Inhoud blog
  • Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Kronieken van Leest
    bij Mechelen
    19-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1882 – Mechelsen Courant 30 juli 1882 : “Getal leerlingen in de scholen :

                                                   Katolieke school         Officiele school

                Zemst                         142                            60

                Leest                           163                            15

                Laer-Sempst               213                             9

                Hombeeck                  206                            45

     

    1882 -  14 december :

    “Wij Leopold II Koning der Belgen aan alle vertegenwoordigen en toekomende doen weten dat voor den ondergeteekenden Notaris gepasseert is de akte waarvan de inhoud volgt. Heden den Veertienden December agttien hondert tweeentagtig, ten twee en half ure nanoen.

    Wij Meester Sebrechts  Notaris residerende  te Willebroek hebben ons bevonden te Leest, in het Dorp ter Estaminet “De Groene Linde” alwaer ten verzoeke van Het Armenbestuur der gemeente Leest en van Het Bureel der Kerkmeesters van Sint Nicolaï-Kerk elk respectievelijk  van het zijne vertegenwoordigt als volgt :

    1.Het Armen Bestuur door de heren Joannes Ludovicus DE RUYSSCHER, Voorzitter, Ignatius Wagram Ludovicus WAUTERS, Antonius Josephus DIDDENS en Carolus VAN DE SANDE, leden, allen landbouwers te Leest gehuisvest.

    2. Het Bureel der Kerkmeesters vertegenwoordigt door de heren Joannes Victor SCHEERS, Voorzitter,Petrus Joannes SELLESLAGH, Secretaris en Josephus STEEMANS? Tresorier, allen landbouwers te Leest gehuisvest.

    Item ten bijwezen van den heer Henricus Livinus DE LAET, landbouwer Burgemeester der gemeente Leest, daar gehuisvest, handelend als lid van regtswege zoo van Armen Raad als van Kerkbureel zijner gemeente.

    Wij overgegaan zijn tot openbare Verpagting der goederen gelegen onder de gemeenten Leest, Hombeeck, Heffen, Kapellenopdenbosch, Thisselt en Mechelen in eenendertig artikels beschreven op het nagemeld goedgekeurd Cohier van Lasten en Voorwaarden, waarvan de vijftien eersten den eigendom zijn van den Armen, de artikels zestien tot en met vierentwintig van Kerk en van Armen onverbrekelijk elk voor de helft en de artikels vijfentwintig  tot en met eenendertig van de Kerk. (…)

    Wij hebben de goederen artikel per artikel opgeroepen en dezelve verhuurt aan de laatste en hoogste bieders, zoo als volgt , dewelke gesteld hebben de nagemelde solidaire borgen.

    Art. 1  : Mits veertig francs van Ludovicus JACOBS, landbouwer te Leest, die voor borg aanbiedt Florentinus CAMPION, landbouwer te Leest.

    Art. 2 : Mits achtendertig francs aan denzelven die zelve borg aanbiedt.

    Art. 3 : Mits vijfennegentig francs aan Guillielmus Franciscus CORTEBEECK, zoo voor zich als voor Jacobus DE WIT beiden landbouwers te Leest, elk voor de helft. Nogtans verklaren zij elkander ten voordele van het Weldadigheidsbureel, solidairlijk ieder voor het geheel te verbinden.

    Art. 4 : Mits vijfendertig francs aan Petrus Joannes VAN BOXEM, landbouwer te Leest, die voor borg aanbiedt Henri BERNAERTS, landbouwer te Leest.

    Art. 5 : Mits hondertvijfenzestig francs aan Guillielmus COOLS, landbouwer te Leest, die voor borg aanbiedt Josephe BEULLENS, landbouwer te Leest.

    Art. 6 : Mits zesendertig francs aan Joannes Franciscus VAN GYSEL, landbouwer te Leest die voor borg aanbiedt Joannes Baptista VAN GYSEL, landbouwer te Leest.

    Art. 7 : Mits honderd francs aan Seraphina COECKELBERGH, weduwe van Joannes Baptist VAN HOOF, landbouwster te Leest, die voor borg aanbiedt Joseph MOORTGAT, landbouwer te Leest.

    Art. 8 : Mits zestig francs aan Ludovicus VAN DER TAELEN, landbouwer te Leest, die voor borg aanbiedt Joannes MARNEF, landbouwer te Capellenopdenbosch.

    Art. 9 : Mits tweehonderttwintig francs aan Petrus FIERENS, die voor borg aanbiedt Franciscus MERTENS, beiden landbouwers te Leest.

    Art. 10 : Mits veertig francs aan Florentinus CAMPION, die voor borg aanbiedt Ludovicus JACOBS, beiden landbouwers te Leest.

    Art. 11 : Mits vijfentachtig francs aan Franciscus MERTENS, die voor borg aanbiedt Petrus FIERENS, beiden landbouwers te Leest.

    Art.12 : Mits zeventig francs aan Josephus JANSSENS, die voor borg aanbiedt Joannes Baptista SPRUYT, beiden landbouwers te Leest.

    Art. 13 : Mits honderttien francs te weten aan Ludovicus TROCH, landbouwer te Leest, die voor borg aanbiedt Carolina VERLINDEN, landbouwster te Leest, voor vijfenvijftig francs en aan Henricus DE WIN, landbouwer te Leest, voor vijfenvijftig francs die voor borg aanbiedt Joannes Franciscus DE WIN, landbouwer te Leest.

    Art. 14 : Mits vijfentachtig francs aan Ludovicus VAN DEN BOYNANTS, landbouwer te Hombeeck, die waarborg aanbiedt  Theodore TEUGHELS, landbouwer Hombeeck.

    Art. 15 : Mits veertig francs  aan Petrus Josephus VAN ROEY, maalder te Heffen, die waarborg aanbiedt Henricus BERNAERTS, landbouwer te Leest.

    Art. 16 : Mits zestig francs  aan Joannes Baptista MARNEF, landbouwer te capellenopdenbosch, die waarborg aanbiedt Ludovicus VAN DER TAELEN, landbouwer te Leest.

    Art. 17 : Lot zeventien : Mits hondertzeventig francs aan Petrus Joannes VAN HOOF, landbouwer te Leest, die voor borg aanbiedt Ludovicus NEEFS, landbouwer te Leest.

    Art. 18 : Mits veertig francs aan Joannes Baptista SPRUYT, landbouwer te Leest die voor borg aanbiedt Josephus JANSSENS, landbouwer te Leest.

    Art. 19 : Mits vijfentwintig francs aan Francisca Carolina VERLINDEN, landbouwster te Leest die voor borg aanbiedt Ludovicus TROCH, voormeld.

    Art. 20 : Mits veertig francs aan Christianus VAN DER ZYPEN , landbouwer te Thisselt, die waarborg aanbiedt Ludovicus HUYSMANS, landbouwer te Capellenopdenbosch.

    Art. 21 : Mits vierhonderdtwintig francs  aan Ludovicus HUYSMANS, landbouwer capelleopdenbosch, die voor borg aanbiedt Franciscus DONS, landbouwer te Thisselt.

    Art. 22 : Mits vijfenvijftig francs aan Joannes VERDICKT, landbouwer te Leest die voor borg aanbiedt Joannes Baptista POTUMS, schrijnwerker te Leest.

    Art. 23 : Mits zestig francs aan Joannes Franciscus DONS, landbouwer te Thisselt, die waarborg aanbiedt Ludovicus HUYSMANS, voormeld.

    Art. 24 : Er wordt geboden dertig francs door Ludovicus NEEFS, landbouwer te Leest, voor welken prijs de Verhuurders verklaren  niet toe te wijzen.

    Art. 25 : Mits vijfennegentig francs aan Joannes Baptista POTUMS, schrijnwerker te Leest, die voor berg aanbiedt Joannes VERDICKT, landbouwer te Leest.

    Art. 26 : Mits vijftig francs  aan Franciscus MERTENS, landbouwer te Leest die voor borg aanbiedt Petrus FIERENS, landbouwer te Leest.

    Art. 27 : Mits vijftig francs aan Henricus BERNAERTS, landbouwer te Leest, die voor borg aanbiedt Petrus Joannes VAN BOXOM, landbouwer te Leest.

    Art. 28 : Mits zeventig francs  aan Joannes Franciscus DE WIN, die voor borg aanbiedt  Henricus DE WIN, beiden landbouwers te Leest.

    Art. 29 : Mits vijftig francs aan Theodorus TEUGHELS,die voor borg aanbiedt Ludovicus VAN DEN BOYNANT, beiden landbouwers te Hombeek.

    Art. 30 : Mits zeventig francs aan Adelia CONCILE, weduwe van Carolus ABSILLIS, landbouwster te Leest, die voor borg aanbiedt Henri DE WIN, landb. te Leest.

    Art. 31 : Hier voor is geboden door Ludovicus NEEFS, landbouwer te Leest, vijftien francs, welk gebod is aanzien geworden als te gering.

    (…)

    Gedaan  en geparafeert , dato en plaats als boven, in de tegenwoordigheid  van Joannes Baptista BAUWENS, veldwachter en Joannes Franciscus SELLESLAGH, herbergier, beiden bejaard  te Leest wonende en gehuisvest als getuigen…

    Nvdr : alle betrokkenen tekenden behalve :

    Jacobus BEULLENS, Josephus MOORTGAT en Ludovicus JACOBS dewelken hebben verklaard niet te kunnen tekenen uit oorzaak van ongeleerdheid bij gebrek aan Onderwijs, maar die gesteld hebben een kruis.

    (…)

    Nvdr : de huur was voor 9 jaar en ging in op 1 januari 1883.

    19-02-2012 om 21:22 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    1882 – April : Brandstichtingen te Leest.

                “Op een twintigtal minuten afstand van het dorp van Leest, tegen den steenweg

                van Thisselt, ligt een groep van zes of zeven huizen. In den nacht van zaterdag op

                zondag werden de bewoners dezer huizen plotselings gewekt door noodkreten en

                door den hevigen schijn van den brand : de huizen van Mathias Verlinden en van

                Jan Fierens stonden in vlam en vuur. De geburen snelden ter hulp en op dit

                ogenblik bemerkte men dat het huis van den genaamden Cnops en dat van Van

                Loo aan het dak insgelijks aan het branden waren. Dit begin van brand heeft men

                spoedig kunnen blusschen, maar van de huizen van Fierens en Verlinden is niets

                overgebleven dan puinen. Nauwelijks heeft men het vee kunnen redden. Deze

                ramp moet zeker aan eene misdaad toegeschreven worden. Zondag namiddag was

                het parket van Mechelen reeds ter plaatse.

                Twee landlopers werden aangehouden ; doch zij bewezen dat zij den nacht te

                Thisselt hadden doorgebracht. In plaats van ze los te laten heeft de politie echter

                goed gevonden deze twee kerels naar Hoogstraten te zenden.

                Tot hiertoe is men nog op het spoor van den brandstichter niet. Verleden dijnsdag

                is het parket nog te Leest geweest om onderzoekingen te doen.

                (MC-23/4/1882)

     

    1882 – Dat jaar werd het gemeentehuis gebouwd.

     

    1882 – Mechelse Courant van 4 juni 1882 :

                “Te Leest heeft deze week eene gemeentekeus plaats gehad. Men weet dat de

                kiezing van 25 october verbroken was. De katholieke lijst heeft gezegepraald met

                eene schitterende meerderheid.

                Men kan er over oordelen door de volgende vergelijkingstafel :

                Kiezing van 25 october 1881

                De Laet 56 stemmen, De Maeyer 58 stemmen, Vandenhove 60 stemmen,

                Vloebergs 55 stemmen, Bernaerts vader 60 stemmen.

                Kiezing van 5 januari 1882

                De Laet 77 stemmen, De Maeyer 80 stemmen, Vandenhove 77 stemmen,

                Vloebergs 75 stemmen, Bernaerts zoon 81 stemmen.

                Eer aan de katholieken van Leest. Het zijn dappere strijders en de geuzen van

                Leest moogen voor goed hun hol terug inkruipen. De geuzenmolen draait daar

                niet.”

     

    1882 – Mechelsen Courant van 4 juni 1882 :

                “De moniteur van woensdag kondigt de wet af, betreffende de nieuwe

                rangschikking der gemeenten. Ziehier de tabel van het Arrondissement Mechelen:

                Leest : 2 schepenen en 9 raadsleden, idem voor Blaasveld en Hombeek.”

     

    19-02-2012 om 12:28 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    – Jan Theodoor Bogaert volgde Leopold de Meester op als burgemeester te Leest.

                Hij was van Niel, alwaar hij werd geboren op 8 december 1841 als zoon van

                Christian Bogaert en van Pauline De Pauw.

                In 1866 trouwde hij met Maria Louisa Wouters, de weduwe van burgemeester

                Mattheus Buelens.

                Na haar dood in 1875, hertrouwde hij met Marie Louise Loran uit Rijmenam.

                J. T. Bogaert overleed op 3 juli 1881.

     

    1879 – Petrus Jozef Hellemans opende te Leest een parochiale vrije school.

                Toen deze school later meisjesschool werd, ging hij als onderwijzer over naar

                de gemeentelijke jongensschool van meester Dumont.

                Petrus Jozef Hellemans was tevens koster op de parichie.

                Hij was te Ganshoren geboren op 27 maart 1838 en in 1864 te Schoten gehuwd

                met Stephanie Mannekens.    

                Petrus Jozef Hellemans was eerst onderwijzer te Kraainem waar vijf van

                zes kinderen geboren werden.

                Hij overleed te Leest op 19 november 1885. Zijn vrouw Stephanie Mannekens

                stierf 33 jaar later te Asten in Holland, midden in de oorlogstijd.

                (De kosters van Leest, De Band-november 1985)

                

     

    1880 – 30 juni : Benoeming, door de minister van onderwijs, van mevrouw Dumont –

                Matterne, als onderwijzeres vrouwelijk handwerk in de gemengde school van

                Leest. Mevrouw Dumont zou haar pensioen aanvragen in 1904 toen de

                meisjesschool een hulponderwijzeres bijkreeg en haar klas bijgevolg volledig

                leeg liep.

     

    1880 – Bevolking op 31 oktober 1880 : Blaasveld : 1171, Hombeek : 1792, Leest : 1378

                inwoners. (MC-8/10/1882)

     

    1881 – Livinus De Laet uit Hever, volgde burgemeester Bogaert op. Hij was te Hever

                geboren op 24 april 1819 en was er gehuwd in 1845 met Maria Theresia Geets.

                Ze kregen vijf kinderen :

                -Virginie, geboren in 1845.

                -Jan Antoon, geboren in 1849, overleed  op 20/11/1877 bij een ongeval waarbij

                hij een paar ruggewervels had gebroken.

                -Justine, geboren 1852. Ze was getrouwd met Mon Van Baelen uit Blaasveld en

                werd sindsdien te Leest “Madammeke Van Baelen” genoemd. Ze woonden eerst

                op Scheurcappruyn en achteraf in het huis van de kerk tussen het klooster en de

                zaal St.-Cecilia.

                -Jacobus, geboren 1855, overleed op achtjarige leeftijd.

                -Pauline, geboren 1858. Ze trouwde met Henri Evarist Van Bouckout uit Zemst

                die reeds tweemaal weduwnaar was van de gezusters Anna en Marie Katrien

                Ceulemans. “Madame Van Bouckout” woonde te Brussel waar ze een pelswinkel

                Openhield.

                Livinus De Laet overleed te Leest op 19 april 1894.

                Hij was de bouwer van het gemeentehuis (1882).

     

    1881 – Dat jaar overstroomde de Zenne te Hombeek. (MC-juli 1881)

     

    1881 – 6 februari : Begrafenis van Dr. Neeffs, gemeenteraadslid van Mechelen. Deze

                begrafenis had te Leest plaats. (MC)

     

    1881 – 13 maart : Johannes Jacobus Antonius Van Arendonk, overleden op 59-jarige

                leeftijd, beeldhouwer veelal van werk in kerken, (o.a. aan het monument van Mgr.

                Scheppers) werd begraven te Leest.

     

    1881 – 10 juli : “Verleden woensdag is er te Leest eene schuur afgebrand in gebruik bij

                pachter Beullens. Alles wat zij bevatte, zoo als hooi, strooi en landbouwgerief, is

                de prooi der vlammen geworden !

                De schade wordt gerekend op verscheidene duizenden franks.” (MC)

     

    19-02-2012 om 12:26 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    ANGELUS VAN DE VONDEL, landbouwer te Leest.

    V. : “Hebt ge bedregen geweest ?”

    A. : “Nooit, Mijnheer, door niemand”.

    V. : “Van wie huurt gij ?”

    A. : “Van M. Gillis en jufvrouw Baertmans.”

    V. : “Waar gaan uwe kinderen ?”

    A. : “Naar de katholieke school, omdat ik mijn brood win van de katholieken en dat ik weet dat hun dat aangenaam is ; zij zouden soms lastig kunnen geweest zijn was het anders gegaan. Ik heb dat gedaan uit vrees, maar toch uit mijne eigene consciencie, zonder dat mij ooit iemand heeft bedregen.”

     

    AELEWATERS, zoon, te Leest. Vrijwillige getuige.

    “Mijn vader heeft de sakramenten geweigerd gezien zoolang een kind van 12 jaar niet uit de gemeenteschool is gebleven. Dat deed hij tegen zijnen dank, nu blijft het kind te huis.”

     

    LOUISA VERTONGEN, landbouweres. Vrijwillige getuige.

    “De pastoor heeft mij de absolutie geweigerd omdat mijne kinderen naar de gemeenteschool gaan waar ze goed leeren en waar een goede meester is. Ik ben naar het bisdom gegaan verleden jaar dijnsdag voor vastenavond en daar met eenen

    onder-bisschop , of zoo, gesproken die mij gezegd heeft, gij moogt niet zonder sakramenten leven, de school is goed. Indien ze slecht wordt heeft hij gezegd dan moet gij beloven uwe kinderen er uit te trekken. Ik ben naar den pastoor dat gaan zeggen, en hij heeft gezegd dat hij de absolutie gaf voor eenen keer. Dan ben ik niet teruggegaan. Hij heeft gezegd dat hij naar onzen meester M. Vinquart van Huy zou schrijven en mijnen man zou opmaken en dat ik met mijne kinderen zou moeten vertrekken op mijnen rug.” (Langdurig gelach)

    V. : “Heeft uwe man u verlaten ?”

    A. : “Neen maar hij was fel opgestookt. Hij heeft mij zelf gezegd dat iemand hem opgehitst had maar hij zegde niet wie. De pastoor heeft mij ook een brood geweigerd, zonder de reden te zeggen.”

    V. : “Maar gij hebt ze toch goed kunnen verstaan ?”

    A. : “Ja, ja. De onderpastoor heeft ook de vrouw van Govaerts opgestookt haren man te verlaten liever als hare kinderen in de gemeenteschool te laten.”

     

    CATHARINA VAN LINDEN, vrijwillige getuige.

    “Mijn zoon is hulponderwijzer genoemd in 1879 de 15e april. Dan heeft de pastoor gezegd : nu zie ik dat het voor het geld is dat uwe andere kinderen in de gemeenteschool zijn. Als hij er te veel is heb ik geantwoord, moet de gemeente hem maar afzetten. Dat zullen ze niet doen heeft hij dan gezegd, er zijn 1400 onderwijzers te kort.

    Te Paschen heeft hij mij de absolutie geweigerd. Ik heb gezegd wat kan ik doen ?

    Hij heeft geantwoord er zijn meer katholieken als liberalen om u te helpen. Ja zeide ik, maar nu snijd mijn mes van twee kanten.” (Gelach)

    V. : “Waar gaan uwe kinderen ?”

    A. : “Nog naar de gemeenteschool.”

     

    EGIDIUS DIERCKX. Vrijwillige getuige.

    “Een mijner geburen, De Boeck, heeft mij gezegd dat zijne kinderen naar de vrije school gingen, omdat hij niets anders dierf doen, maar dat hij spijt had zijne kinderen niet bij Dumont te mogen zetten, dat ze in de andere school achteruitgingen.”

    De zitting wordt ten 7 ure geheven.  

     

    De zitting wordt ten 9 ¼ geopend.

    Verscheidene vrijwillige getuigen doen zich opschrijven. Bij het openen der zitting ontstaat er eene hevige opschudding. De heer Wauters, bestuurder der vrije katholieke school van St Rombauts te Mechelen, die zich als vrijwillige getuige komt aan te geven, wordt door den brigardier der gendarmen van de voorgehouden plaatsen weg gedreven, en eischt in naam der vrijheid dat de voorzitter die plaats gansch doet ontruimen. De heer De Vigne beveelt dat enkel de journalisten op die plaats mogen blijven.”

    Volgen nog diverse getuigenissen van mensen uit Tisselt, Heffen...

     

    In 1979 werd de gemengde parochieschool opgericht in de voorste lokalen van “Ter Coose” in de Kouter. Het eerste schoolhoofd, tegelijk koster, werd P. Jozef Hellemans. (°1838, + 1885)

     

    19-02-2012 om 12:22 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

                het ambt van hoofdonderwijzer der gemeenteschool zal warnemen.

                Ingevolge den wensch uitgedrukt door den Gemeenteraad, in zijne zitting van

                28 december 1916, zijn wij zoo vrij namens de Raad, U zijne en onze oprechte

                danken aan te bieden, voor Uwe zoo nauwgezette als eervolle waarneming van

                het ambt van Hoofdonderwijzer onzer gemeenteschool gedurende omtrent veertig

                jaren. Wij zeggen Eervol, en met rede, want de opvoeding der jeugd, was steeds

                uwe groote bezorgdheid, ook uwe school was altijd bij wedstrijden, op de eerste

                plaatsen.

                Nogmaals dank dus, en welverdiende rusttijd, gunnen wij U van harte, nog vele

                jaren.

                Namens het gemeentebestuur, ondertekend Vandenbossche en Burgemeester

                J. Bernaerts.”  

     

     

    1879 -                                  DE SCHOOLSTRIJD

     

    De eigenlijke schoolstrijd begon in ons land met de wet Van Humbeeck in 1879, die bepaalde dat elke gemeente een openbare lagere school moest hebben, waar het godsdienstonderricht alleen op uitdrukkelijk verzoek van de ouders, buiten de normale lesuren, door geestelijken mocht worden gegeven.

    Daarnaast kreeg de administratie het verbod onderwijzers aan te nemen die geen diploma van een officiële normaalschool konden voorleggen.

    Die wet had een voorgeschiedenis die opklom tot Willem I, die zich had voorgenomen het hele onderwijs te reorganiseren en te leiden.

    De liberalen gingen in 1815 met dit principe akkoord, maar bij hun unie met de katholieken in 1828 erkenden zij het recht op vrijheid van het confessionele onderwijs in ruil voor de belofte van persvrijheid.

    Artikel 17 van de Belgische grondwet luidde daarom in 1831 : “Het onderwijs  is vrij.

    ...Het openbaar onderwijs, gegeven op kosten van de staat,wordt geregeld bij de wet”.

    In beginsel waren er dus twee grondwettelijk evenwaardige schoolnetten in België : een openbaar en een confessioneel, of anders uitgedrukt : een neutraal staatsonderwijs en een vrij katholiek onderwijs.

    Het liberale congres van 1846 eiste echter voorrang voor het staatsonderwijs om alle kinderen tot goede staatsburgers op te leiden.

    Na de electorale overwinning van de liberalen in 1878 werd de wet Van Humbeeck aanvaard. Die wet leidde tot het uitbreken van de schoolstrijd (1979-1884), die door de katholieken in alle hevigheid tegen ‘de scholen zonder God’ gevoerd werd.

    In een groot aantal gemeenten werden toen katholieke scholen opgericht (in 2000 gemeenten op de 2500) en in de confessionele gemeentescholen steeg de schoolbevolking van 13% (1878) tot 63% (1880) van de schoolgaande jeugd.

    De schoolstrijd zou de katholieke partij in 1884 een grote verkiezingsoverwinning opleveren.

    Na 1884 ging de strijd van de zijde der liberalen voort : tegen de sluiting van 1000 openbare gemeentescholen, tegen de broodroof van duizenden door de staat gediplomeerde leerkrachten en tegen een verregaande subsidiëring van het vrij onderwijs, tot in 1919 met instemming van alle politieke partijen een wet de gelijke subsidiëring bezegelde.

    Deze vrede zou bewaard blijven tot begin van de jaren vijftig.

    Naar aanleiding van die tweede schoolstrijd (1954-1958) richtten de Belgische bisschoppen “School en Gezin” op. Ook Leestenaars engageerden zich om (vanaf maart 1956) met een (meestal maandelijkse) bijdrage het katholiek onderwijs in stand te houden.

    (Kroniek van België, Standaard Uitgeverij en Nederlandse Larousse)

     

    In het Parochie-Archief van Leest ligt een verslag van het “Nauwkeurig verslag der zittingen gehouden door de Officieele Schoolinkwisiteurs te Mechelen”.(Betreft een brochuurtje uitgegeven door de vrije katholieke scholen van Mechelen)

    Zaterdag 9 en maandag 11 april 1881 – Ondervraging van Gemeenteonderwijzer Dumont :

    DUMONT. Gemeenteonderwijzer te Leest.

    “Ik ben in dienst sedert oktober 1878.

    In juni 1879 heeft de Pastoor Van der Cruysse, mij den post van koster, organist en onderwijzer der klerikale school aangeboden. Ik heb geweigerd. Hij sprak eerst van 1900 fr. voor alles te samen ; later van 1800 fr.” (Getuige beziet een papier dat hij in de hand heeft).

    V. : “Gij moogt geene nota’s gebruiken”.

    A. : “Het zijn maar de en-tête;...” (gelach)

    “Moortgat, een voorbeeldig man, is door den Pastoor als organist afgezet geweest. De klerikale school is bestuurd door eenen zekeren Hellemans, gediplomeerde onderwijzer, die tevens koster en organist is, en door Fr. Moons, oud 17 jaren, zoon van een gemeenteraadslid. Zij telt 170 leerlingen, 18 à 20 onder de 6 jaar.

    Hellemans heeft mij zelf gezegd een inkomen van omtrent 2400 frs. te hebben. De moniteur Polspoel heeft 8 à 9 stuivers (72 centiemen) daags.

    De arme kinderen der klerikale school ontvangen schoolbehoeftens en kosteloos onderwijs. De overigen betalen naar vermogen 40, 50 of 60 centiemen per maand.

    Kinderen die vroeger 60 centiemen betaalden, gaan nu kosteloos naar de klerikale school, bij voorbeeld de kinderen De Vleeschouwer.

    Vroeger telde de gemeenteschool 180 leerlingen. In oktober 1879 waren er slechts 9, dit getal is langzamerhand aangegroeid tot 28.

    Ik wijt de ontvolking toe aan de handelwijze der geestelijkheid, bijzonder van den Pastoor. Hij heeft het burgerlijk onderwijs als gevaarlijk voor zeden en geloof, ja als verderfelijk afgeschilderd. In de gemeentescholen zegde hij, zullen veel onnodige zaken geleerd worden, die de kinderen niet moeten kennen, bij voorbeeld de namen van stroomen en rivieren in andere landen; in onze scholen zullen zij leeren lezen en schrijven, en al wat noodig is.

    Om mijn gezag te ontnemen, vergeleek hij de onderwijzers aan schijnheiligen, schismatieken, ja, aan eene landpest die door elkeen met de grootste zorg moet gevlucht worden. Eenige personen hebben dien raad gevolgd, onder anderen Vleminckx gemeente raadslid, die eens aan den burgemeester aanraadde, in eene herberg, het gezelschap van den onderwijzer te vluchten.

    Een ander middel was, dat de katechismus, die vroeger in de kerk gegeven wierd van october 1879 tot in maart 1880 in de klerikale school gegeven wierd.

    Kinderen, die in de gemeentescholen gingen, wierden daar geweigerd. Nu wordt de katechismus weer in de kerk gegeven, maar de kinderen der gemeenteschool worden zelden ondervraagd. Een kind Govaerts, is nooit ondervraagd geweest en het is daarom dat het de school heeft verlaten.

    Twee kinderen der gemeenteschool die dit jaar hunne eerste Communie moesten doen, worden waarschijnlijk uit misachting de laatste gezet.

    Een ander middel is het weigeren der Sacramenten. De pastoor had mij zelf gezegd dat de kinderen hunne eerste Communie niet zouden mogen doen, maar dit is bij de bedreiging gebleven.

    Aan mijne vrouw wierden de sacramenten geweigerd om dat ze het naaiwerk onderwees, aan Joseph Aelewaters, ziek zijnde, wierden de sakramenten zoo lang geweigerd, tot dat een kind waar hij voogd van was naar de katholieke school ging.

    Aan Pateet J.B. die in 1879 wilde trouwen heeft de pastoor de sakramenten toegediend op voorwaarde dat een bestedeling, en zijn knecht uit de avondschool zouden wegblijven.

    De pastoor heeft brood geweigerd in eene uitdeeling van brood, aan eenen stokouden grijsaard, Vertongen, waarvan de klein kinderen naar de gemeenteschool gingen. Later heeft hij zulks ook aan de dochter van Vertongen, vrouw Roelands geweigerd.

    De eigendommen van Leest behooren voor de helft aan groote klerikale eigenaars. Ik ken geen feiten van drukking tenzij door tusschenkomst van den pastoor , bij voorbeeld Alf. Cooseman heeft eenen bestedeling uit de gemeenteschool moeten wegnemen, en Franciscus De Laet ook. Zulk is ook aan den burgemeester Bogaerd door den baron d’Overschie of zijn rentmeester voor het kind van Bogaerd gevraagd.

    Er is eene uitdeeling van brood gebeurd met de inhuldiging der klerikale school. Drij pachters der gemeente hebben daaraan geen deel mogen nemen omdat zij niet gegeven hadden en geen vlag uitgesteken.

    De zoon van den veldwachter Bouwens, schoenmaker, mag voor de geestelijkheid niet meer werken omdat zijne broerkens naar de gemeenteschool komen.

    De genaamde Fierens heeft mij zelf gezegd dat hij verplicht wasdoor juffer Van den Bosch van Schaerbeek zijne kinderen uit de gemeenteschool weg te nemen.

    Een zekere Maes die 4 kinderen heeft, moest 300 fr. Hebben. Hij heeft ze van den pastoor gekregen op voorwaarde dat hij zijne kinderen in de klerikale school zette.

    Geerts heeft zijne kinderen in september 1880 uit de gemeenteschool moeten wegnemen, onder bedreiging van de hulp welke de vrouw Geerts van hare zuster, meid bij den deken van Laeken, kreeg, te zien weigeren.

    De onderpastoor heeft aan mijne vrouw gevraagd het handwerk niet meer te onderwijzen, en mij te vragen den katechismus niet meer te doen, zeggende dat indien ik dat weigerde, het een bewijs was dat ik haar weinig achtte of beminde.” (Gerucht buiten de zaal.) (Parochie-Archief nr.80)

    19-02-2012 om 12:18 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    1878 – In oktober 1878 werd Jan Dumont onderwijzer te Leest. Hij was afkomstig van

                Orsmaal-Gussenhoven en gehuwd met Anne Jepherina Matterne. Voordien was

                hij onderwijzer te Zemst-Laar.

