1979 17 november : Overlijden, te Erps
Kwerps,van pastoor J.B. Coosemans.
In Ons Parochieblad van 6
december schreef Stany De Decker zijn
In Memoriam :
Terwijl ten alle kante de goudgele
bladeren neerdwarrelen is E.H. Coosemans
stil heengegaan in volle herfsttijd
: de Herfst van zijn leven.
De lente was voor hem die eerste
jaren van zijn priesterschap, als actieve
onderpastoor : vergaderingen, oprichten van
jeugdbeweging, zorgen voor
lokalen, op kamp gaan, alles
gedragen door die liefde van de Heer Jezus zelf.
De zomer heeft hij bijzonder
beleefd als pastoor te Leest, de parochie waarvan hij
zoveel heeft gehouden.
Grote zorg heeft hij getoond voor
het huis van God, die mooie kerk van de Heer
Jezus temidden van de mensen.
Dat was steeds zijn eerste
bekommernis. Maar tegelijkertijd ook die zorg voor de
mensen, die zeker tot uiting kwam
in het bouwen van een parochiecentrum met
feestzaal. Want Leest stak vol
activiteiten van de K.V.L.V., de Chirojeugd, E.K.,
de twee afdelingen van de B.J.B.,
de Milac, enz.
Een man van gebed, eenvoudig en
gedragen door een ware bekommernis, dat
waren zijn hoofdkenmerken.
Kwam dan de herfst van zijn leven,
de periode dat hij afscheid heeft moeten
nemen van Leest, om eerst te gaan
wonen in het rusthuis Emmaüs te Korbeek-Lo
en dan te Erps-Kwerps.
In die groeiende stilte en
verlatenheid heeft hij zich voorbereid in volle bewustzijn
op zijn heengaan van de mensen, om
op te gaan naar God, de bron en het
einddoel van zijn leven.
God, wij willen u danken voor zijn
leven, voor zijn lijden en sterven, voor alles
wat gij betekent hebt in het leven
van zovele mensen.
Blijf een voorspreker bij de Heer
voor de parochies waar u dienst hebt gedaan,
voor de mensen die u ontmoet
hebt.
Joannes
Baptista COOSEMANS
Als
boerenzoon was hij geboren te Perk op 19 november1898. Zijn humaniora deed hij
te Vilvoorde aan het O.L.Vrouwcollege. Door D.J. kardinaal Mercier werd hij op
6 juni 1925 te Mechelen gewijd. Toen was hij reeds leraar aan het
Sint-Stanislascollege te Berchem. Nog datzelfde jaar 1925 werd hij tot
onderpastoor benoemd te Scheutveld en vijf jaar erna werd hij aalmoezenier in
het Zemstse rusthuis Relegem. In diezelfde gemeente werd hij in 1932 ook
onderpastoor van de Sint-Pietersparochie. Bijna veertien jaar later, in
augustus 1946, werd hij tot pastoor te Leest benoemd.
Hij
werd ingehaald op zondag 11 augustus 1946 onder prachtig zomerweer.
Vijfenveertig groepen en wagens vertrokken om 15.00 u in de Bist en er was ook
een wagen bij met parochianen uit Zemst. Gans achteraan reden de nieuwe herder,
nog andere geestelijken en de burgerlijke overheid mee in koetsen.
Een
welkomslied was geschreven op de tonen van Naar wijd en zijd :
Wij
vieren feest, voor den pastoor van Leest
t
is onzen nieuwen Herder
En
t is beslist, t begint in de Bist,
En
zo trekken we langzaam wat verder,
deen
te voet, deen te paard
Anderen
in groep vergaard
En
t lest aan de staart,
Heer
pastoor Coosemans.
Refrein
:
Heil
heer Pastoor
Heil
onzen Herder
Lang
leve Hij hier in ons Leest
God
hoed hem,
En
geleide Hem verder
Naar
zijn jubelfeest
Wat
schoonen dag, als men eens toonen mag
Hoe
men zijnen Pastoor verwacht,
Ieder
doet mee, eenieder is tevree
En
men ziet dat hun feestvieren echt is,
Vaders,
moeders in koor
En
de kinders tusschendoor
Zingen
en juichen voor
Onzen
heer Pastoor.
Refrein..
Langs
de versierde straten en huizen kwam men een uur later aan in het Dorp. Te kwart voor vijf ving (sic) de traditionele
plechtigheid plaats voor de kerkdeur, waarbij E.H. Leys, deken, den sleutel der
kerkdeur overhandigde, dadelijk daarna ving (sic) de kerkelijke plechtigheid
plaats. De E.H. Deken besteeg den kansel en wist met een puike rede de
aanwezige kristenen toe te spreken, hierna ving het Lof aan.
Zelf
doopte hij in Leest slechts zevenendertig kinderen van 15 augustus 1946 tot 15
juli 1962. Doorgaans liet hij inderdaad zijn onderpastoor of een familielid van
de dopeling dat sacrament toedienen indien het al niet in het moederhuis
gebeurd was, een opkomend fenomeen. Hij trouwde tweehonderdtweeënvijftig
koppels van 21 augustus 1946 tot 21 februari 1966. Soms trad er hierbij een
sac(erdos) del(egatus) (gedelegeerd priester) op, doorgaans een familielid van
bruid of bruidegom. En hij noteerde driehonderd en vier kerkelijke
begrafenissen van 3 december 1946 tot 1 mei 1966; behalve één keer ging hij
steeds persoonlijk voor in de uitvaartmis.
Aan
de bestaande reeks broederschappen in de parochie voegde hij in 1952 nog een
laatste toe : dat van Maria, koningin der priesters.
Vanzelfsprekend
was er zijn inzet voor parochiale verenigingen en verder blijkt zijn
bekommernis voor het godsdienstig
welzijn van zijn parochianen uit de organisatie van drie missies. Dat de
tweede een Mariamissie was (1955), herinnerde aan het honderdjarig bestaan van
het broederschap van de H. Rozenkrans . Dat de plechtigheden ervan besloten
werden met de inwijding van een Fatimakapel is evenmin toevallig. O.L.Vrouw van
Fatima is ook O.L.Vrouw van de Rozenkrans.
Telkens
opnieuw staat in de jaarlijkse verslagen dat de pastoor zijn werk goed doet.
Eén
keer (1950) noteert de deken : Goedwerkende herder maar niet erg geliefd.
En
in 1958 luidt het antwoord op de vraag of hij bekwaam is zijn ambt uit te
oefenen volgens de eisen die het huidig apostolaatswerk stelt : Hij is bekwaam
maar legt moeilijk contacten.
Ook
de vraag naar het zogenaamde huisbezoek wordt iedere keer positief beantwoord :
de beide priesters doen het geregeld. Slechts één keer, na het vertrek van
zijn misschien meest geliefde onderpastoor Stany De Decker, staat er (in 1956)
: niet echt regelmatig. Er is een onderpastoor nodig.
Op
26 mei 1966 nam hij ontslag, zevenenzestig jaar en een half oud, en begon hij
zijn tocht langs de rusthuizen : na Relegem (Zemst) en Emmaus (Korbeek-Lo)
verzeilde hij ten slotte in O.L.V. van Lourdes (Erps-Kwerps) waar hij
overleed.
In
huize Relegemwas hij als jong
priester nog aalmoezenier geweest. Nu woonde hij er drie jaar (noot : na een korte tussenstop in een burgershuis in
de Schoolstraat te Zemst). Langer
verbleef hij in huize Emmaus, een rusthuis voor priesters in Korbeek-Lo. Daar
ook vierde hij zijn gouden priesterjubileum waarbij hij een felicitatie ontving
van zijn bisschop L.J. kardinaal Suenens. En dan kwam Erps-Kwerps (vanaf 1978).
Hij overleed er blind, bedlegerig en afgezonderd op 17 november 1979.
Hij
werd te Leest begraven op 20 november 1979 om tien uur en rust er onder en zwartmarmeren
steen.
(De
Sint-Niklaasparochie in Leest, Wilfried Hellemans)
Meer over pastoor Coosemans : in deze
Kronieken jaar 1946.
Fotos :
-Afbeelding
van Joannes Baptist Coosemans bij zijn In Memoriam in het Parochieblad.
-Pastoor
Coosemans in 1958 tijdens een culturele dag in het Parochiehuis.
1979 14 november : Alle Leestse leed is nog niet geleden.
Tuinders
leden miljoenen schade.
