2/a Kalmthout
Grootvader Petrus bleef niet in Achterbroek wonen, maar verhuisde naar Kalmthout, waar hij zich een nieuw huis bouwde op de Kapellensteenweg waar hij verder het familiebedrijf van schoenmaker uitoefende. Hij had daar niet alleen zijn schoenmakerij, maar ook een winkel. Hij en zijn vrouw, Maria Quirijnen, een boerendochter uit Loenhout, kregen negen kinderen, waarvan er zeven overleefden. Mijn vader was het eerste kind en de oudste zoon. Hij kreeg bij zijn geboorte de naam Adriaan – die van zijn peter zoals dat toen gebruikelijk was – maar iedereen heeft hem altijd ‘Jos’ genoemd.
Vader trouwde met Augusta Rijssens, een dochter uit het tweede huwelijk van Jaak Rijssens en Cornelia Guns die weduwnaar en weduwe waren geworden na een eerste huwelijk.
--
Ik ben geboren in Kalmthout op 6 februari 1940, de dinsdag van carnaval, op mardi gras dus, ‘vastenavond’. Dat was volop in de mobilisatie en drie maand vóór de Tweede Wereldoorlog in België uitbrak (10.05.1940). Er zou toen één meter sneeuw gelegen hebben. Ik was het tweede kind en had nog een zuster, Lutgarde, die twee jaar eerder geboren was. Later zou ik nog twee zusjes bij krijgen: Lucia en Vera, die respectievelijk 5 en 6 jaar jonger waren.
Mijn vader had tijdens WO II een schoenmakerij in Kalmthout. Enkele straten verder dan waar wij woonden, was er een houthandel met een grote loods. Die loods werd door het Duitse leger aangeslagen om er een legereenheid in onder te brengen. Die legereenheid had zijn eigen schoenmakers bij (zo ging dat in die tijd) en die kwamen bij ons hun schoenen repareren. Daar konden wij niets tegen inbrengen. De Duitsers betaalden ‘pünktlich’ de gemaakte kosten en brachten af en toe al eens iets mee dat in oorlogstijd moeilijk tot niet te vinden was: leder, chocolade bv of koffie. Buren die daarvan op de hoogte kwamen, hadden het daar moeilijk mee, zoals later uit dit verhaal zal blijken.
Toen, bij de bevrijding van Antwerpen, stad en haven bijna zonder tegenstand of schade door de Geallieerden werden ingenomen, was er een Canadese eenheid, ‘versterkt’ met Belgische weerstanders van de Witte Brigade, die meteen verder oprukte naar het noorden. In Kalmthout werden ze tot staan gebracht door de Duitsers die zich daar in en rond de heide gehergroepeerd hadden. De wijk waarin wij woonden lag in het vuurgebied en de hele bevolking ervan werd gevraagd hun huizen te verlaten. Wij trokken te voet naar Putte-Kapellen, dat al bevrijd was en kregen daar logies bij gastvrije medemensen.
Dezelfde avond, toen wij in Putte aankwamen, werd vader aangehouden op verdenking van collaboratie met de vijand. Waarschijnlijk had dat te maken met die Duitse militaire schoenmakers en kwam de klacht van jaloerse buren. Hoe dan ook, vader werd binnen de 24 uur weer vrijgelaten, een duidelijk bewijs dat die collaboratie een verzinsel was. Voor hetzelfde geld werden toen mensen doodgeschoten! Een grote week later konden we weer naar huis en vonden daar alles leeggeroofd. In het ouderlijk huis was letterlijk alles weg, tot zelfs het laatste stukje leder uit de schoenmakerij. Buiten op het huis had men enkele hakenkruisen geschilderd. Vader is nooit vervolgd geweest, laat staan veroordeeld, maar was wel alles kwijt. Van de hele inboedel van ons huis hebben wij nooit iets terug gezien. Ik was toen maar een jochie van 5 jaar, maar kan me zelfs nu nog herinneren wat voor indruk het op mij maakte het ouderlijk huis volledig leeg te zien.
Het verhaal van wat wij toen meemaakten kwam op 11 september 2019 in het Repressienummer van ’t Pallieterke onder de titel ‘Nooit vervolgd, wel alles kwijt’, op de laatste bladzijde, waarvoor ik toenmalig hoofdredacteur Karl Van Camp nog steeds dankbaar ben.
|