                Hij woonde in het schoolhuis en had drie kinderen : Stefanie, Albert en Raymond.

                Evenals hun vader gingen ze allen in ’t onderwijs.

                Voor meester Dumont was De Keersmaeker hier onderwijzer, door de gemeente

                betaald. Erg lucratief was de job van onderwijzer in die tijd niet : “la misère en

                redingote”, zo werden ze toen bestempeld. Ze droegen zoals de burgemeester en

                de dokter een lange jas (redingote).

                Het begin van zijn carriëre te Leest werd gekenmerkt door de schoolstrijd.

     

                Mijn grootvader Jan-Baptist Mees was een oud-leerling van meester Dumont.

                Hij vertelde in 1976 :

                “...ik was een deugniet toen ik klein was, leren zat er voor mij niet in, maar

                kattenkwaad uitsteken, in ’t school en daarbuiten des te meer. Aan de appelen

                gaan zitten in de pastorij en vechten met Fons Hellemans en de andere jongens...

                Ik heb daar dikwijls slaag voor gekregen van mijn vader en meestal terecht, maar

                die keer van meester Dumont, dat vergeet ik nooit. Ik had weer iets misdaan, ik

                weet niet meer wat en ‘k moest bij meester Dumont komen. Ik had toen juist een

                nieuw floeren pak gekregen van mijn vader. Meester Dumont zou er dus geen stof

                uitkrijgen, maar de slagen die ik toen gekregen heb !

                Gelukkig brak zijne regel na een twintigtal keren.

                De linten in mijn kostuum stonden er maanden daarna nog in. Ja, meester

                Dumont, dat was ne krak, die sloeg voor “ ’t hemmen”...

                Ik herinner mij ook nog dat hij eens met zijn been in het klokkenzeel verstrengeld

                geraakte en mee omhoog getrokken werd met zijn hoofd omlaag.

                Hij had zijne voet gebroken. De weken daarop kwam hij naar school met de hulp

                van een stoel. Zijn ene been steunde de grond, zijn andere lag geplooid op die

                stoel, dewelke hij met zijn handen telkens verplaatste, een koddig gezicht was dat

                toen...”

                Passage uit “Zo de ouden zongen...” van J.A.Huysmans in De Band van maart

                1980 :

                “...voor de heren hadden wij in ons buffet enkele speciale glazen met een oorken

                aan, van vorm zoals meisjes, met ingebonden lenden, op hoge schoenhakken : dus

                niet aanvaardbaar voor gewone mensen, den Burgemeester Bernaerts

                aangeboden, met gehalveerde moed, omdat diens aanwezig ontzag, de

                drinkebroers hun dorst plots milderde ; aan Mijnheer Moyson, met wat waakzaam

                nazicht, want die was nogal vergeetachtig in betalen, aan Mijnheer Dumont,

                meester Dumont, door mij met wat leedvermaak, omdat ik die man met de

                koterhaak, groter dan hijzelf, nooit naar zijn soms vierkante kin zou hoeven op te

                kijken. Ik werd eerder naar het Mechels College gestuurd.

                Ik vond hem niet lief om volgende reden : in 1914, na de thuiskomst van de vlucht,

                had ik in de beemden bij de bommentrechters rond ons beschoten dorp, een

                houten bak vol oorlogstuig vergaard, waaronder koperen bombuskens, geuten

                hulsels met koperen sierbanden aan, koperen mitrailleurs hulzen en kogels en

                loden bollen.

                Op zekeren dag staat Madammeke Dumont voor haar deur en ze roept me :

                “Bertje,” zegt ze, “onze meester weet van de kinderen dat ge zo’n schoon

                bommenpotten hebt, hij zou die eens graag bekijken.”

                Ja, en ik er met mijn buit naartoe.

                Aan Madammeke heb ik die eens durven terugvragen, en die zei : “Ik zal het

                aan den meester zeggen”.

                En het bleef daarbij...”

     

                In het februarinummer van “De Band” in 1955 schreef Frans Moyson :

                “Van meester Dumont kregen we een solied onderwijs dat een stevige grondslag

                was voor onze latere studies.

                We hadden veel respect voor hem, maar ook veel schrik van zijn “koterhaak” die

                in de winter moest dienen om de stoof te koteren en het vuur aan te wakkeren...

                Die koterhaak was een tuig om ontzag voor te hebben, want hij was zo groot als

                meester Dumont zelf, en hij moest niet alleen dienen om het vuur aan te wakkeren,

                maar soms ook om diegenen die niet horen wilden, te doen voelen dat de meester

                het meende.

                Meester Dumont had ook biekens en het was voor ons een buitenkansje als de

                biekens aan ’t zwermen waren : terwijl hij de zwerm ging vangen, mochten wij op

                de speelplaats gaan spelen.

                Ik herinner me ook nog dat we op een zomerse voormiddag gedurende de klas

                opgeschrikt werden door een hevig geronk. Het was een vliegmachien.

                We mochten van meester Dumont naar buiten gaan om ons eerste vliegmachien te

                zien...”

     

                En in augustus 1957 haalde Stephanie Dumont, de dochter van de meester, in De

                Band, herinneringen op aan haar vader.Ze was toen 79.

                “Vader was onderwijzer te Leest van november 1878 tot einde schooljaar 1917.

                Mijn ouders gingen dan naar Evere wonen bij mijn broer Albert, die aldaar

                bestuurder was van School nr. 3, Leuvense steenweg. Daar stierf moeder in 1923

                en vader in 1931.

                Ik was 37 jaar in het onderwijs, waarvan de 23 laatste jaren in Anderlecht, waar

                ook mijn jongste broer, Raymond, onderwees.

                Zo lang onze ouders in Leest waren, gingen wij natuurlijk zo dikwijls mogelijk

                ‘naar huis’.

                In 1945 ging ik mij standvastig in Orsmaal vestigen. In 1946 ging Albert met

                pensioen en kwam samen met zijn vrouw bij mij wonen. Ons gelukkig samenzijn

                duurde niet lang : Albert werd ons ontnomen in 1947.

                In juli 1956 stierf Raymond in Anderlecht. Ik woon nu alleen maar heb hier nog

                een twintigtal kozijns en nichten. De zoon van mijn vader’s broer is hier

                burgemeester.

                Van 1911 tot 1915 was ik onderwijzeres te Overhespen en ik woonde er bij mijn

                oom en tante.

                In 1914, op 15 augustus, kwamen mijn twee broers mij halen en brachten mij

                naar Leest bij onze ouders. Mijn broers keerden weer naar hun scholen.

                Op 20 augustus vluchtte ik naar Boom met mijn ouders.

                Na drie weken kwamen wij terug per camion naar Leest, waar al de deuren open

                stonden. Op een morgen rond 4 uur bracht een Duits soldaat de 2 jongste

                kinderen Albert en Jan, van Beullens uit de Biest, bij ons. Die waren alleen thuis

                achtergebleven als hun ouders en de overige kinderen werden verjaagd.

                Als alles kalm werd rond hun huis, hebben ze allerlei op hun kruiwagen geladen

                en kwamen ze naar ’t dorp, op zoek naar tante Trien en vandaar zijn ze bij ons

                aangeland.

                Ja, die kruiwagen : daarop stond een mand en daarin een brood, een zij spek, een

                kom vet, een broodmes, een pot voor water, een doos met knoppen en garen, een

                naald stak aan de kraag van hun jaske.

                Ik vroeg : “Wie heeft dat alles voor u gereed gemaakt ?” – “Ik”, zei de kleinste,

                (Albert, nog geen vijf jaar!) “maar het spek heeft onze Jan uit het vleesvat

                genomen, want ik kon er niet aan, ik ben nog te kleintjes”.

                “En die naald ?”

                “Die steekt daar om ze niet te verliezen, want als er nu een knop van mijn broek

                ging, moest ik er hem toch aanzetten hé.”

                De eerste Leestenaar die we na 14 dagen weer zagen, was Louis Van den Brande.

                Die vertelde ons hoe alle mensen op zoek waren naar hun koeien en andere

                beesten. Vader deed aan Beullens zeggen dat zijn zoontjes bij ons waren. Vader

                Beullens is al lopende bij ons aangekomen en dan hebben wij een scène gezien

                tussen de kinderen en hun vader en we hebben allen samen tranen van geluk

                gestort. Ik geloof dat dit een der schoonste herinneringen van mijn ouders aan

                Leest geweest is.

                Ik kwam eens in Leest terug op de begrafenis van Juffrouw Mathilde Hellemans

                en  verbleef later eens enkele dagen bij meester Meyers.

               Mijn eerste meester in de school van papa was Alfons Polspoel, die graag

                fungeerde als moniteur.

                Later kende ik de meesters  Hellemans,  Constant Teughels,  Alex Van den

                Bossche, De Win en Constant Moons, de opvolger  van mijn vader. “

                (In 1957 verbleef Stephanie Dumont op de Grote Stweg 74 te

                 Orsmaal-Gussenhoven)  

     

                Na 38 jaar dienst ging meester Dumont met pensioen op 28 december 1916.

                Hij vestigde zich met zijn gezin te Evere bij zijn zoon Albert die daar schoolhoofd

                was  en hij zou daar  op 2 februari 1931 overlijden.

                Op 27 januari 1917 ontving hij van het gemeentebestuur van Leest volgende

                dankbetuiging :

                “..bij deze doen wij Uld kennen dat Mr. Moons, met den 1 februari eerstkomende

    Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1878 – 13 november : “REGLEMENT VAN POLICIE DER GEMEENTE LEEST, alsoo

                gedaan en vastgesteld door den gemeenteraad van Leest, in zitting van 13

                november 1878 :

                Artikel 1 – De openbare plaatsen, alwaer men drank verkoopt zullen van den 1

                november tot den 31 meert alle dagen worden gesloten ten 9 ure ’s avonds, en ten

                10 ure van den 1 ste april tot den 31ste october.

                Artikel 2 – Telken dage zal de klok een kwart uurs voor degene hiervoren bepaald

                worden geluid, ten einde een ieder van die sluiting te verwittigen.

                Echter zal de burgemeester in geval van feesten, openbare verlustigingen of in

                buitengewone omstandigheden dit uur mogen verschuiven, of zelfs bevelen dat de

                aftochtsklok niet geluid worde.”

     

                Hst.IV – Algemeene gezondheid, zuiverheid der straten, voorzorgen ter

                voorkoming van besmettelijke ziekten, verkoop van drogerijen.-

                ...

                Artikel 30 – Het is verboden op de straat iets te werpen of neder te leggen dat

                stinkende uitwasemingen zou kunnen veroorzaken of luchtgezondheid benadeelen,

                behalve het mest en het vet voor den landbouw bestemd, hetwelk denzelfden dat

                moet vervoerd worden.

                Artikel 31 - ...

                Artikel 32 – Alle uitverkoopers van drank, in volbouwde straten wonende, zijn

                gehouden pissijnen te maken, in dier voege dat de waters niet afloopen op den

                openbaren weg. Die pissijnen zullen bijtijds worden gezuiverd om geenen stank

                te veroorzaken.

                Artikel 33 – Het is verboden binnenshuis konijnen op te voeden...

                Artikel 36 – De karren met drekachtige stoffen geladen, behalve degenen bestemd

                om onmiddellijk op het land te worden vervoerd, mogen bij dag niet blijven staan

                op de straten...

     

                Hst. V – Openbare Veiligheid.

                Artikel 57 – Het is verboden, steenen, sneeuwballen of andere stoffen op peerden

                te werpen, dezelve door aflossen van geschut of onbetamelijk kletsen met de

                zweep te verschrikken. Het spel met reepen of vliegers, in openbare straten of

                wegen, is stellig verboden.

     

                Hst.VII – Verscheidene bepalingen.

                Artikel 81 – Het is verboden zich naakt te baden ; en zelfs met kleedsel is dit

                verboden , in de nabijheid van woningen of van openbare wegen.

                Artikel 83 – Het is aan verminkte of aan gebrekkelijke personen verboden in

                straten of wegen hunne gebreken of wonden te toonen om het medelijden der

                voorbijgangers te verwekken...

     

                Alsoo gedaan en vastgesteld in uitvoering van artikel 78 der gemeentewet van

                30 Meert 1936, door den gemeenteraad van Leest, in zitting van 13 november

                1878. De Secretaris Sebrechts, de Burgemeester Leopold de Meester.”

     

    Bij dit reglement vonden we een lijst met de hebergen van Leest, gedateerd op 31 december 1878 :

     

    Straat                          Benaming                               Herbergier

    1. Mechelbaan          In ’t Brughuis                         Van Moer Jan Frans

    2. Dorp                       Bellevue                                 Van den Heuvel Th.

    3. Dorp                       In Thisselt                               Vermeeren Frans

    4. Dorp                       In den Rozelaer                      Verlinden Antoon

    5. Dorp                       Estaminet                               Wwe. Teughels J.B.

    6. Dorp                       In de Kroon                             Fierens Jacobus

    7. Dorp                       In Sint Sebastiaen                   De Vleeshouwer J.

    8. Dorp                       In de Groene Linde                Wwe. Van Hoof J.B.

    9. Dorp                       In den Sleutel                         Huysmans J.B.

    10. Dorp                     In de Zwaan                           Wwe. Baerts Corn.

    11. Dorp                     Estaminet                               Diddens Josephus

    12. Dorp                     In Roomen                              Symons Petrus

    13. Dorp                     Het Keizershof                        Patteet Frans

    14. Dorp                     In den Nieuwen Buiten          Huysmans Jacobus

    15. Koeistraat             In de Wandeling                     Kerremans Joannes

    16. Koeistraat             In de Kantin                            Ravyts Carolus

    17. Tinneschuurstr     Herberg                                  Absillis Joannes

    18. Thisseltbaan         Op het Bergsken                    De Ruysscher Aug.

    19. Thisseltbaan         In de Groene Weide               De Greef Carolus

    20. Thisseltbaan         In de Passant                          Van Kerckhoven J.

    21. Thisseltbaan         Het Nieuwhuys                       Huysmans Guill.

    22. Thisseltbaan         A la Station                             Steenmans Petrus J.

    23. Thisseltbaan         In de Wijngaert                      De Muyer Jan Frans

    24. Thisseltbaan         In Frascati                              Van den Brande Frans

    25. Thisseltbaan         In het Hoefijzer                      Van Looy Melchior

    26. Thisseltbaan         Het huis ten Halven               Wwe. Van Win

    27. Capellestraat        Herberg                                  Van den Brande Petrus

    28. Kleinheide            De Vlasbloem                         Geerts Antoon

    29. Kleinheide            In de Warande                        Maes Joannes

    30. Kleinheide            In de Koeisteert                      Geerts Frans A.

    31. Kleinheide            In den Nachtegaal                  Geerts Victor

    32. Capellebaan         In den Boomgaert                  Meysmans Joannes

    33. Alemstraat            In den Boer                            Van den Heuvel Ph.

    34. Alemstraat            In Roomen                              Schaerlaken Egid.

    35. Alemstraat            Jagersrust                               Spoelders Joannes

     

    Een lijst van 1887 vermeldt 47 en één van 1895 vermeldt 52 herbergen.

    In 1930 waren er 30 herbergiers in de gemeente.

    19-02-2012 om 12:13 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1867 – Petrus De Maeyer werd burgemeester van Leest. 

                Hij was te Leest geboren op 14 december 1809 en overleed te Mechelen op 12

                Februari 1891.

                Petrus De Maeyer was gehuwd met Monica De Blezer.

                Zij was geboren te Puurs op 2 augustus 1807 en overleed te Leest op 31 december

                1861.

     

    1867 – “Het is nu reeds voor den vierden maal, beminde christenen, dat de cholera ons

                komt bezoeken : in 1832, in 1849, 1859 en nu in het ongelukkige jaar 1867.

                Die onzichtbare vijand klopt aan onze deur, treedt in onzen woningen binnen, zet

                zich neder bij onze slaapsteden, en hoopt slachtoffer opslachtoffer...”

                (Sermoenen van pastoor Joris – Parochie-Archief 57 Leest)

     

    1867 – 2 mei : De gemeente opende een avondschool voor volwassenen. (DB-mei 1958)

     

    1868 – 12 februari : Stichting van de maatschappij “van den Heiligen Vincentius a Paulo,

                den schamelenden armen bedeelende.”  

     

    1869 – “Aen Hunne Majesteiten den Koning en de Koningin der Belgen.

                Sire, Mevrouw,

                Het is dan waar dat de onverzoenbare dood het duurbaar kind aan Uwe

                teederheid komt te ontrukken en dat alle Uwe pogingen, alle uwe zorgen, dien

                wreeden slag niet hebben kunnen verwijderen.

                Dit onmeetbaar ongeluk welke het Vaderland van zijnen Erfprins berooft, in

                wiens toekomst wij allen onze hoop stelden, heeft ons, evenals de gansche

                Belgische familie smartelijk getroffen. Mochte het diepe medegevoel, ons door dit

                treurige verlies ingeboezemd, Uw lijden enigszins verzachten, mochte de

                betuiging onzer onwrikbare verkleefdheid eenige leniging aen Uwe smarten

                toebrengen, dit ware de vervulling van onzen vurigsten wensch in deze droeve

                omstandigheid”.

                (Motie van de Leestse gemeenteraad – 30 januari 1869)

     

    1871 – Leopold de Meester nam de burgemeestersjerp over van Petrus De Maeyer.

                Leopold was een zoon van Pieter Jan de Meester (eveneens burgemeester te Leest

                en te Hombeek) en van Catharina Geelhand de Merxem.

                Hij werd geboren in 1825 en huwde met Anna Rachel de Coussemaeker.

                Leopold de Meester was eeerst schepen te Hombeek (1856), daarna burgemeester

                te Leest en nadien provincieraadslid van Antwerpen.

                Hij woonde op een kasteeltje op de weg naar Hombeek.

                Het was zijn zoon Henry de Meester de Ravenstein die het Hof ter Haelen

                verkocht aan Emiel Verschueren. Henry werd later burgemeester te Zandhoven.

                Leopold de Meester overleed in 1885.

                Hij was ook de grootvader van de laatste burgemeester van Hombeek.

     

    1872 – 10 november : Die dag overleed te Leest Edmondus De Smedt, geboren te

                Hombeek op 4/6/1837, landbouwer en wonende te Hombeek. Hij was gehuwd

                met Anna Gertrudis De Smet en zoon van Joannes Baptist en Maria Anna De

                Roy.

                Hij werd op 10 november om 19u38 gevonden op de spoorlijn

                St-Niklaas-Mechelen tussen de barelen 3 en 4.

                (Burgerlijke Stand Leest, overlijdens 1872, akte 37)

     

    1873 – Jan Baptist Bauwens werd benoemd tot veldwachter.

                “Bij beraming van den12 april 1900, heeft de gemeenteraad van Leest aanvraag

                gedaan tot het bekomen der Medalie van 1e Klas voor den heer Jan Baptist

                Bauwens, alsdan veldwachter te Leest, voor dezes goede diensten van meer dan

                35 jaar veldwachter, en tot heden is er geen gevolg aan gegeven.

                Aangezien d’heer Bauwens, alsnu op pensioen gesteld is, zoo nemen wij de

                vrijheid door deze, onze vroeger gedane vraag te herinneren...”

                (Brief van het gemeentebestuur tot de arrondissementskommissaris van

                Mechelen, gedateerd 21 november 1901)

     

    1875 – 5 mei : Gemeentesecretaris Sebrechts kwam in dienst. Hij verving de overleden

                Fremie. (DB-mei 1958)

     

    1876 – Stand der bevolking genoteerd op 31 december 1876 :

                Blaasveld : 1078, Breendonk : 1828, Heindonk : 581, Hombeek : 1799, LEEST :

                1410, Tisselt : 1830, Willebroek : 5125.

                (’t Vaartland nr.3 – 1977)

     

    1877 – “Het proces-verbaal der verpachting van het gras, groeiende langsheen  de wegen

                van de gemeente, leert ons dat de opbrengst ervan 168,50 fr en de onkosten

                16,55 fr bedroegen.

     

    1877 – A. Luytgaerens uit Mechelen werd veearts van het district dat bestond uit de

                gemeenten Blaasveld, Heffen, Heindonk, Hombeek, Leest, Mechelen en

                Willebroek.

     

    1877 – In de provincieraad van 3 augustus werd de provinciale bouwmeester Blomme

                belast met de plans en bestekken voor het bouwen van een meisjesschool te Leest.

                In dezelfde raad werd A. De Meester gemachtigd om op zijn eigendom te  Leest,

                de  Bosbeek te verleggen.

     

    1877 - In de provincieraad van 21 november kreeg de gemeente Leest een toelage van

                tweederde van 2341,89 fr, dit als aandeel voor het leggen van de steenweg van

                Tisselt naar Oxdonk.

                (’t Vaartland nr.3 – 1977)

     

    1877 – Op 21 november dat jaar kreeg de gemeente Leest toelating van de Provincieraad

                voor een buitengewoon krediet van 40 fr ten titel van loon aan de

                lantaarn-ontsteker.

     

    1877 – Op 3 december 1877 stemde de provincieraad een buitengewoon krediet van 65 fr

                ten titel van vergoeding aan de heer De Keersmaecker, voor het vervaardigen van

                de nieuwe bevolkingsregisters, alsmede 575 fr als drukkosten der

                opstellingsbulletins.

    19-02-2012 om 12:10 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1866 – “Les chaussées de Hombeeck à Leest et de Heyst-op-den-Bergh à Hulshout

                sont achevées.”

                (Rapport Général – Arrondissement de Malines pour l’ année 1866)

                Het toponiem Kouter vonden heel vroeg terug :

                1366 : “...in Leest supra locum dictum Coutere.” (LGM)

                1391 : “..Comansbloc sit in Leest supra Coutere…” (GM)

                1399 : “Johannes Massijs ...juxta Couterstrate...” (GM)

                1421 : “..in Leest supra locum dictam Coutere..” (GM)

                1431 : “...ad molendium Walteri de Voisdonc sitam...” (GM) enz.

                Op de gemeenteraad van 6 mei 1935 kwam de “Lijnrichting van de Kouter”

                aan de orde :

                “...gezien deze weg een der schoonste is van gansch de gemeente. Gezien het

                veel verkeer dat er op dezen weg plaats heeft, daar hij de rechtstreeksche

                verbinding is met Hombeek Statie en ook met Mechelen, besluit :

                Een lijnrichtingsplan zal opgemaakt worden voor gezegden Kouterweg, van in

                het Dorp tot aan de grens van Leest (weg nr.21 plus gedeelte van weg nr.2).

                Het College zal het plan laten opmaken mits de volgende punten in acht te

                nemen :

                1. De weg zal overal dezelfde breedte moeten hebben van in het Dorp tot aan de

                grens. Waar hij nu smaller is, zal hij later verbreed worden, met dien verstande

                echter dat men steeds zal werken om den weg rechter te maken en om gevaarlijke

                punten, hoeken of draaien te doen verdwijnen.

                2. Daar waar de weg recht is en het breedst, zal men een punt vaststellen, om die

                breedte over gansch de lengte van den weg uit te breiden.

                3. Geen gebouwen, herbouwingen, afsluitingen of beplantingen zullen mogen

                opgericht worden op een afstand minder dan 3,50 meter van de grens van het

                aldus opgemaakte lijnrichtingsplan. Zoodra het plan zal opgemaakt zijn, zal het

                samen met de braadslaging aan de goedkeuring der bevoegde hoogere overheid

                onderworpen worden.”

                

     





    19-02-2012 om 12:05 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1865 – “Aan Zijne Majesteit Leopoldus II, Koning der Belgen, Sire, Het is ons een

                droevige en tevens eene heilige plicht aan de voeten Uwer Majesteit de betuiging

                der innige deelneming te komen nederleggen, met dewelke de bevolking der

                gemeente Leest zich aansluit bij den algemeenen rouw des lands.

                Koning Leopoldus I de doorluchtige Vader Uwer Majesteit, is tusschen ons

                midden door de onverbiddelikjke dood weggerukt als een aangebeden

                familiehoofd met zich dragende de algemeene jammerklachten van dankbare

                kinderen, de grievende treurnis van een gansch volk bij het afsterven van den

                weldoener des Vaderlands.

                Overtuigd, Sire dat Uwe Majesteit het voorbeeld des doorluchtigen overleden

                Vorsten wil navolgen, en inniglijk verzekerd dat Haar niets zo zeer ter herte

                ligt dan de welvaart, de vrijheid en de onafhankelijkheid van ons duurbaar

                België, aarzelen wij niet en stond aan Uwe Majesteit en Haar doorluchtige

                gade en vorstelijke kinderen, de hulde onzer liefde en onveranderlijke

                getrouwdheid toe te brengen.

                Sire, wij zijn met den allergrootsten eerbeid van Uwe Majesteit de zeer nederige

                dienaars.” (GR-30/12/1865)

     

    1865 – Mattheus Edward Buelens werd burgemeester van Leest maar hij zou datzelfde

                jaar, op 10 april, overlijden, hij was slechts 35.

                Mattheus Buelens was afkomstig uit Hombeek. Hij werd er geboren op 16 april

                1830 als zoon van Peter Buelens en van Joanna Maria Smets.

                Mattheus Buelens huwde te Leest op 26 november 1856, met de weduwe Marie

                Louise Wouters, oudste dochter van burgemeester Carolus Wouters.

                Haar eerste man Jaak Somers, pachter op de Rendelbeekhoeve, was tien maanden

                voordien overleden (14/1/1856).

                Mattheus Buelens liet vier kleine kinderen achter :

                -Jan Constant (geboren 1857, overleden in 1865),

                -Theofiel (geboren 1859, was gehuwd met Pelagie Steemans),

                -Henri Augustinus (geboren 1861, overleden 1876) en

                -Marie Theresia Leonie (geboren 1865, overleden 1873).

                Na de dood van haar man trouwde Marie Louise Wouters een derde maal, in

                1866, met Jan Theodoor Bogaert, die later burgemeester werd van 1879 tot 1881.

                Ze overleed in 1875.

                Ze was de dochter geweest van een burgemeester en de echtgenote van twee

                anderen.

                Tot 1867 zou Bonifacius Lauwers te taak van burgemeester overnemen.

                (De Band-1959)

     

    1866 – “Amélioration de l’école avec acquisition ou construction d’une habitation

                 d’instituteur, et construction d’une école de filles avec habitation

                d’institutrice.”

                (Rapport Général – Arrondissement de Malines pour l’année 1866)

     

    1866 – In het dorp werd een bareel aangebracht.

                (DB-maart 1958)

    18-02-2012 om 18:23 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    “Wanneer ik in 1864 tot pastoor van Leest wierd benoemd,” schreef hij, “heb ik eene schoone verbreede kerk gevonden, doch zonder meubilair.”

    Hij zou dat kort nadien in orde brengen.

    Hij begon (1869) met “den nieuwe authaer gothiek van O.L.Vrouw” (1700 fr.).

    Het jaar daarop kreeg ook Sint-Cornelius zijn altaar (1600 fr.) en in 1875 zou het groot altaar (3600 fr.) geplaatst worden.

    Pastoor Vandercruyssen wou de kroon op het werk zetten, toen hij in 1875 zijn kerkraad kon overhalen om brandramen in de kerk te plaatsen:

    “Daer ik jaarlijks uit hoofde van gezondheid eenige weken te Aken moet verblijven heb ik het geluk gehad kennis te maken met de zeer vermaarde glasschilder Schmitz van Aken, welkers voortbrengselen in de hoofdkerk en stadhuis geplaatst, dagelijks de vermaardste kunstenaars uitlokken om dezelve te gaan bewonderen. Hoorende dat hij genegen was om in België de eene of andere kerk door zijn schilderkunst te verluisteren, niet zozeer om er aan te winnen dan om zich meer en meer te laten kennen, heb ik hem uitgenoodigd onze kerk te komen afzien en te willen laten weten wat wij zouden te betalen hebben om de ramen te vervaardigen.

    Ter plaatse gekomen heeft hij aan de leden van het kerkfabriek in het bijzijn van de schepenen de utlegging gedaan van de tableau (Laatste Avondmaal) die hij wilde plaatsen in de bijzonderste der vijf vensters der koor, terwijl hij de vier naaststaande in grizaille met zinnebeeld der evengelisten zoude vervaardigd hebben voor de prijs van 2.828 franken.

    Deze voorstel is aanstonds in zitting van de eerste zondag van july 1875 met eenparige stemmen aangenomen geworden.

    De kerk heeft slechts 1.628 franken, prijs der groote raam betaald.

    De andere 1.800 frank zijn door milde giften betaald geworden, gelijk ook de twee ramen met altaren en een capellen van O.L.Vrouw van Lourdes en van de gelukzalige Joannes Berchmans door weldoeners van de kerk zijn geschonken geworden...”

    De brandramen in het koor vielen zo in de smaak, dat men terstonds de 16 andere vensters uit de kerk aan de Heer Schmitz toevertrouwde.

    Deze vensters waren kleiner dan die van het koor en kostten evenveel : 300 frank per raam. Deze glasramen zouden de eerste wereldoorlog niet overleven.

    (WLS, blz.36 en 37)

     

    1865 – De pastorij,  ruim 90 jaar oud, had dringend behoefte aan een restauratie.

                Het werd een van de eerste verwezenlijkingen van pastoor Vandercruyssen te

                Leest.

                In 1865 liet hij veranderingswerken uitvoeren die de pastorij vooral binnenin

                totaal vernieuwden : de vloer in de hal en in de keuken liet hij uitbreken en een

                nieuwe kelder uitgraven. Hij liet ook een paar binnenmuren van gelijkvloers en

                eerste verdiep afbreken. In de voorkamer, in de eetplaats en in de kamers op het

                eerste verdiep werd telkens een zware balk gestoken van 0,30 op 0,25 m om de

                roosteringen te dragen en in vervanging van de uitgebroken muren.

                Er kwam een nieuwe keldertrap in klompsteen en een nieuwe boventrap in

                beukenhout, van gelijkvloers tot de zolder.

                Keuken en washuis kregen “rode boomse geschuurde plaveyen”.

                De “zaal”, de voor- en eetkamer werden van drie nieuwe “dobbeldeuren” 

                voorzien.

                De beide buitendeuren van de pastorij kregen de nodige reparaties met aan de

                vooringang een nieuwe stoep in “papensteen”.

                De oude stoep die er vroeger lag verhuisde naar de achtergevel.

                Bij deze reparatie werd ook de voorgevel van de pastorij bezet met “doorniksche

                kalk  en scherpzand”.

                Alle  nodige herstellingen werden uitgevoerd aan het schaliedak en aan de

                slagvensters van  de ramen. Al deze ramen kregen nieuwe onderdorpels.

                Het “gemak” dat aan de zijgevel stond van de pastorij, werd afgebroken en nieuw

                gezet. Er werd ook een regenput uitgegraven en gemetst.

                In het washuis van de pastorij, tegen de buitenmuur, kwam een dubbele pomp met

                “koperen bek en sloten”.

                Tenslotte kreeg de pastorij nog een nieuw inkompoortje en op een lengte van

                18,90 m werd de sluitmuur langs de straat vernieuwd.

                Deze hele restauratie kostte 5.500 frank. Een heel bedrag in die tijd.

                Deze kosten werden gedeeltelijk gedragen door de staat (916,66 fr.) en door de

                provincie (916,66 fr.), gedeeltelijk ook door de kerkfabriek (1.500 fr.).

