Nog geen uur ndat hij was weggereden kwam onze auto weer de dorpsplaats op. Achter op die open kamion zaten allemaal mensen gehurkt en met de armen in de hoogte. Eens dat de wagen gestopt was liepen er allemaal zwaar bewapende mannen omheen en leidden hun prooi het gemeentehuis binnen. Het dorp stond vol kijkers. Geen gehuil of gejoel was te horen. Iedereen keek nieuwsgierig toe wat er verder zou gebeuren. Plots hoorde ik iemand uit de menigte de opmerking maken dat het bijna allemaal mannen waren welke voor de oorlog reclame maakten voor : “Breek het geweer”. Ze raadden de soldaten in die tijd aan hun wapens weg te gooien en te deserteren en nu liepen diezelfde mannen daar met zulke moordtuigen. “Gevaarlijk als zulke mannen met schietstokken gaan spelen”, was het besluit van de spreker. Plots werd hij echter heel bleek toen hij in de holte van de voorkant van de verroeste loop van die oude trommelrevolver keek. “Zwijgen gij”, hoorde hij zeggen. “Allemaal zwarterikken die kattekoppen, we zullen ze wel vinden”. Veiligheidshalve is de man die het gewaagd had zijn mening te zeggen maar naar huis getrokken. Een beetje verder kreeg een vrouw een browning onder de neus omdat ze had durven beweren van iemand die erbij was, dat ze bij hem thuis de hele oorlog ook zwart geweest waren. Die ongelukjes waren vlug voorbij en vergeten want al spoedig vertrok het convooi opnieuw om een tweede lading op te halen. Lang hoefden we niet te wachten om te zien dat ook die mensen veilig en wel op het gemeentehuis waren aangeland. Onder het volk waren er die het jammer vonden dat het er bij ons maar pover aan toeging op zulke manier. Ze hadden het op andere gemeenten ook gezien, daar kregen die collaborateurs tenminste slagen en hier werden ze binnengebracht, precies of het nog mensen waren. De mensen die gedacht hadden nu vrij te zijn, kwamen van een kale reis thuis. Stond de avondklok onder de bezetting op tien uur, nu moest iedereen binnen om zeven klokslag. De mensen die hun raamsverduistering al hadden afgebroken konden nu in het donker zitten want er zouden strenge sancties genomen worden bij het overtreden van die wetten, aldus de plaatselijke Kommandant. Nadat de gevangenen waren afgevoerd naar Mechelen werden ze opgesloten in het “prison” en in de kazerne omdat de gevangenis veel te klein was voor zo een hoop mensen. Dat bleek echter niet waar te zijn want in de loop van de namiddag kwam er iemand over het dorp gestapt die ze waarschijnlijk vergeten hadden. De man trok in de richting van Mechelen. Iedereen die hem zag keek verbaasd op. Vlug werden de mannen op het gemeentehuis verwittigd. Al huilend en tierend trokken ze op hem af want die man kon gewapend zijn. Ze volgden hem tot aan Verbergt, daar zagen ze grote broer op wacht staan aan de brug. Die had hem wel tegengehouden, dachten ze, maar die liet hem gaan. Al vloekend zijn ze dan teruggelopen om de auto te halen. Aan de brug laadden ze de wachtpost op en wel tegen 40 km in het uur reden ze de ontsnapte achterna. Onderweg was het een hele discussie wie hem eigenlijk aanhouden zou. Eens ter hoogte van de man moest grote broer de wagen uit, gevolgd door de anderen. Alsof ze hem niet kenden, vroegen ze hem om zijn paspoort. Zonder tegenstribbelen stapte hij mee de wagen in al spoedig waren ze er mee op het gemeentehuis. Ook die werd diezelfde dag onder zwaar gewapende begeleiding afgeleverd aan de zorgen van vader bewaker. Die bestelling heeft grote broer nog meegedaan. Eens thuisgekomen is hij eerst naar boven gegaan en stopte die witte band in de lade van zijn schrijftafel. “Als dat weerstand is, dan mogen ze hem hebben”, zei hij bij zichzelf in het naar beneden komen.
