“Gedurende ons kamp te Elsenborn hebben we daar veel slijk weggebaggerd, en anderzijds veel stof te eten gekregen. Maar behalve dat was het verblijf daar zeer aangenaam, daar de streek er werkelijk mooi is. We zijn vertrokken per trein, die zo’n sleep voortsjouwde, dat hij met twee locomotieven met moeite de bergen opkroop. Zo traag dat zelfs een paar everzwijntjes onze trein voorbij liepen. Onze bezigheid ginder was zeer afwisselend, omdat we zogezegd op oorlogsvoet leefden. Wij moesten meestal weg met een radiopost naar één of ander dorp uit de omgeving, zodat we ginds gans de streek verkend hebben. We hadden dan niets anders te doen dan ’s morgens onze post op te stellen, en voor het overige van de dag te baden in de zon, of, zoals éénmaal is gebeurd, een ganse voormiddag werken om een auto uit het slijk te trekken. Wat men op maneuvers niet veel hoeft te doen, dat is slapen. Ik heb daar ook nog kameraden gezien die met mij hun opleiding gehad hebben in Lombardzijde. Dat is wel aangenaam een oude makker terug te zien en te spreken. We zijn nog maar pas terug van de maneuvers, of volgende week hebben we hier op het vliegveld van Kleine Brogel grote oefeningen “Carte Blanche” geheten, waaraan vele landen deelnemen.”
-Frans Selleslagh vanuit Helchteren (“DB”, september) : “Ik zit dus voor het ogenblik in Helchteren, in ’t midden van de heide. Naast mij een radiopost, waarlangs we vliegtuigen moeten melden die mogelijk het vliegveld van Kleine Brogel kunnen komen aanvallen. We zijn namelijk van dinsdagmorgen op oorlogsvoet zoals ze zeggen ! Maar gemakkelijker kunnen wij het niet hebben, alhoewel het hier nogal eenzaam is. Dat spelletje zal toch maar duren tot vanavond of morgen voormiddag. Het zal hoog tijd worden, want we stikken hier van dorst, en de put waar de koeien komen uit drinken is uitgedroogd, zodat we geen water meer vinden om ons te wassen. Ik zit hier niet ver van mijn broer en nog twee andere dorpsgenoten. Ik denk dat ik morgen wel de kans zal krijgen ze eens gaan te bezoeken, als ik een fiets kan lenen wel te verstaan ! Volgende maand hebben de bataljonsfeesten plaats. Ik, als waarnemer van vliegtuigen, zou tegen dan een verkleind model van een “Mosquito” moeten vervaardigen. Er zijn echter reeds drie pogingen mislukt, en ik denk dat ze hem zelf zullen kunnen maken ! Ik doe langs deze weg de beste groeten aan heel de redactie, en aan alle Leestenaren en Leestse soldaten.”
-Frans Selleslagh vanuit Kaulille, 3/11/1955 : “Het einde nadert !! Nog een week verlof, nog 4 dagen maneuvers te Weelde, en dan zwaai ik af. Wat ik bij het leger zoals deed ? Mijn functie was chauffeur-waarnemen en vooral chauffeur beviel me goed. Ik ben ook 5 maand infirmier geweest. En bivakken en kampen ; bivak van Lombardzijde naar Koksijde en één van Kaulille naar Zwartberg, elk van drie dagen. Veertien dagen kamp in Den Helder en tien dagen in Elsenborn; tweemaal maneuvers in Kleine Brogel; één van 10 en één van 4 dagen. Wat ik het liefst deed bij den troep ? Het was ’s zomers op repetitie gaan met de trompetters en zoal eens een schoon ritje maken met de auto beviel me ook goed. Piket, wacht, nachtoefening en bivakken waren mijn vijanden. Al die maanden heeft DE BAND me flink op de hoogte gehouden van al wat er te Leest gebeurde en graag las ik er de uittreksels in van brieven. Op het einde van mijn term moet ik toch bekennen dat het leger toch zo slecht niet is als men het zich in ’t begin inbeeldt. Wellicht komt dat nu omdat men enkel aan de aangename ogenblikken terugdenkt en de minder aangename vergeet. De legerdienst is geen verloren tijd want daar wordt men gevormd, niet enkel op lichamelijk maar ook op geestelijk gebied. In het leger leert men zijn man staan : ge moet, anders staat ge alleen. Ge leert er veel bij op gebied van mensenkennis. Beste groeten !”
-Frans Selleslagh vanuit Kaulille 23/11/1955 :“Nu het einde nadert, dank ik Milac-Leest voor het regelmatig ontvangen van De Band en Het Goede Zaad maar tevens ook voor dat fotoalbum en het boek “Liefde, Huwelijk en Geluk”. Er mag ook gezegd worden dat de redactie op de goede weg is wat betreft het opstellen van het blad. Wanneer men het vergelijkt met andere bladen van dat genre, moet men bekennen dat het heel wat boven de andere uitsteekt. Ons blad is werkelijk een band : het verbindt ons dorp werkelijk met zijn soldaten die in de vreemde vertoeven. Ik durf ook verzekeren dat ik, wanneer ik weer in ’t burgerleven zal staan, een trouwe lezer zal blijven van De Band. Ik doe langs deze weg de beste groeten aan alle Leestse soldaten en hoop voor hen dat ze het zo spoedig mogelijk brengen op 15 maanden want ook al valt het leger mee, toch kan men nergens beter zijn dan thuis.”
Frans Robert Valentijn Selleslagh, “Frans van ’t Schake” (foto onderaan) (°30 december 1934) is een zoon van meester Victor Selleslagh en van Delphina “Fien” Francisca De Wit, de honderdjarige die in 1994 in Leest op onvergetelijke wijze werd gevierd voor haar eeuwfeest.
1955 – Julinummer “De Band” : Einddiplomas.
“Jan De Prins behaalde in de beenhouwersschool te Antwerpen zijn diploma van beenhouwer met grote onderscheiding. (zie foto onderaan) Juul Muysoms (foto) bekwam het diploma van leraar in tuin- en landbouw.”
1955 - Julinummer “De Band” : Ongevallen.
“Albert De Prins is teruggekeerd uit de kliniek en reeds terug chauffeur van de tractor. Ook Frans De Prins is hersteld van de stamp van een paard. Jette De Rooster is nog niet hersteld van een beenbreuk ten gevolge van een auto-ongeluk. We wensen haar een spoedig herstel.”