                Het grootste part werd echter door de gemeente bijgelegd (2.166,68 fr.).

    18-02-2012 om 18:20 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1864 – Donderdag 17 maart  :

     

                                     INHULDIGING PASTOOR VAN DER CRUYSSEN

     

    “Men schrijft ons uit Leest : Ll. Donderdag heeft alhier de plegtige inhuldiging plaets gehad van onzen nieuwe pastoor, den eerw. Heer Van der Cruyssen, voordezen onderpastoor in O.L.V. van den Bystand te Brussel.

    Rond 2-1/2 ure namiddag bevond zich de eerw. hrder, vergezeld van de zeer eerw. heer deken, den eerw. heer Segers, zijn gewezenen pastoor, den eerw. heer Van Cauwelaert, pastoor van St-Nikolaes en eenige brusselsche vrienden in dry rytuigen, aan de Adeghempoort te Mechelen, waer hen een vijftigtal ruiters afwachtten, die de eerewacht moesten vormen en hem tot aen de kerk begeleid hebben.

     

    Op de grenzen der parochie werd de nieuwe pastoor verwelkomd door onzen achtbaren burgemeester en, na hem, door de meisjes der kongregatie van O.L.V. die hem, de eene in naam der gemeente en de anderen in dengenen der kongregatie de hertelykste gelukwenschingen toestierden na hem, den eerewyn aangeboden te hebben.

    Vandaer begaf zich de stoet naar het dorp te midden van eene ontelbare menigte, die zoodanig opeen was gedrongen, dat men er bijna niet door kon.

    Hij was samengesteld uit de harmonie van Heffen, die ons met de grootste bereidwilligheid hare medewerking verleend heeft en niet weinig heeft bijgedragen om de plegtigheid op te helderen;

    zes maegdekens te peerd, het kollegie van burgemeester en schepenen, de eerewacht, die ik hooger gemeld heb en de rijtuigen van onze eerweerden herder en vrienden ;

    en de ganschen weg van aen Battelbrug tot aen de kerk was op het prachtigste versierd met boomkens, draperyen en vlaggen.

     

    Aen de pastory werd onze nieuwe herder onthaeld door M. den onderpastoor omringd van al de priesters der konferentie, die heer stierde hem op zijne beurt eene welgepaste redevoering toe en een der zes maegdekens steeg van haar peerd om hem nogmaels den eerewyn te schenken en hem op de teederste wys geluk en welkom te wenschen.

    De achtbare pastoor toonde zich zeer gevoelig aen al die heilwenschen en heeft er in zeer bevallige en diep gevoelde woorden op geantwoord.

    Onmiddellijk daerna begaf zich de eerw. heer Van der Cruyssen, vergezeld van eene talryke klergie in roket naer de kerk, waer de inleidingsplegtigheid moest plaets grijpen.

    Onzen schoone nieuwe tempel was opgeschikt op het beste en heeft aller verwondering ontsteken; en de zeer eerw. heer  Deken heeft ter dezen gelegenheid eene hertroerende aenspraek gedaen, waarin hij de verdiensten van zynen ouden leerling in de vleyendste kleuren heeft afgeschilderd en den iever voorspeld heeft, dien onze nieuwe pastoor in het uitoefenen zijner bediening zal aen den dag leggen.

    Die redevoering zal langen tyd in het geheugen van al de parochiaenen geprint blyven.

     

    Na de plegtigheid is men wedergekeerd naar de pastory waer de eerw. herder andermael de gelukwenschingen van de klergie, den gemeenteraad, het kerkbestier, de armmeesters en zyner talrijke vrienden heeft ontvangen.

    De armen werden by deze gelegenheid niet vergeten.

    Ieder huisgezin heeft eene milde aelmoes in brood en geld ontvangen.

     

    Des avonds was onze gansche parochie op het luisterrykste verlicht en men heeft in den hof der pastory een prachtig vierwerk afgestoken ;

    ook was het zeer laet vooraleer de ontelbare vreemdelingen, die van Mechelen en uit

    de naburige parochiën dit schoone feest waren komen bijwonen, onze gemeente verlieten.”

    (Gazet van Mechelen 20 maart 1864)

     

    Jan Frans Vandercruyssen zou tot 1891 de pastoorsfunctie te Leest waarnemen.

    “Geeft uit hoofde van ziekelijkheid zijn ontslag op 22 juni 1891”, staat er op zijn doodsprentje. Hij overleed kort nadien te Mechelen op 27 juli van datzelfde jaar.

    Zoals zijn twee voorgangers besteedde pastoor Vandercruyssen zijn beste krachten aan de kerk.

     

    18-02-2012 om 18:18 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

                te Leest en 2e door die van M. Busschot en door degene van M. Selleslags, landbouwers
                te Leest.

                1ste prijs voor het trekveulen van de weduwe De Laet en 1ste prijs voor het

                tweeslachtigveulen van den heer Van Roey te Leest.

                Hoornvee : 1ste prijs voor M. Scheers uit Leest...”

                (GvM-26/7/1857- 1ste jaargang nr.3)

     

    1858 – Louis Voet werd burgemeester te Leest. Hij was te Hombeek geboren op 10

                februari 1813 als zoon van Pieter Antonius en van Anna Maria De Keyser.

                Hij was gehuwd met Petronella Paulina Eugenia Lenaerts (geboren te Mechelen

                op 10 mei 1796) .

                Louis Voet was geneesheer te Leest en de bouwer van het kasteeltje op de Kouter,

                waar later de familie Moyson in zou komen.

                Dokter Voet overleed op 31 mei 1864.

     

    1859 – Leest geteisterd door cholera.

     

    1859 – Ignatius Wagram werd gemeente-ontvanger en dit tot 1889.

                (Provinciaal Archief Antwerpen, PAA 598)

     

    1860 – Op 31 december 1860 telde ons land 4.431.957 inwoners. Dat jaar stierven er 9

                honderdjarigen en vielen er 55 echtscheidingen te noteren, waarvan 11 te Brussel.

                (GvM-27/10/1861)

     

    1861 – Onder pastoor Joris werd op kerstdag 1861 een klok gewijd. Ze kreeg de naam

                “Jozef”.

                Willem Devens uit Antwerpen was peter en Petronilla Lenaerts, vrouw van

                burgemeester Voet, was meter.
                Deze klok werd gegoten bij Van Aerschot te Leuven.

     

                Gazet van Mechelen 22 december 1861 :

                “Morgen 23 december zal er te Leest eene fraeije godsdienstplegtigheid plaets

                hebben, namelijk de wijding eener nieuwe klok van 700 pond.

                De zeer eerw. Heer deken van Mechelen zal, ten 11-1/2 ure, de klok wijden,

                die M. Devens, koopman in wijn te Antwerpen, en Mme Voet, voor peter en meter

                zal hebben.”

     

                Dezelfde krant in de editie van zondag 29 december :

                “Laetstleden maendag 21 dezer, heeft ten 11-1/2 ure de plegtige wijding plaets

                gehad der nieuwe klok met name St Joseph, in de kerk van Leest.

                De klok hangt in het midden der kerk ; eene groote menigte volks wachtte het

                uer af.

                De zeer eerw. Heer Van der Linden, Deken, omringd van zijne assistenten,

                de eerw. Heeren pastoors en onderpastoors der Konferentie, was voor de klok

                gezeten. Nevens dezelven bevonden zich de peter M. Devens en meter Mme Voet.

                Met de grootste aendachtigheid werd die belangrijke plegtigheid die sedert 1806

                niet meergebeurd was in deze kerk, van al de parochianen aanschouwd.

                Opschrift der klok : SANCTO JOSEPHO Patriae Patrono ac Secundario de Leest

                Sacrata, fusa fui 1861 Rev. Dno Augustino Joris, Pastori, Devens Antwerp. Et

                Dna Petron. Paula Eugenia Lenaerts conjux Dni Lud. Voet, Med.Doct.

                Ac Consulis de Leest. Regnante Leopoldo I. Severinus Van Aerschot me fudit

                Lovanii.”.

     

    1862 – 26 januari – Gazet van Mechelen :

                “Er heeft te Leest eene groote plegtigheid plaets gehad, die lang in het geheugen

                der inwoners zal blijven.

                Het was het 25e jaer der instelling der Gedurige Aenbidding, alsmede de

                vernieuwing der zending van 1837.

                De voorbereiding begon woensdag 15 dezer.

                Ieverig werden de onderwijzingen en sermoonen bijgewoond, die des morgends,

                en ’s avonds plaets hadden, door den Eerw. Pater Maximinus, minderbroeder van

                het klooster te Antwerpen ; ook omringde het volk zedig en ingetogen in menigde

                de biechtstoelen, want verscheidene biechtvaders waren er aenzocht.

                Zondag 19 dezer, dag der Gedurige Aenbidding, was de schoone kerk van Leest

                op het prachtigste versierd, de goddelyke diensten werden met plegtigheid en

                luister gedaen, en drukkend van de parochiaenen bijgewoond, was de kerk des

                morgends 4 mael opgepropt om het H. Sakrifice der Mis bij te woonen dat alle

                uren werd opgedragen, en onder he zingen van den Ps. 102 Benedic anima mea

                Domino werd de H. Kommunnie ten 6  ure uitgereikt alsook geheel den morgend,

                zoo dat er 1000 tot de H.Tafel naderden.

                Ten 10 ure was de plegtige hoogmis, waeronder sermoon.

                Ten 2 ure de vespers, waerna het lof en sermoon.

                ’s Avonds ten 6 ure na eene korte onderrigting werd den Pauselijken Zegen

                gegeven en zoo eindigde dien schoonen dag met den hertroerenden lofzang

                Te Deum Laudamus onder het luijden der grote klok en het geven der benediktie

                met het Allerheiligste Sakrament des Autaers.”

     

    1864 – 14 februari 1864 – Gazet van Mechelen :

                “Een Koninklijk Besluit van 4 februari benoemt M. Buelens, schepene te Leest.

                De Eerw. Heer Joris, pastoor te Leest is aldaer ll. Maendag overleden in den

                ouderdom van 58 jaren.”

    18-02-2012 om 18:17 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

     

    1850 – In de vergadering van 1 mei 1850 van de Geneeskundige Kring van Willebroek,

                werd dokter Voet uit Willebroek verkozen tot adjunct-secretaris.

                Voordien was hij daar schatbewaarder.

                Deze kring gaf, zowel nationaal als internationaal, voordrachten over

                geneeskundige onderwerpen.

                Zo bracht dokter Voet in een vergadering van 1851 : “Opération Césarienne

                avec succès, malgré que la femme se débattait fortement.”

                (‘t Vaartland, nr.3 – 1974)

     

    1850 – 24 oktober : De Leestse gemeenteraad stuurde volgend rouwbeklag aan

                Leopold I, bij het overlijden van Maria-Louisa van Orleans :

                “Majesteyt, Den Gemeenten Raed van Leest, in name van alle de inwoonders,

                vertoont met de grootste Eerbiedigheyd aen Uwe Majesteyt, de uitdrukking der

                hevige droefheyd met welke de Gemeente is aangerand geworden, wanneer de

                betreurende Dood van Hare Majesteyt de Koninginne, den troost der bedrukte

                ende Weldoenster der armen, is bekend geworden.

                God geve, Majesteyt, dat den Rouw van gansch Belgenland eenige troost aan

                Uw droefheyd en aen diegene van uw famielie mag toebrengen.

                Majesteyt, dit is den wensch van Uw oodmoedigste en dienstwilligste Dienaren.

                Leest, 24 October 1850.

                Den Burgemeester C. Wouters

                De schepenen  L. Voet, C. Coeckelbergh

                De Raadsleden J.B. Dierckx, De Maeyer, Wagram, Selleslagh, A. Wauters.

                Ter ordonnantie, Den Secretaris, Aug. Fremie.”

     

    1850 – 9 november : Le Conseil, vu la circulaire de Monsieur le Gouverneur de la

                province du 20 septembre dernier, contenant la décision du Conseil provincial

                concernant l’ usage des langues  arrête:

                1) a dater du 1 janvier 1851 toutes les Ecritures de la commune seront tenues

                en flamand;

                2) l’ autorité superieure est invitee à répondre dans la meme langue à toutes

                les pieces qui lui seront transmises par l’ autorité communale.”

                (DB-1957)

     

    1851 – 1 januari : Vanaf nu zullen alle geschriften van de gemeente in het Vlaams

                gehouden worden en verwacht men van de Hogere Overheid antwoorden

                in dezelfde taal. (Gemeenteraad Leest)

     

    1852 – 17 januari : (vertaald uit het Frans) “De Gemeenteraad besluit:

                Gezien de kerk van Leest in een toestand is die de veiligheid van de bewoners

                zwaar in opspraak brengt;

                Gezien de kerk daarenboven veel te klein is voor de actuele bevolking van de

                gemeente;

                Besluit : er zal voorzien worden in de som van 3.000 frank om het aandeel van de

                kerkfabriek aan te vullen alsmede dat van de gemeente bij middel van 2.000 frank

                aan vrijwillige giften.

                De gemeente levert het kosteloos vervoer van de bouwmaterialen.”

     

                De kerk stond echt op invallen.

                Een grondige inspectie van haar gebinte had uitgewezen dat alleen nog de voorste

                en de twee achterste dwarsbalken in goede staat waren.

                De vijf andere balken waren rot, één ervan was zelfs half verkoold,veroorzaakt

                door de brand  van 1753.

                In een spoedtempo werd de aanbesteding gedaan en toegewezen aan

                “entrepeneur”  De Goeyse uit Kapelle o/d Bos.

                De totale uitgaven werden geschat op 1.800 frank.

                Onder leiding van de provinciale bouwmeester Berckmans werden volgende

                werken uitgevoerd :

                “De kerk wordt vergroot door de aenbouwing van twee zijbeuken op de geheele

                lengte van de kerk en toren. Zoo dat de werken, die het doel dezer aenbesteding

                uitmaken, de volgende zijn, te weten : het opbouwen van 2 rijen kolommen

                dragende aen ieder zijde, zeven ogivale bogen, waervan de muren, de voeten der

                gebinten aen beide zijden gaen ondersteunen, dit verrigt zijnde, zal men de oude

                kerkmuren afbreken en de nieuwe buitenmuer  en frijten met de oude gekuiste

                steenen fonderen en optrekken met nieuwe brikken, eenen nieuwen arc-doubleau

                aen de choor maeken, de zijbeuken aentimmeren, om met de middenbeuk onder

                een dak te komen, daerna de balken en roostering met plancher wegenemen en

                welfsels van gotische vorm, in timmering en plafonering in geheel de kerk

                maken...”

     

                Dat jaar werd ook aan de toren gewerkt : hoogzaal en torenzolder werden

                afgebroken en verhoogd. De facade van de toren werd “afgekapt” en kreeg een

                nieuw venster met “ogevale boog om licht te brengen op het ocsael”.

                Er kwam ook een nieuwe kerkdeur van 234 frank 17 centiemen.

                Datzelfde jaar 1852 werden de grote werken aangepakt : eerst werden de

                “twee uitspringende zijden waer de biechtstoelen staen”, afgebroken en op die

                plaats “het dak desnodigs ondersteund om in ’t droog te blijven.”

                De gehele oppervlakte van de kerk, buiten het koor, tot op een meter buiten de

                nieuwe zijmuren, werd “afgegraven op eene algemene diepte van eenen meter

                en des noodigs op 1,20 in de middenbeuk”.Daar werkten ze met vijfentwintig

                tot dertig man aan gedurende tien weken.

                “Een gedeelte van de choor en geheel de sacristijn hetwelk door dit afleegen van

                het kerkhof geen fundamenten meer had, werd in witten gekapten steen

                ondermetst”.

                Rondom de kerk werd “312 m kassey gelegt”.

                Achteraf werd de nieuwe vloer gelegd met de trappen van koor en altaar, door

                J.P.Peeters uit Antwerpen. Ook met de rest werd flink opgeschoten :

                schaliedekker J.F.Hens uit Duffel, metser Vloebergh, timmerman J.B.Teughels en

                smid J.J.Verlinden (Vander Linden) allen uit Leest waren van de partij.

     

                Een koninklijk besluit gaf ook de toelating tot het bouwen van een nieuwe

                sakristij. Zo kwam er in 1859 een tweede sakristij.

                Vloebergh herstelde de kerkhofmuur in 1863 en August Van Aerschot uit

                Herentals plaatste de “nieuwijzeren grille aen de inkom der kerk”.

                (WLS, blz.34 en 35)

     

    1854 – August Joris werd pastoor benoemd, dit tot 1864.

                “Zeer waekzame herder van deze gemeente die hij negen jaar loflijk bestierde”,

                zo vermeldt zijn grafsteen tegen de buitengevel van het kerkkoor.

                Hij stierf te Leest op 8 februari 1864.

     

    1855 – In 1855 werd de steenweg van Battel naar Leest gelegd en de houten

                graanwindmolen van de familie Lauwers in de Juniorslaan gebouwd.

                (P.J.Lemmens – Overzicht van het arrondissement Mechelen van 1830 tot heden)

     

    1855 – In 1855 verleent kardinaal Sterckx 40 dagen aflaat aan de litanielezers...

                (Wilfried Hellemans, 2003 – “Negen eeuwen Sint-Niklaasparochie”.)

     

    1856 – Willem Lipkens werd benoemd tot “ondermeester”. (DB-maart 1958)

     

    1856 – Leest telde 1436 inwoners . (Wikipedia)

     

    1857 – “Patrimoniele schoone Handwerkerstede met hof gestaen en gelegen onder Leest,

                te Mechelen te koop.

                Den notaris P.F. Van Meerbeeck te Mechelen residerende, zal ten overstaen van

                den  heer Vrederegter van ’t zuyd kanton van Mechelen, met gewin eener premie

                van 1 ten honderd publiekelijk verkoopen :

                Eene schoone in steen gebouwde Handwerkerstede met stal, schuer, dorsvloer,

                hof rondom in zijne hagen en verdere erve, te samen groot 5 aren 13 centiaren

                gestaen en gelegen in de Alemstraet te Leest, geteekend wijk C nr.37 aenpaelende

                1e de Alemstraat, 2e de straet genaemd het straetjen, 3e Petrus Joannes Selleslagh,

                en 4e d’Heer Zech.

                In gebruik bij de weduwe Judocus Meeus tot 15 meert 1857.

                De inmijning zal plaats hebben op dynsdag 20 january 1857 en de definitieve

                verkooping op dynsdag 3 february daerna, ’t elkens ten 3 uren namiddag, ter

                herberge het Damberd, buyten de Gendsche poort te Mechelen.

                Conditien en titels van eigendom berusten ten kantore van voornoemden notaris

                Van Meerbeeck te Mechelen op de Wollemarkt n° 22.”

                (Mechelsch Berigt van 11/1/1857)

     

    1857 – “Eyke en Olme strunken, dienstig voor billen te Leest te koop. Wegens M. Den

                ridder Du Trieu de Terdonck senator, op syne landen afhangende van zijn

                pachthof bewoond door J.V. Scheers onder Leest...”

                (Mechelsch Berigt van 11/1/1857)

     

    1857 – 31 januari : “Verpachting van den halven bareel van Leest op den kasseiweg van

                Mechelen naer Capelle-op-den-Bosch.

                Het kollegie van Burgemeester en schepenen der stad Mechelen maekt kenbaar

                dat er op zaterdag den 31 dezer maend ten 11 ure voormiddag in de benedenzaal

                van het stadhuis te Mechelen zal overgegaan worden tot de openbare verpachting

                van den halven bareel van Leest, nabij het brugsken op de Steinebeek, op den

                kasseiweg van Mechelen naer Capellen-op-den-Bosch, zulks voor den tijd van

                3 jaren die zullen aenvang nemen den 1 meest aenstaende en eindigen den 29

                february  1860, en dat het kohier van lasten en voorwaerden op de stadssecretary

                te Mechelen en op het gemeentehuis van Leest ter inzage berust.

                (Mechelsch Berigt, 25 januari 1857)

     

    1857 – 30 maart :  “Bij uitscheiding van handel, MEUBELEN, geit, landbouwers,

                herbergiers, timmermans en smidsgereedschappen, veel oude en nieuwe

                ijzerwerken, gerieven, nagelen, enz. TE LEEST TE KOOP.

                Den notaris Dams te Mechelen residerende zal op maendag 30 meert 1857, te

                beginnen ten 9 uren voormiddag ingevolge autorisatie verleend door het bestier

                der gemeente Leest den 19 dezer loopende maend, openbaerlijk van wege en

                ten woonhuize van PETRUS JOANNES STEVENS, herbergier en hoefsmid in de

                Thisseltbaan onder Leest, bij uitscheiding van handel, verkoopen eene partij

                meubiliaire effecten en herbergiers-gerieven zoo goed als nieuw, zulks als

                schoone olme kleerschappraei, beddebakken,, canapeeën, 5 tafels, 25 stoelen,

                engelschen biliard, 4 groote en fraeije geecadreerde printen, spiegel, veel liters

                en halve liters, extra schoonen verlekbak, 2 koperen engelsche lampen, partij

                kopere kranen, schoone en goede herbergiersstoof, bier-stelling, uithangberd,

                grooten ijzeren balk met balancen en gewigten volgens nieuw model, kleinen

                ijzeren balk met balancen  en verscheide kopere gewigten, meelbak, vleesch en

                beer-vat, drink- en waschkuipen, kinderkarken, schoone en goede geit, kruiwagen,

                zolder-leder, erwtreis, boon en brandhout, ledige flessen, enz.

                Item eene groote partij timmermans-gereeschappen, zoo als kort- en andere zagen,

                Bytels, schaven, trektangen, hamers, eggers, dissels, 2 slijpsteenen met deszelfs

                toebehoorten, alsmede alle de hoefrsmidsgereedschappen, bestaende namentlijk in

                grooten en kleinen blaesbalk, schoonen aembeeld van 250 kilos, spaerhaek, 3

                bankvijzen, boormachine met 2 zwongen, leest voor stoof-kolonnen te maken,

                machine voor ronde buizen te ploeyen, veylen, voor- en andere hamers, goede

                oude engelsche sleutels, 3 engelsche moeyer-ijzers met hunne tappen, waer onder

                een groot voor assen te moeyeren, moeyerstaak, veel oud ijzer en andere

                voorwerpen.

                Te meer eene grote quantiteit nieuwe ijzerwerken en gerieven, zulks als 4

                volmaekte ploegen, 15 spuein en schuppen, 15 rieken, 10 gaffels, 6 mesthaken,

                8 kapmessen, 2 bijlen, 2 roeiakken, 40 ijzeren ketels, 10 ijzeren verlakte

                casserollen, 2 gegote moors, 2 nieuwe tooven, 2 ijzeren honillie-bakken, 5

                potten voor stooven, 50 kilos nieuw ijzer, 4 lattenbeslag voor wielen, 60 nieuwe

                hoefijzers, 30 kilos hoefnagels, 70 kilos andere nagelen, 5 nagelbakken, 12 zware

                lighaken met oogen voor poorten, 20 paar kleine lighaken met oogen, 25

                grendelbuizen met grendels en 1 engelschen sleutel.

                Op tijd van betaling mits stellende goede bekende borgen en voorts volgende

                conditien  ter plaetse voor te lezen...”

                (Mechelsch Berigt – 22 maart 1857)

     

    1857 – 31 mei : “Extra schoon Hooi-gras van vlooibeemden onder Heffen en Leest

                te koop, ter directie van den notaris Fris te Waelhem.

                Onder Leest – Van wegen Jonkheer De Cannaert d’Hamale het hooigras in zijne

                vlooibeemden genaemd de Halsbergen, groot 3-1/2 hectaren, gelegen onder Leest

                tegen de Senne in de Molenstraat tussen de Molen van Heffen en het dorp van

                Leest.” (Mechelsch Berigt 31 mei 1857)

                Het toponiem “Halsbergen” vonden we terug in 1816 : “...beemden aen de brug..”

                (WB-1816)

     

    1857 – 14 juli : “Landbouwers-vergadering van het vijfde landelijke district der provincie

                Antwerpen. Kampstrijd van 1857.

                De landbouwers-vergadering van het 5de landelijk district der provincie

                Antwerpen heeft dit jaer zynen prijskamp voor het vee per sektie gegeven, zoo

                dat er maer drij of vier gemeenten met elkanderen kampten.

                De 14e dezer heeft de jury, onder het voorzitterschap van den heer ridder Du Trieu

                de  Terdonck, zijne werkingen begonnen te Leest en te Willebroek.

                In de eerste dezer twee gemeenten, die de sektie uitmaekte van Mechelen,

                Hombeeck, Leest, Thisselt en Heffen, heeft men allerschoonste koeijen en stieren

                van hollandsch ras aengeboden, als ook allerbeste trekpeerden en schoone

                tweeslachtige peerden van eerste croisering.

                De prijzen zijn behaeld als volgt : voor het peerden ras :

                1ste door den hengst van M. Steemans, landbouwer te Leest en door dengenen

                van M. Keulers, landbouwer te Heffen.

                1ste door de veulen-merrie van de weduwe De Laet t

    18-02-2012 om 18:13 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1850 –                                     POSSE LEEST

     

               Sinds mensenheugnis was Tweede Sinksendag de grote kermisdag te Leest.

                In 1599 vonden we de oudste vermelding van de Sinksen-kermis :

                “...betaelt aen den maeltheyd des maendags in de Sinxerdagen, wesende onse

                kermisdag, voor den pastor en de andere priesters die den dienst in de kerck

                helpen doen, met den coster en andere sangers, kerckmeesters en meijer en over

                26 potten bier alsdan gedroncken...”

                (’t Vaartland nr.3 van 1977, ook Kerkrekening, DB 1959)

                Buiten Sinksen-kermis waren er nog de kermissen met Pasen en Sint-Niklaas.

                Van wanneer de St Niklaaskermis dateert hebben we tot dusver nog niet kunnen

                achterhalen. In de lijst van de “vrije dagen” (voor de school) geeft men op de

                gemeenteraadsvergadering van 31/7/1915 aan: “...maandag en dinsdag van de

                kermissen Sinksen en St-Niklaas,...”

                De kermis op Paasdag schijnt te bestaan van 1933. Op de raadsvergadering van

                6 maart 1933 werd er voor gestemd : 5 stemmen voor en 4 tegen...

     

                Vermoedelijk rond 1850, kwam daar de begankenis van Sint-Cornelius

                bij. Dan zag de gemeente telkens zwart van ’t volk : van kilometers uit de omtrek

                kwamen mensen naar hier tot met hun kinderen. Ze kwamen beewegen tegen de

                kinderstuipen.

                De bedegangers liepen biddend driemaal rond de kerk, en drumden dan samen

                de  kerk binnen, waar onder het gejank van wenende kinderen en troostende

                woorden van hun moeders de missen elkaar opvolgden : zes uur, zeven, acht,

                negen, tien, elf en twaalf uur.

                Er werd eindeloos aangeschoven om de relikwie te kunnen kussen en de stuivers

                rolden rond het uitgestalde corneliusbeeld.

                Sommigen brachten zelfs een levend kieken mee, of een konijn of een halve

                varkenskop.

                Daar stond een mooie Gotische kevie achteraan in de kerk. Daarin werden de

                beestjes geofferd. Bij regelmatige tussenpozen werden deze levende offergaven

                publiek verkocht buiten het kerkportaal op “de steen van de garde”.

                Gewoonlijk kocht de eigenaar zijn eigen kip terug en nam ze mee naar huis.

                Voortaan was dat een “heilige” kip, de “Cornelius” op het neerhof, ze kon er

                oud worden : men bleef er af.

                Sinds 1953 werd deze kermisdag verlegd naar Tweede Paasdag.

                Het werd op de raadsvergadering beslist met vijf stemmen tegen vier.

                Nog steeds is Tweede Paasdag te Leest de hoogdag van het jaar.

                Onder de bezieling van het Davidsfonds kreeg dit feest de laatste jaren een

                nieuwe glans”. (Leest Geweest, blz.201)

     

            

                Jos De Keersmaecker in “het Vaartland” 1975 :

                “In Klein-Brabant en het Vaartland waren vooral Leest en Sint-Amands bekend

                als de bijzonderste begankenissen tot Sint-Cornelius.

                Buiten de “Seskens” waren deze plaatsen in het bijzonder bekend voor “vallende

                ziekte”.

                Kleine beewegen maar minder bekend waren ook  Eikevliet, Ruisbroek,

                Mechelen en Hellegat.

                Evenals te Diegem werd te Leest de H. Cornelius bijzonder aangeroepen tegen de

                stuipen en de vallende ziekte.

                De 2de Paasdag is de grote begankenisdag. Vanaf 5 uur ’s morgens stroomde het

                volk reeds toe. De Hoogmis is om 10 uur.

                Eerst gaat men bidden voor het beeld van de heilige –dat bij die gelegenheid

                middenin de kerk ter verering opgesteld wordt.

                Zoals op vele andere plaatsen deed men hierna drie maal al biddend de

                ommegang rond de kerk, dan driemaal rond het kerkhof. Daarna ging men te

                Vanaf 1992 werd er nieuw leven geblazen in “Posse Leest”, er kwam een Posse

                Leest comité met een hoop nieuwe initiatieve : oude ambachten, een planten- en

                bloemenmarkt, straatanimatie...

     

                zegenen in de kerk.

                Rond het beeld stond er een ijzeren grille. Binnenin bevond zich de pastoor en hij

                bood  de relikwie ter verering aan.

                Het volk werpt de blauwe briefjes binnen in de afsluiting en deed zelfs de

                nikkeltjes boven het hoofd van de priester rinkelen.

                Ex-voto’s werden niet geofferd, wel levende kippen en duiven, evenals

                varkenskoppen en hespen. Gedurende de hoogmis werden de offergiften

                achteraan in ’t gestoelte van de kerkmeesters geplaatst : de dieren in de houten

                kevie, die nog te zien is.

                Op 2de Paasdag 1935 werden slechts 2 kiekens en een koppel duiven geofferd,

                vertelt J.Geussens. Na de mis bracht de koster de geofferde kippen en duiven

                buiten het kerkportaal en vroeg : “Zijn er nog liefhebbers voor den offer ?”

                Een boer gaf 5 frank, kreeg de kip of de duif even in de hand en gaf ze terug.

                Hij offerde op die manier.

                En vijf boeren offerden op dezelfde wijze achtereenvolgens dezelfde kip tot dat de

                boer die ze eerst geofferd had, er 20 fr. Voor bood en de kip terug mee naar huis

                nam, waar ze, zoals hij later vertelde, al de andere tegen de kwaal moest

                vrijwaren. Al drie jaar offerde hij dezelfde kip.

                Een zeer oud en merkwaardig gebruik dat nog in onze kinderjaren bestond was

                het  volgende : kreeg een kind de stuipen, dan liep men, terwijl de kleine in een

                bad gestoken werd (gewoonlijk de marmit), en zijn voetjes met doeken vol

                mosterd omwikkeld, vliegensvlug naar een beroepsbedevaardster, die daarvoor

                bekend stond. Bij ons was dat o.a. Mie van Leires.

