verhaal is gesitueerd in de tijd van het communistische regime in Tsjechoslowakije. Tussen de regels lezen we over de onderdrukking van de intelligentia, de literatuur, de vrijheid en hoe de man zich overeind houdt door middel van die boeken en de drank.
Er komen af en toe ook korte filosofische uitweidingen in voor en als hij dronken is durft hij al eens te fantaseren, waarbij hij bijvoorbeeld Christus en de Chinese filosoof Lao Tze met elkaar confronteert. Een fragment:
Maar zoals er in de trage stroom van een troebele rivier die langs fabrieken is getrokken, plotseling toch nog een blinkend visje opduikt, zo blinkt er in de stroom oud papier ook soms het ruggetje van een kostelijk boek, even wend ik dan verblind mijn blik af, maar daarna vis ik het er tussenuit, veeg het aan mijn voorschoot af, sla het open en snuffel even aan de tekst om vervolgens de eerste de beste zin waarop mijn oog valt als een homerische profetie door te lezen, en pas daarna leg ik het boek bij mijn andere fraaie vondsten in een kistje dat van binnen is bekleed met vrome bidprentjes die te zamen met gebedenboekjes per ongeluk door iemand in mijn kelder zijn gestort.
In die stijl is het hele boek geschreven.
Ik vond het prachtig. Het hoortbij de topdrie van wat ik dit jaar heb gelezen
Het stadje waar de tijd stil is blijven staan
Deze ook weer korte roman (135 blz.) heb ik net uitgelezen. In 11 korte hoofdstukjes krijgen we de geschiedenis van enkele mensen uit een Tsjechisch stadje. De oude tijd, de oorlog, het communistische bewind. De hoofdpersonen zijn twee broers. De ene heeft een hoge functie in een brouwerij, de andere werkt er als hulpje voor het vuile werk. Het zijn twee totaal verschillende karakters, maar tegen het einde van het boek verwisselen ze van karakter. De losbol wordt sullig, en de droogstoppel vindt weer vreugde in het leven.
Het verhaal heeft die typische Oost-Europese stijl. Veel fantasie, neigend tot het absurde, en heel veel humor. Ik heb geregeld moeten lachen met de vondsten van de auteur, iets wat me zelden overkomt in een boek. Het einde is dramatisch. In een nawoord vernemen we dat de ziekte van de schrijver daar de mogelijke oorzaak van was.
Het vorige boek lag me beter, maar ook nu weer heb ik erg genoten van het proza van deze schrijver, van wie ik mettertijd alles hoop te lezen.
Het boek is uitgegeven door Bert Bakker in 1993. Het manuscript van de schrijver dateert van 1973. Het was verboden onder het toenmalige regime.
Dit boek werd uitgegeven ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van het overlijden van Guido Gezelle. Er werd toen een tentoonstelling georganiseerd in Brugge.
Het boek is erg mooi uitgegeven en geïllustreerd. De bijdragen zijn van Gezelle-specialisten, die elk een facet van deze dichter belichten. Enkele onderwerpen: de afkomst van de dichter, Gezelle en de neogotiek, Gezelle en Longfellow, enz. Een zeer mooi en interessant boek.
Johan van Iseghem: Guido Gezelles Vlaemsche Dichtoefeningen
Dit is een werk van een ander kaliber. Het is een doctoraatsthesis, die bovendien bekroond werd door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Een wetenschappelijk werk, dat ik niet grondig heb gelezen.
In dit boek gaat de auteur onder andere na hoe deze bundel van Gezelle is ontstaan en waar hij de mosterd haalde. Het zijn letterlijk dichtoefeningen, want ze bouwden voort op de toen geldende poëtica. Het belangrijkste werk in dat opzicht was J.J. Nyssen, Essai de poétique uit 1845. Het geeft aanwijzingen hoe een gedicht moet worden geschreven. Van Iseghem toont nu in zijn scriptie aan dat Gezelle die poëtica heel nauwgezet heeft gevolgd.
