In die tijd kwamen er alle dagen mensen van de stad naar ons dorpken, niet dat het opeens zo bewonderenswaardig geworden was, maar ze kwamen om iets te vinden wat eetbaar was. De winkels in de stad hadden nog maar alleen raapkolen te bieden. Ook nog wel andere dingen die niet gerantsoeneerd waren, maar dat was niet vet. Daarom trokken ze naar den buiten. De ene gekleed alsof hij naar een bruiloft ging, de andere in lompen. In Leest bolde er toen nog geen autobus. Ze kwamen dan meestal te voet, sommigen hadden nog wel een fiets, maar velen hadden geen banden, die reden dan maar op blote velgen, ijzerenband noemden we dat, het maakte een hels lawaai en sturen kon men bijna niet. Ik heb wel eens een fiets gezien met vodden rond de wielen, maar dat bolde ook niet goed. Er kwamen allerlei mensen, ouden van dagen, mannen, vrouwen, jongens, meisjes, tot zelfs nog kinderen toe. Allen hadden ze iets bij waarmee ze in de grond konden woelen, ’t zij een riek, een schup, een rijf, of een hark, zelfs bloemenrijfjes brachten ze mee. Maar iets hadden ze wel gemeen, een jute zakje om de buit in te doen, een vaderlandertje noemden we dat, ze waren in de mobilisatie en de tiendaagse voettocht overal langs de weg te vinden, met hele pakken, en ze kwamen nu goed van pas. Zo kwamen ze dan naar hier om op het veld waar graan of aardappelen gestaan hadden hun geluk te beproeven, om toch nog maar iets te vinden, al was het niet veel, want de boeren namen zoveel mogelijk zelf mee, zelfs een kleine groen geworden patat was voedsel voor de beesten. Maar iemand die een beetje geluk had kon wel eens iets opvissen wat de boer ontgaan was. Als de mensen dan na een ganse dag rijven, klieven of kappen een handvol van die vruchten gevonden hadden keerden ze vermoeid maar tevreden huiswaarts. (Gepubliceerd in “De Band” van mei 1979 onder de titel “Blote Benen”.)
Koekjes voor de leerlingen.
Onze meester : men kan er van zeggen wat men wil maar voor de jongens van zijn school, in het bijzonder van zijn klas, had hij toch wel een boontje voor. Iedere morgen, na het gebruikelijke gebed en de uitvoerige verslagen over de oorlog, kregen we van hem een koekje met vitamines. Ja, ja, ge moogt het gerust geloven, echte koekjes. Ze waren natuurlijk ter hand gesteld door het Rode Kruis van België. De Duitsers stonden zulks wel toe, tot gezondmaking van onze jeugd en verbetering van het Germaanse ras. Vroeger kregen we al vitamines, zo van die bruine doorschijnende bolletjes, waarin men de levertraan kon zien zwabberen. Geen mens die ze lustte, of liever mocht, daarom werden ze door onze meester eigenhandig zo diep mogelijk in onze mond gelanceerd, opdat we ze zeker zouden inslikken. Van die smeerlapperij moesten we altijd braken, soms kwamen er wel brokkelen bij te pas. Maar nu kregen we koekjes, echte koekjes, ze waren zelfs niet slecht, als we die dan ongezien uit de doos konden halen smaakten ze zelfs heerlijk. (Gepubliceerd in “De Band” van juni 1979 onder de titel “Muizen vangen”.)
De Gestapo in Leest.
…juist waren we de poort uitgeglipt als er een donker blauwe vrachtwagen stopte. Twee heren in zwarte regenjas stapten uit en vroegen in het half Duits waar Albert Nagels woonde. Ik stond te rillen op mijn benen bij het zien van die donkere in leder stekende gedaanten met die dreigende mitrailletten in de hand. Onze Toon zei altijd maar rechtdoor heren en wees hen richting Juniorslaan, wijl ze eigenlijk op de Warande moesten zijn. Tegen mij zei hij maakt dat ge binnen zijt, dat ze u niet meer zien. Zelf is hij dan zoveel zijn benen het trekken konden naar de brug gelopen om Bert te verwittigen, maar die was al weg, de geburen hadden de Gestapo ook zien komen. Een tijdje later is die auto terug door het dorp gekomen, richting Zennebrug, het scheen me toe dat de gezichten van de mannen nog stuurser stonden dan een poos daarvoor. Over de Zennebrug zijn ze dan gestopt, met het wapen in de aanslag zijn ze bij den dikke binnengetrokken, hebben dan de hele buurt doorzocht, zelfs de hooimijt, maar niemand gevonden. Onverrichter zake zijn ze toen weer vertrokken.