                Men huurde er langs de straat of in de dorpsschool negen kleine jongens die de

                beeweg moesten meemaken. (er waren ook 9 soorten seskens)

                In de school zater er in die tijd soms wel veertig en meer in één klas, daarom was

                men wel eens kontent er van enkele af te zijn, en men merkte dat zo niet.

                Onder geleide van het vrouwmens trok de bende op –in de zomer gewoonlijk

                barvoets. Wellicht berustte deze geplogendheid op de opvatting dat er van

                onschuldige kinderen een grotere heilkracht uitgaat dan van volwassenen.

                Bij de terugkeer kregen de kleine mannen dan gewoonlijk een paar koperen

                centen.

                Boeten en beloften doen, behoorden eveneens tot een der geplogendheden.

                Met Paasmaandag eveneens begint de novene en kan men speciaal gewijd water

                bekomen.   

                Over de oorsprong en de oudheid van de Cornelius-devotie te Leest hebben we

                weinig bijznderheden. Wel vonden we op de pastorij nog een resterend exemplaar

                van de “Litanie ter eere van den Heiligen Paus en Martelaar Cornelius,

                bijzonderen patroon tegen de stuipen, jichtigheden en vallende ziekte, wiens

                relikwieën met grooten toeloop  en devotie geeërd worden en wiens bijstand

                vuriglijk aanroepen wordt in de parochiale kerk van de H. Nicolaus te Leest.

                Tot troost van degene die aan de stuipen zijn onderworpen en bevangen met

                lammigheid of vallende ziekte en voor eeneigelijk om door de voorspoed van den

                Heiligen Cornelius geholpen en behoed te worden.”

                Het stuk is van 13 januis 1855, goedgekeurd en aanbevolen en met 40 dagen

                aflaat begunstigd door de Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen.

                Het spreekt vanzelf echter dat die devotie  en de toeloop heel wat ouder is.

                Dat de toeloop tijdens de jaarlijkse begankenis de 2de Paasdag inderdaad zeer

                groot was, blijkt uit een brief van 21 maart 1905 van een jaarlijkse Mechelse

                bedevaarder. Hij heeft het nl. over die grote toeloop van gelovigen, die problemen

                schiep voor het drukke verkeer op de dorpsplaats. Maar vooral aan de ingang der

                kerk, die te nauw was om die massa ineens door te laten in het begin of bij het

                eindigen der goddelijke diensten.

                Er moet daar telkens zulk “onmenschelijk” gedrang geheerst hebben dat er

                ongelukken moesten van komen.

                Het was evenmin stichtend met het “geschreeuw der kinderen en gehuil van

                grooten menschen, ja zelfs grove woorden en verwenschingen, welke niet

                stichtend zijn in het portaal eener kerk”. “

     

                Mogelijk lag de oorsprong van “Posse Leest” in 1841 toen pastoor Hermans

                het beeld van Sint-Cornelius aankocht bij de Mechelse beeldhouwer Jan Peter

                Tambuyser (1796-1859).

                Rond 1970 kreeg “Posse Leest” een nieuwe impuls. Het Davidsfonds Leest

                begon toen met zijn indrukwekkende Posse Leest tentoonstellingen in de

                parochiezaal zoals de publiektrekkers “Leest Geweest”, “Afrikaanse Kunst”,

                “Oude Ambachten-Kunstambachten”, “Fruit uit heel de wereld”, enz...

                In 1977 vond, in de gemeenteschool, de eerste tentoonstelling plaats van de

                Leestse kunstkring “Voetspoor”, met werken van Karel Soors, George Herregods,

                Flor Meyers en Friede Willems.

                Er zouden nog veel exposities volgen.

                Vanaf 1980 werd “Posse Leest” verrijkt met de jaarlijkse stand van de Leestse

                kleinveebond  “Het Rijke Nest”, een populaire stand met kippen, geiten, konijnen,

                sierduiven, enz.

                In die jaren nam het succes van “Posse Leest” steeds toe.

                Steeds meer verenigingen namen er aan deel. Een tweede kunstkring “Kwak”

                dook op met tentoonstellingen in “De Drij Gapers” met werk van Paul Van Roy

                (kunstfotografie), Georges Herregods en Hans en Stefaan De Laet.

                De gepensioneerden verschenen in het parochiaal centrum “Ter Coose” met hun

                hobbytentoonstelling en hun wafels en pannenkoeken. Volksdansgroep Korneel

                trad op het voorplan en de Chiro manifesteerde zich met hun bar “In ’t zesde

                gebod” en hun Posse-TD’s.

                Ook de Koninklijke Fanfare Sint-Cecilia droeg al die jaren bij om met een

                muzikale noot het succes van “Posse Leest” te verzekeren.

     

                 In 1992 werd er nieuw leven geblazen in “Posse Leest”.

                Onder impuls van de Mechelaar Willy De Nies werd er een Posse Leest Comité

                opgericht waarvan hijzelf voorzitter werd.            

                Willy De Nies, uitbater van het Delhaizegrootwarenhuis in het centrum van Leest,

                was afkomstig van de Antwerpsesteenweg en bracht als kind veel tijd door bij zijn

                grootouders in de Elzestraat te Sint-Katelijne-Waver.

     

     

                           Zijn sympathie voor het buitenleven was dan ook groot.

                Volgens hem was de sterkte van Posse Leest, de sterkte van de groep.

                De organisatie vergde immers enorm veel van een groot aantal vrijwilligers.

                Meer dan een half jaar op voorhand  zaten de leden van het comité samen voor

                de planning. Sponsors werd gezocht, mensen gecontacteerd, aanvragen gericht tot

                de stad Mechelen, administratie...een enorme organisatie.

                Het comité stimuleerde de jaarmarkt door o.m.de invoering van een

                ambachtenmarkt, een planten- en bloemenmarkt, dieren als kijkspektakel,

                oldtimertractoren, drank- en eetstandjes...en de nieuwe aanpak loonde.

                In 2002, bij de 11de hernieuwde editie, telde men ruim 30.000 bezoekers.

                Het Posse Leest Comité zag er in het jaar 2003 als volgt uit :

                Willy De Nies voorzitter, Paul Smits secretaris,Carl Clissen kassier, Willem

                Van Linden Webmaster & Technische ondersteuning.

                Ward Leemans Verantwoordelijke van de dierenmarkt.

                Ronny Jorssen Verantwoordelijke optredens & animatie.

                Paul Van Roy drukwerk, reportages, fotografie.

                Louis Vloebergh coördinator.

                Mark Janssens Verantwoordelijke marktkramers & klokkenwerpen.

                Ernest Nuytkens Verantwoordelijke materialen en Gauthier Clerens en Robert

                Verbruggen medewerkers.

                E-Mail : info@posseleest.be 

                (LG,Website Posseleest,Gazet van Mechelen diverse nummers, Het Vaartland)











    18-02-2012 om 18:00 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1845 – Jaak Steemans werd gemeente-ontvanger en dit tot 1860.

                (Provinciaal Archief Antwerpen, PAA 598)

     

    1846 – Dat jaar ondersteunde het “Bureel van Weldadigheid” 27 gezinnen.

                Die vertegenwoordigden 148 personen. (DB, nr.11, 1958)

     

    1846 – In 1846 volgden 95 jongens en 87 meisjes het lager onderwijs. Drie Leestenaars

                kregen les in het hoger middelbaar. Leest telde 1475 inwoners. (Wikipedia)

     

    1847 – 5 juni : Toen hij de werken ging inspekteren aan de baan Hombeek-Kapelle o/d

                Bos, stierf Pieter Jan de Meester schielijk in zijn koets, op een honderdtal meter

                van zijn kasteel. Op die plaats werd nadien een kapelletje gebouwd.

                Pieter Jan was burgemeester te Leest van 1818 tot 1836.

     

    1847 – 28 juli : Die dag schreef pastoor Hermans een brief naar het Bisdom bestaande

                uit één zin : “Humillime peto permissio nem fossam horti mei inplendi terra ex

                coemeterii”. (Heel nederig vraag ik toelating om de gracht rond mijn hof te

                mogen opvullen met grond van het kerkhof)

                Dit werd hem per kerende post met even weinige woorden toegestaan.

                De gracht rond de pastorij werd dus in dat jaar toegeworpen.

                (DB-1981-“De Pastorij”)

     

    1849 – Leest opnieuw geteisterd door cholera.

                (Sermoenen van pastoor Joris – Kerkarchief Leest)

     

    1850 – “De steenweg van Leest dorp naar “de Knip” tot de grens van Thisselt is gelegd

                bij gedeelten in de jaren 1850-1864, in zandsteen, op 2m50 breedte.”

                (GA-23/8/1928)

    18-02-2012 om 17:56 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    1845 – Het kasteel “De Mot” werd eigendom van de weduwe Vermeulen, geboren

                Scheppers. (J.D.D in DB)

     

                                         Kasteel “De Mot” in de Bist

     

    Het woord “motte” wijst op een “natuurlijke of kunstmatige” aardhoop, bv. een aardhoop die ontstond bij het uitgraven van grachten en waarop een burcht kon gebouwd worden.

     

    Het kasteel “de Mot” dankt zijn naam waarschijnlijk aan Rombaut de la Mot die in het begin van de 18e eeuw eigenaar was van dit “speelhuys, de hoeve en de vijver, 2 dagwant 55 bunder”.

    In het “Wekelijks Bericht van de stadt en provincie Mechelen”, vonden we in 1798 : “schoone hofstede de Borcht alias de Mothoeve (omwaterd)”.

    Het woord borcht is afkomstig van het latijnse “burgum” dat schansplaats betekent, we vonden het terug in 1380 : “van der Borchtstat te Leest”. (CEP)

     

    Volgens Jan De Decker in “De Band” van november 1958 was de oorspronkelijke benaming “Hove ter Straten” = het hof (herengoed) gelegen bij de straat (= de oude romeinse heirbaan over Bavai, Asse,Mechelen). In 1596 sprak men van “Stratenborch”,

     

     

    de burcht bij de straat.

    Martin Emmanuel Pansius, secretaris van de Groote Raad te Mechelen, heer van Coninxsteen en eigenaar van “de Motte”(in 1791)  overleed in 1818. Hij was gehuwd met Jeanne Marie De Broeyer.  De laatste afstammelinge van de familie Pansius, Anne Marie Josephine Ghislaine Pansius, weduwe van Majoor  Eugène Valery Coemans overleed op 12 mei 1923 in het kasteel.

    In 1958 werd het kasteel bewoond door Octave Grégoire (oorlogsgepensioneerde, geboren La Sentinelle, Frankrijk).

     

    J. Verbesselt in “Het Parochiewezen in Brabant” over “de Mot” :

    “...het deel Smal-Brabant kunnen wij, zoals te Hombeek, indelen in grote blokken, afgelijnd door wegen. Bij deze blokken hoorden ontginningshoven.

    Te midden van het blok, omschreven door de Daelandstraat, de Bieststraat, de Aabeek en de Kapellestraat (sectie C) stond de Motte , later uitgegroeid tot kasteel.

    Dit hof is ongetwijfeld het centrum van dit deel van de grote heide van Hoksdonk op de grens van Kapelle, Hombeek en Leest, waartoe de Biest, de Wavers en Wennekens hoorden als latere velden. Aldaar liepen verscheidene wegen uit : de Mottestraat de voornaamste die de Biest en Kapellestraat verbond, de Waversweg, de Wennekensweg en de Kleine Molenweg.

    Het hof was geheel omwald en vertoonde een ovaal blok (nrs.77-78 sectie C), daarrond lag oorspronkelijk een brede wal, gevormd door percelen nrs. 117, 80 en 70-72. Aan het uiteinde lag een lange en smalle poel, nr.64.

    Door zijn vorm en dubbele wal vertoont dit hof alle kenmerken van een oude middeleeuwse motte, waaraan het zijn naam dankt. De regelmatige verdeling van het ganse complex in rechthoekige percelen , gegroepeerd tussen vn. Rechtlijnige wegen, verwijst nochtans niet naar een zeer oude uitbating.

    Het gaat er duidelijk om een winning op de heide van Hoksdonck. Daarbij horen zelfs een aantal grote blokken vooral langs de Aabeek, die naar oud bosgebied verwijzen.

    Over de oudste geschiedenis van de Motte weten wij omzeggens niets...”.

     

     

    “In 1784 werd er op de wijk de Bist het kasteel De Mot gebouwd, waarbij van uit het park een brede heirbaan werd aangelegd met kreupelhout omzoond, doorheen de Kleine Heide, die in rechte lijn de Tisseltbaan kruiste en zo naar en door het Zure Bos, alover de Gentse baan tot in het Blaasveld Broek, als verbindingsweg met het aldaar staand kasteeltje.

    Zo zagen de daarlangs wonende en werkende landlieden, bij voor- tot najaar, in met adellijke schilden versierde koetsen, het heen en weer brengen van hoge heren en dames uit vreemde en eigen streek, als gaster ter feest.

    Van toen werden de mensen der huidige Kleine Heidestraat vernoemd als “die van den Bulvaar”. (Boulevard)

    Bij het einde der 19e eeuw was die heirbaan reeds gans verdwenen tussen kasteel De Mot en de Tisseltbaan...” (J.A.Huysmans in DB, juni 1979)

     

    Later sprak men soms ook van “het kasteel van Lamot”,  nadat één van de eigenaars van die brouwerij het had bewoond.

     

    In mei 1976 kwam de Antwerpenaar Jan Peutermans zich in het kasteeltje vestigen.

    Hij kwam van Kalmthout alwaar hij een tiental jaren een “hondenhotel” had uitgebaat.

    Deze zaak zette hij te Leest verder tot grote ergernis van de buren.

    Het enerverend geblaf van de meest diverse hondenrassen, in het topseizoen wel 30 honden plus katten, zorgde voor enorme geluidsoverlast.

    Kwam daar nog een onuitstaanbare stank bij van ontsmettingsmiddelen en vliegenzwermen...

    De rust in dat deel van de Biest was voorbij.

    Na herhaaldelijk protest van de buren werd een handtekeningenaktie op touw gezet. Het Ministerie van Volksgezondheid bracht een negatief verslag uit, maar het hondenpension bleef geopend.

    Tot de memorabele 3 juli 1979 toen, rond half elf ’s avonds, brand uitbrak in het kasteeltje.

    Bij aankomst van de brandweer sloegen de vlammen reeds torenhoog uit het dak en stond gans de rechtervleugel van het gelijkvloers in lichterlaaie.

    De brandweermannen legden de zwaarste brandslangen aan en pompten water uit de vijver van het domein, tevergeefs echter, het ganse gebouw brandde totaal uit.

    Slechts troosteloos zwartgeblakerde muren bleven overeind staan.

    Op het ogenblik van de brand bevonden zich vier personen in het gebouw, de 62-jarige schoonmoeder van uitbater Peutermans en drie Waalse jobstudenten.

    De vrouw werd door één der studenten door een raam van de eerste verdieping naar beneden gelaten. Een student redde zich door vanop het dak langs en regenwaterpijp naar beneden te klauteren. De derde jobstudent moest vanop het dak in één der vlakbij groeiende bomen springen.

    Na de blussingswerken werden in het huis de kadavers aangetroffen van 9 honden en 5 katten. De honden lagen vastgeketend aan de leidingen van de centrale verwarming.

    Het Mechels dierenasiel kwam de krengen ophalen.

    Twee pensionhonden waren zoek.

    Het kasteel was ’s morgens de dag van de brand nog in het nieuws gekomen toen de nacht voordien een onbekende de deuren van een achttal hondenhokken had opengezet, waardoor de pensionhonden op de loop waren gegaan. Van die gelegenheid had de inbreker gebruik gemaakt om bovendien nog 58.000 fr te stelen.

    De dader kon dezelfde maandag door de gerechtelijke diensten worden aangehouden.

    Het betrof een Antwerpenaar die vroeger in de kennel van Peutermans als helper was tewerkgesteld geweest.

    De brand richtte voor verschillende miljoen frank schade aan.

    Het gebouw was verzekerd voor 10 miljoen frank.

    Volgens Jan Peutermans was kortsluiting de oorzaak van de brand.

    18-02-2012 om 12:27 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    “Den Briat” ging tot hoge leeftijd mee, zekere dag was het verschrikkelijk heet en velen werden onpasselijk van de warmte. Laatstgenoemde  heeft dan al de pakken van die “zieken” samengebundeld en op zijn schouder gebonden. Hij heeft ze kilometerslang zwetend als een paard meegezeuld...

    Zo was “den Brioen” elk jaar op post aan ’t kapelletje te Bonheiden, hij was een uitstekend zanger.

    Jozef Brion ging in 1943 voor de zestigste maal mee, zo ook Frans Van Den Broeck uit de Elleboogstraat (geboren 7/8/1882 en broer van de honderdjarige Stanne). Hij haalde dat aantal in 1958. Frans was 16 bij zijn eerste voettocht.

    Bij de terugkeer van de bedevaart in 1960 (8 mei) vernamen de Leestse bedevaarders, ze zaten aan de soep te Keerbergen, het overlijden van hun voorzitter Frans Van Den Broeck.

    Frans kreeg een prachtige uitvaart omringd door de getrouwen van de Kompagnie.

    “...Beste vriend Frans, geachte familie, het is voor ons een droeve plicht en een harde taak de beste van de onze te vergezellen naar zijn laatste rustplaats.Als ik zeg, de beste uit de onzen, dan weet niemand wat zulks betekent vriend Frans. Wij bedevaarders, pelgrims van O.L.Vrouw, wij weten het maar al te best, wij weten wie we verloren hebben. 62 jaar hebt gij aan het hoofd onzer Compagnie gestaan, 62 jaar hebt gij u geofferd voor ons, uw kinderen, want voor u waren wij uw bedevaart-kinderen. Steeds stond gij paraat om moed in te spreken, zelfopoffering aan te moedigen wanneer de vermoeidheid zich van een pelgrim meester maakte. Met uw vrolijke verschijning, uw vaderlijk gemoed, hebt ge steeds onze Compagnie weten hoog te houden.

    Wat een harde pijn en zware beproeving was het niet voor u, toen wij verleden jaar voor het eerst een “geestelijke leiding” mede kregen van uit dit dorp, en gij weerhouden waart door ziekte van uw zuster, en dus niet kon mede vertrekken.

    Met welken moed en vast vertrouwen hebt gij een vol jaar gewerkt en gezwoegd, van links naar rechts gelopen om alles weer in orde te maken voor de grote tocht ; hoe verlangend was uw hart neit ook onder een geestelijke leiding te mogen gaan.

    Helaas, het heeft niet mogen zijn, O.L.Heer en O.L.Vrouw verkozen u, de bloem was te schoon om hier op de wereld te verwelken, daarom is O.L.Vrouw ze komen plukken, terwijl wij met hart en ziel met u verenigd waren, is zij de Hemelse Moeder met u meegegaan.

    De slag was hard, maar als bedevaarders moet men alles kunnen verdragen, zelfs de zwaarste onder alle slagen...”  

     

    Een andere legendarische figuur was Louis Van Den Heuvel uit dezelfde straat.

    Louis deed in 1940 aan ’t front een belofte : als hij heelhuids uit de oorlog kwam, zou hij te voet naar Scherpenheuvel gaan zolang hij kon.  In 1984 ging hij voor de zestigste maal! Die tochten verliepen niet altijd rimpelloos. Zo verbrandde hij in 1926, bij een ongeval op zijn werk, één zijner voeten. Het gebeurde in de week van de tocht.

    “Ne goeie windel rond, niemand die dat wist en onderweg regenen, regenen. Maar het schoonste van de zaak : na acht dagen was mijne voet genezen !”

    Nadat te Leest de jaarlijkse voetgangers-bedevaart was afgeschaft ging Louis enkele keren moederziel alleen, later vervoegde hij de bedevaarders van Tisselt.

    Deze mannen huldigden hem bij zijn 60-ste bedevaart. Bij die gelegenheid kreeg Louis een tinnen schotel van “het logement”, een medaille van het bedevaartoord en een brandglasraam met O.L.V van Scherpenheuvel van de bedevaartgroep uit Tisselt.

     

    In 1960 namen 47 bedevaarders deel aan de tocht “te voet naar Scherpenheuvel”, waaronder 13 vrouwen. De jongste was de 11-jarige Marcel Van Hoof uit de Scheerstraat. In 1961 noteerden we er 55, waaronder 16 van het vrouwelijk geslacht en in 1965 namen  45 wandelaars deel.

    1968 gaf een eerste dieptepunt : slechts 14 deelnemers, die dag viel weliswaar samen met

    de eerste kommuniedag, maar toch was de fut eruit, want het jaar nadien werd de  

    bedevaart afgelast.

    Als reden vermeldde De Band dat er twee voorstellen waren : de bedevaart laten doogaan te voet heen en te voet terug of te voet heen en terugkomst met een vervoermiddel. Omdat het tweede voorstel een jarenlange traditie afbrak werd besloten de tocht af te blazen.

     

    In 1970 was Louis Van Den Heuvel de enige van de kompagnie die te voet ging, vijftien “bedevaarders” gingen met de autobus...

    In de periodiek van Milac De Band vonden we het bestuur uit 1954 terug :

    Voorzitter : Frans Van Den Broeck.

    Bestuursleden : Gust De Prins (Juniorslaan), Viktor D’Hondt, Jan Keulemans, Modest Van Steenwinkel, Jan Spruyt, Phil. De Prins, Fr. Bruggeman en Louis Van Den Heuvel.

    Kruisdrager was Modest Van Steenwinkel.

    De trouwste bedevaarders waren toen Frans Van den Broeck (met 54 bedevaarten achter zijn naam), zijn broer Ivo, Marie Symons, Louis Spruyt en Louis Van Den Heuvel.

    Louis D’Hondt vergezelde die periode jaarliljks de processie met zijn wagen.

    (DB, diverse nummers van 1955 tot 1984)

     

    In 1990 kregen de Leestenaars volgende folder in hun bus :

     

    Beste Leestenaar,                       Voetbedevaart Scherpenheuvel 1990.

     

    Twintig à vijfentwintig jaar geleden ging men ook al jaarlijks van uit Leest te voet naar

    SCHERPENHEUVEL.

    Op initiatief van enkele parochiale verenigingen zouden wij die bedevaart terug willen invoeren en wel de 2de zondag voor O.H.Hemelvaartdag.

    Konkreet betekent dat in 1990 : vertrek vrijdagavond 11 mei te 22 uur en terug te Leest op zondag 13 mei te 15 uur.

    Bij het organiseren van zo’n bedevaart komt heelwat kijken.

    Om vooraf zeker te zijn van een voldoend aantal deelnemers – wij denken aan mnstens een 20 à 30-tal – vragen wij aan diegenen die wensen mee te gaan dat ze hun naam en adres zouden opgeven aan één van onderstaande initiatiefnemers.

    Het zal u niet verwonderen dat dergelijke bedevaart ook enige kost met zich meebrengt : er moet worden verzekerd, de slaapgelegenheid meot betaald, enz.

    Nadere gegevens in verband met bedevaart en onkosten krijgt u na inschrijving.
    GA MET ONS MEE, EN BELEEF DE DEUGD VAN SAMEN OP WEG TE ZIJN.

    Beste groeten,

     

    Inschrijven tot 15 januari bij :

    De Wit Marina, Kouter 13.

    Leemans Alfons, Blaasveldstraat 24.

    Plaskie Rosa, Aland 7.

    Peeters August, Tisseltbaan 15.

    Van Lanen Leo, Kerkenblok 10.

    Vloebergh Louis, Winkelstraat 28.

     

    En de trein was opnieuw vertrokken…

     

    “Op zaterdag 12 mei 2001 op een onmenselijk uur (namelijk 4 uur ’s morgens) stonden er 51 bedevaarders klaar om naar Scherpenheuvel te vertrekken.

    Na een tocht van 47 km onder een bloedhete zon kwam Scherpenheuvel in zicht, waar de pastoor ons opwachtte.
    Hierna volgde nog de kruisweg en een eucharistieviering onder de schaduw van de bomen.

    Na een verkwikkende douche en wat verzorging kon iedereen de inwendige mens gaan versterken, voor de ene tot in de vroege uurtjes, voor de andere om na een paar uur al onder de wol te kruipen. Zondagmorgen om 5 uur was iedereen weer paraat om de terugtocht richting Leest aan te vatten. Na een laatste verfrissing begeleidde de fanfare opgewekte en keuvelende bedevaarders naar de kerk, waar nog een bezinning plaatsvond. Hoewel moe en misschien voorzien van een paar blaren was iedereen tevreden over het verloop van de tocht.

    Misschien mogen wij dan ook aan iedereen zeggen tot 27 en 28 april 2002.

    (Website Leest,19/3/2004)

     

    18-02-2012 om 12:20 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1843 – Vanaf 1843 staat in de boeken te Scherpenheuvel voor de eerste maal een

                bedevaart van Leest vermeld. (J.D.D. – DB – 1954)

                Naar aanleiding van het overlijden van Judocus Van San (°Leest 30/9/1824,

                +Mechelen 17/1/1872) werd op dinsdag 30 januari 1872 een derde lijkdienst

                georganiseerd, “wegens het Broederschap  van O.L.V van Scherpenheuvel in de

                kerk der H. Joannes Baptist” dixit zijn doodsprentje.

                In “De Band” van juli 1959 schreef  Jan De Decker dat men “beweerde” dat

                de “Kompagnie van Scherpenheuvel”  te Leest zou bestaan sinds 1743. Hij

                heeft daar nooit een bewijs van teruggevonden.

     

     

                              De Kompagnie van Scherpenheuvel

     

    Volgens Modest Van Steenwinkel (DB-1960) bestond de “Kompagnie van Scherpenheuvel” uit een groepje mensen die jaarlijks, in naam van gans de parochie, te voet op bedevaart gingen.

    Ze hadden geen ledenlijstenm en wie een paar maal meeging werd vanzelf als lid beschouwd.

    De meeste Leestenaren gingen al eens mee, sommigen hielden het jaren vol.

    Elk jaar werd een omhaling gehouden om de algemene onkosten van de bedevaart te dekken. De rest van het geld werd besteed aan enkele missen voor de overledenen en de zieken van de parochie. Ook werd er jaarlijks een grote mooie kaars geofferd “die hield dan gans het jaar wacht : als stille getuige van onze liefde, bij het beeld der Lieve Vrouwe want O.L.Vrouw van Scherpenheuvel draagt de kenspreuk : ik bemin die mij bemint !”

    De kompagnie was ook vertegenwoordigd in de Leestse processies, daarvoor werd in 1953 nog een prachtig houten  Mariabeeldje  aangekocht, 30 cm hoog en met de hand uitgesneden. Het droeg een brocaat zijden kleed en mantel, een massief zilveren kroontje en scepter, en  een gouden ketting en kruisje, dat laatste was een gift van één van de leden. Louis De Hondt vervaardigde een speciale draagbaar.

    Traditiegetrouw werd de bedevaart gehouden acht dagen voor Sinksen.

    Men vertrok om 4 uur ’s morgens aan de St-Annakapel. De meeste bedevaarders hadden in de parochiekerk dan al een mis bijgewoond.

    Een eerste maal werd halt gehouden te Bonheiden (aan de Sint Annakapel aldaar) waar de eigenlijke processie gevormd werd.

    Rond acht uur bereikte men Keerbergen alwaar koffie werd gedronken.

    Volgde een kort oponthoud te Tremelo, Betekom, het middagmaal te Aarschot en Rillaar.

    Rond 16 uur werd Scherpenheuvel bereikt waar ze processiegewijs werden opgehaald door de geestelijkheid van de basiliek.

    Godsdienstige oefeningen volgden : lof, beeweg in de kerk, rozenkransweg, kruisweg, enz. tot 18 uur waarna de vermoeide bedevaarder zich kon gaan verfrissen, eten en rusten.

    Jarenlang waren “In de Lindeboom” en “In ’t Wit Huis” de vaste logementsplaatsen, soms kwam daar “De Sleutel” nog bij.

    Rond 3 uur in de morgen stonden de bedevaarders op, woonden een mis bij aan een zij-altaar van de basiliek en de lange terugtocht kon worden aangevat.

    Ontbijt te Aarschot, middagmaal te Keerbergen, met meestal een bord soep(heel vaak van asperges) of een glas bier naar keuze, op kosten van de kompagnie.

    Onderweg werd gebeden voor de zieken en de overledenen van de parochie, ook voor de geestelijkheid, voor de soldaten, voor de jeugd en voor allen die om een gebed hadden gevraagd.

     

    Aan elke kapel die ze tegenkwamen werd even een halte gemaakt.

    Te Bonheiden werd de kampagnie traditiegetrouw bijna altijd met een regenbui bedacht.

    Ondertussen waren reeds heelwat familieleden van de bedevaarders  en dikwijls ook de

    Chiro de kompagnie tegemoet gekomen.

    Rond 17 uur kwam gewoonlijk de Sint Annakapel in zicht alwaar de bedevaarders werden opgewacht door pastoor en onderpastoor met een woord van dank en proficiat aan al de tochtgenoten.

    In de parochiekerk werd de zegen gegeven met het H. Sacrament en tot slot een danklied aan Maria gezongen.

    Zo’n bedevaart was vroeger jaren een heel avontuur.

    Zo moest er in Keerbergen, bij gebrek aan een weg, een uur lang door het mulle zand gemarsjeerd worden en bij warm weer kon men zich alleen beschutten door zoveel mogelijk de schaduw op te zoeken van plaatselijke dennenbomen, want de huizen waren zeer schaars.

    Het is ook gebeurd dat iemand met stukgelopen voeten op stokken moest meegesjouwd worden, niet te vergeten dat elke bedevaarder ook zijn eigen ransel op de rug moest meedragen.

    Na de eerste wereldoorlog werden de bedevaarders gevolgd door paard en kar. Dit gespan voerde dan al de bagage mee.

    “Fons van Stienes” was het die de eerste jaren voor het vervoer instond, uit dankbaarheid omdat hij tijdens de Duitse bezetting zijn paard mocht behouden. Na Fons werd Frans Piessens(“den Blokmaker”)  bereid gevonden.

    Wegens het immer stijgende aantal bedevaarders volstond een gewone kar niet meer voor de talrijke pakken. De familie Van der Hasselt (Ferdinand en Frans) stelde zich graag met een “landbouwcamion” ter beschikking. Meestal werd die  voortgetrokken door de paarden van Victor Verschueren en Sus Van den Brande.

    Later begeleidde “Louis van Jonker”(L.De Hondt) de bedevaarders met zijn “automobiel”.

    “Figuren” uit de bedevaart waren : Toon Leemans die een vijftigtal bedevaarten lang het processiekruis meedroeg.

    18-02-2012 om 12:16 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1836 – In 1836 werd Carolus Wouters burgemeester. Hij zou dit 22 jaar blijven.

                Carolus Wouters werd op 25 april 1797 te Hombeek geboren als zoon van Louis

                en  van Anne Marie Jacobs.

                Hij trouwde te Leest in 1824 met Anna Catharina Huysmans, die weduwe was

                gebleven van J. F. Steenmans. Ze woonde op het Hof ter Halen.

                Carolus verbleef op die hoeve tot aan zijn dood op 21 juni 1858.

                Zijn oudste dochter Marie Louise huwde een twee maal met Mattheus Buelens

                die in 1865 burgemeester werd.

                Een andere dochter, Marie Virginie hertrouwde eveneens met een burgemeester

                nl. Jaak Bernaerts.