Ik geef ter illustratie enkele voorbeelden uit het werk van Van Iseghem. Volgens Nyssen ziet het oog liever opgaande bewegingen dan neerwaartse. In de Dichtoefeningen van Gezelle vinden we die bijvoorbeeld terug in de klimmende leeuwerik. Kronkelende bewegingen zijn mooier dan rechtlijnige. Bij Gezelle het krinkelen van het schrijverke. Het is onvoorstelbaar hoeveel voorbeelden de auteur kan aantonen. Maar wat is nu het wonderbaarlijke: hoewel Gezelle die voorschriften nauwgezet toepast, doet zijn poëzie helemaal niet kunstmatig aan. In het hiervoor besproken werk, Tien reken en een Tovertik, noemt Van Iseghem in dat verband het gedicht O t ruischen van het ranke riet, waarin veel van die regels zijn verwerkt, maar dat toch van een ongewone oorspronkelijkheid getuigt. Jammer dat ik het boek niet meer bij me hebt, want de beoordeling die hij over dit gedicht geeft, verdient het volledig te worden geciteerd.
Veel hoef ik hier niet over te vertellen. Conscience (1812-1883) schreef dit boek toen hij 25 was. Ik las de uitgave van Het Laatste Nieuws. De spelling is een beetje gemoderniseerd, maar de uitgave is volledig, met het voorwoord en de noten van HC.
Is dit werk nu nog leesbaar ? Met een beetje moeite wel. Het is natuurlijk een unicum in onze Vlaamse geschiedenis en daarom alleen al is het verplichte lectuur. Ik heb vroeger school gelopen op een rijksschool en daar heb ik eigenlijk nooit een Vlaamse impuls gekregen. De aandacht ging naar België, de liederen die we zongen gingen over het vaderland en niet over Vlaanderen. Ik heb dat later jammer gevonden. De Vlaamse Beweging, de ontvoogding van het Vlaamse volk, het waren blijkbaar taboe onderwerpen.
Nu, De Leeuw van Vlaanderen zal tegenwoordig niemand meer Vlaamsgezind maken. Daarvoor is het boek te overtrokken. In zijn tijd was het natuurlijk belangrijk en de slotzin zal wel bij menigeen aangeslagen hebben.
Gij Vlaming, die dit boek gelezen hebt, overweeg, bij de roemrijke daden welke hetzelve bevat, wat Vlaanderen eertijds was wat het nu is en nog meer wat het worden zal indien gij de heilige voorbeelden uwer Vaderen vergeet !
Enkele zaken die me hebben getroffen. Vooral de bloeddorstigheid van Jan Breydel. Ik kan er maar moeilijk een held in zien. Het toppunt vond ik wel dat hij de lijken van de gesneuvelde vijanden nog eens extra ging vertrappelen met zijn paard. Ik vraag me af waar Conscience die wreedheid heeft afgekeken. Jongeren krijgen wel eens op hun donder als ze vreselijke computerspelletjes spelen, maar dit boek moet daar niet voor onder doen.
Nog een gedachte die bij me opkwam tijdens het lezen: dit boek lijkt wel geschreven voor een poppenspel. De verschillende personages zijn in feite statische figuren, hun karakters zijn niet uitgediept, ze vertolken gewoon een rol.
Soms werkt het proza op de lachspieren, maar ja, we leven nu een maal in een andere tijd. Toch een voorbeeldje:
Die lange zoen, bij dewelke een zielsgedeelte des vaders voor de tweede maal in de boezem van het kind zonk, gaf het bloed der maagd meer vloeibaarheid en meer leven: een twijfelachtige roos kwam onder ieder harer wangen en haar ogen openden zich, tussen een zachte doch heilvolle glimlach.
Aansluitend las ik een artikel van Walter Gobbers: Consciences Leeuw van Vlaenderen als historische roman en nationaal epos: een genrestudie in Europees perspectief. Het staat in Vlaamse literatuur van de Negentiende Eeuw onder redactie van Ada Deprez en Walter Gobbers.
Ik citeer uit dat artikel enkele interessante weetjes.
De negentiende-eeuwse historische roman beoogde een periode uit het verleden op te roepen, ingekleed in een fictioneel verhaal en zulks volgens een subtiele, maar toch ook wisselende dosering van historische waarheid en romantische verbeelding.