Nog diezelfde avond zou voor de eerste maal te Mechelen de stoet gaan van alle gevangenen. De leute zou groot zijn. De vrouwen, allemaal het haar afgesneden, zouden in hun kletskop mee moeten gaan, terwijl de mannen onterende schilden of andere stukken zouden te dragen krijgen, tot jolijt van alle toeschouwers. Het spreekt vanzelf dat een grote massa mensen daar naar toetrok om te kijken en te lachen; sommigen ook om hun familielid nog eens te zien want elk bezoek was verboden en niemand wist wat er met die mensen ging gebeuren. Die optocht werd gevormd aan de kazerne van de Liersesteenweg. Omgeven door een leger van bewakers kwam de lange sliert van gevangen demonstranten buiten… (“Repressie”, Frans “Susse” Teughels in “De Band” van augustus 1982)
Meer naoorlogse herinneringen.
De Engelsen bleven, de Amerikanen ook. Met hen kwam er dan ook van alles mee zoals melk en eieren in poeder, vlees in pakskens enz. Alleen de souveniers welke ze voor de gulle ontvangst van vele van onze meisjes uitdeelden waren in natura. In minder dan een jaar tijd was de Belgische bevolking weer op het peil van voor de oorlog.
De strijd echter ging verwoed verder. In Luxemburg werd nog hardnekkig gevochten tussen de geallieerden en de Duitsers. Om vrachtwagens en energie te besparen werd in allerijl een pijplijn voor benzine aangelegd, onder de zee dwars door ons land, zodat men van in Engeland dat edel vocht kon pompen tot aan het front. De soldaten welke dat buizenkanaal in onze zone moesten aanleggen werden te Leest ingekwartierd. Ieder huis waar voldoende plaats was werd aangeslagen. Ook de zalen en scholen werden vol kaki gestopt. Die soldaten kregen goeden “bik” en veel te veel. Hele containers met etensresten werden iedere dag weggekapt, terwijl wij zelf nog niet veel tussen de tanden kregen.
Dat afvoeren van die afval ging ons vader in het hart. Hij besloot dan van een zwijn te kopen, op de zwarte markt natuurlijk. Bij ons waren die niet te vinden. Daarom zijn twee van mijn broers met de fiets naar Holland gereden. De daarop volgende dag kwamen ze weer thuis met in een patattenzak vanachter op hun rijtuig een schat van een beestje. Ons “Keesje” noemden wij hem en ik mocht er mee spelen. In alle haasten werd voor hem een hok opgericht met een opening langs voor om het eten rechtstreeks in de trog te kappen. De soldaten die in onze zaal logeerden deponeerden voortaan hun overschotten in de kuip van ons Keesje en op minder dan geen tijd was het al een hele Kees geworden…
Ondertussen maakte onze regering in Engeland aanstalten om weer naar huis te komen. Ook zij waren gedurende de bezetting niet werkloos gebleven. Vier jaar lang had minister Van Acker er over gedokterd hoe de zakjes er zouden moeten uitzien als ze eens de kolenslag hadden gewonnen, wijl kameraad Spaak gedurende die vier jaren heeft zitten dubben hoe hij best die trouweloze koning van ons aan de dijk kon zetten. Deze had tot schande van ons hele land op de koop toe onder de oorlog een huwelijk gesloten met een gewoon meisje en dat terwijl hij zelf nog zo een flinke dochter had. Pierlot heeft ook niet stilgezeten. Elke week een toespraak voor zijn landgenoten voor de radio was ook geen lachje en dan zeker niet zo ver weg. Maar Guth heeft het meeste werk gedaan. Hele nachten heeft hij aan het uitwerken geweest op welke manier hij al dat geld dat in België nog overschoot naar zijn kas kon overhevelen. Per slot van rekening, na lang zweten en zwoegen is hij er in geslaagd. De mensen moesten zelf hun plan maar trekken hoe ze het brachten. Van hem zou ieder huisgezin 2.000 frank krijgen, op voorwaarde dat ze nog zoveel of meer konden inleveren. Dat was een ramp voor de boeren en smokkelaars. Al spoedig had God afgedaan en werd het “Guvderdomme”. Met valiezen en kruiwagens hebben die mensen hun geld weggebracht. Er werd verteld dar er bij waren die zo onderweg hun geld maar uitdeelden, ’t was toch waardeloos. Uren heb ik naar zulke kruiwagens uitgekeken, maar in Leest bolden ze niet dik, tenminste deze die ik gezien heb en bijgevolg heb ik er dan ook niets van gekregen. Jaren na de oorlog waren we ergens aan een dak aan ’t werken. Ik mistrapte en kwam juist in een emmer vol met zilveren stukken van twintig frank terecht – in die tijd hadden ze reeds 50 frank aan waarde aan zilver alleen. Tijdens de oorlog waren ze op zolder onder het vuil verborgen en vergeten. De eigenaars waren gelukkig…maar niet één stukje heb ik ervan gekregen… (“’t Is niet alles waardeloos”, Frans “Susse” Teughels in “De Band” van september 1982)
Vliegende bommen.