     

                De gemeenteraad bestond uit de schepenen Jean B. Scheers en J.Fr. De

                Keersmaecker en de raadsleden M.J. Moortgat, Charles Coeckelbergh,

                Dominique Busschot, Guillaume Sellslagh, P.J. Verhoeven en Jean Baptiste

                Dierckx.

                In 1840 werd Englebert Verschueren als raadslid geïnstalleerd en hetzelfde

                overkwam Jacques Steenmans in 1843.

     

    1836 – Martinus Jozef Moortgat volgde Jan Frans Van Vaerenbergh op als koster te

                Leest. Op het ogenblik van zijn aanstelling was Martinus reeds een tiental

                jaren orgelist van de kerk “un homme vertueux et jouissant d’une bonne

                réputation, très instruit...” stond in het verslag van zijn benoeming.

                Martinus Moortgat was gehuwd met Joanna Coeckelbergh die te Leest geboren

                was op 5 april 1804 als dochter van Karel, landbouwer en van Anna Catharina

                Verbruggen.

                Martinus Moortgat zelf kwam van Steenhuffel, geboren op Allerheiligen 1807.

                Hij schonk Joanna Coeckelbergh 9 kindjes :

                -Gillis Louis (29/8/1829) werd schoolmeester te Leest en overleed op zijn

                 25-ste op 3 maart 1854.

                -Pauline (6/12/1833)

                -Karel (5/1/1835)

                -Gaspar August (30/3/1837) ontgroeide de wieg niet en stierf op 21 juni datzelfde

                 jaar.

                -Clotilde (17/4/1838) stierf op 7 juni 1862.

                -Jan Baptist (19/8/1840)

                -Francisca Victoria (10/12/1842)

                -Euphemia Maria (15/10/1845)

                -Amelie (30/11/1848)

                Joanna Coeckelbergh overleed te Leest op 13 april 1876. Haar man Martinus

                Moortgat leefde toen nog. Van zijn overlijden vonden wij geen spoor te Leest.

                (De kosters van Leest – De Band, november 1985)    

     

    1837 – 2 januari : inhuldiging te Mechelen van de spoorlijn Mechelen-Dendermonde en

                voor de Leestenaars de eerste trein die hun dorp aandeed.

                (DB-september 1959)

     

    1837 – 28 september : de spoorlijn tot Gent werd door Koning Leopold I ingehuldigd.

                De inhuldigingstrein uit Gent passeerde het grondgebied van Leest tussen

                12 en 13 uur.

                De locomotief heette “Karel V” en sleepte 16 wagens.

                In 1935 verzochten de buurtbewoners van Steinemolen om een stopplaats. Ze

                kregen geen voldoening. (DB-september 1959)  

     

    1839 – Adrianus De Wit werd de opvolger van veldwachter Meuldermans.

                Hij was geboren te Mechelen in 1804 als zoon van Jakobus en  was

                gehuwd met Coleta Verbruggen. 

                Hij had vier kinderen : Clara Virginie (1831), Jan (1840), Hendrik (1843) en

                Desiré (1849).

     

    1840 – In 1840 kocht pastoor Hermans van Tambuyser twee beelden : een Sint-Cornelis

                en een Sint-Markoen.

                “Geplaetst in onze kerk op verzoek van de kerkraed en met toestemming van den

                heerweerden Heer landdeken”. 

                Voor die beelden betaalde hij 290 frank 24 centiemen en hij liet ze schilderen

                en vergulden door Loos voor 73 frank en 73 centiemen.

                Voor de twee “consolen” van die beelden betaalde hij 127 frank 62 centiemen.

                Dat jaar ontstond waarschijnlijk de begankenis voor Sint Cornelius te Leest.

                Tot deze heilige man nam men zijn toevlucht tegen de “stuipen” of andere

                kinderziekten.

                Sint –Markoen of  Marculphus’ hulp riep men in tegen kliergezwellen.

                Om deze heilige aan te roepen trokken de mensen van hier vroeger naar

                Wezenbeek.

                Het is niet verwonderlijk dat deze beide heiligen zo’n succes kenden, als men het

                aantal “kinderoverlijdens” ziet.

                Een derde van de sterfgevallen waren kinderen. Daarbij kwam de gesel van de

                besmettelijke ziekten : de pest (1467-1472, 1571-1574), de koepokken

                (1515-1522), de rode loop (75 sterfgevallen te Leest in september 1741) en

                cholera (1832,1849,1858,1859,1867).

     

    1842 – Dat jaar werd het “Kasteel van Moyson”  in de Kouter gebouwd.

                Het “kasteeltje”  werd er gezet door dokter Louis Voet, de latere burgemeester.

                Zijn broer Joannes Voet bezat een grote boerderij op de grens tussen Leest en

                Hombeek en die zou een bijna gelijkaardig herenhuis neerpoten te Hombeek

                rechtover de kerk.

                Na de dood van dokter Voet, werd het kasteel opnieuw door een geneesheer

                betrokken : dokter Van den Broeck.

                Rond 1896 kwam de familie Moyson zich daar vestigen. Vader Moyson was een

                neef van dokter Voet.

                In 1902 werd Frans Moyson er geboren. Hij werd onderpastoor te Mol en later

                aalmoezenier van het bejaardentehuis van Bornem.

                De indrukwekkende beuk aan de straatkant heeft een omtrek van 4,25 m.

                Hij zou geplant zijn in 1840.

     

     

     

    18-02-2012 om 10:37 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

                - Louis HELLEMANS, gehuwd met Victoria Teughels.

                Na de dood van zijn vader in 1885 werd Louis koster te Leest.

                Hij was te Kraainem geboren op 30 december 1871 en huwde in 1897 met

                Victoria Teughels, de jongste dochter van Petrus en van Monica Van Hoof.

                Ze woonden rechtover zijn deur en hij ging daar inwonen.

                Na de dood van Louis zou Victoria dat huis aan de kerk verkopen en het werd

                officieel het kostershuis. Dat huis werd enkele jaren geleden afgebroken en

                vervangen door de huidige Raffeisenkas.

                Victoria was te Leest geboren op 23 februari 1861.

                Louis schonk haar 4 kinderen.

                Hij overleed te Leest op 25 februari 1916.

     

                - Jozef RHEINHARD, gehuwd met Elisabet Diedens.

                Hij was voordien koster in St Jozef Coloma te Mechelen en gaf ook les in

                Gregoriaanse zang aan de seminaristen.

                Hij was te Mechelen geboren op 23 februari 1879 en er getrouwd in 1902.

                In 1916, na de dood van Louis Hellemans, kwam hij naar Leest om er de

                volgende 30 jaar het kosterambt waar te nemen.

                Elke dag na de missen nam hij de trein naar Brussel waar hij werkzaam was

                als bediende.

                Zijn vrouw Elisabet Diedens was eveneens te Mechelen geboren op 17/3/1880.

                Het echtpaar kreeg 8 kinderen.

                Jozef Rheinhard woonde met zijn gezin achtereenvolgens in de Vinkstraat (de

                toenmalige Koestraat), in het huis van meester Moons, de latere woning ook van

                Peer Spruyt. Rond 1920 nam hij zijn intrek in het huis op de Dorpsplaats, waar

                zijn voorganger Louis Hellemans had gewoond. Een paar jaren nadien ging hij 

                wonen op de Kouter nr 6, in het huis van de familie Wouters (Moyson).

                Jozef Rheinhard was ook componist. Hij gaf een bundel liederen uit op teksten

                van René Declerck.

                Hij stierf te Leest op 14 april 1947.

     

                - Tony TEUGHELS trad in dienst toen Jef Rheinhard nog in leven was, dat was in

                1946. Hij bleef koster tot in 1952.

                Tony was te Leest geboren op 13 maart 1927 als zoon van Door Teughels uit “de

                Roozelaar”  en van Emma Blommaert.

                Hij overleed op 24 mei 1985 bij de zusters Franciscanessen in de Katelijnestraat.

     

                - Edward FIERENS was te Hombeek geboren op 2 oktober 1930. Hij was koster

                te Leest van 1952 tot 1956. Toen werd hij koster te Rijmenam waar hij in 1960

                trouwde met Lina Van Cauwenbergh uit Zaventem.

     

                - Freddy PEIRS was afkomstig van Zulte. Bleef niet lang in de parochie.

     

                - Luc DE KEERSMAKER was de zoon van een dokter uit Kapelle o/d Bos, hij

                werd geboren op 8 april 1914.

                Hij aanvaardde de job van koster omdat hij op dat ogenblik zonder werk zat en

                een hekel had aan stempelen. Hij kwam elke dag over en weer van Kapelle.

                Luc vond Leest wel “een klein dorpke met een oud kerkske met schone

                meubeltjes in”, maar toch gaf hij er de voorkeur aan naar Brussel te gaan werken.

                Zo liet hij in 1965 zijn kosterij vallen en verdween hier uit de cirkulatie.

                Luc bleef heel zijn leven jonggezel en woont nog steeds in Kapelle o/d Bos.

     

                - Luc PLASQUI, de huidige koster van Leest, is drukker van beroep en kwam in

                dienst in 1965. Hij is getrouwd met Maria Philippo.

                Het echtpaar heeft vier kinderen.

                Zijn broer is koster te Hombeek, een ambt dat zijn familie al meer dan een eeuw

                in die gemeente waarneemt.

     

    1830 – Leest telde 1291 inwoners. (Wikipedia)

     

    1831 – “Tot in 1702 lag er in Leest geen enkele kasseiweg en kon men slechts over een

                houten paalbruggetje naar de Warande en zo langsheen de beemden bij de

                Battelse Bergen naar Mechelen.

                Of langs de Bleukensweg in de Kouter van waar men te voet of met kar en paard

                bij laag tij over de harde bedding van de Zenne Stuivenberg kon bereiken.

                In 1760 werd van uit Battel op de toen nog niet uitgegraven Bergen een kasseiweg

                gelegd tot aan de Kouterbaan.

                In 1831 werd die doorgetrokken naar Tisselt, met gevolg dat er voor de herberg

                “In den Barreel” genoemd naar een daar te draaien afsluiting om bij hun

                toekomen in, of wegrijden uit Leest, van alle voertuigen uitgezonderd

                landbouwers van Leest en Warande, een tolgeld van 1 cent te innen als

                vergoeding  voor het gebruik van dit kasseitje.

                De bazin liet soms bij wat meer verkeer het barreeltje open, met het gevolg dat ze

                sommige geniepige ontduikers roepend moest achternahollen om na de te betalen

                jaarpacht, aan die job te verdienen.

                In 1890 werd de Zenne met minder bochten en van dijken voorzien, met een

                ijzeren brug overspannen, en het tolgeld afgeschaft.

                De Zennewerken werden uitgevoerd door merendeels Hollanders, huizend in

                barakken of schuurkens.

                Aan den overkant der herberg “In de Kroon” staat er nu 1978 nog een

                gevelbergplaats , die toen verdeeld was in vier huisjes, 2,5 m op 5 m, met

                vuurhaard, tafel en bank, muurlegbanken en achteraan stapelbedden.

                Drinkwater bezrogde vredige buren.

                Enkele van die Hollanders zijn hier als  Belgen ingeburgerd gebleven.

                (J.A.Huysmans – DB, april 1979)

     

    1832 – Dat jaar werd Leest geteisterd door cholera.

                (Sermoenen van pastoor Joris – Kerkarchief Leest)

     

    1833 – Gabriel Hermans kwam naar Leest op 20 september, hij werd de opvolger van

                pastoor Van de Put. Hij was afkomstig van Veerle alwaar hij geboren was op

                19 mei 1798.

                Op 23 december 1820 werd hij tot priester gewijd.

                Datzelfde jaar was hij professor in het aartsbisschoppelijk college te Mechelen.

                In 1822 werd hij onderpastoor in de  O.L.Vrouwe parochie te Tienen.

                Vier jaar later in O.L.Vrouwe Mechelen. In 1830 wer hij professor benoemd

                van het Klein Seminarie.

                Pastoor Hermans overleed te Leest op20 september 1854.

     

                “Pastoor Hermans was een gewetensvol en sekuur priester. Met zijn heel klein

                geschrift bracht hij orde in de fundatiemissen en liet de nagelaten nota’s en

                geschriften van pastoor De Heuck inbinden.

                Hij schonk ook meer aandacht aan de versiering binnen de kerk. Zo kocht hij in

                1833 voor 191 frank 15 centiemen schilderijen “voor het vercieren der Kerck”.

                Dat waren geen nieuwe doeken, want hij liet ze terstond restaureren voor het

                bedrag van 53 frank en vroeg aan Van De Voorde om “Twee lijsten te maecken

                ende twee spieraemen” voor 10 frank 69 centiemen  en voor  “het vergullen van

                die twee lijsten” betaalde hij 20 frank aan Bernaerts.

                Deze rekeningen vermelden echter niet van wie deze schilderijen werden

                gekocht, noch aan wie ze werden toegeschreven.

                Wanneer hem een paar jaar later (1835) vanwege de “heeren gedeputeerde

                Staten van Antwerpen” gevraagd wordt, op te geven welke kunstwerken 

                de kerk bezit met vermelding van auteur en onderwerp,  is zijn antwoord

                heel lakoniek “dat er in de kerk deezer parochie niets aanmerkensweerdig

                existeert, als den predikstoel door Van Gheel en twee schilderijen verbeeldend

                het lijden van den Zaligmaker door Cousins.”  (WLS,blz.29)   

     

                Uit Ellectanea Mechliniensia 1949, nr. 1, artikel Mechelse eerstemisgedichten in

                de jaren 1810-1829, door F.Prins :

                “...Op 31 december 1820 droeg E.H. Gabriel Hermans “leermeester der tweede

                school in het aartsbisschoppelijk college te Mechelen”, zijn Eerste Mis op te

                Veerle.

                Het was toen de gewoonte, de Eerste Mis tot een bijzondere intentie, die van op

                den predikstoel meegedeeld werd, op te dragen.

                Hermans droeg de zijne op “tot voorspoed der katholieke lering”.

                Het eregedicht werd opgesteld door zijn “vriend en medemeester” F.G. van

                Aerschodt, van Leuven. Hij komt er in uit, naar een nota duidelijk uitwijst, tegen

                den zo pas verschenen almanak van Tot nut en Vermaek , te Antwerpen

                uitgegeven, die licht van zeden schijnt. Maar vooral gaat het om de lering.

                Hij legt den Godsdienst de klacht in den mond:

                “Ja, ‘k heb ook Belgica in mijnen schoot ontvangen...

                maar onlangs, gans verslaafd aan koningsmoorders wetten,

                gedoogt het nu een rot, mjn laatste lid te pletten...”

                En den neomist laat hij bidden : “Spaar toch, spaar toch uw volk, geef dat de

                Belg weer achte uw lering die weleer ontstak zijn heldenmoed.”

                In nota tekent hij hier bij aan : “Men wilde ons Nederlanders in plaats van

                Belgen noemen. Een vaderlands lied herstelde dien eerroof”.

                Maar welk Belgisch vaderlands lied hij bedoelt, weten we niet.

                Opmerkelijk is ook hoe de jonge geestelijkheid van het Mechelse – want onze

                Dichter behoort tot deze – partij trekt voor het herstel der Jezuïetenorde.

                Zo luidt het hier :

                “Richt u dan naar het snoer dat ons is voorgetrokken

                in dees opvoedingstaak door d’eel Loyola’s stam”.”

    18-02-2012 om 10:30 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

     

                “...item nog heeft de kerk samen met de H. Geest een huys met hofken tot Leest

                aen de Plaetse, wordt bij den koster bewoont en bij promissie hem gegund, mits

                zijnen dienst weldoende is...” (Rekening kerkfabriek en H.Geesttafel 1639,1640.)

                In totaal kostte het huis 304 gulden 16 stuyver, daarvan werd 222 gulden betaald

                door de kerk, de rest door de H.Geesttafel.

                “Cette maison appartient donc à l’église et aux pauvres”, schreef pastoor Hermans

                op 19 juli 1834 in een brief aan de aartsbisschop Engelbertus, “et le clerc l’a

                occupée après comme avant la révolution francaise..” (de koster heeft er in

                gewoond zowel voor als na de franse revolutie)

                Dezelfde brief vermeldt ook dat dit huis in 1829 in twee werd verdeeld, het ene

                gedeelte liet men aan de koster, het andere deel werd gebruikt als gemeentehuis,

                omdat men er toen van uitging, aldus de pastoor, dat het gemeengoed was.

                Vermits de koster terzelvertijd ook schoolmeester was, deed de woning van de

                koster bijgevolg ook dienst als huis van de schoolmeester. (voor het

                schoolgebouw er stond gaf de koster schoolonderricht in het kostershuis zelf)

                Om later moeilijkheden te vermijden wees pastoor Hermans de gemeenteraad, aan

                de hand van de rekeningen van de kerkfabriek, op de ware eigenaars van deze

                grond, en hij komt met hen tot een overeenkomst “à l’ amiable”.

                Zo wordt op 23 maart 1846 de grond waar het gemeentehuis en de school op

                staan  (1 a 14 ca) overgegeven aan de gemeente.

                De gemeente van haar kant zal jaarlijks een eeuwigdurende rente van 15 frank

                betalen, de helft aan de kerkfabriek en de helft aan het bureau van weldadigheid.

                Dit wordt ondertekend door notaris  Premie, burgemeester Carolus Wouters, de

                schepenen J.P. De Keersmaecker en Carolus Coeckelbergh, pastoor Gabriel

                Hermans, kerkmeesters Engel Verschueren en Petrus Demaeyer,  en de

                administrateurs van het bureau van weldadigheid August Premiesen, J.Steenam

                en B. Dierckx. Getuigen waren herbergier-landbouwer Johan Selleslagh en

                veldwachter Adriaen De Wit.

                Koster Martinus Moortgat mag het kosterhuis blijven bewonen, op voorwaarde

                dat hij “de kinderen van de ouders staende op den arme gratis zal onderwijzen.”   

     

                In 1879 kwam de schoolstrijd. Meester Dumont vestigde zich te Leest als

                onderwijzer van de gemeenteschool.

                In 1882 kwam er een nieuw gemeentehuis met schoolhuis, dat in ’t vervolg door

                de gemeenteschoolmeester zal worden bewoond : eerst meester Dumont, na hem

                meester Moons en meester De Leers.

                De nieuwe koster Petrus Jozef Hellemans, die terzelfdertijd onderwijzer werd in

                de Parochieschool, nam zijn intrek in het huis op de Dorpsplaats waar later zijn

                kleinzoon Alfons Hellemans zou vertoeven.

                Koster Louis Hellemans woonde eveneens in de Dorpsplaats, in het huis van

                Victoria Teughels  dochter van Jan Baptist, met wie hij getrouwd was. Toen dit

                huis, na beider dood, in 1919 verkocht werd aan de kerk, zou het nog een tijdje

                een kostersfamilie herbergen : het gezein van Jozef Rheinhard.

                In 1978 werd dit huis door de kerk verkocht aan Jos De Smedt.

                (DB – November 1985)  

     

                Onmiddellijk na de beroerten van de 16e eeuw was één van de

                hoofdbekommernissen van de geestelijkheid de herinrichting van het onderwijs,

                vooral op het platteland.

                Reeds in 1570 beval het provinciaal concilie van Mechelen de bisschoppen dat zij

                parochiescholen dienden herop te richten.

                Na de intrede van Albrecht en Isabella drong de geestelijke overheid krachtig aan

                op de uitvoering van dat bevel. In het aartsbisdom Mechelen wilde zij volstrekt

                zo spoedig mogelijk een school voor iedere parochie.

                Op de dorpen, waar men niemand vond die voldoende bekwaam was om les te

                geven, werd de taak van schoolmeester opgedragen en opgelegd aan de koster van

                de parochie.

                “De landdekens kregen de taak, jaarlijks bij hun kerkvisiet te vernemen en te

                onderzoeken, hoe het in de parochie gestaan en gelegen was met de school...

                Die van Leest beloofden in 1596 uit de inkomsten hunner H.Geesttafel jaarlijks

                drij veertelen koren te betalen aan den schoolmeester, op voorwaarde nochtans,

                dat de H. Geestmeesters van Hombeek ook drij veertelen zouden geven.

                Leest werd toen nog bediend door de pastoor van Hombeek.”

                (Geschiedenis der Parochie Hombeek – F.De Ridder, blz.96 en volgenden)

     

                In De Band van november 1985 publiceerde Georges Herregods een lijst met

                de namen van alle Leestse kosters die hij kon terugvinden. Het waren uiteraard 

                niet allemaal onderwijzers :

     

                                                Kosters te Leest

     

                -Anthonis van Enere : “jaar1573, Anthonis van Enere, coster van Leest,

                wordt gestraft met een bedevaart naar O.L.Vrouw te Hal om met een gaffel

                gestoken te hbben Peeter Guedens.”

                (J.Judicature Echevius 5 II nr.2)

     

                -Pieter VAN BROUCKE : zijn naam kwam voor onder de disgenoten bij de

                inwijding door aartsbisschop Hovius  van de herstelde kerk in 1599.

     

                - Bertelmies VAN GHIJSEL (Van Gijssele): geboorteplaats en datum onbekend,

                hij huwde te Leest op 29 augustus 1604 met Katrien Keysers (De Keyser).

                Bertelmies Van Gijssele overleed te Leest op 20/8/1629. Als koster genoot hij het

                voorrecht onder de kerkvloer te worden begraven.

     

                -Jacques ELIAS (Ilias) :  was een ingeweken Leestenaar. Geboren in 1611 werd

     

                hij reeds op jonge leeftijd koster te Leest, want bij zijn overlijden op 25/8/1692,

                hij had toen de leeftijd van 81 jaar bereikt, schrijft pstoor Michael Gijsens in zijn

                overlijdensregister : “Jacobus Ilias custos hujus paroeciae per 64 annos, aetatis

                81 annorum, sepultus est in ecclesia nostra prope altare B.M.B.”

                (Jacobus Ilias gedurende 64 jaar koster van deze parochie, 81 jaar oud, hij werd

                begraven in onze kerk dichtbij het altaar van O.L.V.)

                Op zijn zerk staat:” I.H.S. Sepulture van de Eersaemen Jacques Elias coster deser

                kerck omtrent 61 jaeren, gestorven den 25  augusti 1692 oudt 81 jaeren ende

                Jenneke Lepaige syne wettighe huysvrouw gestorven den 29 january 1669 ende

                Peeter Elias synen sone oock coster den tydt van 47 jaeren oudt 72 jaeren sterft

                den  17 juli 1722. Bidt voor de zielen...”

                Jacques huwde nog een twee maal met Katrien De Bleser.

                Het kosterschap van Leest zou gedurende vijf generaties in de familie Elias

                blijven.  

     

                - Peeter ELIAS,geboren 6/9/1649, zoon van Jacques trouwde met Katrien De

                Lathouwer en bij het overlijden van laatstgenoemde met Katrien Van

                Regenmortel. Hij zorgde voor een kroost van 12 kinderen.

     

                - Franciscus ELIAS,geboren 16/3/1685, zoon van Peeter, trouwde te Leest

                met Petronilla Koeckelbergh. Ze kregen vier kinderen.

                Franciscus stierf op 79-jarigel leeftijd, op 4 december 1764.

     

                - Judocus VAN VARENBERGH, schoonzoon van Franciscus Elias, hij was

                gehuwd met Anna Teresia Elias.

                Judocus was te Dieghem geboren op 19 mei 1715 en hij overleed te Leest

                op 19 maart 1801.

     

                - Joannes Franciscus VAN VARENBERGH, zoon van Judocus, was “custos et

                ludimagister” schreef de pastoor in het overlijdensregister : koster en evenals zijn

                vader ook schoolmeester.

                Joannes Franciscus bleef jonggezel.

                Na 29 september 1797, datum waarop pastoor De Heuck door de Franse

                overheersers uit zijn pastorij werd gezet en moest gaan onderduiken, was het

                koster Jan Frans Van Varenbergh die de borelingskes ging dopen en de doden

                naar hun laatste rustplaats bracht. Dit gebeurde zonder enige plechtigheid.

                De bijkomende ceremonieën van de doop werden achteraf in het Hof ter

                Moortere door de pastoor zelf aangevuld. Deze situatie duurde tot 1801.

                Toen Jan Frans Van Varenbergh oud en versleten was, hij telde toen 70 lentes,

                schreef hij op 19 oktober 1836, op aandringen van pastoor Hermans, een brief

                naar de aartsbisschop van Mechelen, om zijn ontslag aan te vragen :

                “...niet meer bekwaam zijnde door doofheyd en hoogen ouderdom om nog

                lange de plaats van coster, die ik nu reeds meer dan een halve eeuw bediend heb,

                met eer te konnen vervullen, geeve mijne demissie aen zijne Hoogweerdigheyd

                den Aertsbisschop van Mechelen, hoopende dat men zoodanige arrangementen

     

                ten mijnen opzigte zal neemen, dat ik weynig van mijne gewoonelijke inkomsten

                verlieze, terwijl ik  arm zijnde de zelve noodig heb om te kunnen subsisteren.

                Blijve met alle agting,enz...”

                Hij schreef ook een gelijkaardige brief naar de burgemeester van Leest om zijn

                ontslag te krijgen als onderwijzer.

                Dit ontslag werd hem graag toegestaan. Er werd hem ook voldoening gegeven op

                materieel gebied : hij mocht blijven beschikken over een gedeelte van het

                kostershuis (waar ook het nieuwe kostersgezin Moortgat zijn intrek nam) en zijn

                jaarlijkse inkomen (100 frank) werd hem uitbetaald.

                “de cette manière”, vermeldt het verslag van de kerkraad, “le vieux papa pourra

                terminer honorablement sa carrière...”

                Op dezelfde zitting benoemden de kerkmeesters met voltalligheid van stemmen

                de nieuwe koster Marten Jozef Moortgat die reeds een tiental jaren orgelist was

                van de kerk, “un homme vertueux et jouissant d’une bonne réputation, tres

                instruit...” zo bescheef hem ditzelfde verslag.

                Joannes Franciscus Van Varenbergh overleed te Leest op 2 november 1843.

     

                - Martinus Jozef MOORTGAT, op het ogenblik van zijn officiele aanstelling tot

                koster van Leest was Martinus reeds 8 jaar gehuwd met Joanna Coeckelbergh.

                Ze was hier ter plaatse geboren op 5 april 1804 als dochter van Karel, een

                landbouwer, en van Anna Catharina Verbruggen.

                Martinus Moortgat was te Steenhuffel geboren in 1807.

                Hij schonk Joanna Coeckelbergh 9 kindjes.

     

                - Petrus Jozef HELLEMANS was gehuwd met Stephanie Mannekens.

                Hij was te Ganshoren geboren op 27 maart 1838 als zoon van Jan Philippe en van

                Anna Marie Verhaegen.

                Petrus Jozef was eerst onderwijzer te Kraainem, maar bij de schoolstrijd kwam

                hij in 1879 naar Leest waar hij een parochiale vrije school begon.

                Toen deze school later meisjesschool werd, ging hij als onderwijzer over naar de

                gemeentelijke jongensschool van meester Dumont..

                Het echtpaar kreeg zes kinderen.

                Petrus Jozef Hellemans overleed te Leest op 19 november 1885.

     

    18-02-2012 om 10:26 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

     

    1828 –                                       Erin geloot…Eruit geloot

     

    “De Franse Revolutie, de sansculotten, de Boerenkrijg, de conscriptie, de loting…

    Iedereen heeft er in de geschiedenisles over gehoord en er later waarschijnlijk nog iets over gelezen.

    Om het leger van voldoende soldaten te voorzien werd op 5 september 1798 de wet op de recrutering van kracht. De jongeren van het mannelijk geslacht tussen 20 en 25 jaar werden op een lijst opgeschreven, vandaar de naam “conscriptie” .Voor de leeftijdscategorie ingedeeld in klassen werd via loting bepaald wie in dienst moest. Voor een beperkt aantal groepen zoals bijvoorbeeld gehuwden en weduwnaars werd vrijstelling verleend. Vrijwillige dienstname zoals vroeger was natuurlijk nog mogelijk.

    De loting verliep als volgt. De namen van de “conscrits” werden elk afzonderlijk op een briefje geschreven, afgelezen, in een hoesje gestoken en in een trommel gelegd. In een andere trommel werden zoveel witte briefjes en evenveel briefjes met “Militaire partant” gelegd. Alles werd goed door elkaar gemengd. Een kleine jongen trok uit de eerste trommel een naam gelijktijdig met een andere jongen die een briefje uit de andere trommel trok. Werdeen wit briefje getrokken, dan was de persoon waarvan men gelijktijdig de naam had getrokken, uitgeloot. Had men een briefje “Militaire partant” aan zijn been, dan was men erin geloot en moest men vertrekken. Na een medische keuring nadien werd de conscrit eigenlijk in het leger ingelijfd.

    In onze gewesten was die loting natuurlijk niet geliefd. Voor de betrokkene en zijn familie hingen er zware gevolgen aan vast. Hendrik Conscience beschrijft in zijn boek “De Loteling” zijn eigen ervaringen tijdens zijn  diensttijd van 1831 tot 1836, dus reeds tijdens de Belgische periode.

    Het systeem van die militaire loterij onder de dienstplichtigen met toelating van vervanging tegen geld bleef naast de vrijwillige dienst bestaan tot 21 maart 1902.

    In 1909 bleef een vervanging tegen geld mogelijk, maar de loterij werd afgeschaft en de dienstplicht ingevoerd.

    Vervanging tegen geld, uitkopen dus, bleef tot 1909 dus mogelijk. Een goede zaak voor wie erin geloot was, maar over voldoende kapitaal beschikte om een verganger te betalen. Zijn vege lijf kon hij zo veilig stellen en mogelijk beroepshalve meer verdienen dan hij moest betalen. De vervanger zal ook wel zijn voordeel voor ogen gehad hebben. Zijn minder goede sociale positie of geldnood kon wel een rol spelen bij de aanvaarding. Dus een win-win situatie op het ogenblik van de overeenkomst. Voor de laatste partij was dit in de toekomst niet altijd een zekerheid ! Hoe zo’n dienstplichtige zich uitkocht en een contract sloot met zijn vervanger leert ons dit voorbeeld uit het jaar 1928 :

     

    Op 18 april 1828 trok Joannes Franciscus Teugels, landbouwer te Heindonk, naar notaris Joannes Baptista De Keersmaecker te Mechelen. Zijn zoon Engelbertus had geloot en het nummer drie getrokken. Voor de Loting voor de Nationale Militie voor de lichting van het lopend jaar waren in het kanton Willebroek de gemeenten Heffen en Heindonk verenigd.

    Willem TROCH, handwerker of dagwerker, geboren te Leest als zoon van Joannes Troch, wonend te Leest en van de te Leest overleden Anna Catherina Smets, die ook al 6 jaren te Heindonk woonde, was getrouwd met Maria Francisca Van Campenhout.
    Ook hij stapte naar de notaris. Willem verklaarde zich aan te bieden als plaatsvervanger van Engelbertus Teugels en in zijn plaats te willen dienen bij de Nationale Militie. Volgens zijn signalement was hij 1 el en ? palmen lang, had een rond aangezicht, breed voorhoofd, dikke neus, grote mond en ronde kin. Zijn haar en wenkbrauwen waren licht bruin. Verder vertoonde hij geen andere tekens.
    Beide mannen toonden de notaris een certificaat van de militieraad te Mechelen met de goedkeuring van Willem Troch om als plaatsvervanger te fungeren. Ook een kwijtschrift van de ontvanger “der regterlijken akten” te Mechelen werd bovengehaald waaruit bleek dat Engelbertus Teugels een som van 25 guldens had gestort.