Hierin was Conscience een navolger van Water Scott. Conscience heeft voor zijn roman veel opzoekwerk verricht en probeerde zo waarheidsgetrouw verslag uit te brengen.
Scott liet zich meer leiden door antiquarische liefde voor door vergetelheid bedreigde voorvaderlijke zeden en cultuur, terwijl Conscience gemotiveerd werd door trots op de verloren gegane grootheid van het nationale verleden, tot het herstel waarvan hij wilde bijdragen.
De Leeuw is een nationalistische roman, niet enkel ingegeven door een hartstochtelijke liefde voor eigen land, volk en cultuur, maar werkelijk bedoeld als wekroep om het nationale bewustzijn van de Vlamingen wakker te schudden en aldus de nationale emancipatiestrijd een spoorslag te geven.
Verder in dit artikel toont Gobbers aan dat het werk van Conscience niet louter een historische roman is, maar dat het ook epische trekken heeft.
Een dominee in een Zwitsers dorpje raakt ingesneeuwd en maakt van de gelegenheid gebruik om recente gebeurtenissen te boek te stellen. Op een dag wordt hij naar een afgelegen hutje weggeroepen, waar een oude vrouw op sterven ligt. Hij treft er een blind meisje van ongeveer vijftien jaar aan dat half verwilderd lijkt en nauwelijks praat. Hij beslist deze Gertrude op te vangen. Dat valt niet in goede aarde bij zijn vrouw, die reeds vijf kinderen heeft. De dominee echter meent dat God dit kind op zijn weg heeft gezet en zet door. Met veel inspanning krijgt hij haar aan het praten en leert hij haar de wereld kennen. Een eenzijdige wereld, zoals later zal blijken. Hij toont haar enkel de mooie kanten van het bestaan. En ook in zijn godsdienstonderricht, het voorlezen uit de Bijbel, mijdt hij angstvallig de brieven van Paulus, omdat die de zonde introduceren. Hij houdt het bij de evangelies, waarin hij alleen een boodschap van liefde leest. De titel van het boekje slaat op de Pastorale, de zesde symfonie van Beethoven. De dominee woont daar samen met Gertrude namelijk een uitvoering van bij.
Op een bepaald moment zijn er toenaderingspogingen van de oudste zoon van de dominee tot Gertrude. De vader ziet dat met lede ogen aan, hij zendt zijn zoon op reis en plaatst Gertrude bij een dame uit het dorp. Hij heeft nog niet door, of wil niet toegeven, dat hij zelf verliefd is op Gertrude. Op een bepaald moment erkennen ze elkaar hun gevoelens. Gertrude ondergaat een operatie die haar het zicht teruggeeft. Ze onderneemt een zelfmoordpoging omdat ze ziet dat ze de echtgenote van de dominee onrecht aandoet. Met te zien, heeft ze ook een zondebesef gekregen. In een laatste gesprek met de dominee, voordat ze sterft, zegt ze dat ze verliefd is op zijn zoon. Een huwelijk is echter niet mogelijk omdat de zoon zich (samen met haar) tot het katholicisme heeft bekeerd en hij priester wil worden. De dominee blijft geslagen achter. De laatste zin van het boek luidt: Jaurais voulu pleurer, mais je sentais mon coeur plus aride que le désert.
Door de inhoud zo te vertellen doe ik het boek veel te kort. Er zitten verschillende themas in verwerkt. De echtelijke problemen, de confrontatie van de vader met zijn zoon, de onmogelijkheid van een zuivere liefde, het conflict in het christendom tussen de aanhangers van de wet en die van de liefde.
Op een bepaald moment wordt in het boek van de sneeuw gezegd dat hij bovenaan lang mooi blijft, een tapijt blijft vormen, maar dat het smeltproces van onderen begint. Dit beeld slaat op de liefde van de dominee, die ondermijnd wordt door de dingen waar hij geen vat op heeft.
Het boek is met vuur en overtuiging geschreven. Het is soms poëtisch en ontroerend. Modern is het niet meer, omdat de zaken rechtuit worden gezegd, zonder omwegen en duidelijk. Maar dat is voor mij helemaal geen tekort. Er zijn ook veel bijbelcitaten in opgenomen, die hun plaats krijgen in het verhaal.