Meer
dan een week nadat te Leest de Zennedijk het begaf en een dertigtal hektaren
landbouwgrond, beemden en serres blank zette, is de situatie nog altijd niet
genormaliseerd.
Wel
kwam de bres terug helemaal dicht tegen het hoge tij van vrijdagochten jl. en
trokken hulpdiensten, soldaten en een gedeelte van de civiele bescherming zich
terug.
Het
gevaar voor nieuwe overstromingen is voorlopig geweken maar intussen staan de
tuinders elke dag meer en meer aan de klaagmuur. Niet alleen is hun winterteelt
zo goed als vernietigd, nu komt ook nog de nachtvorst lelijke stokken in de
wielen steken.
Maandagnamiddag
belegde de landelijke gilde van Leest een spoedvergadering waarbij de eerste
schade zo goed en zo kwaad als het ging werd omschreven.
Een
15-tal tuinders wier landerijen gedeeltelijk door het vuile Zennewater werden
overspoeld zou naar een eerste raming in totaal enkele miljoenen schade hebben
geleden. De betrokken tuinders hopen maar dat datgene wat formeel werd verteld
tijdens een persconferentie op het coördinatiecentrum te Leest vorige week en
waarbij werd beloofd dat de schade aan groentegewassen en het daarmee gepaard
gaande verlies, zorgen voor morgen waren, maar dat aan een en ander een mouw
zou worden gepast.
Intussen
is het morgen maar de betrokken ministeries Volksgezondheid en Landbouw gebaren
blijkbaar of Leest is helemaal van de kaart geveegd. Nog niemand van die
diensten vond de jongste dagen een ogenblik de tijd om even naar Leest te
komen. De Leestse tuinders staan letterlijk en figuurlijk in de kou : de oogst
die niet helemaal door de Zenne is vernietigd, dreigt nu stuk te vriezen.
Mij
werd geantwoord aan het woord is een der tuinders- dat ik met mijn groenten
maar naar de markt moest. Maar wie wil er nu spruiten zo zwart als roet
De
landelijke gilde van Leest is vastbesloten om krachtig te protesteren wanneer
niet vlug gehoor wordt verkregenvan de
betrokken overheidsdiensten.
Ondertussen
spoedden de tuinders zich, om zo goed en zo kwaad als dat in de gegeven
omstandigheden mogelijk is, nog enige ladingen van de bietenoogst binnen te
halen. Maar ook dat is niet zo eenvoudig.
Een
landbouwer, wiens bietenveld zich op 100 meter van zijn boerderij bevindt,
dient nu 5 km extra tractor te rijden.
Ter
hoogte van het kapelleke aan de Leestsesteenweg verspert dwars over de rijbaan
een grote pompwagen van de civiele bescherming alle verkeer, ook het
plaatselijke. De civiele bescherming heeft daar zware pompen aangelegd waarmee
de overspoelde oppervlakte wordt leeggezogen.
Inderdaad
dienen bepaalde prioriteiten te worden vastgelegd en kan niet iedereen
tegelijkertijd aan de beurt komen. Maar het steekt de Leestenaren toch de ogen
uit dat uitgerekend eerst de grote oppervlakte eigendom van een heer uit
Mechelen aan de beurt moest komen en dat landbouwgrond intussen ligt te
verzuipen.
Wat
kan het maken dat bomen enkele dagen langer in het water staan, aldus de
kommentaar, maar spruiten kunnen daar hoegenaamd niet tegen.
De
werkwijze van de civiele bescherming zet te Leest heel wat kwaad bloed en nog
niet langer dan maandagavond zorgden Leestse tuinders voor een mini-protestdemonstratie
tegen deze gang van zaken. Maar uiteindelijk was dat niets gekort, zodat Leest
concludeert dat die heer met zijn lange arm er oorzaak van is dat de
Leestsesteenweg voor het verkeer is afgesloten en dat jachtgenoegens in onze
tijd voorrang krijgen op broodwinning.
Georges
Veiller was ook politiek actief. De foto werd genomen in december 1983 tijdens
een vergadering van het wijkbestuur van de PVV.
Als
tweede van links Miel Vloebergh naast schepen Vanderwaeren en Georges Veiller.
Vervolg Georges Veiller : den dikke
van den Hoek.
Nu
terug op de trein en s morgens kwamen wij op een kleine plaats in de gemeente
Eichelsdorf. Daar kregen wij onderdak op de eerste verdieping van een onbewoond
huis. De volgende morgen en zonder eten moesten wij ons opstellen op de
dorpplaats. De landbouwers kwamen ons daar weghalen om op hun bedrijf te gaan
werken. De afstand was ongeveer anderhalf uur heen en weer. In deze gemeente
kreeg men om een appel van een boom te trekken slagen, dat heb ik meegemaakt.
In deze gemeente heb ik ongeveer twee maand gewerkt van 7 uur s morgens tot 16
uur in de zagerij en dan nog tot 20 uur op het veld. Dit elke dag en de zondag
tot 12 uur s middags. Daar moesten we dan terug weg en brachten ze ons terug
per trein op 15 en 16 augustus naar de gemeente Lengen. Een gemeente aan de
Werra. Hier werden wij opgesloten in een zaal in het dorp zelf. Ook hier waren
de vensters afgemaakt met prikkeldraad. We kregen er een beddebak met twee
verdiepingen en een deken. De volgende dag werd ik aangeduid om bij een smid op
onverveer 100 m van het commando 639 te gaan werken. Mijn werk bestond daar in
het slijpen van hakken. Een week later kwam men mij zeggen dat ik samen met
mijn kameraden moest bomen afhakken in het bos op ongeveer 2 km van de gemeente
Lengen. Met 27 man daar naartoe. Ik werd aangesteld om de afgehakte takken
samen te brengen en te verbranden.
Ik
herinner mij heel goed dat ik op een morgen een hoop takken in brand had
gestoken waar buiten mijn weten een Duitse wachtpost was opgesteld. Een
wachtman verweet mij en slingerde mij woorden naar het hoofd zoals spioen,
zwijnhond en nog. Als straf hiervoor twee zondagen werken aan de straten.
Enkele weken later hebben ze mij verplicht te gaan werken in een zagerij in de
gemeente Heringen. Die lag op ongeveer 4 km van de gemeente Lengen waar wij
verbleven. Elke dag waren wij verplicht tweemaal die afstand af te leggen onder
het toezicht van twee bewakers. Wij werkten daar van 7 uur s morgens tot 7 uur
s avonds. Het was bijna elke dag 20 uur als wij in het lager aankwamen.
Op
een zekere morgen begonnen wij te werken en had ik niet gezien dat een boom aan
het vallen ging. Ik kreeg een slag en viel op de grond. De Duitsers brachten
mij naar een ziekenhuis dat door hen lazaret werd genoemd op enkele kilometers
van de gemeente Heringen. Daar stelde men vast dat er een tweede breuk werd
opgelopen.Ook een wonde aan het
voorhoofd dat een schedelbreuk vertoonde. Als ik het ziekenhuis mocht verlaten
brachten ze mij terug naar het commando 639 waar ik dan poetser geworden ben
van de kommandoführer. Mijn dagelijks werd was nu het bureel zuiver houden en
de kleding van de kommandoführer onderhouden. Nu kreeg ik elke dag na 17 uur de
toelating mij in verbinding te stellen met de burgers in de gemeente om wat
meer eten te bekomen.
Een
zekere dag was ik op het bureel van de kommandoführer en zag daar een brief
liggen waarop vermeld stond dat alle Belgische krijgsgevangenen naar hier
mochten. Enkele dagen later waren er jongens die mochten vertrekken maar ik met
nog anderen konden nog blijven.
Nu
waren wij allen verplicht een witte driehoek op de rug van onze jas te naaien.
Ook op de linker broekspijp. Ik vernam daar van de burgers dat het was om ons
van op afstand te herkennen. De volgende dinsdag kwamen de wachtposten ons rond
19 u halen. Met pak en zak marcheerden wij door de sparrenbossen maar ditmaal
met veel angst. Wij wisten niet waar wij naartoe moesten. Rond 2 uur in de
morgen hadden wij ons doel bereikt en waren wij terug in krijgsgevangenlager
Stalag IX A te Ziegenheim. Wij werden terug opgesloten in verschillende
afdelingen. Ditmaal niet meer in tenten maar wel in barakken. Met het eten was
het terug hetzelfde, 1/8ste brood, vis of bietensoep, een soeplepel
marmelade en water om te drinken. Deze miserie duurde terug een tiental dagen.