    De notaris wees op hun verplichtingen waaraan ze zich wederzijds moesten houden.

    Hij maakte hen attent op de wet van 8 januari 1817 (artikel 97, 105-108) en van 27 april 1820 (art. 29-32) waarna volgende overeenkomst werd gesloten :

    -Willem Troch verbindt zich als plaatsvervanger van Engelbertus Teugel, die bij de Nationale Militie is opgeroepen, “alle zijne verplichtingen in den dienst voor hem te voldoen”.

    -Als beloning hiervoor verbindt Joannes Franciscus Teugels zich voor zijn zoon te betalen aan de echtgenote van Willem Troch :

    1) een som van 50 nederlandse guldens op de dag van zijn vertrek. Dit om haar een melkbe(drijf?) te verschaffen en hierdoor haar kostwinning zo veel mogelijk te verzekeren.

    2) een som van 38 guldens 60 cent, in 4 maal te betalen. Het eerste vierde moet op 1 mei 1829 voldaan worden en zo verder van jaar tot jaar tot gehele voldoening.

    -Verder verbindt Joannes Franciscus Teugels er zich toe de echtgenote van Willem Troch en haar kinderen gratiste laten wonen in een huis van hem. Dit huis met stalling en verdere toebehoorten, ca. 30 nederlandse roeden erve, in de “beenhouwersstraet” te Heindonk is reeds in gebruik door haar en vanaf half maart nog voor een termijn van 5 jaar. De huurwaarde wordt geschat op 30 nederlandse gulden per jaar. De echtgenote Troch moet de grondlasten dragen. Het onderhoud van het huis moet door de eigenaar gebeuren.

    -De comparanten verklaren verder dat er buiten wat hier boven staat in het contract niets is gegeven of genoten en dat er gedurende de diensttijd ook niets zal gegeven of genoten worden.

    Als getuige traden op Cornelius Scheffenmeyer, meester schoenmaker en Joannes Baptista Van Den Eijnde, winkelier, beiden te Mechelen wonend.
    Willem Troch kon niet schrijven. De Militieraad van het Distrikt Mechelen heeft het contract gezien op 12 april 1828.

     

    Engelbertus Teugels was geboren te Heindonk op 7/11/1809 en nu bevrijd van de Nationale Militie kon hij rustig voor priester studeren. Hij werd gewijd te Mechelen op 28/8/1835, werd onderpastoor te Heffen en daarna op 19/2/1935 directeur van het klooster te Willebroek waar hij aan de pokken overleed op 2/5/1861.

    De plaatsvervanger Willem Troch was te Leest geboren op 23/2/1794 en huwde te Heindonk op 27/11/1820 waar hij later als landbouwer, dagloner ging wonen, Wijk A, nr.5. Hij leefde nog tot 21/11/1878, datum waarop hij te Heindonk overleed.

    Met zijn vrouw Francisca Van Campenhout, geboren Heindonk 12/1/1798, dagwerkster, er overleden op 18/6/1893, kreeg hij 7 kinderen. Vier ervan werden na zijn dienstname geboren : 1829, 1832, 1838 en 1842.

     

    De wet van 8 mei 1847 die van kracht werd op 1 januari 1848 bepaalde dat de jongelingen voortaan slechts zouden opgeroepen worden tijdens hun twintigste levensjaar. Dit betekent tussen de 19 jaar en hun 20-jarige ouderdom.
    De loting werd in 1938 afgeschaft en iedere jongeman werd voortaan opgeroepen om de militaire dienstplicht te vervullen.

    De dienstplicht werd later volledig afgeschaft zodanig dat het leger nog enkel bestond uit vrijwilligers of beroepsmilitairen.”

            (Leo Bernaerts – Vaertlinck contact nr.6 2010)

     

    1829 – Bouw van de jongensschool in de Scheerstraat (nu Ten Moortele).

                De werken werden toevertrouwd aan Hendrik Vloebergh uit Leest en Petrus

                Joannes Van Moer uit Willebroek voor 1850 gulden.

                (GA – Repertorium der akten)

                De school werd oorspronkelijk in twee delen gesplitst : een deel dat dienst deed

                als schoolgebouw, het ander deed dienst als wachtlokaal met politiekamer voor de

                militairen.

                Voor het schoolgebouw er stond, werd er les gegeven in het kostershuis, de koster

                cumuleerde immers zijn ambt met dat van schoolmeester.

                Dat kostershuis stond vroeger op de plaats waar thans het gemeentehuis met

                aangebouwd schoolhuis staat. Het werd gebouwd in 1638 op een stuk grond van

                64 roeden. Het behoorde voor de helft aan de kerk en voor de helft aan de H.

                Geesttafel (het werk van de armen, na de Franse Revolutie werd dat het

                Weldadigheidsbureau, het toenmalig OCMW).

     

    18-02-2012 om 10:22 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1819 – Cornelius Meuldermans werd veldwachter (tot 1838).

                Een kepie, een kenteken, een uniform. Iedereen op de buiten kende de “garde” en

                de   “garde” kende iedereen.

                Sommigen menen dat de kolfdragers uit de 16e eeuw de voorlopers waren van de

                sjampetters.

                De structuur van de landelijke politie werd vastgelegd in de wetgeving van einde

                18e eeuw. Het decreet van 14 december  1789, met betrekking tot het oprichten

                van gemeenten, voorzag in artikel 50 dat één van de bevoegdheden van het

                gemeentegezag er moest in bestaan “de inwoners het voordeel verschaffen van

                een politie, met het oog op de netheid, de gezondheid, de veiligheid en de rust op

                straat, openbare plaatsen en in de openbare gebouwen.”

                Het ambt van veldwachter dateert van 1791 :   “om de eigendommen te

                beschermen en  de oogsten te bewaken, zouden veldwachters moeten aangesteld

                worden in de gemeenten die onder de rechtsmacht van de vrederechter en onder

                het toezicht van de gemeente-officieren staan.”

                Die maatregel was echter facultatief. Het decreet van 20 messidor 1803 legde aan

                de  gemeenten de verplichting op veldwachters aan te stellen. Een besluit van

                25 fructidor 1809 raadde de gemeenten aan de veldwachters te kiezen uit

                oudgedienden of oud-soldaten.

                Die richtlijnen volstonden echter niet om een perfecte organisatie van het

                veldwachterskorps te verzekeren. Daarom vaardigden ook de provinciale

                autoriteiten een aantal richtlijnen uit zoals het vaststellen van weg- en

                jachtovertredingen, het opzoeken van gevluchte militairen, enz.

                Later werd de veldwachter benoemd door de provinciegouverneur uit een lijst

                van twee kandidaten voorgedragen door de gemeenteraad (de burgemeester mocht

                een derde kandidaat aan de lijst toevoegen). De gouverneur mocht echter vrij een

                kandidaat benoemen en was op geen enkele manier gebonden aan de rangorde van

                de voordracht. Alhoewel de veldwachter door de gouverneur werd benoemd, was   

                hij een gemeenschappelijk agent en maakte hij deel uit van het

                gemeentepersoneel  , er werd alleen door beoogd hem zoveel mogelijk

                onafhankelijk te maken van het plaatselijk gezag.

                Alhoewel hoofdzakelijk benoemd om te waken over het behoud van

                eigendommen, oogsten en vruchten te velde, kreeg zijn ambt een drievoudige

                bevoegdheid : officier van de gerechtelijke politie maar met beperkte

                bevoegdheid, agent van de openbare macht en agent van de administratieve of

                gemeentelijke politie.

                In 1840 telde ons land 3.257 veldwachters, in 1970 2.254.

                Na de samenvoeging van de gemeenten en het verder verdwijnen van het landelijk

                karakter in de dorpen daalde het aantal veldwachters gevoelig.

                (Driemaandelijks tijdschrift Gemeentekrediet van België, nr.105 – juli 1973.

                GVA-13/4/1978, 29/11/1982, 25/3/1990)

     

                Op 1 april 1987 ging de laatste veldwachter van Leest met pensioen.

                Victor Van Hoof had er toen 35 jaar dienst opzitten.

                Na de fusie der gemeenten werdVictor Van Hoof veldwachter-inspecteur en hij

                kreeg meteen een forse loonsverhoging.

     

                Cornelis Meuldermans was geboren te Leest in 1778 en geheuwd met

                Isabella Franckx uit Heffen.

     

    1819 – Karel Van Luffen werd gemeente-ontvarger en dit tot 1831.

                (Provinciaal Archief Antwerpen – PAA 598)

     

    1822 – “De Vlaamsche taal wordt altijd gebruikt in de vergaderingen van Gemeenteraad

                en Schepencollega en in de andere handelingen en geschriften des Bestuurs.

                Dit gebruik is in voege sedert 16 januari 1822.

                Het Vlaamsch is ook de voertaal  in de school, voor de leerlingen der hoogste

                afdeling wordt er weinig Fransche taal aangeleerd...”

                (Uit een brief van burgemeester Bernaerts aan “den heer Zivil Kommissaris te

                Mechelen “van 15 februari 1917)

     

    1823 – Philippus Jacobus Van de Put volgde pastoor Vertongen op.

                Hij werd geboren te Kontich op 17 juni 1775 en was eerst onderpastoor in de

                O.L.V. parochie te Mechelen.

                In 1808 werd hij onderpastoor te Putte en in 1813 pastoor te Boortmeerbeek.

     

                Pastoor Van de Put stierf te Mechelen op 17 juli 1847.

                (MC-19/11/1882)

     

    1825 – Overlijden 100-jarige

                Op 27 maart, om acht uur ’s avonds, overleed te Leest Maria Anna Van Asch,

                weduwe van Karel Coeckelberg.

                Ze had die dag de leeftijd bereikt van 100 jaar en 17 dagen.

                Maria Van Asch was geboren te Leest op 10 maart 1725 als dochter van Petrus

                en Maria Rijntiens.

                (DB,september 1980)

    17-02-2012 om 18:34 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

     

    1815 – Het Koninkrijk der Nederlanden  (1815-1830)

               

                Door de overwinnaars van Napoleon werd in 1815 op het Congres van Wenen

                besloten benoorden Frankrijk een sterk land te vormen. Het moest zo nodig het

                gewantrouwde Frankrijk kunnen weerstaan. Daartoe werden Holland en België

                in één koninkrijk verenigd.

                Willem I, de Hollandse vorst, werd koning over het nieuwe rijk.

     

    1815 – Onder pastoor Vertongen kreeg de kerk van Leest een orgel. Voordien was er wel

                een zangkoor dat elk jaar zijn “maalthijt” of tenminste een “recreatie voor

                degeenen die het gehele jaar in de choor comen singhen in de Hoochmisse” kreeg.

                Het orgel werd gefabriceerd in 1815 door de orgelmaker J.Stephanus Smets voor

                1000 gulden.

                Het werd betaald in twee “payementen” 700 en 300 gulden.

                De orgelkast werd gemaakt door J. Ghijs voor 381 gulden 17 stuivers 3 oorden.
                
    Om aan al dat geld te geraken werd een omhaling gehouden.

                Deze “ommegang voor den orgel heeft 255 gulden opgebragt”.

                Bij de verbouwingswerken van de kerk in 1853 werd de originele orgelkast

                afgedankt zoals de rest van de kerkmeubels en aangepast aan de neo-gotische

                woede van die tijd.

                Ze werd vervangen door een nieuwe orgelkast (de huidige) gerealiseerd door Vijt.

                Deze orgelkast kostte 1.250 frank.

                “De oude is vermemeld”, zo luidde het in het kerkbudget, “de nieuwe is in eik en

                gotische stijl”.

                Het orgel zelf werd sindsdien 4 maal gerestaureerd. De eerste maal in 1873 door

                orgelmaker Vermeersch uit Duffel, een tweede maal werd in 1891 door de

                kerkfabriek 600 fr voorzien voor een volledige restauratie, een derde maal in

                1918, na de schade veroorzaakt door de beschieting. Toen werden de

                herstellingswerken  uitgevoerd door Jos Stevens uit Duffel.

                In 1926 werd aan het orgel een vierde beurt gegeven door Victor Van de Loo uit

                Rotselaar. (WLS, blz.29)

     

    1816 – Leest telde 1106 inwoners (Wikipedia)

     

    1817 – Ontslag van veldwachter Brion.

                Wegens “slechte dienst en luiheid” werd veldwachter Guillielmus Brion

                ontslagen.

                Cornelius Meuldermans zou hem opvolgen.

                (Archief Prov.Antwerpen E50 B/29)   

                Guillielmus Brion was een zoon van Pierre en van Maria Anna Verbeeck.

                Hij was geboren te Leest waar hij op 8 september 1761 in de Sint-Niklaaskerk

                gedoopt werd. Hij overleed op 1 augustus 1830 te Leest.

                Hij was gehuwd met Anna-Maria Houthuys die hem drie kinderen schonk.

     

    1818 – Pieter Jan de Meester werd burgemeester van Leest tot 1836.

                Daarna nam hij dat ambt waar te Hombeek van 1836 tot 1847.

                Pieter Jan was de zoon van Gaspar-Antoine de Meester die advokaat was bij de

                Grote Raad van Mechelen en onder de Franse bezetting voorzitter van het

                noordelijk kanton van Mechelen, en van Jeanne Francoise du Trieu.

                De familie de Meester was o.a. eigenaar van het Hof ter Halen en van het Expoel

                kasteel te Hombeek.

     

                In 1824 huwde Pieter Jan de Meester Catherine Geelhand de Merxem, die hem

                twee zonen zou schenken : Leopold en Althanase.

                Leopold zou later burgemeester van Leest worden. Hij was een begaafd

                plantkundige die o.a. de aangelegde Franse tuin van het Expoel domein

                omtoverde tot een Engels park met onnoemlijk veel boomsoorten, golvende

                terreinen, vijvers en kronkelende weggetjes.

                Leopold zorgde ook voor de oprichting van de gemeenteschool in Ramsdonk.

                Athanase was senator van Antwerpen en een befaamd jager. Rond de jaren 1880

                hield hij op de domeinen in Leest en Hombeek regelmatig grote jachtpartijen.

                Daarbij werden dan zo’n 350 hazen en patrijzen buitgemaakt.

                Tijdens het burgemeesterschap van Pieter J. de Meester werd de gemeenteschool 

                van Leest gebouwd. De gedenksteen werd bij de verbouwing van de school in

                1937 naar het kasteel te Hombeek gebracht.

                Pieter Jan de Meester woonde te Hombeek en is er ook begraven.

                Hij stierf schielijk in zijn koets, op een honderdtal meter van zijn kasteel, toen hij

                op 5 juni 1847 de werken ging inspekteren aan de baan Hombeek – Kapelle o/d

                Bos. (die weg werd op dat ogenblik rechtgetrokken)

                Op de plaats van zijn dood werd een kapelletje geplaatst.

                Het wapenschild van de Meester : in sabel negen aaneengesloten bollen van goud.

    17-02-2012 om 18:33 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

     

    1812 – 24 decmber – Hendrik Diddens in De Band Oktober 1964 :

              

                 Kerstmis op een hooischelf

     

    Kerstnacht 1812. Het klokje te Leest galmt helder door de lucht.

    Over de harde veldpaden lopen boerenmensen in groepjes zwijgend naar de middernachtmis. Sommigen dragen een smoutlantaarn.
    In het zwakke schijnsel lopen vrouwen met kapmantels aan.
    De mannen lopen gebogen en dragen een jekker met opstaande kraag. Hun handen zitten diep in hun broekzakken..
    Aan de kerkdeur is er een traag gezoem van stemmen en het kletteren van klompen op de keien van het pleintje.

    Daar staat een man in het donker portaal. Die is niet van het dorp. De mensen kijken hem vorsend aan.

    “Heb je pachter Jan Diddens niet gezien ?” vraagt hij. “De pastoor heeft gezegd dat hij zeker naar de middernachtmis zal komen.”

    “Ja,” antwoordt een vrouw, “die kunt ge hier ieder ogenblik verwachten”.

    Enkele minuten later tikt de onbekende man de 64-jarige landbouwer op de schouder.

    “Pachter Jan, kom eens een eindje met mij mee. Ik heb nieuws voor je.”

    De boer schrikt.

    “Van Pier-Jan ? Toch geen slecht nieuws ?”

    “Ssst, kom even mee als je wilt”.

    Ook de pachteres en haar dochter willen natuurlijk mee. Zij lopen met hun vieren bezijden de kerk een eindje het donkere kerkhof op.

    “Luister,” zegt de man. “Ik kom regelrecht van Mechelen en ik breng je de groeten van Pier-Jan”.

    “God, is het mogelijk ?” roept de pachteres uit.

    “Stil !” beveelt de man. “Pier-Jan is in de vooravond bij ons aangekomen samen met een jongen uit Heffen Jan Serneels, die ken je misschien wel ?”

    “Al te goed”, zegt pachter Diddens gejaagd. “Hij was ook een consrit voor het leger van de verdomde keizer. Pier-Jan is met hem opgetrokken. Dat is nu bijna 2 jaar geleden.”

    “Wel, ze zijn met hun beiden uit het leger weggelopen. Zij komen te voet uit Rusland. Meer dan vier maanden zijn ze op weg geweest. Ze hebben veel geleden.”

    “God, kan onze Pier-Jan niet meer tot hier geraken ?”

    “Natuurlijk kan hij dat pachteres, maar je begrijpt toch dat het niet mag. Ik zei daareven toch dat hij uit het leger van Napoleon is weggelopen. Versta je dat niet ? Hij is gaan lopen, ginder in Rusland ! De municipaliteit zal daar vandaag of morgen bericht over ontvangen. Als het niet reeds gebeurd is. Dan zullen de sabelslepers opdracht krijgen Pieter weer op te pikken. Je weet toch welke straf er op desertie staat ?”

    Ze kijken de vreemde boodschapper ernstig aan.

    “De doodstraf ?” De Mechelaar knikt.

    “Ge moet dus voorzichtig zijn. Er zitten overal verklikkers, zelfs op een dorp. Pier-Jan mag voorlopig niet naar Leest terugkeren.”

    Het klinkt als een vonnis, de eenvoudige buitenlieden weten niet wat daarop te antwoorden. Daarom spreekt de man verder :

    “Ik raad je aan de middernachtmis bij te wonen alsof er niets bijzonders gebeurd is. En morgen verwacht ik pachter Jan bij mij thuis. Ik woon op de Hanswijkvaart buiten de vesten. Vraag maar naar de brugdraaier van de Withuisbrug.”

    De volgende dag gaat pachter Jan Diddens te voet naar Mechelen. Het is voor hem en zijn gezin een vreemde kerstnacht geweest. Vrede aan de mensen van goede wil !

    Maar hij haat Napoleon meer dan ooit. Hij kan niet anders. Napoleon is een bloedhond.

    In alle stilte heeft hij zijn getrouwde zoons en dochters gewaarschuwd.

    Nu gaat hij Pier-Jan weerzien. Zijn jongste, pas twintig jaar.

    Door zijn geest flitsen de beelden van het afscheid. Een 18-jarige boerenknaap. Eerder mager maar pezig en kerngezond. Zijn pakje in een geruite handdoek aan een gladde beukenstok. Opgeroepen om voor de keizer te vechten.

    Waar ? Dat wist niemand. De keizer vocht overal. Nu weer in Rusland.

    Ha ! Bedenkt de boer met een grijnslach. Dat heeft Pier-Jan de keizer goed gelapt !

    Wie doet het hem na ? Vier maanden heeft hij er over gemarcheerd vertelde de brugdraaier. Dat is geen kinderspel. Rusland moet wel heel ver hier vandaan zijn.

    Daar hoort hij de vele kerken en kloosterklokken van Mechelen zuiver door de kerstmorgen beieren. Ach ja, vrede moet er zijn. Wat kan Napoleon hem eigenlijk schelen, nu hij Pier-Jan gaat weerzien ?

    Een halfuur later volgt hij de brugdraaier naar een hoevetje van de Zeutestraat.

    Daar wisselen zij enkele woorden met de boer.
    Dan gaan zij naar de halfdonkere stal en klimmen langs een krakende ladder de hooischelf op. Het valluik gaat open.
    Het is bijna geheel donker onder de dakpannen. Maar als een schichtig  dier is Pier-Jan rechtgesprongen. Hij herkent zijn vader. Geen van beiden kan wat zeggen. Zij wenen van geluk en kloppen elkaar zachtjes op de schouder.

    “Je bent ziek Pier-Jan !” zegt de pachter eindelijk met nauwelijks verkropt medelijden.

    “Ik zie het aan je ogen”.

    De jongen begint alweer te huilen. Na al het uitgestane leed schokt de vertrouwde stem van zijn vader al te zeer zijn gemoed.

    “Ik meende onderweg te zullen sterven, vader...Je weet niet wat een mens kan afzien op zo’n weg. In Polen en Duitsland hebben wij ’s nachts doorgestapt en overdag geslapen waar wij konden. En honger geleden ! Honger...Hoe is’t met ons moeder ?”

    “Goed jongen, zij wou natuurlijk dadelijk meekomen.”

    “Dat kon niet, ik begrijp het vader.”

    Pier-Jans wangen gaan plotseling gloeien. Misschien is het van de koorts ?

    Mogelijk ook van het weergevonden geluk.

    “Weet je vader dat een mens pas ondervindt hoe schoon en hoe goed zijn land is wanneer hij ergens ver in de vreemde, ziek en uitgehongerd en nagejaagd, aan sterven moet denken ?...Toen wij gisteren op de Leuvensebaan in de verte de Sint-Romboutstoren zagen staan, zijn wij op onze knieën gezakt en dan hebben we de grond gekust. Onze geboortegrond vader ! Dat kunnen sommigen misschien flauw vinden maar die zijn dan zeker nooit te voet uit Rusland naar hun thuis teruggekeerd.”

    Het klokje van de dorpskerk uit het nabije Muizen klept het middagangelus.

    Het is Kerstmis 1812. En op een hooischelf heffen twee uitgemergelde boerenzoons, deserteurs uit het leger van Napoleon, het hoofd op naar hun vredige thuis.

     

    P.S. Pier-Jan Diddens is enkele weken later naar Leest teruggekeerd en heeft o verscheidene hoeven verdoken geleefd tot de val van Napoleon in 1814.
    Hij huwde in 1816 met Elisabeth Goossens. Eén van zijn kleinzoons was mijn grootvader.

                Hendrik Diddens”.

     

    Hendrik Diddens publiceerde het verhaal van zijn voorvader in de reeks “Historische Verhalen van De Sikkel” onder de titel “Deserteur onder Napoleon” (1974/De Sikkel n.v. Antwerpen)

    17-02-2012 om 17:39 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1812 – Joannes Josephus Vertongen werd de opvolger van pastoor Simon De Heuck.

                Hij was geboren in 1783 en betrok de pastorij samen met zijn meid Anna Maria

                Huybrechts (geboren te Bierbeek).    

     

    1812 – In 1812 kreeg Pieter Jan Diddens een oproepingsbrief om bij de legers van

                Napoleon te worden ingelijfd. De 18-jarige Pieter Jan gaf gehoor aan dit bevel.

                Bij de eerste schermutselingen in Rusland zou hij echter deserteren.

                Met een makker uit Heffen keerde hij te voet naar zijn geboortestreek terug.

                Daar bleef hij ondergedoken tot de val van Napoleon.

                Pieter Jan Diddens was te Leest geboren op 7 mei 1794.

                In 1816 huwde hij te Hombeek met Elisabeth Goossens maar bleef als

                landbouwer te Leest gevestigd.

                Wanneer op 13 november 1817 het  eerste kind uit de nieuwe echtverbintenis

                wordt geboren , zijn de registers van de burgerlijke stand te Leest nog volledig

                in de Franse taal. De omstandige geboorteakte is een staaltje van de hardnekkige

                nawerking der Franse administratie. Zelfs alle voornamen  worden gewoonweg

                in het Frans vertaald, en als toppunt : dezelfde Jacques Somers, die tijdens het

                Frans Bewind “maire et officier de l’état civil de la commune de Leest” was,

                is in funktie gebleven, alsof er hoegenaamd niets gebeurd was...

                Het gezin van de deserteur werd gezegend met elf kinderen en meteen werd hij

                de  stamvader van omzeggens alle thans bekende Diddens  geslachten.

                (GVM, 21/12/1983 -Hendrik Diddens)

    In het kader van stamboomonderzoek verzocht Lieve Huysmans Kommandant b.d. de Lelys, werkzaam in het legerarchief, om meer gegevens over “deserteur” Petrus Joannes Diddens. Hij schreef haar het volgende :

    “DIDDENS Pierre Jan, °6/5/1794 Leest. Woonplaats : Leest. Beroep : dagloner.

    Korps : 82 Regiment Infanterie de ligne. Graad : soldaat.

    Diende zes maanden en is na het staken van de vijandigheden in 1814 naar huis teruggekeerd. Hij is NOOIT in Rusland geweest.

    Behorende tot de klas 1814 werd hij vermoedelijk pas in de tweede helft van 1813 opgeroepen en ingelijfd. Zijn regiment heeft nooit een voet in Rusland gezet, de veldtocht in Rusland was reeds lang ten einde voor de klas 1814 opgeroepen werd.

    Het 82 Regt Infanterie de Ligne had in 1813 één bataljon in Duitsland, de rest van het regiment was in Spanje en in het Regimentsdepot te La Rochelle in Frankrijk.”

    “Pieter Jan heeft zich te Antwerpen moeten aanbieden om naar het regimentsdepot te LA ROCHELLE te vertrekken en om daar ingelijfd te worden. Ik weet niet wat er verder met hem gebeurd is, ik denk niet dat men hem vanuit het regimentsdepot nog naar Spanje of Duitsland heeft gestuurd, maar dat is natuurlijk niet onmogelijk. Hij kan eventueel deelgenomen hebben aan gevechten in Frankrijk in de eerste maanden van 1814, maar hiervoor beschik ok over geen enkel tastbaar bewijs”, dixit Lieve Huysmans.

     

    1812 – Op 22 mei 1812 schreef pastoor De Heuck zijn laatste aantekening neer : het

                overlijden van Petrus De Meyer uit Kapelle o/d Bos, sedert enige dagen

                weduwnaar van Elisabeth Van Humbeeck uit Willebroek. Die aantekening in

                vette letters is moeilijk geschreven maar niettemin nog zeer leesbaar.

                Zes dagen later volgde zijn eigen afsterven door confrater Dries van Kapellen

                o/d Bos neergeschreven :

                “Op den 28 mei, op den feestdag van het H. Sakrament om 4 uur ’s morgens

                overleed hier in den Heer de eerwaarde Simon De Heuck, geboortig uit de

                St-Niklaasparochie tot Brussel tijdens 38 jaar priester dezer kerk, in den

                ouderdom van 76 jaar en 29 dagen.”

    17-02-2012 om 17:35 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1806 – Na enkele incidenten van kleinere omvang, alle met betrekking tot de steeds meer

                opdringende cultus van Napoleon, (o.m. het te pas en te onpas zingen van het Te

                Deum en het vieren van Sint Napoleon op 15 augustus) sloeg einde 1806 de bom

                in, toen een bisschoppelijk schrijven van de aartsbisschop de geestelijken beval de

                nieuwe katechismus van Napoleon “te leeren met de alderstyptelykste

                nauwkeurigheyd. Wij verbieden het catechiseeren met allen anderen cathechismus

                welkdaningen hij weezen, zelfs met degene die onze verscheyde voorzaeten hier

                toe hebben beschikt, ende dit te rekenen van den eersten dag van 1807.”

                Hoe kon een mens als Simon De Heuck zich verzoenen met een katechismus die,

                op straffe van eeuwige verdoemenis, niet alleen eerbied,gehoorzaamheid, trouw,

                krijgsdienst, belastingen en zelfs “de liefde tot Napoleon I, onze keizer” en de

                onderwerping aan zijn wettige opvolgers voorschreef ?

                (Dr. J.Muyldermans – Simon De Heuck)

     

    1807 – Op de 3e paasdag 1807 werd de pastoor van Leest, samen met o.m. de pastoors

                Blaasveld, Heffen en  Heindonk, andere “weerspannigen”, op het bisschoppelijk

                paleis ontboden.

                In het latijn tekende pastoor De Heuck daarover o.m. het volgende aan :

     

                “Met groot misbaar, doch met ijdele argumenten wimpelden zij af hetgeen ieder

                van ons deed gelden als de reden van zijn weigering, en zij herhaalden ons het

                bevel dat wij het dekreet tweemaal moesten afkondigen op de a.s. Beloken Pasen.

                Dit horende, zwegen wij, tot het ogenblik dat de Aartsbisschop mij de redenen

                vroeg waarom ik had geweigerd : toen antwoordde ik dat mijn geweten er zich

                tegen verzette, dat ik al zijn andere bevelen tot nog toe had opgevolgd,

                uitgenomen het bevel in kwestie, en kortom, wat er ook van zij, dat ik dat bevel

                niet kon uitvoeren met een geruste conscientie.

                Bij die woorden schoot de Aartsbisschop in gramschap en riep : “Trek er

                vandoor !”

                Waarop ik geantwoord heb : “Deo gratias !”

                Wij konden niet terugvinden of De Heuck op dat punt nog verder  is lastig

                gevallen. (Dr.J.Muyldermans)

     

    1807 – Jaak Somers volgde Pieter Jan Moeremans op als burgemeester van Leest en dit

                tot 1818. (De Band-1959)          

     

    1807 – “In de ‘heerdoptelling’, door de pastoor van Leest gedaan in de 18e eeuw, wordt

                onder de parochie van Leest ook gerangschikt een woning gelegen in de

                Capellebaan met name ’t Hoefeyser.

                Sekretaris Van Vreckem van ’t Bisdom bericht op 13 mei 1807 aan pastoor De

                Heuck : “...taberna, sub vulgato nomine Hoefeyser, debet pertinere et pertinet

                ad juristictionem Pastoris ecclesiae Sancti Martini in Hombeek…”

                (dat die winning voortaal van de parochie van Hombeek deel uitmaken moest)

                (DB, nr.6, juni 1957)

                Wij vonden deze hoeve terug in 1602 : “...hoffstede geheeten het Hoefijzer ende

                gelegen onder den dorpe van Leest...” (GM) en 1676 : “Sr Peeter Suyens een

                bosch aende hoeve van Cappellen aent hoefiijser groot omtrent 2 dagwant...”

                (Coh.van Leest TS nr.3)

                In 1723 werd het Hoefijzer vermeld als brouwerij en herberg.

                (J.D.D in GvM 3/2/1954)

     

    1808 – Op 26 september 1808 noteerde pastoor De Heuck :

                “Met tegenzin verlaat Joan. Arm. De Roquelaure, oud 85 jaar, elfde aartsbisschop

                van Mechelen, de bisschoppelijke stad, naar Parijs geroepen door de senaat.”