Ik kwam de naam van deze Nederlandse auteur (1827 1880) tegen in het boekje van Mathijsen. Toen ik mijn Nederlandse boekenlijst overliep, trof ik tot mijn verwondering zijn naam en dat werkje aan. Hij is met dat stukje proza (22 blz.) opgenomen in deel 22 van de reeks Spectrum van de Nederlandse Letterkunde. Ik had gehoopt dat het ook zou voorkomen op de website van dbnl, maar dat is jammer genoeg niet het geval.
Het proza zelf is niet zo bijzonder, wel de geschiedenis errond, en daarover wil het hier hebben. Ik haal mijn informatie uit de inleiding tot het werk.
Nadat Cremer als schilder was mislukt, begon hij te schrijven. Ook zijn romans vonden geen bijval, maar hij boekte wel succes met zijn dorpsvertellingen Over-Betuwsche novellen (die wel bij dbnl te vinden zijn). De man las zijn verhalen zelf voor en daarmee lokte hij volle zalen. Door dat succes bleef hij in die trant schrijven, waardoor er geen ontwikkeling zat in zijn schrijversschap.
Nederland had omstreeks het midden van de 19e eeuw een grote economische achterstand ten opzichte van andere Europese landen. Met het gevolg dat er schrijnende sociale omstandigheden heersten. De liberale regering wou niet weten van sociale wetten. De arbeiders vormden nog geen aparte bevolkingsklasse, zij werden beschouwd als armen en die waren aangewezen op de liefdadigheid van hun meer welstellende landgenoten. Kinderarbeid was een normale zaak. In 1860 klaagde Multatuli de mistoestanden in Indië aan, maar tegen de toestanden in Nederland rees nog weinig protest. In 1863 kan een ingenieur bij het stoomwezen, de Vries Robbé de schrijver Cremer overhalen om een bezoek te brengen aan een Leidse wolfabriek. Naar aanleiding daarvan schrijft deze nog in dat jaar zijn Fabriekskinderen. Hij leest zijn rede zelf voor en hij vindt gehoor. Er wordt een commissie aangesteld die pas zes jaar later het advies uitbrengt om de leerplicht in te voeren. Het ministerie legt het advies echter ter zijde. Uiteindelijk wordt er in 1874 toch een wet goedgekeurd die een arbeidsverbod voor kinderen beneden de twaalf jaar uitvaardigt (behalve voor huiselijke diensten en veldarbeid). Dit werd de eerste sociale wet in Nederland, naar de indiener ervan werd ze het kinderwetje van Van Houten genoemd.
Maar nu het werkje zelf. De ondertitel luidt Een bede, doch niet om geld. Leiden is aan de ene kant een universiteitsstad, maar in een ander gedeelte worden fabrieken gebowud. De auteur leidt zijn lezer naar een kleine woning, op een koude decemberochtend. Een moeder wekt enkele van haar vijf kinderen die naar het werk moeten. De vader slaapt (hij is een dronkelap zonder werk). We volgen de kinderen op weg naar de fabriek. We krijgen een beschrijving van het werk dat ze er in de wolfabriek verrichten.
Doch gij toefdet daar lang genoeg en wilt een ander tafereel. Aldus de schrijver. We maken kennis met een student die s morgens langs de weg een van de zoontjes aantreft. Hij neemt hem mee naar huis, geeft hem te eten, nieuwe kleren, enz. Een goed mens dus. Maar dat is hij pas geworden nadat hij met het leed echt geconfronteerd werd. Ook vandaag nog actueel.
Maar, zoo zijn de menschen, ze moeten z i e n om te gevoelen; ze lezen in hunne nieuwsbladen van de duizende slagtoffers der mijnen en van de honderduizenden in den bloedigen krijg. Ja, t heet dan verschrikkelijk, maar ook aanstonds, aanstonds plooit weêr een lach hunnen mond, want daarnevens in het nieuwsblad daar worden zij vergast op een aardig avontuur.