Op een zeker ogenblik waren wij verplicht ons één voor één aan te bieden op het
bureel. Ik herinner mij heel goed dat ze me daar gevraagd hebben waar ik in
België woonde. Ik heb als antwoord gegeven tussen Leuven en Brussel. Ze vroegen
me ook of ik in Duitsland wilde blijven werken. Ik antwoordde dat ik toch
liever naar België zou gegaan hebben. Ze brachten me naar een andere barak,
waar ze me ingeënt hebben en mijn krijgsgevangenplaat afgenomen hebben. Ik
moest mij dan naar een grote weide begeven die omringd was met gewapende Duitse
soldaten. Ik verbleef daar tot rond 17 uur. Een Duitse Feldwebel begon er dan
de entlassungsscheinen uit te delen. Wij waren op dat ogenblik al terug met
ongeveer 4.000 manschappen samen gedreven. Op bevel van een Duitser moesten wij
ons allen per 5 zetten en langzaam de weide verlaten. Buiten het kamp stonden
er wel 50 wachtposten klaar om ons te vergezellen. Waar naartoe dat wisten we
nog niet. Min of meer een uur hebben we gemarcheerd en wij kwamen aan een
kleine statie waar wagons klaar stonden. Het waren terug wagons waar ze dieren
in vervoeren. Maar ditmaal lag er strooi op de bodem. Met 54 soldaten in een
wagon en we kregen er een brood, een worst en drinken. Het was op een
woensdagavond toen wij daar vertrokken en het was zondagmorgen toen we
vanststelden dat we in Hasselt aangekomen waren. Een reis van drie dagen en
vier nachten. De tweede halte in België was Mechelen en rond 11 uur kwamen wij
in het centraal station van Antwerpen aan. Daar moesten we verzamelen in de
kelders van het station, kregen daar drank, een stempel en twee sigaretten.
Ik
kreeg de toelating mij van Antwerpen naar Brussel te begeven. Bij mijn aankomst
te Brussel in het Noordstation werd ik opgewacht door personeelsleden van het
Rode Kruis. Deze verzochten mij naar het grootwarenhuis Grand Bazarte gaan om er mij te laten verzorgen en te
eten. Rond 17 uur was ik terug in vrijheid.
De
volgende dag was ik verplicht op bevel van de gemeente-overheid mij te laten
onderzoeken door een dokter in Tervuren. Deze stelde vast dat ik 16 kg van mijn
gewicht verloren had plus een tweede breuk en een wonde aan het voorhoofd. Het
duurde niet lang of terug een operatie, ditmaal in het St.-Pietershospitaal te
Brussel. Deze heelkundige bewerking werd gedaan door Dr. Deloyer.
Na
mijn herstel was ik verplicht mij aan te bieden bij de Duitsers en de wacht bij
een kabel te houden. Deze zou volgens hen 1,5 m onder de grond gelegen hebben.
Dat was in de gemeente Lombeek op de grote baan van Brussel naar Namen. Deze
kabel was volgens hen gesaboteerd en allen vlogen wij naar de werkbestelle te
Brussel. Ik werd na onderzoek vrijgesteld tengevolge van de opgelopen kwetsuren
in krijgsgevangenschap.
Enkele
dagen later werd ik in dienst gesteld aan de U.L.B. te Brussel waar (later) de
Amerikanen de gewonde Duitse gevangenen bewaakten. Ik verbleef daar zeven jaar.
Hierna
kreeg ik bericht van het Ministerie van Landsverdediging dat ik mij mocht
aanbieden in de kazerne Panquin te Tervuren waar ik aangeduid werd voor de
kazerne Lampereur in dezelfde gemeente.
( )
Georges Veiller werd dan naar Ekeren
(Luchtbal) gemuteerd, bij het 6e Linie Regiment. Hij slaagde in een
proef van specialist kok en werd overgeplaatst naar de Baron Michel kazerne
te Mechelen waar hij aangesteld werd als chef-kok in de officieren-mess.
De secretaris van de Nationale
Strijdersbond Leest was een bezig baasje. Na zijn loopbaan in de Belgische
Krijgsmacht baatte hij samen met zijn echtgenote café De Zwaan uit, op de hoek
Dorpsstraat-Kouter (thans 2012 Vivelamour) en was ook politiek actief. Zo was
hij voorzitter van het wijkbestuur van de PVV (thans VLD) en voor die partij
deed hij in de jaren 80 elke vrijdag aan dienstbetoon in de café van zijn
opvolger Vic De Maeyer.
Op 26 juli 1980 ontving hij, na het
plechtig Te Deum, tijdens een receptie op het oud gemeentehuis, de
onderscheiding van Ridder in de Orde vanLeopold II.
Georges Leon Veiller was gehuwd met
Eugenie Roofdhoofd.
Hij was te Elsene geboren op 26 juni
1919 en overleed te Mechelen op 3 januari 1993.
Georges
Veiller achter de tapkast van café De Zwaan. (foto César Apers)
1979 -november : Herdenking Wapenstilstand en Diamant voor N.S.B.-Leest
Onze
afdeling viert het diamanten jubileum van de Nationale Strijdersbond
Wij
vragen aan de inwoners van de gemeente bij deze gelegenheid met ons mee te
vieren.
Het
bestuur en de leden verwachten u op de eucharistieviering in de parochiekerk
van de H; Niklaas te Leest om 10.00 uur. Dit ter gelegenheid van de
wapenstilstand 1918. Het is onze plicht hen die sneuvelden op het slagveld te
herdenken. Zij schonken hun leven opdat wij in vrijheid zouden mogen leven.
Wij
rekenen op uw tegenwoordigheid.
Het Bestuur. (DB-oktober 79)
In Hetzelfde nummer van De Band
verscheen een vraaggesprek met de zeer actieve secretaris van deze vereniging
Georges Veiller :
-Georges,
de N.S.B.-Leest, wat betekent dat eigenlijk ?
Wel,
de N.S.B. of Nationale Strijdersbond is een verenigeng die in 1919 door de
toen nog jonge oudstrijders van 14-18 werd opgericht om de nagedachtenis van de
gevallenen in ere te houden en ook om de belangen van al de oudstrijders en
gelijkgestelden te verdedigen, en zonder onderscheid van politieke kleur,
godsdienst of taal. De huidige Leestse oudstrijders zijn een afdeling ervan :
ze maken deel uit van het gewest Dijle-Rupel-Nethe.
-Wie
waren de stichters van N.S.B.-Leest ?
Ik
ken ze niet, maar oorlogsinvalide Jan Patteet was er bij. Verder weet ik nog
dat achtereenvolgens voorzitter waren : August De Prins en Gerard Lauwaet. Ons
huidig bestuur bestaat uit erevoorzitter
Jan Pateet, voorzitter André Walschaerts, ondervoorzitter Louis De Croes,
penningmeester Eugeen Van Beersel, feestbestuurder Geert Nuytkens, boetmeester
Louis Van den Heuvel, commissaris Jan De Smedt, vaandeldrager Remy Spoelders en
ikzelf secretaris.
-Welke
rol hebt ge zelf gespeeld tot nu toe in N.S.B.-Leest Georges ?
Wel,
ik ben secretaris van in 1969. Toen hadden wij 10 leden, een jaar later hadden
wij er al 39 en nu zijn we met 51. Van als ik in Leest komen wonen ben (1966)
heb ik gezien dat er voor onze oudstrijders nog wat te doen viel. Ik ben
beginnen te schrijven en te lopen naar de verschillende instanties en met
succes. Al in 1970 bekwamen 23 mensen hun strijderskaarten met de eraan
verbonden rechten. In hetzelfde jaar werden er in twee maal een groot aantal
eretekens uitgereikt door de burgemeester : herinneringsmedaille,
krijgsgevangene, gewapende weerstander, weggevoerde, overwinningsmedaille, enz.
In
die tien jaar heb ik wel hard moeten vechten om iets te bekomen want niet alle
overheden werkten mee. Nu onlangs heb ik bekomen dat bv. geen oudstrijders meer
zullen ontgraven worden, dat de onderhoud van hun graven door de stad zal
gebeuren, enz.
-Georges,
het monument aan de kerk is vergroot met twee bijkomende platen ?
Ja,
dat is nog een resultaat van dat tien jaar vechten. Op het monument heeft men
de namen bijgevoegd van de overleden oudstrijders van 14-18 en 40-45. Verder
zijn al de graven van de oudstrijders nu gemerkt met een rond driekleurschildje
of men is er mee bezig.
-Zijn
al de oudstrijders lid van de vereniging ?