Die namiddag in de school heb ik vreselijke visioenen gehad, de hele tijd met die duistere gedaanten in de kop gezeten. Zelfs de kameraden konden mij niet boeien, altijd kwamen de tronies van die gestapo’s mij voor de geest… (Gepubliceerd in “De Band” van november 1979 onder de titel “Nasleep”.)
De Engelse post.
Zochten de geleerden van alle in de oorlog betrokken legers, naar middelen om zoveel mogelijk mensen te doden, zo vonden de mensen zelf, van alles uit om te overleven. Onze Louis heeft in die tijd een machine gemaakt om aardappelen te malen tot een heel fijne spijs. Wanneer die spijs dan gedroogd werd bekwam men patattenbloem. Het spreekt van zelf dat we toen veel gevraagd werden om een uurke te komen draaien. Voor ons was dat een prettige job.
Zo moest ik een zekere avond in april, met die machine naar een boerke aan de Tisseltbaan gaan. Mannen en vrouwen uit de buurt stonden er bij elkaar te praten en van het mooie weer te genieten, zoals dat in die tijd nog de gewoonte was. Ze maakten er gezellige avonden van, meestal werd er dan veel gelachen, met hun eigen miserie of die van een ander. De mensen waar ik zijn moest, hadden mij niet meer verwacht. Maar nu ik er toch was, vooruit, vlug al het nodige buiten gezet. De stekker in het stopcontact en vroemm…daar ging het al. Die machine maakte een hels lawaai. Alle mensen uit de buurt kenden dat al. Het stoorden hen zelfs niet meer. Naarmate de klok meer naar zeven uur toeging werd de baas zenuwachtiger. Tenslotte stond de grote wijzer bijna op twaalf. De man kwam bij mij en vroeg of ik een goede Belg was, toch geen Duits-gezinde zeker ? Bij mijn antwoord dat ik een overtuigde Belg was, dat de Duitsers voor mijn part moesten verrekken, nam hij mij in vertrouwen. Hij zou zo graag naar de Engelse post geluisterd hebben, wat erg gevaarlijk was, daar kon men voor naar ’t fort van Breendonk gestoken worden. Fier dat die vent mij in vertrouwen nam, vroeg ik om mee te luisteren. Thuis moest ik iedere avond rond die tijd een boodschap doen, of anders gaan slapen. Ik mocht dan mee binnengaan. De man zette de radio aan, draaide aan een knop voor de gewenste golflengte. Juist op tijd, het kenwijsje van de B.B.C. klonk reeds door de kamer. Vlug deed hij het licht uit, trok mij onder tafel, opdat niemand ons zou kunnen zien of horen. Toen, spijts de geluiden door de Duitsers de ether ingezonden om de vijandelijke zender te storen, klonk een mannenstem …”Dames en heren…hier de BBC in Londen…thans volgt het nieuws…” Het was een tuut tut tuut…van belang, afgewisseld door jaka-jakajaka…dan weer…tut tut tuut. Af en toe konden we toch iets van een bericht ontvangen zoals…de bomen zijn groen…de aardbeien zien rood…of…als het regent schijnt geen zon… Zelfs als die turluut er niet tussen geweest was, zouden we het niet begrepen hebben. Vervolgens kwam het relaas van elke dag…Heden nacht om drie uur…hebben achttien Duitse vliegtuigen Londen gebombardeerd…één hospitaal getroffen…en één kerk werd in as gelegd. Alle twintig mensen die in de kerk zaten werden gedood, vijf vijandelijke vliegtuigen werden neergehaald. Deze namiddag overvlogen twee eskadrons lichte jachtvliegtuigen Duitsland, bestookten Keulen…drie fabrieken zijn vernield…vier militaire doelwitten en een spoorwegbrug werden onschadelijk gemaakt. Alle toestellen kwamen veilig naar hun basis weer. Op het einde van de uitzending kwam het door ons zo graag gehoorde slot : “En zonder er op te boffen, toch krijgen we ze wel, de moffen.” Na het nieuws heb ik dan vlug alle spullen bijeen genomen en ben huiswaarts gereden. (Gepubliceerd in “De Band” van december 1979)
Vervolgt met : “Dagelijks leven”.
Foto’s : -De meester (De Leers) met zijn klas in 1941. Onderaan als tweede van rechts “Susse” Teughels. -Louis Teughels, de uitvinder van een aardappelmaalmachine, kort na het einde van de oorlog met één van zijn zonen. -Boven Leest en Hombeek vliegen op 1 mei 1944 bombardementsvliegtuigen (Amerikaanse B-26 Marauders) terug naar hun basis in de U.K.