We keren nog eens terug naar het gezin, waar een kindje sterft. Daarna is het verhaal gedaan. Wat volgt is een oproep om die toestanden te verhelpen. In de volgende paragraaf horen we een echo van Multatuli: En dat mijn verhaal u niet heeft voldaan, dat gij het niet mooi hebt gevonden, zie, dat zou mij verheugen, indien ik u maar getroffen had; indien ge maar diep gevoeldet, dat daar ginder natuurgenooten, zwakke kinderen, armelijk gekleed en ellendig gevoed, 13, 14, 15 uren daags moeten werken in een klein bestek, ja somstijds nog bovendien den ganschen langen nacht, waarop de zondag moet volgen.
En tot besluit:
Doorluchtige Vorst ! Edele en grootmagtige wetgevers in de Staat! Ziet: aan uwe en mijne kleederen, waaraan de handjes dier kleinen werkten, kleven droppels bloed; ja, de droppelen bloeds der arme in Nederland vermoorde fabrieks-kinderen.
Marita Mathijsen: Het literaire leven in de negentiende eeuw
Marita Mathijsen: Het literaire leven in de negentiende eeuw
Recent zijn er van haar hand nog twee boeken over de negentiende eeuw verschenen, maar die kon ik nog niet lezen.
Dit boekje (92 bladzijden) is al van 1987. Wie interesse heeft, kan een kijkje nemen op het volgende adres, waar de volledige tekst mét illustraties is opgenomen. http://www.dbnl.org/tekst/math004lite02/index.htm . U moet dan kijken bij auteurs van de twintigste eeuw, onder de naam Mathijsen, en daar vindt u dan dit boekje. Het is de website van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, die ik niet genoeg kan aanbevelen.
Het literaire leven wordt hier in brede zin beschreven, eerder sociologisch. Wie las er, wat las de lezer, hoe verliep het drukken en de verspreiding van literatuur, welke literaire genootschappen waren er, wie waren de belangrijkste schrijvers. Het boekje beschrijft uitsluitend de Nederlandse situatie, maar dat neemt niet weg dat het heel leerzaam is. Zo behandelt Mathijsen in haar inleiding in een korte paragraaf de mentaliteit in de 19e eeuw. Aan de ene kant de romantiek met zijn pathos, aandacht voor het grote en geweldige, zin voor contrasten, geheimzinnigheid en donkere machten. Aan de andere kant de biedermeiermentaliteit: de eeuw van de genoeglijkheid en de huiselijkheid.
Over het onderwijs. De kinderen leerden lezen uit zogenaamde ABC-boekjes. Een voorbeeldje:
Ach Heer, terwijl ik in mijn jeugd
Ben gansch besmet met vuile zonden
Cier my door uwen Geest met deugd:
Doe my in Christus zijn gebonden.
Gelukkig werd die methode vlug verlaten, en werd er gewerkt met platen, waarvan de uitloper aap, mies, noot sommigen nog zullen kennen.
Het lijkt erop dat vrouwen uit de 19e eeuw meer lazen dan mannen. Een aanwijzing daarvoor is dat de schrijver van een roman zich dikwijls tot zijn lezers richtte met de woorden lieve lezeressen.
Er werden leesgezelschappen opgericht die boeken aankochten die dan aan de leden werden uitgeleend. In de letterkundige genootschappen werden dan weer literaire avonden ingericht waarop auteurs uit hun werk kwamen voorlezen. Over zo een werkje zal ik het hebben in mijn volgende bijdrage.
De schrijfster heeft het verder ook nog over de boekhandels, uitgeverijen en over enkele auteurs uit die periode. Bilderdijk, Tollens, enz., auteurs die niet meer worden gelezen, tenzij door nieuwsgierige buitenbeentjes. De figuur van de 19e eeuw is natuurlijk Multatuli, maar die wordt in dit boekje maar terloops vermeld.
In het woord vooraf schrijft de auteur dat het boekje vooral bestemd is voor leerlingen uit de hoogste klassen van het hoger middelbaar en beginnende studenten aan universiteiten. Dus voor weetgrage mensen, die nog eens graag achterom kijken.
Een boekje (150 blz., maar met veel wit, wat je uitleest op een uurtje of twee), dat me werd aangeraden door een vriend. Het werd in 1987 uitgegeven door Van Gennep Amsterdam en in de bibliotheek was het al in het magazijn beland.