Wel,
bij mijn weten Constant Van den Broeck, een bijna honderdjarige, en ook ons lid
Jan Pateet.
Op
tafel ligt het Strijdersblad de maandelijkse tolk van de oudstrijders. We
merken dat er een belangrijk artikel aan het amnestieprobleem is gewijd. Op de
vraag of zulke onderwerpen ook in de lokale afdeling besproken worden antwoordt
de N.S.B-secretaris :
Ja,
natuurlijk gebeurt dat. De een is er voor, de andere ertegen. Als gewezen
krijgsgevangene valt het me moeilijk om amnestie te aanvaarden. Maar
genadeverlening, zovele jaren na de feiten, daar ben ik wel voor. Vergeten kan
ik niet, vergeven wil ik wel.
Tot
zover Georges. Hij vertelde nog veel meer over zijn N.S.B. Teveel om het
allemaal op te schrijven. Maar dat Georges zich ondanks tegenslagen en
teleurstellende ervaringentoch volledig
verder wil blijven inzetten voor zijn mede-oudstrijders, kunt ge zelf opmaken
uit zijn laatste woorden voor wij van hem en zijn gastvrije Virginie afscheid
namen :
Nu
dat we bij de stad Mechelen gekomen zijn, krijgen we geen subsidies meer.
Vroeger kregen we 3.000 frank van de gemeente Leest. Bij de stad Mechelen is
dat gedaanen daarom richten we nu elk
jaar een tombola in om onze kosten te kunnen dekken.
Bij
gelegenheid van dit vraaggesprek doe ik dan ook een oproep aan alle Leestenaars
om bij gelegenheid onze maatschappij te steunen. Als er mensen zijn die menen
dat ze recht hebben op een of andere gunst, kunnen die zich altijd tot mij
wenden op mijn adres : Tiendeschuurstraat 17 Leest en dit elke donderdag van 14
tot 16 uur.
Dupo.
Georges Jos Veiller schreef ook voor
het plaatselijke Milacblad.Als Den
Dikke van den Hoek publiceerde hij zijn ervaringen in het leger (hij was
beroepsmilitair), de oorlog en als krijgsgevangene.
Hierna de belangrijkste feiten :
Geboren
in Elsene op 26 juni 1919 en van de klas 1938 was deze jongen reeds onder de
wapens als hij juist 18 jaar geworden was.Als karabinier en gekazerneerd in de Prins Boudewijnkazerne op het
Daelijplein te Schaarbeek volbracht hij 17 maanden dienst in de DK Kie van het
3de Bataljon onder het stamnummer 131/92319.
Na
drie maanden was hij bevorderd tot 1ste hoornblazer van zijn
compagnie en nam in die functie deel aan de manouvers in Spa, Borgworm en
Aywaille aan de Amblève.
( )
Bij
mijn terugkomst in het garnizoen werden wij gemobiliseerd. Na acht dagen werden
de opgezochte soldaten gedemobiliseerd maar de Jos kon blijven. Hij moest nog
11 maand onder de wapens blijven. Op 28 september 1939 kwam er een tweede
mobilisatie als hij voor de tweede maal terugkwam van een kamp in Beverlo. Drie
dagen heeft hij geslapen onder een kar en het hooi terwijl in de dag alles
klaar gemaakt werd om te velde te trekken. Hij vertrok naar Halle waar hij in
de keuken werd opgesteld en er drie maanden verbleef.
Op
een zeker moment moesten wij de stellingen afstaan aan een ander regiment en
vertrokken wij naar Lombardzijde en dit tot begin januari 1940.
Dan
naar Klein Soest in de Kempenwaar we
bleven tot 10 mei 1940. In de vroege morgen vlogen daar duizenden vijandelijke
vliegers boven onze stellingen. Toen wij vernamen dat de Duitsers het vliegveld
van Schaffen bombardeerden werd alles opgeladen en moesten wij ons terugtrekken
tot in de gemeente Meerhout waar er kort nadien hevige gevechten ontstonden tussen
de karabiniers en de vijand met verliezen langs beide kanten. Ons regiment is
dan teruggeslagen geweest langs Herentals, Lier en Duffel tot in Walem waar wij
terug stellingen konen innemen in het fort. De vijand viel voortdurend aan en
wij waren verplicht daar terug te vertrekken. Ditmaal naar Mechelen en zo naar
Willebroek waar wij amper enkele minuten de brug over waren als deze werd
opgeblazen door onze troepen om de vijand te beletten de Belgische soldaten aan
te vallen. Wij waren verplicht een nieuwe brug over het kanaal te leggen. Op de
weg van Puurs naar Dendermonde werden wij gedurig aangevallen door de vliegers.
Hoeveel maal we op die afstand in de gracht hebben moeten springen weet ik
niet.
Er
bleef ons niets anders te doen dan altijd maar terugtrekken en gedurende
kilometers achter de Veldkeuken te lopen tot in Eeklo waar ook enkele van onze
jongens sneuvelden.
De
volgende dag bevonden wij ons te Maldegem Kleut vanwaar wij konden zien dat
Eeklo of Oost-Eeklo in vuur en vlam stond.
In
onze omgeving mitrailleerde de vijand van uit de vliegers onze soldaten, de
koeien in de weide en de bossen waar onze artillerie was opgesteld.
De
volgende morgen bevonden wij ons te Snellegem waar wij rond 7 uur s morgens
vernamen dat Koning Leopold III gecapituleerd had. Dezelfde dag vertrokken wij
daar om naar huis te gaan. In Deinze aangekomen werd ik opgewacht door de
Duitsers en zij stopten mij in een fabriek van de heer Marcel Liebaert waar ik
de ganse nacht heb doorgebracht in een magazijn. s Morgens vertrokken wij dan
tot in de Munten waar wij allen in een weide werden afgesloten. Enkele uren
later terug weg op rijen van 5 man in een kolonne van kilometers lang.Rond 21 uur kwamen wij in Dendermonde in een
oude kazerne aan.
Alvorens
te gaan rusten werden wij verplicht verschillende van onze persoonlijke
bezittingen af te geven. Nu kregen wij een achtste brood met water voor het
vertrek en terug, zonder te weten waar naartoe, de baan op tot wij bij een
water aankwamen waar vier boten klaar stonden om ons naar Duitsland te brengen.
En nu pas werd ons gezegd dat wij krijgsgevangenen waren.
Onze
reis per boot duurde 4 dagen en 5 nachten en als voeding kregen wij voor de
ganse reis een brood en water van de Rijn om te drinken. Op elke boot waren er
2.500 soldaten geladen. De boot waarop ik plaats had genomen bracht ons tot in
Reims waar wij onmiddellijk in een gebombardeerde fabriekopgesloten werden tot de volgende morgen.
Ikzelf
was van de 22 Kie. Groep voor groep vertrokken wij daar totdat we rond 14 uur aankwamenin een kleine statie waar terug wagens
klaarstonden om ons te laten vervoeren.
Wagens
waarin normaal kalk vervoerd werd. Hierin hebben wij de ganse nacht
doorgebracht. Tijdens die reis waren wij bijna gestikt van het stof. s Morgens
marcheerden wij nog meer dan 4 uur door de velden en over de bergen. Gedurende
onze mars wierpen de kinderen met stenen en spuwden op onze kameraden. Als de
burgers ons drinken wilden aangeven sloegen de Duitse soldaten de tassen uit
onze handen. Rond 15 uur kwamen we in Ziegenheim aan in een kamp. Dat was
krijgsgevangenkamp Stalag IX A. De ingangspoort was van bomen gemaakt en het
terrein was met een dubbele prikkeldraad afgemaakt. Op de hoeken stonden
mitrailleuzen opgesteld om ons te beletten te gaan lopen. Daar kregen wij te
eten : 1/8 brood met vissoep en een lepel marmelade. Kon ik nu gaan rusten. Ik
verbleef daar 2 maanden in een tent, nummer 19.Vooraleer daar te vertrekken op 15 augustus werden onze haren
afgesneden. Eén bad en meer dan 3 uur zonder klederen met plus minus 100
soldaten waren wij verplicht plaats te nemen in een zaal waar vensters en
deuren open stonden. De deuren en ramen bleven dicht en vooraleer onze klederen
teruggegeven werden hebben ze alles doorzocht en hier en daar waren er dingen
gestolen.
Volksvertegenwoordiger Joos Somers
schreef op 6 november een open brief naar de minister van Openbare Werken
Mathot en naar zijn collega Chabert van Verkeerswezen :
Geachte
heer Minister.