                Napoleon had hem op 1 maart 1808 tot kanunnik van het keizerlijk kapittel van

                Saint-Denis benoemd.

                Na het vertrek van de Roquelaure werd het aartsbisdom, in afwachting van een

                nieuwe titularis, verder bestuurd door de vikarissen J. Forger en J.G.Huleu.

     

    1809 – In dato van 17 januari 1809 publiceerden de vikarissen een “bevelbrief

                betrekkelijk tot den Krijgsdienst”.

                Het was een zogenaamde oproep tot de priesters. Daarin stond o.m. te lezen :

                “Doet den jongelingen verstaen dat de onderwerping aan de wet van den

                krijgsdienst deelmaakt van hunne plighten...

                Geeft (tot de ouders van militieplichtigen) uwen kinderen geen anderen raad als

                die met de waere wysheyd en voorzigtigheyd overeenkomt, denkende aen de

                ontelbare rampen en ongelukken, die over heel hunne huysgezinnen zullen vallen,

                als deze laetste wederspannig zyn aen de wet...

                Wy twyfelen niet of alle onze medehelpers in de heylige bedieningen zullen met

                iever en vlytigheyd aen deezen onzen Bevel-Brief voldoen, aangeport door de

                edelste beweegreden, de geene van godsdienstigheyd : het is eimmers onze H.

                Religie eenen goeden dienst bewyzen, als men eenen grooten Monarch bewilligt

                van  haer gunstig te zyn, maer nu !

                Wat is bekwaemer om de goedjongstigheid van onzen Keyzer tot de H. Kerk

                en haere dienaers op-te-wekken als met hem mede-te-werken tot den algemeynen

                vrede die hij zoo ter harte heeft, en van de aangeteekende jongelingen aan-te-

                wakkeren tot de gehoorzaamheyd aen zyne stemme die hun roept tot den

                krijgsdienst ?

                Om deze oorzaeken zal deezen Bevel-Brief in alle kerken van dit Aertsbisdom

                geleezen en afgekondigd worden in het pastoreel sermoon, den eersten Zondag

                naar deszelfs ontfangen.”

                Pastoor De Heuck schreef daar zonder de minste kommentaar onder : “niet

                afgelezen.”

                Wat de vikarissen niet vermochten, poogden zij te laten uitvoeren door de

                sabelslepers.

                Op 23 november 1809 bracht de officier van Leest pastoor De Heuck de op schrift

                gestelde aanzegging :

                “Mynheer Pastoor moet positivelyk verclaeren ofte hy van sin is te singen in de

                goddelycke diensten den Domine, salvum fac imperatorem nostrum Napoleonem,

                want moet hetselve dese week overgeven in de prefecture.”

                 (get.) J. Somers,maire.

                De Heuck kreeg blijkbaar een paar dagen bedenktijd.

                Op zondag 26 november antwoordde hij de maire (de burgemeester) in de

                sakristie van de kerk :

                “Wat u van mij eist is van die aard dat ik het wel zou willen doen, maar dat ik het

                in geweten noch mag noch kan.” En op de envelop die hij mee in zijn kerkarchief

                wenste op te bergen schreef hij :

                “Te singen voor den Keyser en eerst voor den oorlog, en niet voor de peys.

                Geweygert.”

                Men kan zich afvragen waarom de opstandige pastoor de daaropvolgende dagen

                niet werd gearresteerd. Ontzag men hem wegens zijn wankele gezondheid ?

                Of vreesde men voor een volksoproer wegens zijn populariteit ?

                Wij beschikken vooralsnog niet over de nodige documenten om daarop te

                antwoorden. (Simon De Heuck – pastoor te Leest – Dr.J.Muyldermans)

    17-02-2012 om 17:26 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

                voor zijn jongste zuster Maria-Anna De Heuck.

     

    1800 – Nadat Napoleon te Parijs aan de macht was gekomen ging de vervolging van de

                katholieke godsdienst aan het luwen.

                Reeds op zondag 16 november kon pastoor De Heuck, tot zijn grote vreugde,

                wederom een godsdienstoefening houden in de pastorij van Leest. Hij noteerde

                daarover :

                “Heden begonst publieken dienst te doen ten woonhuyse van den heer Pastoor,

                en voor de laatste reyze gezongen had, te weten op den 24 september 1797.”

                Van die dag af stonder er regelmatig missen aangekondigd.

                Het zou echter tot 16 augustus 1802 duren vooraleer de eerste begrafenis in de

                parochiekerk werd gecelebreerd.

     

    1800 – Jaak De Maeyer volgde A. Van der Hulst op als burgemeester te Leest. (tot 1802)            

     

    1801 – Op 15 juli 1801 werd tussen de gevolmachtigden van de paus en die der Franse

                Consuls een concordaat gesloten.

                Paus VII bekrachtigde het op 24 augustus 1801.

                Daarmee waren de moeilijkheden tussen kerk en staat echter niet van de baan.

                Waar voordien de meeste hogere geestelijken zich kordaat tegen iedere inmenging

                in religieuze aangelegenheden hadden verzet, trof men nu o.m. op een aantal

                bisschopszetels zoollikkers en Napoleon gezinden aan. Het stelde de lagere

                geestelijken vaak voor zware gewetensproblemen.

                Op 20 november 1801 deed de aartsbisschop van Mechelen, kardinaal de

                Franckenberg, op verzoek van paus Pius VII afstand van zijn bisschopszetel.

     

    1802 – Dat jaar barstte opnieuw de “Tiendenklok”. Ze was amper hergoten geweest in

                1788.

                Daar het tiendensysteem tot het verleden behoorde en voor een nieuwe klok geen

                Beroep meer kon gedaan worden op Kortenberg, moesten de parochianen er zelf

                voor zorgen.

                De kerk zat op dat ogenblik zonder klokken : de middenklok was namelijk op

                bevel van de Fransen in 1798 kapot geslagen.

                De kleinste klok “Sint-Niklaas” genoemd, (uit 1608), die sinds 1773 gebarsten

                was, werd op 19 januari 1790 in ’t geniep stukgeslagen door Paulus Joannes Van

                Den Voerde, Carolus Jozef Peeters en Carolus Van Asch, omdat de pastoor de

                klok niet wou laten herstellen op kosten van de kerkfabriek. (WLS,blz.27) 

     

    1802 – Pieter Jan Moeremans volgde J. De Maeyer op als burgemeester te Leest. 

     

                Hij werd geboren te Blaasveld in 1749 en vestigde zich te Leest in 1787.

                In de bevolkingsboeken van 1819 werd hij vermeld als kostganger bij de

                familie Fierens uit het dorp. Als beroep noteerde men hovenier.

     

    1802 – Op 4 juli 1802 werd Joannes-Amandus de Roquelaure, oud bisschop van Senlis

                en gunsteling van Napoleon, als aartsbisschop van Mechelen ingehuldigd.

                In de tussentijd, die na de afstand van de Franckenberg en de inleiding van de

                Franse kerkvoogd verliep, had de vicaris-generaal de Lantsheere het bisdom

                bestuurd in de naam van de Franckenberg, die nog altijd administrator apostolicus

                gebleven was.

                Wanneer later, op 11 juni 1804, kardinaal de Franckenberg zou overlijden, wijdde

                pastoor De Heuck hem een uitgebreide bladzijde “tot nagedachtenis en hulde aan

                zijn uitstekende deugd en aan zijn wijselijk bestuur in zo’n beroerde tijden.”

                (Dr.J.Muyldermans – Simon De Heuck)

     

    1803 – 3 mei : Het Concordaat legde de kerkdienaars weer de eed van trouw op zij het

                een afgezwakte eed. Vicaris Generaal Huleu was de celebrant in de St.-

                Romboutskathedraal en de notabelen van de Sous Préfecture van Mechelen waren

                aanwezig. Zij zaten in het koor.

                Onderprefect Wargny ging bij het evangelie voor het altaar staan.

                Hij was de eerste die de eed uitsprak.

                De tekst in het Frans of in het Latijn lag op een stoel met een kussen naast het

                evangelieboek.

                Ook de pastoor van het arrondissement Mechelen onder wie Philippe Joseph

                Libotton, pastoor van Hombeek en Simon De Heuck pastoor van Leest legden

                gezamelijk de eed af. Dit gebeurde op 3 mei 1803.

                De Nederlandse vertaling uit die tijd luidde :

                “Ik sweere en belove aen Godt, op de heylige evangelie, van gehoorzaemheyd

                en getrouwigheyd aen het gouvernement te houden, opgelegt door de consitutie

                der fransche republiek. Ik belove ook van geene onderhandeling, van aen geene

                raed mede te helpen van eene saemensweiring ’t sij binnen, ’t sij buytenlands,

                die aen de publike gerustheyd tegenstrevig zijn en indien in mijn bisdom of elders

                ik verneme dat er eenige saemensweering geschiedt tot nadeel van den staedt,

                zal ick het gouvernement daer van in kennis geven.”

                (WDK, ’t Ridderke, nr.2-1998)

     

    1803 – Op 21 juli 1803 bezocht Napoleon Bonaparte Mechelen. (MK-1803)

     

    1803 – 16 september : Sedert twee eeuwen werd een gedeelte van de wijk Haksdonck

                of Oxdonk, grenzend aan de parochie Leest, maar deel uitmakend van Kapelle

                op/den Bos, bediend door de pastoors van Leest.

                Het concordaat, gesloten tussen paus Pius VII en Napoleon I, bracht er

                verandering in.

                Voortaan zou de grensscheiding van het departemen der Twee Nethen de

                grensscheiding zijn der parochiën in dat departement gelegen, en de

                grensscheiding van het departement der Dijle zou eveneens de scheiding zijn der

                parochieën binnen dat departement gelegen.

                Leest, in het departement der Twee Nethen, verloor dus zijn brabantse wijk,

                samen 23 huisgezinnen met ongeveer 130 zielen.

                Dit werd aan pastoor De Heuck kenbaar gemaakt op 16 september 1803 door zijn

                collega Buysen uit Kapelle o/d Bos. (DB, nr.6 – juni 1957)

     

    “Kapelle, 16 september 1803

     

    Zeereerwaarde Heer Pastoor,

     

     

    Vooraf een vriendelijke groet.
    Ik verwittig U, hoogwaardige Heer, dat de wijk Oxdonk, die nu reeds behoort tot het territorium of burgerlijk gebied van Kapelle, ook voor het geestelijk gebied door de recente beschikking van de Franse regering overgedragen wordt aan de geestelijke jurisdictie van mijn parochie, zodat de bewoners van die wijk van nu af moeten worden geacht mijn onderdanen te zijn, tegenover wie ik alle herderlijke taken voortaan gerechtigd ben uit te oefenen, zoals de aartsbisschop van Mechelen mij liet weten, waaromtrent ik U kennis geef, zodat vanaf de ontvangst van deze brief alle jurisdictie, die te voren aan uw zorg was toevertrouwd, helemaal ophoudt.

    Daarom is mij opgedragen morgen na de Mis op een andere manier dit bekend te maken zodat het aan allen wie betrekking heeft naar behoren ter kennis wordt gebracht en zij er zich naar schikken.

    Wees er ondertussen van verzekerd dat ik in alle vriendschap en hartelijke genegenheid teken, eerwaarde heer.

    Uw dienstwillige dienaar en collega

    F.E. Buysen, pastoor te Kapelle.” (’t Ridderke, nr.3 – 1999)

     

    Pastoor De Heuck liet het daar niet bij en schreef op zijn beurt een brief naar de aartspriester Huleu (25/10/1803)  maar die wees hem onmiddellijk terecht. Dezelfde dag schreef Huleu terug dat de beslissing definitief was.  

    17-02-2012 om 17:22 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1798 -  Op 4 november meldde commissaris Auger :

                “Mechelen blijft rustig, doch verleden nacht, van 2 uur af, weerklonken volop de

                stormklokken te Hombeek, Leest en Heffen, het kanon bulderde herhaaldelijk en

                geweren knalden.”

                Die dagen opereerden de brigands in Bornem en Willebroek.

                De Fransen rukten in de vroege morgen met hun kanonnen van uit Mechelen

                op  maar werden te Heffen aan de Zennebrug opgewacht door de voorposten

                van Rollier. Na wat geschut brak de weerstand. De plaatselijke smid werd

                verplicht de ketens te breken en de ophaalbrug werd neergelaten.

                De legertrein met kanonnen en munitiewagens kon nu verder om de dorpen

                Tisselt, Blaasveld, Willebroek, Bornem en St.-Amands te zuiveren.

                Daar werd twee dagen zwaar gevochten.

                Op 6 november schreef Auger dat zijn torenwacht meldde dat hij brand in

                Bornem kon waarnemen en de gloed duidelijk zichtbaar was.

                De Brigands werden verpletterd.

                Kort daarna lag de hoofdmacht van de opstandelingen in de zuiderkempen in de

                streek van Geel, onder leiding o.m. van de boerengeneraal Van Gansen, evenals

                bij Mechelen en in het Hageland.

                Op 12 november viel Diest in hun handen, doch ook hier moesten de Boeren

                weldra voor de overmacht wijken en werden zij verdreven naar de Limburgse

                Kempen.

                Op 4 december 1798 maakten zij zich meester van Hasselt doch bezweken daags

                onder het artillerievuur van het Franse leger.

                Na het neerslaan van de Boerenkrijg verscherpten de Fransen de repressie tegen

                de  tegenstanders van het nieuwe regime : deportatie van niet-beëdigde priesters

                (in het departement van de Twee Neten waren er slechts 10% die de vereiste eed

                hadden afgelegd), strenge toepassing van de wet op de conscriptie, zwaardere

                belastingen enz.

                De toestand zou voor de inwoners van de Verenigde Departementen slechts

                verbeteren na de staatsgreep van generaal Bonaparte op 18 en 19 brumaire jaar

                VIII (9-10 november 1799) met de oprichting van het Consulaat en de invoering

                van de grondwet van het jaar VIII.

                Aan het hoofd van de departementen zouden de vroegere beheerders vervangen

                worden door prefecten die alleen aan de Eerste Consul rekenschap verschuldigd

                waren. Onder hen stonden de onderprefecten voor de arrondissementen en de

                maires voor de steden en de dorpen. (Leest : Van der Hulst,  De Maeyer,

                Moeremans)

                Deze ambtenaren zouden ook nog bijgestaan worden door rechtstreeks of

                onrechtstreeks door de uitvoerende macht benoemde raden van de prefecturen,

                arrondissementen en municipaliteiten.

                De eerste prefect van het departement van de Twee Neten was Charles Joseph

                Fortune, markies d’ Herbouville, een authentiek edelman stammende uit

                een familie uit Normandië.  Hij werd in 1805 vervangen door een

               “koningsmoordenaar”, Charles Chochon (die zijn weinig aantrekkelijke naam

                onder het toevoegsel de l’ Apparent mocht verbergen).

                In 1809 werd opnieuw een edelman tot prefect benoemd in het departement van

                de  Twee Neten : Marc Rene Marie de Voyer d’ Argenson.

                Hij bleef deze post bekleden tot 12 maart toen hij vervangen werd door baron de

                Savoye-Rollin die de laatste prefect van de Twee Neten was.

     

                In 1798 werden alle sterfgevallen van de parochie Leest opgetekend door koster

                J.F. Van Varenbergh. Dat blijkt uit een “quod attestor” van pastoor De Heuck,

                van 4 december 1800. Van dezes vader noteerde de pastoor :

                “1801, 19 meert, sterfdag van Judocus Van Varenbergh, geboortig van Dieghem;

                sterft in den gezegenden ouderdom van 85 jaar en 10 maand. Tijdens 36 jaar,

                3 maand en 14 dagen was hij hier koster geweest; zijn vrouwe Ann. Ther. Petron.

                Elias, dochter van den vorigen koster Franc. Elias, stierf op 26 februari 1808, oud

                zijnde 82 jaar, 3 maand en 15 dagen.

                Koster Van Varenbergh “solemniter sepultus est per custodem humbecanum in

                cemeterio”, werd plechtig begraven door den koster van Humbeek op het

                kerkhof.” (Simon De Heuck, pastoor te Leest – Dr.J.Muyldrmans)

     

    1798 – 26 november : Bij arrest van de 6de frimaire van het jaar VII (26 november 1798)

                genomen te Parijs door het Directoire exécutif van het Ministère de la Police

                générale de la République, werd bevolen om de personen op te sporen die deel

                hadden genomen aan de gewapende samenscholingen te Tisselt, Kapelle-op-den-

                Bos en Ramsdonk, met de opdracht hen voor dit Directoire te leiden.

                De lijst omvatte 85 namen. Enkelen onder hen hadden banden met Leest :

                -Bulens Ferdinand,46 jaar oud, woonachtig te Kapelle-op-den-Bos maar geboren

                te Leest en weduwnaar van Dorothea Dietens, stond vermeld op de lijst van de

                aan te houden personen.

                Hij was een zoon van Petrus Joannes Buelens en van Anna Maria Buelens.

                -Huysmans Gillis (gedoopt Kapelle-o/d-Bos 20/9/1774), landbouwer te Kapelle-

                op-den-Bos was gehuwd met Joanne Buelens die geboren was te Leest op

                20 mei 1775 als dochter van Petrus Joannes Buelens en Anna Catharina Peeters.

                Egidius “Gillis” Huysmans kwam tweemaal voor in de lijst van de aan te houden

                Personen.

                -Jenné Jaak (gedoopt te Kapelle-op-den-Bos 6/5/1772) was een zoon van

                Philippus Jenné en Catharina Steps. Zijn vader Philippus hertrouwde op 67-jarige

                leeftijd met Joanna Bal, een jongedochter van 50 jaar die geboren was te Leest

                als dochter van Mathias Bal en Catharina Smedts.

                Jaak Jenné werd aangehouden op 6 december, overgebracht naar de Hallepoort te

                Brussel waar hij werd opgesloten en op 14 december gedeporteerd naar

                Valenciennes.

                -Muyldermans Joannes Baptista werd te Leest gedooopt op 25/1/1778 als zoon

                van Jacobus Muyldermans (°Leest 1735 - +Leest 1787) en Joanna Van Den

                Heuvel.

                Hij was landbouwer en huwde te Kapelle-op-den-Bos met Joanna Talboom

                Leest 7/2/1785 - +Kapelle-op-den-Bos 2/10/1860).

                Hij stond eveneens opgenomen in de lijst van de aan te houden personen.

                -Peeters Cornelis (°Kapelle-op-den-Bos 3/1/1771), was dagloner en gehuwd met

                Anna Maria Van Den BrandeLeest 20/11/1784) dochter van Petrus en van

                Joanna Maria Dietens eveneens geboren te Leest.

                Ook Cornelis Peeters stond op de lijst, werd aangehouden en gedeporteerd naar

                Valenciennes.

                -Robyn Karel (Carolus)(°Kapelle-op-den-Bos 7/10/1774), was gehuwd met

                Elisabeth Van den BrandeLeest 10/2/1775) dochter van Petrus Van den

                Brande en van Joanna Maria Dietens.

                De naam van Karel Robyn stond bij de anderen.

                -Troch Antoon (°1740) huwde te Leest op 15 mei 1764 met Anna Maria

                Quackels (Quackeleers, Quackelaer) (°Leest 21/9/1739) een dochter van

                Christianus Quackels en Petronilla De Weerdt.

                Antoon Troch was landbouwer en woonde met zijn gezin aan het kanaal.

                Hij overleed op 58jarige leeftijd tijdens het gevecht aan het Brughuis te Kapelle-

                op-den-Bos, tijdens de nacht van 3 op 4 november 1798.

                (Francois Van Der Jeught, ’t Ridderke nr.2 van 1998)     

     

    1799 – In Willebroek werd de gesloten kerk in 1799 “Le Temple de la Loi” waar de

                officiële plechtigheden als huwelijken moesten plaats vinden. Op die manier

                wilde men het ritueel vertoon van de kerkelijke symboliek vervangen of

                nabootsen maar een paar maand later ging men terug over naar een zaal in het

                gemeentehuis. (WDK,’t Ridderke nr.2,1998)

     

    1799 – Toen pastoor De Heuck op 3 januari 1798 uit zijn huis werd gezet, werd de

                pastorij door de Franse staat verhuurd aan Jan Frans Bulens, die toen agent was

                van de gemeente, voor de huurprijs van 85 Franse Livres of 45 gulden 3 stuiver

                plaatselijk geld.

                Veertien maanden later echter, in maart 1799, werd de pastorij van Leest door de

                Franse natie publiek te koop gesteld. Ze werd verkocht voor een hoge prijs aan

                een schijnkoper, een zekere De Becker, de zoon van een dokter uit Boom, die de

                prijs echter nooit betaalde, maar die de pastorij opnieuw verkocht, ditmaal aan de

                helft van de prijs, 800 gulden aan Jan-Frans Jacques en Karel Bulens.

                Die kochten de pastorij om ze te vrijwaren.

                De helft van deze nieuwe koopprijs moesten ze onmiddellijk betalen, de andere

                helft na 6 maanden.

                Deze laatste kopers waren echter lelijk bedrogen, want deze koop was ongeldig en

                ze zagen hun geld nooit terug omdat die De Becker ineens spoorloos verdwenen 

                was. De koop werd door de Fransen nietig verklaard en op 24 februari 1801 werd

                de pastorij opnieuw verhuurd, voor de duur van drie jaar. Ditmaal aan Peter

                Moeremans, adjunct van meier De Maeyer Jacques en door Engel Van der Hulst.

                Ze huurden de pastorij in naam van de gemeente ten gebruike van de pastoor.

                Op 17 april 1801 kon de pastoor van Leest terug in zijn pastorij. (DB-1981)

     

    1799 – Op 24 september 1799 celebreerde Simon De Heuck, klandestien, de uitvaartmis

    Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    De weerlicht der geweren met een klein dondergeluid versmachtte het gerucht van de kogels op de borsten...

    Gelukkiger dan de 30 anderen was voor deze 11 de eerste slag ook de genadeslag.”  
      

     

    1798 – Op 1 november (Allerheiligen en volop in de opstand) werd een buitengewone

                zitting gehouden van de Willebroekse raad. Onder de aanwezigen was Elige

                Van Der Hulst, adjoint.

                “Pour découvrir les régistres de l’Etat Civil. Ceux de Willebroek ont (été)

                enlèvés de force au nombre d’environ 25 par le citoyen Jean Francois Peersman,

                habitant de Willebroek, (...)

                Celles de la commune de Leest au nombre de 7 ont été pris à la Municipalité par

                le citoyen C. Van Assche d’ apres les ordres des bourgois armés…”

                (WDK,’t Ridderke nr.2, 1998)

     

    1798 – Vanaf nu moest men om te huwen naar Willebroek gaan om een eenvoudige

                verklaring af te leggen in het gemeentehuis.. De trouwdagen waren gereserveerd

                op de 10de, 20ste en 30ste van de maand, de nieuwe rust- of zondagen dus.

                Tot dan trouwde men enkel voor de pastoor en in de kerk.

                Ward De Kempeneer vond –in deze periode dat de kerken gesloten

                waren  en er clandestien getrouwd moest worden (1798-1800), te Willebroek,

                slechts 5 huwelijken uit Leest, waarvan er drie echtparen zich al kerkelijk 

                verbonden hadden. Waarschijnlijk wensten die zich wettelijk in orde te stellen.

     

                Matheus De Win, 23 jaar en Anna Marie Mies, 25 jaar.

                Huwelijk op 10 Vendémiaire An 7 en la maison communale (29/9/1798)

                Hij was pachter te Leest en een zoon van Rombout De Win en Marian De Laet,

                pachters te Hombeek.

                Het kerkelijk huwelijk werd op 2 oktober ingezegend in een kapel te Leest door

                onderpastoor Milis van Hombeek.

     

                Christian De Roeck, 35 jaar en Anna Monica Selleslagh, 28 jaar.

                Huwelijk op 20 Vendémiaire, An 7 om 8 uur s morgens. (11/10/1798)

                Hij was herbergier te Hombeek, zij was de dochter van Gille Selleslagh en

                Anne Willems, pachters te Leest.

                Van hen werd geen kerkelijk huwelijk teruggevonden, noch te Hombeek, nocht te

                Leest.

     

                Charles Coeckelbergh, 32 jaar en Anna Catherine Verbruggen, 21 jaar.

                Huwelijk op 30 Prairial An 7. (18/6/1799)

                Hij was landbouwer en zoon van Charles Coeckelbergh en Anna Marie Van

                Assche, landbouwers te Leest.

                Ze waren reeds kerkelijk getrouwd op 6 juni 1799 te Leest door onderpastoor

                Milis van Hombeek.

     

                Guillaume Peeters, 35 jaar en Jeanne Elias, 26 jaar oud.

                Huwelijk op 10 Prairal An 8. (30/5/1800)

                Hij was landbouwer, zoon van Adrien Peeters en Jeanne Van Camp.

     

                Jean Francois Leemans, journallier 28 ans, et Marie Peeters.

                Huwelijk op 10 Prairal An 8 a la salle (30/5/1800)

                Hij was de zoon van Jean Leemans en Jacqueline Bernaerts.

                Zij een dochter van  Adrien Peters en Jeanne Van Camp, dagloners te Leest.

                Er werd geen kerkelijk huwelijk teruggevonden.

     

                De burgerlijke registratie van huwelijken werd na 1800 legio.

                Een kerkelijke trouw volgde kort daarop en werd eveneens geregistreerd.

                Dit bleef tot heden zo voor de personen die ook kerkelijk wensen te trouwen.

     

                Onderpastoor Jan Frans Milis moet een zeer moedig man geweest zijn. Hij

                trotseerde het gevaar om zijn gelovigen bij te staan niet enkel te Hombeek maar

                ook te Leest waar pastoor De Heuck ook verdwenen was.

                Huwelijken van Leest werden ook door Milis ingezegend maar waarschijnlijk

                te  Hombeek. Hoe het er juist is aan toegegaan is niet te achterhalen.

                Waarschijnlijk kwamen ze samen in een hoeve.

                Het gebeurde in het donker en zonder enige ceremonie, zonder verwanten of

                familieleden als getuigen.

                (WDK, ’t Ridderke nr.2,1998)

       1798 - Op 1 november signaleerde commissaris Auger van op de toren te Mechelen een

                zeer aanzienlijk getal opstandelingen langs de kant van Hombeek, Heffen en

                Leest.

                “...Des rassemblements ont toujours lieux dans nos environs, hier et toute la

                nuit. Aussi au moment que je vous écris, ils sont très nombreux du côté de

                Hombeek, Heffen et Leest. Du haut de la tour on voit bien l’ avant-garde

                Armé de fusile au nombre de trente environs.”

                Verder schreef hij nog dat vijftig infanteriesoldaten die vorige nacht van

                Brussel naar Mechelen gekomen waren en op hun weg vier gedoofde vuren

                met nog gloeiende as hadden ontdekt, wat er op wees dat brigands net daarvoor

                op de vlucht geslagen waren. In Mechelen was het wel rustig maar terreur stak

                de kop op. Hij kon er niet genoeg op drukken dat er een sterkere troepenmacht

                in de stad nodig was om vooral tijdens de feesten op te treden tegen de

                heetgebakerde volksmenners. De priesters waren de ophitsers.

     

                In de nacht van 3 op 4 november trokken de Fransen vanuit Brussel naar Kapelle

                op den Bos waar zij de Brigands verrastten.

     

                “De Brigands, die zich opgesteld hadden in de beboste omgeving van de oude

                sluis (Kapelle o/d Bos) langs de oostoever van ’t kanaal, werden door een Franse

                legerafdeling onder het bevel van luitenant Meinzveig, overvallen.

                Tijdens dit treffen werd de leider van de Brigands, F. Verhoeven, ernstig

                gekwetst, wijl de andere opstandelingen wisten te ontsnappen.

                Achtervolgd door de “Sansculotten” zochten enkelen onder hen het oud Brughuis

                als schuilplaats op. Onophoudend werd dit gebouw onder vuur genomen.

                Om aan de kogelregen te ontsnappen hadden al de ingeslotenen zich op de vloer

                gelegd.

                Na een minutenlange beschieting staken de Fransen het gebouw in brand.

                Toen het gans in lichtelaaie stond sloegen ze de weg naar Tisselt in.

                In deze gemeente richtten ze ook grote verwoestingen aan. Hiervan maakten de

                opgeslotenen  -een 25-tal- dankbaar gebruik om langs achter het brandend

                gebouw te verlaten en door de beboste streek naar veiliger oorden te vluchten.”

                (Het Vaartland – nr.4 – 1973)

     

    1798 – 3 november :  Volgens een brief van 3 november van Auger aan commissaris

                Leveque te Antwerpen hadden de brigands te Hombeek gepatrouilleerd en

                werd de brug er vernield. Verder schreef hij : velen hebben in diverse rapporten

                meegedeeld dat op dit ogenblik brigands zich ophouden in de streek van

                Hombeek, Leest, Heffen en Willebroek. Ze zijn het onderling oneens over de

                betaling van hun soldaten en bedreigen de rijke pachters hun hoeven in brand te

                steken als ze niet vergoed worden. De bruggen over de Zenne in Hombeek en

                Leest hebben ze afgebroken. Patrouilles en wachtposten van de boeren zijn nu

                op geen tien minuten van de stad verwijderd. Het is nu de hoogste tijd dat een

                afdoende troepenmacht daarnaar oprukt om deze omgeving schoon te borstelen.

                Hoe meer tijd er verloren gaat hoe gevaarlijker het wordt omdat ze dan de tijd

                krijgen om zich beter te organiseren, de dorpen te verwoesten en zich aan te

                passen aan de vermoeienis van de strijd...

     

    17-02-2012 om 08:50 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

                De consequenties waren dus duidelijk.

                Afgezien van de toenmalige zeer bedenkelijke socio-economische

                levensomstandigheden van de overgrote meerderheid van onze voorouders, was

                deze wet op de verplichte legerdienst onmiskenbaar de doorslaggevende

                factor die leidde tot de opstand, tot de Boerenkrijg.

                (Francois Van der Jeught, ’t Ridderke nr.2 van 1998)

     

    1798 – In het najaar van 1798 kwam het tot uitbarstingen van gewapend verzet die in de

                geschiedenis de naam gekregen hebben van BOERENKRIJG doch waarvan de

                deelnemers door de bezetters als “Brigands” werden bestempeld.

                Het departement van de Twee Neten stond in het centrum van deze kortstondige

                verzetsacties die de Fransen volledig verrastten.

                Een eerste kern van gewapend verzet ontstond in het gebied van Klein-Brabant,

                tussen Schelde, Rupel en het kanaal van Willebroek onder leiding van Emmanuel

                Rollier.

                Jan De Decker daarover in “De Band” 1958 :

                “In de nacht van 20 op 21 oktober 1798 breekt te Bornem de opstand van de

                Boeren los. De stormklok luidt er ’s anderendaags. Het geklep wordt weldra

                beantwoordt door al de torens van Klein-Brabant, tot tegen Londerzeel en

                Dendermonde.

                Emmanuel-Benedikt Rollier neemt te St-Amands het opperbevel van de Brigands

                in handen. Een Frans ambtenaar schrijft vanuit Walem: “Nooit heb ik een rumoer

                gehoord gelijk dat van deze nacht. Men hoorde op drie tot vier mijlen in het ronde

                niets anders dan het geklep der klokken, het geroffel der trommels, het gehuil

                der honden en der mensen en het knallen der geweerschoten. Te Walem bleef

                alles rustig.”