De schrijfster is in 1935 geboren in Hongarije. In 1956, na het neerslaan van de volksopstand is ze naar Zwitserland gevlucht waar ze nog steeds woont. Het Dikke schrift was haar debuut en het verscheen in 1987. Het werd in vele talen vertaald en kreeg enkele prijzen. Ze schrijft in het Frans.
Het boek bestaat uit korte hoofdstukjes van hooguit drie bladzijden. Het eerste hoofdstukje heet De aankomst bij Grootmoeder. Een moeder wil haar twee zoontjes, een tweeling, in veiligheid brengen bij hun grootmoeder. Die woont in een klein stadje en het is daar veiliger dan in de grote stad en er is meer te eten. De gootmoeder is niet direct bereid, ze leeft namelijk in onmin met haar dochter. Bovendien heeft ze in het stadje de naam een heks te zijn en gaat het gerucht dat ze haar man heeft vergiftigd. Ze is vuil, ze stinkt, ze is ondankbaar en ze noemt haar kleinkinderen tevengebroed.Wat is nu het dikke schrift ? Het is een schrift waarin ze hun ervaringen optekenen, en die vormen de korte hoofdstukjes van de roman. Die opstelletjes moeten waar zijn. Wij moeten opschrijven wat er is, wat wij zien, wat wij horen, wat wij doen. Bijvoorbeeld, het is verboden te schrijven: Grootmoeder lijkt op een heks; wat wél mag is schrijven:De mensen noemen Grootmoeder de Heks.
Ik citeer dit om aan te geven in welke stijl het boek geschreven is. Alles is heel nuchter en sec. De jongens hebben het moeilijk, maar ze harden zich door allerlei oefeningen te doen, zowel lichamelijke als geestelijke. Het worden echte boefjes, oorlogskinderen, die heel vijandig staan tegenover hun medemensen en niemand ontzien. Over hun gevoelens schrijven ze niets, alleen de harde feiten.
Het is een rauw boek. Sommige passages zijn keihard. Moord, verkrachting, bestialiteit. Het is dan ook in de eerste plaats een aanklacht tegen oorlog, geweld, onderdrukking, die van mensen onmensen maken. Geen lectuur voor gevoelige zielen.
Een recent boek van een in 1950 in Milaan geboren schrijfster. Het is mooi uitgegeven door Serena Libri in Amsterdam, een uitgeverij die al een dertigtal uitsluitend in het Nederlands vertaalde boeken van Italiaanse schrijvers publiceert.
Het boek bestaat uit twee delen. In het eerste deel beslist de grootvader om een nieuw huis te bouwen, waarin hijzelf en zijn vrouw, zijn dochter en haar man en hun dochtertje Gemma samen zullen wonen. De mensen hebben het niet breed en iedere van hen zal wat moeten besparen en bijdragen. Het bouwen loopt niet van een leien dakje, en als het huis uiteindelijk af is, sterft de grootvader.
In het tweede deel zijn we vijftig jaar later. Het huis wordt nu bewoond door Gemma en haar seniele moeder en een verzorgster voor deze laatste. Gemma wil het huis verkopen en een nieuw leven beginnen met haar geliefde, die we in het verhaal enkel kennen uit de brieven die Gemma hem schrijft. De makelaar die het huis wil kopen, wordt half verliefd op Gemma, maar hij krijgt geen hoogte van haar. Nadat de moeder op een raadselachtige wijze om het leven komt (vermoord door Gemma ?) kan het huis worden verkocht.
Dat is ongeveer de inhoud. Het boek leest heel vlot. Het is heel verzorgd en fijn geschreven. Het zit vol gevoeligheden, raak getypeerde karakters. Duidelijk een boek dat door een vrouwelijke auteur geschreven is.