Maandag
5 november werd opnieuw een bres geslagen in de Zennedijk te Mechelen
(deelgemeente Heffen-Leest). In 1976 en in 1977 hebben zich gelijkaardige
overstromingen voorgedaan te Leest. Twee jaar geleden begaf de Zennedijk op
nagenoeg dezelfde plaats.
Ondanks
vele beloften en de inderdaad uitgevoerde dijkwerken blijftde toestand te Mechelen dus kritiek. Wij
wensen U ook te herinneren aan de onmogelijke situatie in het hartje van
Mechelen stad : drie belangrijke overbruggingen van de Dijle, nl. de
Nekkerspoelbrug, de brug aan de Liersesteenweg en de Katelijnebrug diendens
wegens de hoge waterstand voor het verkeer gesloten te worden.
( )
Het
dijkenbeleid werd sinds jaren verwaarloosd in Vlaanderen. In de begrotingen van
Openbare Werken bijv. werden in de laatste jaren ontegensprekelijk aanzienlijke
bedragen voorzien om het dijkenprobleem grondig aan te pakken. De laatste
overstromingen hebben aangetoond dat op dit vlak niet mag getreuzeld worden
indien we nieuwe rampen (denk aan Walem en Ruisbroek) willen voorkomen.
Ter
gelegenheid van de nieuwe overstromingen voel ik me verplicht U te verzoeken de
hernieuwing en versteviging van het Dijlebekken prioritair te laten uitvoeren
en tevens de uitvoering van een stormsluis op de Westerschelde niet bij plannen
te laten die nog jaren kunnen blijven liggen op de administratieve diensten van
uw departement.
( )
De
ergernis van de Mechelse bevolking en vooral van de getroffen bevolking over
deze aanslepende mistoestanden wordt nog groter in verhouding met het
bewustzijn dat in de begrotingen van uw departementen miljarden
belastingsgelden uit Vlaanderen naar Brussel en Wallonië worden overgepompt,
zoals we konden aantonen, dat 9 miljard voor 1979 in de begroting van
Verkeerswezen en heel wat miljarden in de begroting van Openbare Werken, zoals
collega senator Deserano voor de begroting van Openbare Werken kon becijferen,
naar Brussel en Wallonië worden overgeheveld.
Jaarlijks
laat men ongeveer 200 miljard frank Vlaamse belastingsgelden afvloeien naar
Brussel en Wallonië, gelden die eigenlijk in Vlaanderen thuishoren en nuttig
kunnen geïnvesteerd worden.
U,
geachte heer minister, zal dan wel begrijpen dat de Vlaamse bevolking dit
ontnemen van eigen gelden minder en minder wil gedogen in verhouding tot het
groeiend bewustzijn dat men in een eigen Vlaamse staat over ruimschoots
voldoende gelden zou beschikken om eigen noden en behoeften te voldoen.
We
geloven dan ook dat u kordaat de beslissing moet nemen om de kwestie van de
wateroverlast en overstromingen op een bevredigende en snelle manier te regelen,
zoniet zal U elk vertrouwen ontnomen worden.
Met de meeste hoogachting, Joos Somers, Volksvertegenwoordiger.
Joos Somers (°Vilvoorde 4/4/1936,
+Mechelen 5/1/2012) was volksvertegenwoordiger van 1974 tot 1985 en de vader
van de huidige burgemeester van Mechelen Bart.
Parlementslid Van den Brande pleitte
voor maatregelen.
Volksvertegenwoordiger Luc Van den
Brande stelde op zijn beurt een aantal dringende vragen aan de minister van
Openbare Werken G. Mathot.
Vooreerst vroeg hij bevestiging van het
feit dat tot aanbesteding van de werken werd overgegaan aan het gedeelte van de
dijken aan de Zenne waar zich de dijkbreuk voordeed.
Hierbij drong hij erop aan met absolute
prioriteit de nodige kredieten te beschikking te stellen teneinde ook de werken
zo spoedig mogelijk te laten uitvoeren. Verder stelde hij ook de vraag of reeds
de nodige iniatieven genomen werden om de schadelijders van de overstromingen
te vergoeden op grond van de rampenwet.
Tenslotte verzocht hij om een overzicht
van de stand van de dijkenversterking van het Scheldebekken.
Mathot antwoordde dat, van het ogenblik
af van het tot stand komen van een globaal dijkenbeleid, jaarlijks een
gemiddeld krediet van 2 miljard zal worden uitgetrokken.
De dijkversterkingen werden aangebracht
op de meest bedreigde plaatsen aldus de minister en meer in het bijzonder voor
de Zenne wordt een planning uitgewerkt.
De minister bevestigde verder dat op 8
november 1979 tot aanbesteding werd overgegaan van het vak waar zich de jongste
dijkbreuk heeft voorgedaan en dat het nodige wordt gedaan om dit dossier snel
af te handelen. De dijkversterkingen in het derde vak, nl. tussen de brug van
Leest en deze van Hombeek, zijn opgenomen in het begrotingsontwerp 1980, met
voorziene toewijzing tijdens de eerste helft van het jaar.
Tenslotte antwoordde minister Mathot dat
de toepassing van de rampenwet van 12 juli 1976 tot het initiatief van
Binnenlandse Zaken behoort. (GvM,16/11/1979)
Reacties van bewoners in de media :
-Tuinder
Robert Holemans uit de Mechelbaan 6, wiens serres en akkergrond werden blank
gezet, staat ook aan de klaagmuur. Hij heeft heel wat lof voor de
bereidwilligheid van het stadspersoneel, maar vindt dat de hulpdiensten niet
efficiënt optreden. We hebben zelf zandzakken rondom ons huis moeten leggen.
De legervrachtwagens werden te laat ingezet en er is veel tijd verloren gegaan
vooraleer de militairen de zandzakjes naar de bres brachten.
Voor
zijn woning liggen meters hoge zandbergen. Soldaten zijn bezig met het vullen
van vaderlanderkens. Holemans kan met zijn vrachtwagen niet eens buiten om naar
de veiling te gaan. Ook zijn akkergrond is door het vuile Zennewater verzuurd,
het zal moeilijk worden om volgend jaar kwaliteitsgroenten te winnen. Met
dergelijke dijken mogen wij ons deze winter nog aan enkele dijkbreuken
verwachten, meent hij. (GvM)
-Jozef
De Rooster (foto) : Ik zag het water zowat halverwege de hoogte van de dijk stromen.
Plots ging de watermassa aan het rollen en de dijk stortte over een breedte van
5 meter in. Het duurde slechts enkele seconden of er was een bres van 15 meter
geslagen. Een hoge watermuur kwam bliksemsnel op me af. Je zou verwonderd staan
welk looprecord ik maandagavond verbeterde om me in veiligheid te brengen
Jozef
De Rooster, een landbouwer van de Leestsesteenweg, had maandag net zijn koeien
van de wei gehaald en was nog even op zijn stappen teruggekeerd om een
achtergebleven melkemmer op te halen. Hij holde zo hard ie kon naar de eerste
woning in de omgeving : zijn overburen : de Verbruggens. Mevrouw Verbruggen zag
onmiddellijk wat er aan de hand was en uitgerekend om 17u05 kwam de eerste
telefoon bij de Mechelse brandweer binnen : onze dijk heeft het begeven.
Jozef
De Rooster zag duizenden konijntjes verdrinken en nog dezelfde avond trok hij
met zn overbuur Willy Verbruggen de geteisterde weilanden in in een poging om
twee paardjes die gevaarlijk door het water werden bedreigd te redden. Maar dat
mislukte en ze haalden er de rijkswacht bij die de dieren kon redden.
De
getroffen landbouwers zaten met enorme schade. Jozef De Rooster kon zijn
spruiten- en prei-oogst wel vergeten en ook zijn pas renderende aspergeveld van
zowat 50 meter.
Ik
woon hier pak weg 30 jaar, vertelde hij, voor 1953 zag ik hier nog nooit een
dijkbreuk. Maar de jongste zeven jaar kregen we 5 keer dezelfde miserie. Wat
moet dat worden met de winter voor de deur. Die dijken zijn verrot door de
achtergebleven wortelstronken en de ratten en de konijnen die de dijken
ondermijnen. Best mogelijk dat we vanavond weer droog zitten, maar over enkele
dagen slaat de dijk wel weer door op een nieuwe plaats. Op 200 meter dijk weet
ik hier welgeteld nog 96 stronken steken. Ook zij zijn rot
Lofwoorden
waren er nog aan het adres van stadsbestuur, brandweer, politie, rijkswacht en
hulpdiensten.