De Engelsen tuurden in de lucht. “Vee wanne”, riep de overste. Allen gingen plat op de buik liggen. Sommigen kropen zelfs in de grachten welke ze zo pas gegraven hadden. Dan zagen we hem ook, die “Vee wanne”, waar we al zo dikwijls horen over spreken hadden, maar ’t was wel de eerste maal dat ik een V 1 in werkelijkheid zag. Niet hoog boven de grond kwam hij aangevlogen. Dat tuig in de lucht leek wel op een oude bromfiets zonder uitlaatbuis, zodat de vlammen uit de staart spetterden. Belachelijk ding; dat die mannen daarvoor op de grond gingen liggen konden wij niet begrijpen. Dat prutsding boven ons vloog echter door, de soldaten stonden weer op en zetten de arbeid verder.
Diezelfde nacht werd ik wakker door het rammelen van de ruiten van de slaapkamer. In de verte hoorden wij weer dat pruttelend geluid. Plots viel de motor stil. Even later een slag van jewelste. Verschillende vensters vlogen aan scherven. Wij het bed uit, maar er kwam niets meer, het gevaar was geweken. Ons vader kwam kijken of we nog wel allemaal aanwezig waren. “Kruip maar terug in bed”, zei hij, “die ruiten zal ik straks wel maken”. Van slapen is echter niets meer in huis gekomen. Bij het klaren van de dag hoorden wij de mare over het dorp roepen. Op het huis van Verbeeck op het Hertsveld was een V 1 gevallen; helemaal weg dat huis en alle mensen dood. Wij vlug ons bed uit en onderweg ons broek optrekkend zijn we er naartoe gegaan. Triestig om zien was het…alles plat…en Lowieke, (Noot : Louis Verbruggen) die brave kameraad , zouden we nooit meer zien. In de kelder nochtans lagen de eieren onaangeroerd op de tafel.
De volgende dagen sliepen alle mensen weer in de kelder. Het op de grond gaan liggen van die Tommy’s was helemaal niet om te lachen geweest. Zij kenden die spullen al beter want in hun land daar over de zee, hadden ze wel meer van zulke dingen gekregen. Die tuigen kon men niet vertrouwen, zolang de motor draaide, geen gevaar, doch eens stilgevallen kwamen ze naar de grond, soms recht naar beneden, dan weer in zweefvlucht. Ze draaiden zich zelfs in hun vlucht om, om dan neer te ploffen waar men ze niet verwacht had. Vanaf die dag kwamen die onbemande vliegende bommen regelmatig over. Ons dorp werd dan nog verrijkt met andere Engelse soldaten welke in allerijl hun luchtafweerbatterijen kwamen opstellen in de Bleukens aan de Kouter. Ook dat was verschietelijk wanneer die begonnen te vlammen. Allemaal konden ze die sprinkhanen niet raken, docht velen weken af van hun richting waarmee de haven van Antwerpen bedoeld was. De getroffen toestellen ontploften in de lucht of vielen ergens in onze buurt. In de Geuzenhoek leefde toen Jakke, een doorbrave maar hardhorige man. Die dag was het kalm geweest, het weder was goed, alleen wat najaarsmist hing over de velden. Jakke zat rustig in zijn zetel bij de stoof, toen hij plots iets aan de deur hoorde. “Kom maar binnen”, riep hij. En ze kwam binnen die deur, helemaal alleen, ook het venster kwam naar hem, zonder dat hij het gevraagd had en juist naast hem vloog een kastrol. Toen de man ging kijken wat er gaande was, zag hij naast zijn woning een grote kuil waarin allemaal potten en pannen lagen, ook de hele hof rond zijn doening lag vol keukengerei. Zelfs op de zolder waar geen dakpannen meer boven lagen, hebben ze van die dingen gevonden…
Erger nog dan de V 1’s waren de V 2’s, de eerste raketten van Duitse uitvinding en fabricaat. Die twee vergeldingswapens zorgden ervoor dat we dagelijks een paar maal de kelder inkropen om daar te wachten op wat komen zou… (Gepubliceerd in “De Band” van november 1982)
Noot :
De V1 was in feite een onbemand vliegtuigje van slechts 7,50 meter lang. Deze vliegende bom werd gelanceerd -eigenlijk afgeschoten- vanaf een “Abschussrampe”. Dat gebeurde door persluchtdruk. Langs een licht hellende railstructuur werd ze de lucht ingestuurd en dit eenvoudig lanceersysteem was gemakkelijk verplaatsbaar.