Onlangs kocht ik een mooi geïllustreerd boekje met enkele gedichten van Longfellow. Een van die gedichten heette Excelsior en die titel deed me onmiddellijk denken aan een gedicht van Gezelle met dezelfde titel. Longfellow was geen onbekende voor Gezelle. Zoals bekend heeft hij zijn Song of Hiawatha vertaald. Dat werk was in de negentiende eeuw een succesnummer. Het verscheen in 1855 en werd direct in verschillende talen vertaald. De eerste vertaling in het Nederlands was van Meijboom en verscheen in 1862. Gezelle vertaalde in 1856 één zang uit het gedicht, maar hij begon pas in 1879 aan de definitieve versie die in 1886 werd gepubliceerd. Meer hierover is te lezen in Mijnheer Gezelle, de biografie door Michel van der Plas. Ook op volgend adres staat een kleine bijdrage: http://www.sip.be/gezelle/kortrijk/nl/song2_nl.htm
Maar ik wou het over het gedicht Excelsior hebben. Excelsior betekent hogerop, steeds hoger. In het gedicht van Longfellow gaat het om een jongeman die de Alpen intrekt met een vlag waarop Excelsior staat. Hij passeert een dorp waarin de inwoners hem trachten af te houden van zijn tocht en die hem op de gevaren wijzen. Maar de jongeman wil verder. Zijn avontuur loopt verkeerd af en hij verongelukt.
The shades of night were falling fast, As through an Alpine village passed A youth, who bore, 'mid snow and ice, A banner with the strange device, Excelsior!
His brow was sad; his eye beneath, Flashed like a falchion from its sheath, And like a silver clarion rung The accents of that unknown tongue, Excelsior!
In happy homes he saw the light Of household fires gleam warm and bright; Above, the spectral glaciers shone, And from his lips escaped a groan, Excelsior!
"Try not the Pass!" the old man said: "Dark lowers the tempest overhead, The roaring torrent is deep and wide! And loud that clarion voice replied, Excelsior!
"Oh stay," the maiden said, "and rest Thy weary head upon this breast!" A tear stood in his bright blue eye, But still he answered, with a sigh, Excelsior!
"Beware the pine-tree's withered branch! Beware the awful avalanche!" This was the peasant's last Good-night, A voice replied, far up the height, Excelsior!
At break of day, as heavenward The pious monks of Saint Bernard Uttered the oft-repeated prayer, A voice cried through the startled air, Excelsior!
A traveller, by the faithful hound, Half-buried in the snow was found, Still grasping in his hand of ice That banner with the strange device, Excelsior!
There in the twilight cold and gray, Lifeless, but beautiful, he lay, And from the sky, serene and far, A voice fell, like a falling star, Excelsior!
Zoals u kunt lezen is het een heel romantisch gedicht.
Het gedicht Excelsior van Gezelle is van een heel andere aard. Het is te lang om hier af te drukken, maar de belangstellende lezer kan het nalezen op het volgende adres:
Het is een gedicht uit zijn eerste bundel, Dichtoefeningen en het werd geschreven in 1857. Het is het verhaal van een jongeman die zijn ouders en familie verlaat. Zoals bij Longfellow staat ook op zijn vlag Excelsior. Maar hij trekt de zee over en komt in een woest land waar hij Gods boodschap wil brengen. Maar de inboorlingen verstaan hem niet en brengen hem om het leven. In de laatste strofe is onze jonge priester in de hemel en zingen de engelen hem lof toe.
Veel heeft Gezelle dus niet van Longfellow overgenomen, alleen de naam op de vlag en het afsluiten van elke strofe met het woord Excelsior.
Om af te sluiten laat ik nog een gedicht met de titel Excelsior volgen. Het is van de Amerikaanse dichter Walt Whitman (1819-1892), maar het heeft een heel andere toon dan de twee vorige gedichten. Oordeel maar zelf.
Who has gone farthest? for I would go farther, And who has been just? for I would be the most just person of the earth, And who most cautious? for I would be more cautious, And who has been happiest? O I think it is I--I think no one was ever happier than I, And who has lavish'd all? for I lavish constantly the best I have, And who proudest? for I think I have reason to be the proudest son alive--for I am the son of the brawny and tall-topt city, And who has been bold and true? for I would be the boldest and truest being of the universe, And who benevolent? for I would show more benevolence than all the rest, And who has receiv'd the love of the most friends? for I know what it is to receive the passionate love of many friends, And who possesses a perfect and enamour'd body? for I do not believe any one possesses a more perfect or enamour'd body than mine, And who thinks the amplest thoughts? for I would surround those thoughts, And who has made hymns fit for the earth? for I am mad with devouring ecstasy to make joyous hymns for the whole earth
Dit is het tweede deel uit de twintigdelige cyclus van de Rougon-Macquart. La curée betekent de jacht op succes, baantjesjagerij, verdelen van de buit.