Vijf
minuten na het alarm was de politie samen met de brandweer er al. Die mensen
konden wel niet veel aanvangen, maar we waren meteen gerustgesteld, aldus De
Rooster.
-Een
leerling van Leest : op een zekere dinsdagavond stond heel Leest in rep en
roer. Er is een dijkbreuk te leest ! Politiewagens en soldaten kwamen
aangesneld. Op de speelplaats werd over niets anders meer gepraat. In de
namiddag gingen we met onze klas kijken. Het hele dorpsplein was bezet door
militaire wagens. In de Zennedijk was er een bres geslagen van 15 meter breed
en 5 meter diep. Zakjes werden gevuld met zand, daarna werden ze doorgegeven
van man tot man om zo te belanden in het gat.Sterke mannen stapelden de zakjes op elkaar. Maar helaas ! Bij de
volgende hoge tij werden de zandzakjes terug weggespoeld. En die arme
soldaatjes moesten weerom hun moed bij elkaar scharrelen en hun beste beentje
voorzetten. Boten, kranen en zwaarder materiaal werd er bijgehaald. Zou het
lukken ? En ja hoor, na lang zwoegen en zweten werd hun werk beloond;
Proficiat
! (DB)
Fotos :
-Soldaten
op de bres.
-Wedloop
tegen de tijd.
-En
een verdiende rustpauze.
-Jozef
De Rooster wijst naar de plaats waar hij duizenden konijntjes zag verdrinken.
-De
Zennedijk werd aangepakt. Foto dateert van september 1980. Links het Brughuis.
Maandag 5 november was een dag met volle
maan en door iedereen gevreesd omwille van de invloed van dit hemellichaam op
het getij van de zee.
Te Leest regende het pijpestelen en de wind waaide met een enorme kracht.
Kort na 17 u gebeurde het : in de
Zennedijk te Leest, op de grensscheiding met Heffen,
slechts enkele meter voorbij de bres van
november 77, werd een nieuwe bres geslagen.
Tientallen hectaren velden en landerijen
kwamen blank te staan, terwijl een aantal woningen werden bedreigd. Onmiddellijk
werd alarm geslagen.
Bevolking, Civiele Bescherming, politie
en brandweer streden gedurende uren tegen een losgeslagen natuur.
Aanvankelijk was de bres niet zo groot,
maar de vloed spoelde de oever over een breedte van 15 tot 20 meter weg. Weldra
reikte het water al anderhalve km landinwaarts. De bewoners van de Warande, aan
de Leestsesteenweg, vreesden dat het water de achterzijde van hun woningen zou
bereiken en beveiligden alvast hun drempels en kelders met zandzakjes.
Midden in de nacht besloot de
plaatselijke overheid, gealarmeerd door de ernst van de situatie, de volgende
vloed werd s anderendaags omstreeks zeven uur verwacht een beroep te doen op
het leger. Een contingent van ongeveer 150 soldaten was snel ter plaatse.
s Morgens liep echter alles mis. De
kunstmatige en te haastig opgeworpen dam in de bres was niet sterk genoeg en
begaf onder de voortdurende druk van de watermassa.
Een niets ontziende natuur deed in
enkele minuten uren werk en inspanningen in het niets vergaan. Het water
stroomde hoe langer hoe meer het binnenland in.
Ontsteltenis bij iedereen.
Coördinatie en leiding over de operaties
werd onder de verantwoordelijkheidvan
de gouverneur geplaatst en met vereende krachten gingen Leger, Burgerlijke
Bescherming, mensen van het Departement van Openbare Werken, van de stad
Mechelen en privé-aannemers de strijd aan tegen de natuurkrachten.
Van militaire zijde verzekerde het 11de
Genie van Burcht de technische leiding van de werken en te Antwerpen werd een
permanentie georganiseerd onder leiding van de militaire commandant van de
provincie Antwerpen.
150 militairen (450 man per 24 uur) en
130 leden van de Burgerlijke Bescherming werkten zonder ophouden aan de bres.
Er moesten langs de weg, en zo dicht
mogelijk bij de bres, tonnen zand aangevoerd worden. Elke zak, gevuld met 20 kg
zand, diende naar de bres gebracht.
Daar werden ze één voor één opgehoopt.
Een stenen golfbreker werd opgetrokken ter bescherming van de vaderlanderkes.
In elke stadium een zwaar en lastig werk.
De autoriteiten, waaronder de Mechelse
burgemeester Vanroy, hadden hun hoofdkwartier ondergebracht in een vrachtwagen
die gestationeerd was nabij het oude gemeentehuis van Leest. Met regelmatige
tussenpausen evalueerden ze de toestand.
Vrij snel werd beslist een nieuwe
tactiek toe te passen en de grove middelen te gebruiken. Het transport van de
zakken bleek de zwakke schakel in de organisatieketting.
De vrachtwagens van het leger bleken
niet doeltreffend genoeg om de plaats van de bres efficiënt te bereiken. Toen
een voertuig waarmee zandzakjes werden aangevoerd vlakbij de bres van de dijk
schoof en beneden in de modder bleef vastzitten besloot men een menselijke
ketting te vormen, maar dit werk was zeer uitputtend en de manschappen raakten
snel vermoeid.
Vier reddingsmotorboten van de Genie en
vier pontons (drijvende containers), evenals de Decauville (een verplaatsbare
spoorweg) waren van zeer groot nut bij het overbrengen van de zandzakken. De
Decauville is een kleine veldtrein waarvoor snel een minispoor werd aangelegd
om de zakken te transporteren.
Dit toestel vervoerde 2.000 zakken per
uur en de pontons 900.
Enige honderden meters verder werden de
kanten van de bres versterkt. Achtduizend zakken volstonden. Om het geheel te
versterken werden tussen de verschillende lagen zakken metalen roosters
geplaatst.Hard en zwaar werk voor de
soldaten.
Honderdduizend zandzakken werden
gebruikt. Twaalf uur in het getouw en tegen de tijd dat het water opkwam was de
bres nog niet gedicht.
Gelukkig was de wind gezakt maar het
water steeg en bleef stijgen.
Het klom tot boven de zandzakjes en
verspreidde zich over het binnenland...
Wanneer de Zenne terug rustiger werd,
hervatten de mannen het werk en ditmaal tot het gat definitief gedicht was.
De Leestse dorpskom en de omgeving van
de Zennebrug leken wel omgetoverd in een bezettingstafereel. Midden het
dorpsplein stond de cantinewagen van de Civiele Bescherming, wat verder draaide
hun veldkeuken op volle toeren en rondom het plein stonden nu leger- en andere
vrachtwagens naast ander rollend materiaal.
Parochiehuis en oud-gemeentehuis werden
in de activiteiten ingeschakeld als rust-, eet- en vergaderplaatsen en achter
de tapkast van het Brughuis had de waardin handen tekort.
Waarschijnlijk nog nooit gebeurd : de
dinsdagavond was de laatste druppel bier uit de kraan.
In 1976 en 77 deden zich te Leest
gelijkaardige overstromingen voor.
In januari 76 sloeg de Zenne drie grote
openingen in haar oevers en in november 77 zocht het water de vrije loop via
een bres van wel 40 m lang.
Telkens konden de bressen gedicht
worden, toen ook al met de hulp van Civiele Bescherming en van het leger.
De ironie van het noodlot wou dat deze
nieuwe dijkbreuk en overstroming zich voordeed enkele dagen voor de geplande
verstevigingswerken zouden aanbesteed worden, net zoals twee jaar voordien.
Plaatselijke en andere politici lieten
zich tijdens en na de ramp niet onbetuigd.
De alomtegenwoordige Mechelse
burgemeester Vanroy maakte een goede beurt bij de misnoegde bewoners, hij was
dag en nacht in het getouw.
De Heffense minister Jef Ramaekers
verging het minder goed. Toen hij een bezoek bracht aan het papier- en
containerbedrijf van de familie Verschueren aan de Mechelbaan te Heffen loog
hij dat er meer dan 500 man bezig was de bres te dichten. Dat nam de familie
niet en ze zetten hem aan de deur.
Volksvertegenwoordiger Joos Somers
stuurde op 6 november een open brief (zie hierna) gericht aan de minister van
Openbare Werken Mathot en aan zijn collega Chabert van Verkeerswezen waarin hij
de verwaarlozing van het dijkenbeleid aankaartteen in de Kamer van Volksvertegenwoordigers
stelde kamerlid Luc Van den Brande een aantal dringende vragen.