De V2 was een ballistisch wapen dat echt geleid kon worden. Omdat de V1 op de radar en zelfs met het blote oog kon waargenomen worden en ook goed gehoord door zijn pruttelend geluid, was er verweer mogelijk. Jachtpiloten hebben er heel wat bommen op afgeschoten en ook door de luchtafweer werden er heel wat vernietigd of uit hun koers gebracht. Tegen de geluidloze supersonische V2-raket die op geen radar te zien was, had men geen verweer.
Kermis na de oorlog.
Kermis hier, kermis daar, kermis overal. De gewone dorpskermissen en die van het gehucht waren in lange niet genoeg meer om aan de overdadige genoegens van onze nieuwe welvaartstaat te voldoen. Elke straat of herberg nam een week voor zich om het geluk van de nieuwe vrede op uitbundige wijze te vieren. In de Winkelstraat, de Alemstraat, de Bist, de Juniorslaan, de Blaasveldstraat…overal kwam voor een paar dagen wel een tent te staan. Op de muziek van het oude mortierorgel dansten jonge en oude paren in Scottish of marschtempo. Zelfs op de tonen van ons vaderlands lied werd met lustige passen gedanst en onder luid gejoel van de menigte onthaald. Alleen de Vlaamse Leeuw bleef onteerd. Daar stond bijna de doodstraf op. In die tijd bestonden er geen Vlamingen meer en de enkelen die er nog waren, zaten meestal veilig opgesloten tussen profiteurs en andere speculateurs die hier gedurende die vier oorlogsjaren de plak gezwaaid hadden. Ook de volkse, gezellige Vlaamse kermissen van voor de oorlog hadden afgedaan. Wie zou die heiligschennende naam voor ons duurbaar vaderland nog hebben durven uitspreken ! Fancy-fairs, ja die waren er toen, dat was veel sjieker en klonk Engels. Al spoedig echter was ook die naam wat alledaags geworden.
De Martinusdwepers van Hombeek hadden er echter vlug wat op gevonden. “Pallieterfeesten” stond op de uitnodigingskaart. Als jonge snaken konden we daar in de namiddag wel naartoe. Veel zaaks was het niet. Het waren daar nogal kerels, die mannen van Hombeek. In plaats van zoals op een gewone kermis de mensen gerust te laten, stuurden ze hun schoonste jonge meisjes op ons af om lootjes van de tombola te verkopen of naar het pottenkraam te gaan. Zelfs een circus hadden ze gemaakt met van die lieve artiestjes in, naakt tot aan de knieën. In minder dan een uur waren onze centen op. Dan konden we alleen nog maar gaan kijken naar al die attracties waarvoor geen geld gevraagd werd. (Gepubliceerd in “De Band” van februari 1983 : “Van ’t konijntje”.)
Vervolgt met Stanne Van den Broeck.
Foto’s :
-Een V-1 bom.
-Drie mensenlevens kostte de inslag van de V-1.
-Een V-2 bom.
-Midden Frans “Susse” Teughels naast zijn echtgenote Gilberte Van de Vliet.
-De laatste rustplaats van de Leestse auteur op het kerkhof van Leest.
Vervolg : Leestenaars in de Tweede Wereldoorlog. Frans Teughels : "Bevrijding en Witte Brigade te Leest".
Wijzigingen – Aanvullingen Kronieken van Leest.
Herinneringen aan W.O.-II
Vervolg : Frans “Susse” TEUGHELS.
Bevrijding en Witte Brigade te Leest.