Drie personen spelen een hoofdrol in deze roman. Er is in de eerste plaats Saccard (een Rougon) wiens leven in het teken staat van rijk worden en aanzien verwerven. Als hij ergens munt kan uitslaan, kent hij geen scrupules. Terwijl zijn vrouw op sterven ligt, arrangeert zijn zuster al een nieuw huwelijk voor hem met een meisje van 19 die zwanger is geraakt. Saccard die het meisje van haar noch pluim kent, is bereid haar te huwen tegen een fors bedrag. Met dat geld kan hij beginnen te speculeren in onroerend goed. Er worden in Parijs namelijk grote avenues aangelegd en daarvoor moeten heel wat woningen worden onteigend. Hij kan zijn geld echter niet beheren, wankelt geregeld op het randje van het faillissement en zal op den duur zijn eigen vrouw financieel moeten bedriegen om het hoofd boven water te houden.
De tweede hoofdpersoon is Renée, de jonge echtgenote van Saccard. Deze sensuele vrouw leidt een leeg luxe bestaan en verveelt zich te pletter. Haar stiefzoon, Maxime, de zoon uit het eerste huwelijk van haar man, is haar beste vrindje. Hij is een verwijfd type, een dandy en leegloper. Na verloop van tijd ontstaat er een incestverhouding tussen Renée en Maxime. Zoals te verwachten loopt dat faliekant af.
De roman speelt zich af in de betere kringen van le Second Empire. Het is een decadent wereldje.
Dit is de tweede roman die ik van Zola lees, en ik moet mijn idee over hem toch bijstellen. Ik had een vooroordeel dat het allemaal nogal plat zou zijn, maar dat is niet het geval. Nu en dan kan men van die oude volksuitgaven van zijn werken in het Nederlands aantreffen en de titels daarvan alleen al voorspellen de meest vunzige lectuur. He tegendeel is waar. Zijn onderwerpen zijn weliswaar gewaagd voor die tijd (incest, in dit geval), maar de roman is heel knap geschreven. De ontwikkeling van de affaire tussen Renée en Maxime is heel mooi beschreven. Er hangt een zwoele, decadente sfeer over het geheel.
Wat men er wel moet bijnemen, zijn de lange beschrijvingen. Zowel van Parijs, van de inrichting van de woningen, van de toiletten van de dames, enz. Maar ik kan me voorstellen dat er daar liefhebbers voor bestaan.
Ik zit nu aan nummer twee en heb dus nog achttien delen te gaan. Zoals het er nu uit ziet, denk ik wel dat ik de hele cyclus mettertijd gelezen zal krijgen. Zola weet me te boeien.
Von Keyserling: Branding Hrabal: Zwaarbewaakte treinen Voltaire: Candide Ishiguro: Een kunstenaar van het vlietende leven Hawthorne: De scharlaken letter Yalom: De Schopenhauer-kuur Rosa: De derde oever van de rivier Hoffmann: Das Fräulein von Scuderi Waugh: The Loved One Kadare: Het donkere jaar Baricco: Zijde Moorehead: De Blauwe Nijl Lampedusa: De tijgerkat Melville: Billy Budd Platonov: De bouwput Tim Parks: Bestemming Bernhard: De neef van Wittgenstein Kafka: Die Verwandlung Werfel: Het bleekblauwe handschrift van een vrouw Traven: Verhalen Baldwin: Go Tell it on the Mountain Faulkner: As I lay dying Oë: De hoogmoedige doden Trilling: The Middle of the Journey Hardy: Far from the madding crowd Kristof: De analfabete McEwan: Amsterdam Filloy: De bende Sciascia: De Zaak Aldo Moro Salinger: Franny and Zooey