Minister Mathot onderstreepte in zijn
antwoord dat er voor de Zenne een planning werd uitgewerkt. Hij bevestigde dat
op 8 november 1979 tot aanbesteding werd overgegaan van het vak waar zich de
jongste dijkbreuk had voorgedaan en dat het nodige gedaan werd om dit dossier
snel af te handelen.
Op haar beurt verzocht de Boerenbond de
ministers van Landbouw en van Binnenlandse Zaken om bij de regering tussen te
komen om het getroffen gebied als rampengebied te erkennen.
Een 15-tal tuinders wier landerijen
gedeeltelijk door het vuile Zennewater werden overspoeld liepen enkele
miljoenen frank schade op.
De Landelijke Gilde van Leest belegde een spoedvergadering en zette op haar
beurt druk op de ministeries van Volksgezondheid en Landbouw.
Op 12 juni 1980 blokletterde Gazet van
Mechelen : Er zijn geen centen voor
Leestse landbouwers. (zie hierna) Volgens dit artikel zouden een zestal tuinders en
landbouwers grote schade hebben geleden veroorzaakt door de dijkbreuk.
Via bemiddeling van de Boerenbond werd
een advocaat ingeschakeld.
De kans op eventuele schadevergoeding
werd evenwel zeer klein geacht nadat het rampenfonds had meegedeeld dat de
schade niet voor vergoeding in aanmerking kwam.
Het verlies zou niet opwegen tegen de
administratieve kosten die daarmee gepaard gaan.
De Leestse tuinders hadden zo hun eigen
kommentaar. Toen de dijk in Leest het begaf, hielden de mensen van de televisie
een dagenlange staking. Het nieuws van de bres kreeg bijgevolg niet de normale
belangstelling. Enkele dagen later werd Grobbendonk door overstromingen
geteisterd. Toen was de televisie er wel en hoewel de daar opgelopen schade
niet dermate opliep als te Leest, de Grobbendonkenaars trekken wel.
De Leestenaars hadden nog geen cent
gekregen, enkel de belastingen hielden tot op zekere hoogte rekening met de
schade.
Alle bemiddelingspogingen van de
landbouworganisaties hadden niets uitgehaald.
Om die reden spanden de Leestse tuinders
een proces aan tegen de Belgische Staat.
De zaak werd collectief voor alle betrokkenen
ingeleid maar iedereen kreeg een individuele behandeling.
Intussen waren de
dijkverstevigingswerken langs de Zennedijken te Leest definitief
van start gegaan, aldus Gazet van
Mechelen.
Na
enige tijd voorbereidend werk rijden nu bestendigzware vrachtwagens op en af.
Verhoopt
wordt om de ruwe dijk nog voor de winter afgewerkt te krijgen.
De
afwerking zal nadien gebeuren.
Nochtans
hebben de onwonenden er ook nu weer geen goed oog in.
Vastgesteld werd dat alle afvloeiingsbeken rond de Zenne werden dichtgegooid
teneinde
een toegang te maken voor de vrachtwagens.
Dat
zou wel eens tot gevolg kunnen hebben dat bij een of andere wateroverlast
de
omgeving weer blank komt te staan.
De
afvloeiingsgrachten slorpten in het verleden dergelijke wateroverlast op.
Hoe
het dan de eerstvolgende maanden moet met mogelijke stortvlagen blijft voor
De
Zennedijk werd aangepakt. (september
1980).
Uiteindelijk werden in de loop van 1982
de dijken van de Zenne verbreed en verhoogd om overstromingen definitief te
weren.
Van dan af waren ze bestand tegen 8 meter hoog water.
Bij deze werken werden alle bomen op de
dijken gerooid zonder nieuwe aanplanting.
Bij het oud klooster van Leliëndael
werden heel wat stenen, tegels en scherven opgewoeld en aan de voet van de dijk
kwam nog een stuk van een funderingsmuur bloot te liggen.
(Gedistilleerd uit de verslagen uit
Gazet van Antwerpen, Het Laatste Nieuws, het militaire weekblad Vox, Het
Volk en De Band.)
Fotos :
-De
bres.
-Schilderachtige
maar trieste realiteit.
-Soldaten
vullen de zandzakjes op vrachtwagens.
-Op
weg voor een nieuwe lading.
-Leden
van Civiele Bescherming, soldaten en mensen van een gespecialiseerd dijkenbedrijf
vormden een keten.
Sint-Marculphus (Sint-Markoen) : ook dit beeld is van P.J.Tambuyser
en werd door de kerkfabriek in 1840 aangekocht samen met het voorgaande beeld
voor 290,24 frank.
Sint-Markoen was een zoon van een
aanzienlijke familie en werd in het Franse Bayeux geboren. Nadat hij priester
was gewijd stichtte hij een klooster te Nanteuil, daarom wordt hij afgebeeld in
paterskleren met een staf. Voor zijn linkerbeen zit een geknield kind waarvan
het linkervoetje buiten het beeld uitsteekt en het hoof omwonden is met doeken.
De gelovigen riepen de voorspraak in van deze heilige tegen huidziekten of
tegen kliergezwellen en kinderziekten. Later werd dit beeld door de mensen
dikwijls vereenzelvigd met Sint-Vincentius a Paulo.
Sint-Markoen stierf in het jaar 558. In
898 werden zijn relikwieën naar Corbeny overgebracht, in de streek van
Soissons.
Sint-Antonius van Padua : pastoor Hermans kocht dit laatbarok gepolychromeerd
houten beeld in 1836 of 1839. Het verbleef jarenlang, van 1933 tot 1961,in het museum van het bisdom in de refugie
van Tongerlo, Schoutetstraat te Mechelen (waar later de Koninklijke Manufactuur
G. De Wit gevestigd werd).
In deerniswekkende staat kwam het terug
naar de parochie waar het een behandeling kreeg tegen houtworm, gerestaureerd
werd en opnieuw een plaats kreeg in de kerk.
De jonge heilige uit de dertiende eeuw
draagt de bruine pij van zijn orde met een halflang manteltje erover. Aan het
witte koord om zijn middel hangt een rozenkrans en zijn blote voeten steken in
bruine sandalen. Op zijn linkerarm houdt hij zijn bijbel waarop een levendig
Jezuskind zit.
Sint-Antonius is een populaire heilige.
Hij was geboren te Lissabon en stierf als franciscaan te Padua in Italië in het
jaar 1231. Hij werd alhier aangeroepen om verloren voorwerpen terug te vinden.
Sinds 1856 konden zijn vereerders in de kerk van Leest 100 dagen aflaat
verdienen op de eerste dinsdag van elke maand.
Sint-Niklaas van Myra : de kerkpatroon van Leest. Beeld uit 1604 van
beldsneyder Merten Van Calster. Het beeld stond volgens Georges Herregods
vroeger in het Sint-Niklaaskoor en werd elk jaar op de kermisse door de
jonckheyt versiert (rekening van 1672).
Het houten beeld in de parochiekerk is
twee meter hoog en verbleef lange tijd in de Sint-Jozefkapel in de Dorpstraat
in gezelschap van een even groot beeld van Sint-Jozef, de tweede patroon van de
parochiekerk.Ter gelegenheid van de
restauratie van deze kapel in 1977 kregen ook deze beelden een grondige beurt
en verhuisden om veiligheidsredenen terug naar de parochiekerk. Een speciale
eigenaardigheid van dit Sint-Niklaasbeeld : één van de drie kinderen in de kuip
heeft een ooglap om : het werd er stiekem bijgeschilderd door de dertienjarige
grapjas Hans De Laet.
Sint-Niklaas was de patroon van de
reizigers en volgens Verbesselt patroon van de kerk van Leest, omdat die kerk
aan een grote baan lag. Sint-Niklaas is echter vooral bekend als kindervriend,
die van oudsher in alle kinderhartjes heel wat vreugde heeft gezaaid.
Sint-Anna ten Drieën : dit is het oudste beeld uit de kerk. Pastoor Hermans
kocht dit beeld in 1839 van Tambuyser. Volgens het Kon. Instituut voor het
Kunstpatrimonium Brussel (Jaak Jansen) is het beeld echter veel ouder (2de
kwart XVeeeuw). Een kleiner beeldje van
Sint-Anna ten Drieën werd gestolen uit de Sint-Annakapel.
Het beeld stelt Sint-Anna voor met de H.
