Vervolg : Leestenaars in de Tweede Wereldoorlog. Frans Teughels met "De Vlucht".
Wijzigingen – Aanvullingen Kronieken van Leest.
Herinneringen aan W.O.-II
Vervolg : Frans “Susse” TEUGHELS.
De Vlucht
Nog diezelfde nacht zijn we vertrokken met ons ganse huisgezin behalve onze Arnold, die was bij de troep. Ons gammelle autootje was kroppens vol geladen met alles wat we maar konden meenemen. Boven op het dak waren de matrassen gebonden en de dekens, zelfs tussen de slijkweerders was alle ruimte benut. Ook op de motorkap hadden we van alles vastgesnoerd. Twee deuren konden nog open om in en uit te stappen, dat was alles. Zes personen kropen in de wagen, de oudsten en de jongsten, de rest moest het met de fiets maar doen, zo zouden we recht naar Frankrijk rijden was er afgesproken. We zijn gereden naar Kapelle-op-den-Bos, daar was het reeds één file van vluchtelingen in één karavaan, allemaal tot over de oren gepakt en gezakt. De hele stoet trok in de richting van de Vlaanders, het was een chaos van belang. Stapvoets ging die vlucht, mensen te voet, moeders en kinderen met een volbeladen fiets aan de hand, hondenkarren met en zonder honden reden er zelfs tussen, boerenwagens, auto’s, stoetwagens, alles wat maar op wielen stond, zelfs kruiwagens, één slenterende sliert van mensen om hun heil te zoeken in veiliger oorden.
Het eerste wat we hebben meegemaakt was een bombardement in Aalst. Daar vond ons vader de vlucht al onzinnig, maar van terugkeren was geen sprake meer, voort met de massa en mee in het gewoel. Zo zijn we dan die eerste dag tot in Zele geraakt, boven Dendermonde, amper 30 km van ons huis. De volgende dag weer verder, altijd maar aanschuiven, stoppen, nog een trapke verder, altijd maar door. Zo zijn we tien dagen op de dool geweest, hier wat gerust, daar weer moeten gaan lopen, bij sommige mensen goed onthaald, bij anderen geld moeten geven om in de stal te mogen slapen. In Frankrijk zelf zijn we gelukkig niet geraakt, daar waren de Duitsers ons al voor. Waarschijnlijk waren ze de oorlog van 1914-18 nog niet vergeten en hebben gewoonweg het Belgische leger ingesloten. Zo zaten we dan met ons allen en 3/4de van onze bevolking in de Vlaanderen, dat kleine hoekje van ons land. Iedere bom of granaat van de vijand maakte slachtoffers, een geluk voor ons dat, wijl onze regering reeds heldhaftig naar Engeland gevlucht was, onze koning bij ons is gebleven en gezien heeft dat de overmacht te sterk was en verder verzet alleen tot een bloedbad kon leiden en na achttien dagen maar heeft gekapituleerd, wijl Nederland er na 5 dagen het bijltje al had bij neergelegd.
Frankrijk dat zoveel groter was dan ons land heeft er amper 25 dagen over gedaan. Is het misschien toch waar dat de Belgen de dappersten aller Galliërs zijn ? In elk geval alle Belgen die in de Vlaanders zaten waren gelukkig door die overgave van Leopold. De Fransen waren er niet zo blij mee en die hadden gehoopt dat onze jongens het wel weer zouden gelapt hebben, daar hebben ze dan de Belgen uitgescholden en beschimpt voor verraders, een glas water wilden ze zelfs de Belgen niet meer geven.
Na de overgave zijn we dan op één dag weer naar huis gekeerd. Hadden we onderweg wel veel kapotgeschoten huizen en dorpen gezien, in Leest was ogenschijnlijk niet veel veranderd. Alle huizen stonden er nog. Wel hadden de Duitsers, na zich goed te hebben bezopen, verscheidene Leestenaars tegen de muur gezet met de handen boven het hoofd. De pastoor was daar ook bij, die stond op de derde plaats, wijl Viktor van Kolettes op de tweede plaats stond, en de pastoor, waarschijnlijk denkende dat de fuseliers gewoonlijk tot één, twee, drie telden en dan schoten, vroeg aan Viktor of hij niet van plaats wou verwisselen. Maar Viktor, die dat ook wel door had zei heel gewoon : “as as as as’t tege gaat zz z zijn we al al allemaal doeët meneer pastoeer” en bleef staan. Juist kwam er een Duits officier langs, had respect voor de wonden aan het hoofd van meester De Leers en heeft die schietpartij verboden. Zo zijn die mensen weer huiswaarts kunnen gaan, anders was de lijst van oorlogsslachtoffers misschien nog veel groter geweest.
