Ons Lanklaars dialect... ook een "bedreigde taal". Mijn oom Pol Peeters maakte er reeds een studie over ongeveer 100 jaar geleden... Agnes Conings legde ook een hele lijst aan !!!
Hier deel 1
‘t uuske (WC)
Ampfel (handvol)
Anges (anders)
Aore (haore : haren)
Avekoat (advocaat)
Aveseere (vooruitgaan)
Baaje (baden)
Bakkes (bakhuis en grote mond) : hauw die bakkes
Balans (blans) : weegschaal : tot 5 kg koperen schalen
Baskuul (bascule : meer dan 5 kg)
Batteraaf ( ondeugend ventje )
Bè:je (bidden)
Bejje (wonden laten inweken) en : erop bejje : erop slaan
Bekans (bijna)
Besèng (kuip)
Beu:ke (wenen)
Biggel (Franse g) : pik , houweel
Binjele (kousenophouders : bij sportkousen)
Bleinjèès (steekvlieg)
Bloom (bloem)
Bloomkoel (bloemkool)
Boe:n (boon)
Boe:ne (bonen)
Boegie (kaars)
Boejie (boeien)
Bökkem (bokking)
Botte (laarzen)
Bouw (boterham)
Breustig (De zoag is breustig) (bronstig)
Brik (baksteen)
Brikkebekker (bikkenbakker)
Brikkemesjang (afval van baksteken)
Bro:k (kloekhen)
Brook (broek)
Charmant veu:l (nogal veel)
Dabbe (krabben)
Dat stuit neet (dat past niet)
Dèn (hooizolder)
Den ungere sloape (siesta houden)
Diech (jij)
Doareweg (nogal veel)
Doeg (doe)
Donkel : in den dunkele laupe
Dras (koffiedik)
Dujje (duwen)
Dul (duizelig)
Dunkele (donkerte)
Dunkele (in den dunkele : in het donker)
Dweeskop (iemand die altijd dwars gaat liggen)
Ekstemeere (De wuurs neet geëkstemeerd) (achten)
Elentrik (stroom)
Ermzaalig (armzalig)
Euvereerd (een overledene die opgebaard is)
Eweg (weg , ervan door)
Foetele (valsspelen)
Galjaar (ondeugender ventje/vent)
Gank (gang : ook : gank weg : ga weg)
Gelie:k : gelijk : de krie:gs gei gelie:k)
Gerömd (met soort plooitjes)
Gesjengeleerd (kapot geraakt : zien sjoon waore gesjengeleerd door de pikdraod)
Get (iets)
Gevuchel (als minderwaardig beschouwd)
Good (goed)
Graas (gras)
Hauwe (houden)
Helpe : de hulps miech toch?
Hooste (hoesten)
Houwe (slaan)
Huij (hooi)
Hulpe (bretellen)
Inpessant (ondertussen)
Invèème (draad door ’t oog van een naald steken)
Iering (haring)
Jertelle (kousenophouders vanaf korset)
Kalle (spreken)
Kasjevekske (hesje met stukje aan)
Katsche ‘stukjes appel)
Kawf (kalf : keijfke : kalfje)
Ke ( r ) staanjele (kastanjes)
|