Maagd en het kindje Jezus op de arm. Dit gepolychromeerd houten beeld uit de
zestiende eeuw is tamelijk goed bewaard. Alleen de rechterhand van het
Jezuskind ontbreekt.De H. Anna draagt een kroon op het hoofd en een dennenappel
in de hand.
Sint-Anna was de moeder van Maria en
bijgevolg de grootmoeder van Jezus.
Het feest van Sint-Anna was destijds het
feest van de moeders.
Christus op de steen (Ecce Homo) : uit de zeventiende eeuw en één van de oudste beelden
uit de kerk. Het is zowat één meter hoog, in hout en gepolychromeerd.
Een beeld van de Verlatene op Calvarië.
Wachtend op zijn beulen zit Hij op een steenblok met vastgeknoopte gevouwen
handen. Ze steunen op zijn rechterknie terwijl zijn hoofd schuin naar zijn
linkerschouder helt. Christus heeft baard en snor en hij kijkt naar beneden.
Hij heeft een wit lendendoek omgeslagen
en een gekleurde mantel hangt nog net over zijn rechterschouder en dijbeen.
Zijn haar zit aaneengeklist onder de doornenkroon.
Vroeger werd het beeld bekleed met een purperrode mantel. Zo lezen we in de
kerkrekeningen van 1712 : een mantel gekocht voor Christus op de steen.
Het beeld is sterk aangewreten door de
houtworm en vraagt een degelijke behandeling.
(Waar Leestenaars samenkwamen - G.
Herregods, De Sint-Niklaasparochie in Leest- Wilfried Hellemans, Leest
Geweest en diverse artikels uit De Band.)
-Sint-Markoen.
-Sint-Antonius.
-Sint-Niklaas.
-Sint-Anna
ten Drieën.
-Christus
op de steen (Ecce Homo).
(Fotos : Pol Van Roy - De
Sint-Niklaasparochie in Leest, Wilfried Hellemans)
1979 George Herregods publiceerde in
het november-nummr van De Band :
Schatten
op zolder
Op
10 juli 1913 kwamen twee heren Leest een bezoek brengen : Frans Van Leemputten
en Fernand Dounet. In opdracht van de provincie kwamen ze een inventaris
opmaken van alle kunstwerken die zich in onze kerk bevonden.
In
deze opsomming van onze kerkschatten lezen wij onder andere :
EEN
DOEK VAN DE 18de EEUW, VOORSTELLENDE MARIA MAGDALENA AAN DE VOETEN
VAN DEN ZALIGMAKER.
IN
DE KAPEL VAN O.L.VROUW VAN LOURDES, EEN DOEK VAN HETZELFDE TIJDVAK,
VERBEELDENDE DE OPDRACHT VAN HET KINDJE JEZUS IN DEN TEMPEL
De
meeste van onze huidige parochianen hebben die schilderijen in de kerk nooit
gezien. Wij ondervroegen daarom meester Alfons Hellemans, één van de
oud-notabelen van Leest :
Er
hingen inderdaad schilderijen achteraan in de kerk, zo zegt hij. Ik geloof dat
het rond 1924 was, dat onze kerk herschilderd werd in een vurig rood. Vooral
het rood van de pijlers maakte indruk. Ik weet dat het rond die tijd gebeurde,
want mijnheer Cleeren was hier onderpastoor van 1924 tot 1930 en hij heeft ons
in zijn preek de symbolische betekenis van die kleuren uitgelegd : hoe de
kleuren van onder naar boven overgingen van rood naar geel, van donker naar
licht Architect Steyaert was van mening dat die schilderijen niet meer
thuishoorden in deze nieuw geschilderde kerk. Ze waren trouwens nogal donker
Tot hier meester Hellemans.
Vijftig
jaar vergingen. Voortgaande op de hogervermelde inventaris gingen wij onlangs
met de pastoor op zoek naar deze doeken onder de vermolmde hanebalken van de
pastorijzolder. Tussen een hoop afgedankt materiaal ontdekten wij in een waas
van spinnenwebben, de gezochte donkere doeken. Ook zij waren afgeschreven
en zwaar verminkt door de tand des tijds. Het waren echter geen twee doeken,
het waren er vier. Buiten MARIA MAGDALENA en de OPDRACHT IN DE TEMPEL, vonden
wij nog twee schilderijen die niet op de inventaris van 1913 opgenomen waren :een GESELING VAN KRISTUS en een JEZUS DIE ALS
JONGELING DE BIJBEL UITLEGT AAN DE SCHRIFTGELEERDEN
We
zetten onze zoektocht verder in de halve duisternis van de zolder en stonden
plots oog in oog met een anderhalf meter hoog madonnabeeld. Deze Lieve Vrouw
bleek bij nader toezicht van hout, gepolychromeerd en gekroond met een koperen
kroon.
Steeds aan de hand van dezelfde inventaris konden wij dit Mariabeeld
identificeren : het betreft namelijk EEN BEELD DER H. MAAGD MET HET KINDJE
JEZUS 18de EEUW. Dit beeld stond vroeger TEGEN HET ZIJALTAAR DER H.
MAAGD RECHTS, OP EEN VOETSTUK.
Wat
zijn onze plannen met die doeken ?
Na
behandeling (ze lonen de moeite) zouden we ze terug een plaats willen geven in
onze kerk waar ze tenslotte thuis horen, daar ze tot het patrimonium behoren
van onze parochie.
We kenden toevallig een jonge specialist in het vak, momenteel onder de wapens
in Peutie : Eric LEON uit Sint Agatha Berchem. Hij deed zijn kunststudies aan
het Sint Lukasinstituut te Schaarbeek en aan de Rijksschool voor Beeldende
Kunst te Anderlecht. Hij was bereid zijn talenten en zijn beroepskennis in te
zetten voor de restauratie van een eerste schilderij : Maria Magdalena voor de
Zaligmaker. Wij laten Eric Leon hier zelf aan het woord hoe hij die restauratie
aanpakt : Na het reinigen van het doek kwam ik tot de constatatie dat het
linnen zelf in zon lamentabele toestand was, dat het een andere ondergrond
vergde. Er waren namelijk gaten in van een vuist groot. Ik heb dus het werk
gemaroefleerd, t is te zeggen : op een vaste ondergrond heb ik eerst een
ongeprepareerd doek aangebracht en op dit doek werd het schilderij geplakt. De
lijm houdt niet alleen de linnen doeken aan mekaar, maar dringt door het linnen
van het schilderij door, zodat de verdere afbrokkeling van de verf vermeden
wordt. Dan begint het eigenlijke schilderen : een echt monnikenwerk : elk
plaatsje waar de verf afgebladerd is wordt ingevuld, eerst met temperaverf om
zo langzaam de toon te benaderen. Daarop volgt een tussenvernis. Met
zelfgewreven olieverf worden daarna de uiteindelijke juiste kleuren
aangebracht. Als laatste fase gebeurt het aanbrengen van een slotvernis om het
doek zijn glans terug te geven. Het schilderij komt achteraf in haar originele
omlijsting.
Ik
vond geen datum, geen monogram, geen handtekening. De schilder blijft ons dus
onbekend. Er zitten zowel barokke als rennaissanceelementen in het werk, zodat
de ouderdom van het doek op geen vijftig jaar te schatten is
Binnenkort,
na de afwerking van dit eerste doek, zullen wij het exposeren in de
parochiekerk. Wij zullen er een van de andere niet-gerestaureerde doeken
naastplaatsen. Zo krijgt u een idee hoe dit herwonnen schilderij er uit zag
voor de restauratie.
In hetzelfde maandblad, onder de titel
Ken onze Leestse kerkschatten, bracht de aalmoezenier enkele van deze
schatten onder de aandacht.
Sint-Cornelius : dit beeld uit 1840van Tambuyser, in hout en polychroom beschilderd toont de heilige met
tiara en staf, hij was immers Paus van het jaar 251 tot 253.
Hij stierf in Civitavecchia waar hij
door keizer Gallus was verbannen. Hij wordt aangeroepen tegen de kinderziekten.
Elk jaar op tweede paasdag brengt zijn verering een mensentoeloop naar Leest.
De Hoorn (Frans : corne) schijnt een zinspeling te zijn op zijn naam.
George Herregods ging er van uit dat de
oorsprong van de plaatselijke verering en begankenis tegen stuipen en
kinderziekten samenhing met de aankoop van dit beeld.
Fotos :
-Het
schilderij Maria Magdalena aan de voeten van de Zaligmaker na
restauratie.
-Sint-Korneel.
(Fotos : Paul Van Roy De
Sint-Niklaasparochie in Leest, Wilfried Hellemans)