’t Was die avond alsof de hemel zelf in brand stond. Een gloeiende massa hing boven ons hoofd. Links, rechts, voor en achter ons, overal laaiden sterke vuurtoortsen de hoogte in. Knetterende ontploffingen volgden elkaar snel op in snel tempo. De Duitsers wilden vlug nog al wat bruikbaar was voor de legers van de geallieerden vernietigen; van ontruimen was geen sprake meer, zo snel kwamen de Yankees op ons afgereden. Dus het vuur er in…De munitiedepots van Hofstade, het vliegveld van Evere, zelfs de haven van Antwerpen kon men van bij ons zien branden. Rook en vuur, ’t was alles wat we zagen, wijl scherpe verbrandingslucht de neus prikkelde. Die avond begonnen de aftrekkende troepen zelfs de bruggen in onze naaste omgeving de lucht in te blazen. De spanning steeg met het uur en toch, bevangen door angst en schrik, lachten de mensen nog naar elkaar, zelfs meer dan anders. Dol van vreugde en verwachting hielden ze de koppen hoog en vertelden elkaar zelfs de gekste dingen. De rozenkrans welke andere dagen aan het kapelleke van de Juniorslaan gelezen werd was nu in de kerk te doen. Heel vlug rammelde de onderpastoor de paternosters af en de mensen volgden snel om zo rap ze konden buiten die door de glasramen spookachtig verlichte kerk te zijn. Het kruisteken was nog niet gemaakt of de paster liep al buiten, recht naar de zelfgemaakte schuilkelder achter in de hof van de pastorij. “Jongens…opstaan…ze zijn daar…” riep ons vader onder aan de trap. Van het andere bed, dat bij mij op de kamer stond en normaal door twee van mijn broers beslapen werd, kwam geen antwoord. Bij nader toezien bleek het zelfs de hele nacht niet beslapen te zijn geweest. Ik zei dat aan ons vader en die kwam vlug de trap opgesneld. “Dedju,” hoorde ik hem zeggen. “De snotneuzen, waar zitten ze weeral ?” Even later stond hij daar, als een wassen beeld, perpleks, met een klein wit papiertje in de hand en is als een geslagen hond de trap afgegaan. Even later hoorde ik beneden, in dat stukje nog resterend werkhuis die paar overgebleven stukken hout met een furie tegen de muren kletsen alsof er dat ook nog aan moest. Zo had ik hem nog nooit gezien. In een wilde woede om de machteloosheid, spijt en al de angsten welke het hart beknelden, was hij daar naartoe getrokken. Met de schrik over het hele lijf ben ik dan dat briefje beginnen te lezen : “Lieve ouders, wanneer ge dit briefke zult gevonden hebben zijn we reeds ver weg…in dienst van het vaderland. Dank U voor alles wat ge voor mij gedaan hebt. Op onze Toon zal ik goed passen. Moest ik niet terug komen, vaarwel dan lieve vader en moeder, maar denk dan dat het voor de vrijheid is.” Daaronder stond de handtekening van grote broer en nog wat lager : “P.S. : op de plaats waar die revolver lag, ligt nu springstof. Als alles voorbij is doe ze dan weg. Ze is heel gevaarlijk”. “Witte brigade”, zuchtte ons vader toen hij even later, min of meer gekalmeerd in de keuken kwam. Daar staakte ons moeder haar bezigheden en keek even op : “’k Wist het,” zei ze stil. “Al hebben ze mij er nooit een woord van gezegd.” Daardoor was vader geheel ontladen. “Toe eet een beetje,” drong moeder zachtjes aan, wijl ze haar paternoster uit de glazen kast nam, zich op een stoel achter de gedoofde Leuvense stoof zette en begon te bidden voor het behoud van haar jongens.