Bij ons thuis was het een ware zwijnenstal. Alle ruiten waren stuk geslagen, de deuren van de slaapkamers opengebroken, alles, alles was vernield. De zaal, daar hadden soldaten in geslapen, lag helemaal vol stro en lege flessen die er lagen…
Na al het bier voor de kermis te hebben afgedronken hebben ze de wijnkelder van mijnheer Pastoor en meester Hellemans leeg gehaald en de hele boel daar maar laten liggen. Ons mannen zijn onmiddellijk met de opruiming begonnen, en ik ben vliegensvlug naar het bureauke van mijn grootvader gelopen waar ik het tennisspel dat ik van de Belgische soldaten gekregen had, had verstopt. Gelukkig het lag er nog onaangeroerd. Heb ik het vroeger aan ons vader niet durven tonen daar ik dacht dat het gestolen was, nu kon ik er vrij mee voor de pinnen komen en heb het bij andere spullen in de zaal gelegd voor mij was alles gered. Het opruimen van ons huis gebeurde in alle stilte. Geen mens die iets zei en als er dan gesproken werd was het over onze Nolle. Gelachen is er niet, ook waren er geen tranen, alleen gewoon werken in alle stilte.
De volgende morgen rond 10 uur komt er bij ons iemand binnen welke we voordien nooit gezien hadden. Die mens kwam nog van de vlucht, hij kwam de groeten brengen van onze Arnold die met een legerwagen volgeladen tot in Dendermonde was geraakt, daar die auto heeft moeten afgeven en krijgsgevangen is genomen. Vliegensvlug hebben onze Louis en onze Jules dan de fiets genomen en zijn naar Dendermonde gereden om te zoeken en voor informatie. De ganse dag zijn ze weggeweest en hebben natuurlijk niets gevonden. Ondertussen was onze Nolle reeds lang thuis, tussen Dendermonde en Willebroek is hij gaan lopen, heeft zich een overal aangeschaft en is verder te voet naar huis gekomen. ‘k Zie hem nog binnenkomen langs de voordeur. Ons moeder die de glazen stond te spoelen welke er ons nog overschoten, liet alles vallen en liep op onze Nolle toe, omhelste hem zoals ze het mij in geen jaren meer gedaan had. Tranen vielen uit haar ogen, gouden tranen, tranen van geluk. Ze vielen op de oude versleten zwart satijnen voorschoot en schitterden als diamanten, moeders geluk. Ook ons vader was erbij gekomen. Alle ogen fonkelden van de tranen. Ons vader, de onverwoestbare die altijd iets kon zeggen, zelfs bulderen tegen de gasten en ons mannen, ons vader kon er met moeite nog uitbrengen : “jonge, m’n jonge toch, God zij geloofd.” Zo had ik hem nog nooit gezien ! Maar ik had het aan mijn fles, ’s anderendaags naar de mis en te communie, zelfs ons vader is toen ter H. Tafel gegaan, dat deed hij anders maar eens in de maand als hij het niet vergeten was, en dat gebeurde nogal eens, vooral als er ’s avonds iets te doen was geweest, dan kon het nogal laat zijn en welke cafébaas zou dan ook zijn eigen bierke niet mogen.
Maar voor ons was de oorlog nu voorbij. Helaas zoveel geluk hebben anderen niet gekend Vier van onze jongens, 4 Leestenaars, 4 Vlamingen, 4 mensen die in de volle jeugd van het leven zijn niet weergekeerd : Albert Beullens, Albert Janssens, Emiel Van Winghe en Brusselmans. Gevallen op het veld van eer. Ook hun moeders hebben geweend, tranen van verdriet, bittere tranen, hete tranen welke ook vielen op de zwarte voorschoot, maar doordrongen tot in het hart en daar een diepe wonde hebben gebrand met het beeld van hun geliefde zoon, het beeld, het enige wat hun restte buiten de naam van hun geliefde die gebeiteld staat in de grijze, koude harde steen rechts naast de inkomdeur van de kerk. (Gepubliceerd in “De Band” van november 1978)
Vervolgt met : “De eerste dagen van de oorlog”.
Foto’s :
-Alles wat op wielen stond werd gebruikt tijdens de vlucht.
-De “Susse” tussen Marcel Gobien en Victor De Boeck.
-Pastoor Beuckelaers wilde van plaats ruilen.
-De dorpsplaats met centraal in beeld voor de kerk herberg “de Rooselaer” van de familie Teughels.