Even na tien uur. Een ovatie op het dorpsplein. Joelende kreten verscheurden de lucht. Alle inwoners, vluchtelingen uit Mechelen inbegrepen, liepen al dansende naar de hoek van de Kouter toe. “Ze komen…ze zijn daar…de Engelsen….!” Riepen de mensen naar elkaar. De lachende, wenende, huilende en tierende menigte danste op het dorpsplein van geluk. Eindelijk…eindelijk de bevrijding !!! “Ze komen…ze komen…daar…!” Aan de Sint Jozefskapel zagen we ze. Twee donkere voertuigen kwamen op ons af. Het ratelen van de rupsbanden werd sterker en sterker. Maar stond daar nu geen mens bovenop ? Inderdaad, toen ze nader kwamen herkenden we hem zelfs. ’t Was Herman van de Koster, (Noot : Herman Rheinhard, °Leest 17/5/1922, +Bonheiden 28/11/1966) de leider van de plaatselijke weerstand. Op de eerste pantser stond hij met de armen te zwaaien en af en toe stak hij zijn twee vingers de hoogte in. Het V-teken, het zegeteken, dat we later nog dikwijls zouden zien, toonde hij bij het binnenrijden van ons dorp. Het gejuich en de vreugdekreten overtroffen alle voorgaande. Het was zo ver. Uit de herberg, die toen nog de “Vlaamse Leeuw” heette kwamen nu ook enkele raar “aangestoten” mannen, allemaal weerstanders, waaronder Gust van Toon, die fel werd toegejuicht. Een oud-Leestenaar was dus commandant over zo’n heldenschaar. Van mijn broers was echter niets te zien. Handen werden gedrukt, kussen gegeven en luidruchtig gejuicht, vooral toen de geallieerden sigaretten uitdeelden. Wanneer ze verder wilden rijden moest Herman van zijn zusters van die tank afkomen daar het veel te gevaarlijk was zo “blak en bloot” op zulk een oorlogstuig te zitten. Na wat praten heeft hij gehoor gegeven en zijn de verkenningsvoertuigen de Kouter ingereden om via Hombeek Mechelen binnen te rijden.
Ook thuis had de bevrijding bevrijdend gewerkt. Bij mijn binnenkomst was ons vader weer de oude, zelfs lachen kon hij al. De autobanden welke hij een paar maanden vroeger had weggestopt opdat de Duitsers er niet mee zouden gaan lopen, had hij reeds terug tevoorschijn gehaald. Oudere broer was reeds druk bezig met sleutelen aan de motor van dat antieke vehikel dat nu reeds vier jaar onberoerd had gestaan. De vlag moest op de toren hadden ze op het dorp gezegd, daarom was ik naar huis getrokken en heb dat ding uit de kleerkast genomen, ben ermee op de toren geklommen en het dan onder luid gejuich door de galmgaten gestoken. Bij het naar beneden komen was er een wild gestommel op de trap. ’t Was de commandant zelf : “Of we helemaal zot geworden waren,” bulderde hij. “De Duitsers zullen er op afkomen en ons allemaal kapot maken”, ging hij voort. Bij het zien van de jonge snaak die van de toren kwam werd hij wat kalmer maar beval toch ons eigen symbool onmiddellijk in te halen. Wanneer ik weer beneden kwam, zag ik hem alweer. Hij trok met zijn mannen naar Battel op.
Na het springen van de brug boden de laatste aftrekkende soldaten weerstand. Daar trokken onze verzetsleden op af om de bevrijders te helpen. Helaas, halverwege hadden ze zich van weg vergist en belandden zo in dat veilige bosken op de Warande. Wanneer het schieten reeds lang opgehouden was zijn ze weergekeerd. Ondertussen was Mechelen al bevrijd door troepen die over de intact gebleven Plaisancebrug gekomen waren. De vlag mocht weer op de toren. Onder het luiden van de grote klok werd ze weer naar buiten gestoken. (“Witte Brigade te Leest”, Frans “Susse” Teughels in “De Band” van juni 1982)
Bevrijding.
“Auto aangeslagen in dienst van de weerstand” kwam Herman binnen. De bestuurder zouden ze er bij nemen en voor benzine werd gezorgd. Al waren de meeste mensen weer hun huis ingetrokken, toch kwam er meer en meer bedrijvigheid op het dorp. De militaire wagens reden meestal op de Dendermondsesteenweg maar bij overbelasting werden sommige karavanen over Leest geleid. Joelende soldaten zaten daarop en graaiden gretig naar de rijpe tomaten welke we hen toe gooiden. Af en toe plofte er wel eens zulk een rijp rood projectiel in het aangezicht van één van die Yankees tot jolijt van de bijzittenden, doch alles werd lachtend aanvaard. In ruil daarvoor gooiden ze sigaretten en de meiskens die het lef hadden, hun onder zand en stof zittende bevrijders te kussen, kwamen gewoonlijk met chocolade terug. Tussen die kolommen door functioneerde ons eigen nieuwe leger met aangeslagen wagens. Jonge en oudere mannen waren erbij, soms zelfs vrouwen. Ze brachten inlichtingen of kwamen boodschappen halen. Dat ze van ons leger waren kon men zien aan de kledij. Alles wat eens een Belgisch soldaat had toebehoord kon dienen. In de loop van de namiddag kwam er een van kop tot teen bewapende wagen op het dorp gereden. Langs beide zijden van de motor, tussen de spatborden, lagen gloednieuwe Belgische soldaten met het geweer in aanslag. Dat het echte soldaten waren kon men direct zien, want de man in de linkerflank had een soldatenbaret op van voor de oorlog. Of hij veel vijanden kon zien weet ik niet want die rode “floche” wiggelde altijd voor zijn ogen. De verdere kledij was een gewoon burgershemd en een zwarte broek. De man aan de andere kant trotseerde de warme septemberzon, gedoken in een oude kaki overjas. Ook de bestuurder droeg een legerbroek die veel te smal was voor een mens van zulk formaat. Het openstaand gedeelte had hij echter kundig weten aan te vullen door een lap bruine stof, zodat er geen schandalen konden van verteld worden. De dame naast hem gezeten was veel knapper, die had tenminste nog een jas met koperen knopen aan die echter veel te eng was. Met lintjes gestoken door de knoopsgaten en gespannen over de koperen leeuwenknopen hield ze het uniform dicht. De twee bovenste knopen ontbraken, zodat de diepuitgesneden bloes en het kleine shortje dat ze droeg het aanschijn gaven alsof ze onderaan helemaal niets aan had. Het gegiechel en het gefluit van de omstaande mannen schenen dat vrouwmens niet te deren. Eens uit de wagen gaf ze vlug instructies, welke door haar begeleiders snel werden uitgevoerd. Over de zennebrug waren ze gekomen, zonder door een wachter tegengehouden of ondervraagd te zijn. Daar had men in Leest nog niet aan gedacht. Vlug werd uitgemaakt wie als eerste de wacht op moest. Het lot viel op de jongste van de bende. Met een geweer waar geen kogels in konden, trok hij naar de brug om post te vatten. Vervelend was het niet want altijd was er wel iemand om mee te praten. Behalve na een uur of twee…Waar opeens die toeschouwers naar toe waren was een raadsel, maar voor hij zich daar rekenschap kon van geven kwamen er twee mannen met van die overbekende groengrijze uniformen uit de beemden gestapt. Even dacht hij eraan te gaan lopen, maar plicht was plicht. “Halt !” riep hij kordaat. De Duitsers die zich achter de dijk van de Zenne hadden verborgen tot ze zeker waren dat het front meer noordwaarts lag, kwamen nu naderbij. Ze keken even naar dat onbruikbare wapen, lachten eens naar elkaar en legden vrijwillig de handen in de hals, als teken van overgave. Toen waren de buren er plots weer. Ze namen het geweer over en toonden de jonge snaak hoe men een gevangene gevangen moest nemen. Met een paar duwen van de kolf van dat geweer in de rug en het gestadige gebrul van “armen omhoog !” werden die “Fritsen” naar het gemeentehuis geleid. Onze Toon, welke hun uiteindelijk gepakt had, liep er als een slungel achter. Dat stuk geweer heeft hij ook nooit meer gezien. Vooraan aan het gemeentehuis zijn de gevangenen afgetast en ondervraagd, daarna hebben ze eten gekregen en zijn met de auto van de weerstand naar Mechelen gebracht. Dat was de eerste rit. Die auto was nog niet terug of er waren alweer anderen van de witte brigade om “zwarten” aan te houden. Ook daar was men bij ons nog niet mee begonnen. Daar was zelfs niemand scheutig op. Maar wat gebeuren moest, moest maar gebeuren. Een paar vrijwilligers boden zich aan en de ommegang begon, zowel te Leest als ergens anders. Door vier of vijf zwaar bewapende mannen werden ze het huis uitgesleept. Al wie verdacht werd Duits gezind, zwart of Vlaming te zijn geweest gedurende de bezetting mocht eraan geloven. (“Bevrijding” Frans “Susse” Teughels in “De Band” van juli 1982)