                Rollier zou voor korte tijd Dendermonde veroveren doch moest wijken voor de

                Franse versterkingen aangevoerd door generaal Collaud.

                Op 22 oktober trekt de Franse generaal Béguinot met zijn garnizoen uit Mechelen

                naar het omliggende om daar de rust te herstellen. De Brigands maken hiervan

                gebruik om de stad binnen te dringen. Zij verwaarlozen schildwachten uit te

                zetten en ze worden er door Béguinot, die onvoorzien terugkeerde, verrast.

                ’s Anderendaags doen de Boeren een nieuwe aanval maar zij worden in de rug

                aangevallen door generaal Mazingant en velen vallen in de handen van de Fransen

                die 41 krijgsgevangenen veroordelen tot de kogel. De oudste is 70 jaar en de

                jongste amper 19. De ongelukkigen worden ’s avonds aan de voet van  de Sint-

                Romboutstoren terechtgesteld. Onder hen bevinden zich Pieter Jacobs, zoon van

                Jacob en Anna Maria Meulders, geboren te Leest op 26 oktober 1757 en

                woonachtig te Sint Katelijne Waver en Filip Van Asch geboren te Leest op 5

                september 1731, zoon van Joannes en Anna Bercklaers.

                Volgens een aantekening van pastoor Hermans (pastoor te Leest van 1833 tot

                1854) was Filip Van Asch geen Brigand, maar was hij slechts toevallig te

                Mechelen.

                De anderen waren afkomstig uit Bonheiden, Muizen, Hombeek, Perk, Elewijt,

                Battel, Zemst, Hever, Heffen, Westerlo, Zaventem, Keerbergen, Mechelen..”

                De terechtgestelden werden verplicht hun eigen graf te delven voor ze

                gefusilleerd werden. (MK,blz.271)

     

                Voor outer en voor heerd,

                Een sterke boer die dierf,

                Te bidden overveerd !”

                De latere journalist en schrijver was zo fier als een gieter “iets” over Filip Van

                Elcke (hij verwarde Van Asch met Van Elcke) te mogen schrijven. Iets dat op

                de koop toe werd afgedrukt, bij Robert Lafosse, de Leestse drukker. Al voegde hij

                daar eerlijkheidshalve aan toe, dat hij de verzen zelf moest zetten en drukken...

                (Het Vaartland – nr.4 – 1973)

                Honderd jaar later, op 23 oktober 1898, had te Mechelen de inhuldiging plaats

                van het boetekruis, gedenkteken ter ere van de gefusilleerden van de Boerenkrijg.

     

                “Het Vlaamsch Nationaal Dagblad De Schelde” van woensdag 23 oktober 1935

                daarover :

     

                De Gefusiljeerden van Mechelen

     

    Wij herdenken heden de 41 gefusiljeerden van Mechelen die op 23 oktober 1798 vielen voor hun vaderland.

     

    Den 23n oktober 1798 werden te Mechelen 41 Vlaamsche mannen gefusiljeerd omdat zij in opstand waren gekomen tegen het Fransche regiem.

    De zogenaamde “gelijkheid, vrijheid, broederlijkheid” welke hun op de punt  der Fransche bajonetten werd gebracht door de beschavers van Europa.

    Herhaaldelijk poogden zij het juk af te werpen. Telkens werd hun poging in bloed gesmoord. (...)

    Een geschiedschrijver zegt van hen : “Wat aan hun opstanden ontbrak, dit waren met intelligentie en omzichtigheid begaafde leiders, keurmannen, die in revolutionnaire omstandigheden de massa door hun gezag, hun karakter en hun wilskracht beheerschen. Onze arme dorpelingen waren totaal aan zichzelf overgelaten, terwijl de bewoners van de steden als door vrees en afschuw bevangen waren en hun sympathie niet durfden te toonen tegenover deze moedige en glorierijke patriotten, die met gevaar voor hun leven de nationale zaak verdedigden. Anderzijds waren het gebrek aan organisatie, munitie en kanonnen een groote oorzaak van minderwaardigheid voor den opstand.”

    De opstandige gedachte was nochtans in zeer breede lagen der bevolking doorgedrongen.

    De revolutionnaire propaganda werd gevoerd door middel van volksliederen als het volgende :

    “Regeerders van dorpen en stee

    Nederlanders blijft nu bijeen.

    Wij moeten standvastig wezen,

    Om te wagen ons lijf en bloed

    Voor de Franschen zijn wij te goed.

    Om met schelmen en dieven te strijden,

    Dat zijn wij niet van zin,

    Liever den kogen ofte guillotien.”

     

    In Oktober 1798 had een opstand plaats, tezelfdertijd te Duffel, Lier en Mechelen.

    Den 22n Oktober had de opstand zich uitgebreid over al de gemeenten van hun kanton. De opstandelingen hadden voor doel Antwerpen te bereiken.
    Generaal Desjardin snelde toe met 900 man. Hij slaagde erin de opstand te dempen.

    Een joernalist van dien tijd, een half gederacineerde , gedenationaliseerde, (zoals zoovele joernalisten in ons land, ook in onzen tijd) die de verdrukkers naar de oogen zag, en die de opstandelingen “dirot” noemde, verhaalt als volgt wat er na het dempen van het oproer gebeurde :

    “Den dag daer naer wesende 23 octobre 1798 (2 Brumaire) vergaederde hier naer middag eenen krygsraed die vonnisten ter dood een-en-viertig van de gene die den gepasseerden dag gepakt waeren en op de bezonderste hoeken van de merkt stond het kanon met kannonniers met brandende lonten ende het garnizoen onder de waepenen, welke ongelukkige des avonds het kwaert naer tien uren de eerste vyftien, van het gevangenen huys gehaelt zyn, tusschen twee linien van soldaeten met brandende tortsen, een wagt voor en achter geleyd zyn naer St-Rombouts Kerkhof, niet wetende dat zy aldaer zouden ter dood gebracht worden, want vele van deze naemen hun brood dat sy hadden mede, niets anders denkende of zy wierden op Antwerpen getransporteerd.

    Maer aldaer gekomen zijnde en hoorende dat zij moesten doorschoten worden, riepen om bijstand den hemel aen, en seffens is het teken gegeven en zijn alle aldaer doorschoten. Naer de eerste executie hebben zij wederom vijftien andere gehaelt en dan nog elf.

    Welke eenenviertig menschen op eene halve uer daer hun leven gelaten hebben.

    Het is niet mogelijk te beschrijven het droevig gehuyl en geschreeuw van deze ellendige.

    Onder dezelve was er eenen of twee die ziende hun droevig eynde, hun lieten vallen voor dat de scheuten op hun gelost wierden, deze zijn daar doorschoten, geheel het kerkhof en den omtrek derzelve was afgezet met soldaeten en terwijlen die een en viertig dooden menschen daer laegen, gingen eenige ligte borgers die de fakkelen droegen, met eene wagt van franschen, naer het huys van Pet. Jos Gooris, grafmaker van St-Rombauts, om hem met gewelt te dwingen van die dooden komen te begraeven, hij zeggende, dat indien iemand konde getuygen dat hij dit voor desen gedaen hadde, hij gereed was het te doen en dat den gramaker woonde op het algemeen kerkhof buyten de Stad, en het direct nog indirect zijn werk niet en was ; -hierop zijn zij alle vloekende weg gegaen en hebben onder hun eenen grooten put gemaekt en naer hun alle berooft te hebben van dat zij aen hadden, zijn altemaal in een en hetzelve graf gedompelt, tot schrick en verbaestheyd van alle de inwoners dezer stad is hetzelfde geschied.

    Op waerheyd alzoo dit geschreven is.”

    George Eekhout, die aan deze gebeurtenis een roerend boek heeft gewijd, verklaard van deze opstandelingen : “GEHEEL ANDERS DAN DE KLASSIEKE SLACHTOFFERS VAN DEN HERTOG VAN ALVA, GINGEN DEZE BARREVOETERS DEN DOOD IN, ZONDER DOOR HET NAGESLACHT VEREEUWIGD TE WORDEN.”

    Wij hebben deze tekortkoming tegenover deze helden willen herstellen en plaatsen hier hun namen op dezen verjaardag van hun heldendood, als een ex-voto.

    Wij drukken hierbij den wensch uit, dat het comité der Ijzerbedevaart in het Ijzermonument een plaats moge vinden om de nagedachtenis van al onze sublieme “brigands” de eer te schenken welke haar toekomt.

    VOOR GOD, VOLK EN  VADERLAND.

     

    Noot :  de lijst met 41 namen vertoont een fout : de oudste gefusillieerde, de 67-jarige  Leestenaar Filip Van Asch wordt vermeld als “Filip Vanelcke, 70 jaar Leest.”

     

    Een uittreksel uit “Les Fusillés de Malines” van G. Eekhoud over de dag van 23 oktober 1798 te Mechelen :

     

    “Mazingant stond gereed om op de noodlottige lijst de namen van Tistiek en Tony uit te schrabben, hij lei de pen neer.

    Na een schijn van bespreking, gaf hij lezing van een lang vonnis dat op voorhand gereed gemaakt was en waardoor de 41 “Brigands” veroordeeld werden om neergeschoten te worden.

    Het arrest stelde vast dat het vonnis “dadelijk en volledig zijn uitvoering zou krijgen”.

    De “Brigands” aanhoorden, zonder veel verbazing te laten blijken, deze ongehoorde veroordeling.

    Zij rekenden er op dat hunne vrienden de stad zouden innemen en ze s’anderendaags zouden verlossen. Ze lieten zich gewillig naar het gevang brengen.

    Velen namen schikkingen voor de nacht. Afgemat door drie slapeloze nachten en drie dagen van opgewondenheid en vermoeienis sliepen zij weldra in, zo gerust als in hun schuren en afdaken.
    Buiten werden midderwijl de voorbereidselen voor hun terechtstelling voltrokken.

    Alvorens naar Brussel af te reizen had Béguinot uitvoerige orders gegeven opdat deze terechtstelling met grootse plechtigheid zou geschieden. Om de indruk van terreur nog te verscherpen, moest zij denzelfde nacht nog uitgevoerd worden bij het licht van toortsen en met de medewerking van het garnizoen.

    Sedert de zitting van de krijgsraad waren er op de vier hoeken van de Grote Markt kanonnen opgesteld samen met hun bedienaars en met aangestoken lont.

    Kwart over tien toog een escouade soldaten naar ’t gevang met opdracht er 15 man te gaan uithalen om ze naar de terechtstelling te voeren.

    Men wekte dezen die sliepen en men deed ze opmarcheren zonder hen te zeggen waar men ze naartoe voerde.
    De boeren zouden nooit gedacht hebben dat deze weluitgeruste soldaten in staat waren, in koelen bloede, ontwapende vijanden te vermoorden.

    Zelfs de beulen bleven werkloos ’s nachts!

    Enkele woorden welke zij hadden opgevangen deden hun veronderstellen dat en ze naar Antwerpen wou brengen.

    Dus namen ze hun karig reisgoed mee, geknoopt in een halsdoek en de knapzak met bruin brood.

    Zij stapten op tussen twee rijen soldaten en toortsdragers. Een afdeling opende de mars  en een andere sloot ze af.

    Zo kwamen ze aan op het St.Rombauts-kerkhof. Daar stelde men de 15 mannen op tegen den kerkmuur op ongeveer een meter van elkaar en zes soldaten stelden zich op voor elk der veroordeelden.
    Slechts dan kwam de waarheid tot het besef van vele dezer arme drommels die niet meer door den roes van de wapens en het gevecht opgezweept waren, en de reactie deed zich voor. Het gevoelen van zelfbehoud nam de overhand.
    Afgrijselijke tonelen speelden zich af. Enkelen vielen op de knieen, aanriepen de hemel, kropen tot aan de voeten van de beulen en trachtten hen de handen te grijpen.

    Daar zij geen meedogen konden wekken, riepen zij de hulp in der Mechelaars, die als toeschouwers waren samengeslopen en die nog nieuwsgieriger waren dan laf.

    De ruiters hadden er moeite mee deze kijkers op afstand te houden.

    De officier welke gelast werd met dit vuile werkje, voelde misschien zijn moed begeven, en om aan deze tonelen een einde te stellen, beval hij plots : “Vuur !”

    Man had, om dit afstotelijk werk te volbrengen, slecht-aangeschreven mannen aangeduid, lamzakken, het uitschot van het leger en bovendien slechte schutters.

    Tot ongeluk der veroordeelden was er ook nog mist.

    De wind blies de fakkels uit of deed hun schijnlicht nog meer beven, wat de soldaten die enig mededogen hadden in de onmogelijkheid stelde goed te mikken.

    De ongelukkigen spartelden ten andere als bezetenen en beletten aldus het executie-peloton zijn taak kort en goed te voltrekken...

    De geweren gingen af met een geluid van scheurend doek.

    Verscheidene boeren waren slechts gekwetst of zelfs maar licht geraakt.

    Zij rolden ten gronde en spartelden in wilde stuipen. Een tweede salvo stelde nog geen einde aan deze afgrijselijkheid.

    Men hoorde kermen. Ledematen bleven bewegen.
    Soldaten kwamen op de stervenden af en met pistool en sabel stelden zij er een eind aan.

    De massa der nieuwsgierigen scheen nauwelijks minder roerloos en stil dan de doden.

    Een tweede reeks van 15 man wordt aangevoerd.

    Alhoewel de officier, teneinde de voorgaande afgrijselijkheden te vermijden, de soldaten dichter bij hun doel had opgesteld, waren zij nog onhandiger en moesten tot driemaal toe herbeginnen, om eindelijk met pistool en sabel, de laatste doodsratel en stuip stil te leggen in die arme lichamen.

    Men ging dan de laatste 11 ophalen.

    Het waren de beste, de echte, de moedige onder de moedigen : Willem Tuytgen,(Bonheiden) Jan Michiel Van Rompaye, (Bonheiden) Rik Schalenberg,(Bonheiden)  Hendrik Heratens,(Bonheiden)  Jan Baptist Vervloet, (Elewijt) Antoon Van Eylen, (Elewijt) Gillis Bul(Zennegat), Michiel de Golder(Mechelen) en Pieter Bosmans(Keerbergen).

    Wanneer zij op het schrikwekkend prieel aankwamen, waar reeds 30 lijken uitgestrekt lagen, konden zij er niet over stappen, zo dicht lagen ze op elkaar. Zij waren verplicht er op te trappen en in hun bloed te polsen.

    De waardige jongens, door eenzelfde gevoel van eerbied en medelijden gedreven, lieten hun kloefen bij de ingang van het plein staan om niet te zeer op deze overblijfsels te drukken.
    Rik Schalenberg, spotter tot het bittere einde toe, riep de soldaten toe :

    “Een ogenblik dat ik plaats make voor uwe kogels !”

    En hij ontblootte zich om zich de opperste lust te gunnen de Franse soldaten te behandelen zoals hij hun plakkaten te Bonheiden behandeld had.
    De vrienden gaven elkaar den kus en maakten zich gereed om voor hun Rechter te verschijnen.

    Zonder tegen de muur te leunen, rechtop en fier, het hoofd omhoog, en voet vooruit om stevig te staan, de hoed in de hand, de blik open en frank op de geweren gericht, stond Willem Tuytgen, de zoon van de burgemeester, alsof hij de dood tegemoet wou gaan.

    Met vaste stem riep hij : “Voor God en Vaderland !”

    Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

                Doch de Republiek sloeg terug en :

                “Ingevolge een genomen besluit van 18 Vendémiare, VI° jaer (9 oktober 1797)

                werd den cardinael, op vrijdag (20 oktober 1797) om 5u des morgens in

                aenhouding gesteld en vervoerd in de gevangenis der Rekenkamer tot Brussel...

                vanwaer hy, den 23n om 3 u. ’s Morgens weggevoerd is langs Maestricht en

                Gelderland, om volgens zyn verzoek den Rhyn te passeren tot Rees, naer

                Emmerick.”

                Rome keurde het manhaftig gedrag van de Kardinaal goed, verklaarde in

                onbewimpelde woorden dat het niet geoorloofd was de republikeinse eed af te

                leggen en dat zij die de eed hadden gedaan, verplicht waren hem te herroepen, en

                tevens het schandaal te herstellen op de best mogelijke wijze, volgens de

                omstandigheden van tijd en plaats.

                Van de 209 priesters die het kanton Mechelen telde, waren er maar elf die de eed

                zwoeren : onder hen ook aartspriester Huleu.

                Onder de standvastig trouw blijvenden, in het spoor van hunne bisschop, stond

                pastoor De Heuck. Hij viel dan ook onder het gegtal der veroordeelden om

                weggevoerd te worden.

                Hierna vertaald het decreet dat hem en enige zijner buren en vrienden trof :

                “Het uitvoerend Directorie, gezien het verslag van den algemeenen minister en de

                stukken er bij behoorende, waaruit blijkt dat de hieronder genoemden bekend

                staan als de wreedaardigste vijanden der fransche Regeering en de instekers en

                opstokers der dweepzuchtige en oproerige samenscholingen, die op den 19

                Fructidor (5 september 1798) in het kanton Willebroek, departement der

                Twee-Nethen, hebben plaats gehad; en dat zij nu nog niet ophouden al hunnen

                invloed te gebruiken om het volk te verleiden tot ongehoorzaamheid aan de

                wetten en om het vuur van den burgeroorlog aan te steken;

                besluit krachtens artikel 24 der wet van den 19 Fructidor :

                Art.1. De genaamden 1° Guillielm. Luytens, recollect te Mechelen en gehuisvest

                te  Willebroeck.

                2° Jac. Snagels, gewezen pastoor van Ruisbroek en alsdaar gehuisvest.

                3° Franc. Vermeerschen, gewezen pastoor van Ruisbroek en aldaar gehuisvest.

                4° Jan Baptist Arents, gewezen onderpastoor van Ruisbroek.

                5° Matth. Hendrickx, gewezen onderpastoor van Thisselt en aldaar gehuisvest.

                SIMON DE HEUCK,  gewezen pastoor van Leest en aldaar gehuisvest.

                7° Claes, gewezen capucien, in Ruisbroek gehuisvest.

                8° Gilb. Jos. De Backer, gewezen pastoor van Hombeek en daar woonachtig.

                9° Jan Frans Milis, gewezen onderpastoor terzelfde plaetse.

                10° Adriaan Ceuppens, gewezen pastoor van Heffen en aldaer woonachtig,

                zullen aangehouden en weggebracht worden.

                Art.2. De Minister van de algemene politie is belast met de uitvoering van dit

                besluit, dat niet zal gedrukt worden.”

                (getekend) Merlin.   

                (Simon De Heuck – pastoor te Leest – Dr.J.Muyldermans)

              

                Pastoor De Heuck vond echter een goed schuiloord in de woning van de bejaarde

                Jonkvrouw Joanna Antonia Josepha Pauli ter Moortere (waar later de woning

                van  Frans Verwerft zou komen in de Vinkstraat) : daar droeg hij de mis

                op, doopte de kinderen en zegende huwelijken in.

     

                De laatste mis die in de kerk van Leest was opgedragen, dateerde van 29

                september 1797.

                “Vanaf 30 september”, schreef hij in ’t latijn, “dragen wij onze H. Mis op in een

                verborgen kamer, ’s morgens vroeg rond drie uur en als het uiterst nodig was

                gingen wij ’s nachts in het geheim de laatste sacramenten toedienen aan de

                zieken.”

                De 31-jarige koster Jan Frans Van Varenberg zou voortaan de kindjes dopen en

                de doden ter aarde bestellen, dit zonder enige plechtigheid.

                De bijkomende doopceremoniën zouden door de pastoor ten gepaste tijde

                aangevuld worden.

     

    1797 – Voor de Franse inval in ons land, droegen de huizen geen huisnummers, maar een

                eigen , dikwijls zeer pittige en schilderachtige naam.

                In 1797 werd een eerste nummering van de huizen doorgevoerd, maar nog jaren

                lang bleven de oude benamingen in de volksmond voortleven. (MK)

     

    1797 – In het huwelijksregister, achter het huwelijk van 13 september 1797, voegt

                pastoor De Heuck toe :”...bij het zo goddeloos verbod der fransche natie, ons op

                29/9/1797 door de militaire macht meegedeeld, hebben wij ons onthouden van

                alle bediening van de godsdienst en van alle uitoefening van pastorele functie.

                De volgende mijner parochianen (gevolgd door een lijst) zijn dan getrouwd voor

                De Z.E.H. Cornelius De Haen, pastoor van Walem, aan wei tot nu toe voornoemd

                verbod nog niet besteld is...” (DB, nr.2 – 1957)

     

    1797 – Op 15 november 1797 richtte commissaris Scheppers zich tot alle kerkmeesters,

                kosters, pastoors,.. van zijn kanton. Hij deed het in het Nederlands in de hoop

                dat zijn boodschap wellicht beter gehoord zou worden :

     

                “Borgers,

     

                De Municipaliteyt is belast uyt krachte van het besluit der Centrale Administratie

                van 14 Brumaire ll. van binnen 10 dagen van den ontfanck van het voorseyde

                besluyt, eenen duydelycken staet over te geven vervattende de kerkckepriesters,

                huysen en kerkgoederen gespecifieerd in het besluyt van het uytvoerende

                Directoie van 5 Brumaire.

                Dus aansoeck ik u borgers om op u verantwoordelijkheid ter griffie der

                Municipaliteyt in te brengen binnen de 24 ueren naer het ontfangen dezer bij

                order van inventaris alle de registers, rekeningen, papieren, archieven,

                documenten en alle andere stukken betrekkelijk tot de kercken, kerckgoederen

                en generalijck alles wat eenige betrekkelijkheid heeft tot de goederen en tot de

                administratie der kercken.

                Degenen welcke niet zullen voldaan hebben binnen de 24 ueren aen de

                tegenwoordigen aenzoekbrief, zullen overgedragen worden aen de openbaren

                beschuldenaer om vervolgt te worden met de gestrengheyd der wetten.

                                         Heyl en Broederschap

                          Ondertekent J. Scheppers, commissaire

                         Voor Coppeye P.L. Driessens, greffier”.  

     

    1797- 25 november : De kerken in het kanton werden blijkbaar intussen gesloten zoals

                blijkt uit een brief van 25 november 1797 van commissais Scheppers.

                Daarin verklaarde hij dat hij militairen gestuurd had naar Blaasveld om de

                opgengebroken kerkdeur te herstellen en daarna waren ze naar Leest gegaan.

                Daar was de kerkdeur ook opengebroken en waren kerkmeubelen gestolen.

                (WDK,’t Ridderke nr.2, 1998)            

     

    1798 – Op datum van 2 januari 1798 lezen wij in het doopregisterdagboek van pastoor

                De Heuck : “Uit hoofde van die onrechtvaardige wet van de Franse Republiek

                werd de pastoor uit zijn pastorij gezet door een zekere Peeters, die voor deze

                speciale opdracht gedelegeerd was.

                Hij was van deze parochie en verraadde aldus zijn afkomst.

                Hij was begeleid door een soldaat en door agent Jan Frans Beulens en Angelus

                Van der Hulst.

                Slechts drie dagen geleden verhuisde de pastoor naar het landgoed Ter Moortere

                van Jonkvrouw  Joanna Antonia Pauli”.

                Hij nam zijn meubelen mee, want, schrijft hij, “waren die in het voornoemde huis

                gebleven, ze waren met de rest aangeslagen geweest”.

                Pastoor De Heuck was op dat ogenblik 72 jaar oud.

                Hij betrouwde echter de situatie niet, daar verscheidene van zijn collega’s

                aangehouden en gedeporteerd waren naar Cayennes.

                Op aandringen van zijn parochianen “Consuasus per parochianos” verliet hij het

                Hof ter Moortere op 19 januari 1798 om negen uur ’s avonds om zich buiten

                Leest te gaan verschuilen.

                De feiten gaven hem gelijk, want hij werd tot tweemaal toe vruchteloos te  Leest

                opgezocht, “bis frustra requisitus”.

                Hij kwam pas terug naar Ten Moortere op 9 mei 1799, wanneer de lucht wat

                zuiverder  geworden was, om er zijn pastorale functies in het geniep te hervatten.

                Op 17 april 1801 nam hij terug zijn intrek op de pastorij en vanaf 12 juni 1802

                gebeurde de eredienst opnieuw in de kerk. (WLS,blz.27)

     

    1798 – Op 20 juli 1798 werd bij de Directoire het wetsvoorstel ingediend om door

                conscritie (dienstplicht) nieuwe manschappen onder de wapens te brengen,

                voorstel dat op 24 september van kracht werd.

                Deze wet, waarbij onmiddellijk 200.000 manschappen zouden worden

                opgeroepen voor het leger, werd reeds op 28 september datzelfde jaar te Brussel

                afgekondigd. Alle ongehuwde Fransen (waaronder dus ook de inwoners van de

                geannexeerde gebieden, dus ook alle Leestenaars) van 20 tot 25 jaar werden

                ingedeeld in vijf klassen: tot de eerste lichting behoorden de jongeren die op

                22 september 1798 twintig jaar zouden worden , de tweede lichting waren de

                jongeren van 21 tot 22 jaar enz.

                In vredestijd duurde de dienstplicht vijf jaar, in oorlogstijd een onbepaalde

                termijn en in  1798 was Frankrijk in staat van orlog.

    17-02-2012 om 08:44 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

     

    1796 – Leest en alle andere kleine gemeenten met minder dan 5.000 inwoners werden

                samengevoegd en maakten deel uit van de Administration municipal du canton

                de Willebroek.

                In het voorjaar 1796 moet de Municipale Raad van Willebroek samengesteld

                geweest zijn. De vertegenwoordigers van Leest waren  Angelus Van der Hulst

                als agent municipale en M. Coeckelbergh als adjoint.

                Commissaris van de Minicipale Raad was Scheppers, voorzitter was Spiette,

                Chirurgien, gewezen seigneur de Puurs.

                De agents municipeaux en de adjoints moesten in principe wettelijk verkozen

                zijn. Dit was niet gebeurd.

                Deze agenten werden aangeduid en van hen mag men aannemen dat ze door de

                overheid Fransgezind geacht werden. Ze mogen bij hen gerekend worden die

                vroeger het gedachtengoed van de Vonckisten verdedigden en zich keerden

                tegen de oude macht van kerk en adel. Hun aanstelling was engagerend maar er

                stond hen nog een zeer ondankbare taak te wachten.

                De agent en zijn adjoint waren onbezoldigde boodschappers. De vaak repressieve

                en  gehate wetten van de Fransen moest de Agent overbrengen naar de

                plaatselijke verantwoordelijken.

                Het volk werd ervan op de hoogte gebracht door de champetter die ze voorlas en

                aanplakte. De wetten op gebied van belastingen, confiscaties, kerksluitingen,

                verplichte legerdienst etc. gingen ze zelf meer en meer verfoeien.

                Buiten de grote morele druk werden ze door hun medeburgers in de gemeente

                veracht, bedreigd met brandstichting en zelfs met de dood.

                Ze werden het vlug beu en zegden hun moeilijke job op.

                (Ward De Kempeneer  in Boerenkrijgnr van ’t Ridderke, nr.2-1998)

                Ergens kan men Angelus Van der Hulst de eerste burgemeester van Leest

                noemen en dit tot 1800.           

       

    1796 – “Dit jaer verbod van processie te doen vanwege de Republiek”.

                (opgetekend 16 mei, 2e Sinksendag)

                In 1796 begon men in ons land de godsdienstwetten effectief toe te passen.

                De treiterijen naar de gelovigen en naar de kerkdienaars waren reeds legio maar

                in de loop der volgende maanden werd de Franse “vrijheid” een echte vervolging.

                De misvieringen op zondag konden niet bijgewoond worden omdat door de

                nieuwe kalender de meeste zondagen nu ook werkdagen geworden waren.

                Op 4 maart werden verder alle processies verboden en alle uiterlijk vertoon zoals

                bedevaarten of de berechting van zieken en stervenden.

                In april ging men nog een stap verder en alle uiterlijke tekenen van godsdienst

                was uit den boze.

                Het luiden der klokken mocht enkel nog op Franse burgerlijke feesten.

                De pastoor moest er uit zien als een gelijke “citoyen” en werd verplicht gewone

                burgerkleding te dragen.

                De armenzorg mocht niet langer een kerkelijke zorg zijn maar moest bij de

                gemeenteambtenaren komen.

                Het onderwijs moest vanaf nu door de gemeente ingericht worden.

                In juni verschenen de wetten op de Burgerlijke Stand. De pastoors moesten hun

                boeken met doopsels, huwelijken en overlijdens inleveren en de agent

                municipale of zijn adjoint werden nu de verantwoordelijke ambtenaren voor deze

                registraties. In september werden de kloostergoederen in beslag genomen voor

                openbare verkoop.

                (W.De Kempeneer, ’t Ridderke nr.23 van 1998) 

     

    1796 – In 1796 verzekerden de tienden van Leest aan de abdij van Kortenberg een

                gemiddelde opbrengst van 3.080 gulden. (DB-1959)

     

    1796 – 3 juni : “Lijkmis van Maria Anna Morijn. Zij is het eerste lijk, ’t welck in stilte

                begraven is. O grouwelijke Republiek.” (Notitie pastoor De Heuck)

                (Nvdr : in stilte begraven, zonder priester, zonder kruis. Alleen de koster

                vergezelde de lijkbaar tot aan het graf. Velen zouden volgen).

     

    1796 – 3 augustus : “Den greffier van het canton Willebroeck aen den borger Van der

                Hulst, agent municipal van  Leest.

                Borger, Gij sult soo haest doenellijk Ue. begeven bij den heer Pastoor van uwe

                gemeynte ende gy sult hem in den naam van de weth aensoeken, dat hy aen Ue.

                aflevere  alle de registers, de welcke bij hem berusten, rackende de doopen,

                houwelyken  ende sterfdaegen. 

                Gy sult de selve ten Ue. Huyse bewegen, en my daer seffens kennisse van geven,

                opdat ick aen de Heere eenen behoorlyken inventaris can afleveren.

                Indien gy weygering ontmoet, moet gy my daer van onderrighten, opdat ick door

                hooger hand deze weth doen wercken.

                Heyl ende... (getekend) De Amandel, secr.greff. Leest, 17 Thermidor,4e jaer.”

     

                Dezelfde dag, 3 augustus 1796, werd dit stuk aan pastoor De Heuck besteld :

                “Op ende met het origineel van desen hier voorstaenden brief, heeft den

                eersaemen Angelus Van der Hulst, als agent der parochie van Leest, sig begeven

                den 3n dagh der maent Augusti 1796 ter pastorye van het voorse Leest, en van

                den Pastoor afgeheyst alle de doops-, houwelycks- ende doodsregisters der

                parochie van Leest.

                Ende diensvolgens bekenne de onderschrevene uyt handen van den voornoemde

                Heere Pastoor van Leest geligt te hebben deze vier volgende doopsregisters,

                waarvan den eersten bestaende uyt 24 half bladers in twee gevouwen in dier

                voegen genaeyt in perchement, begonst van den jaere 1599 onder desen titel met

                desen acte “Registrum baptizatorum in parochia Leestensi ab anno 1599

                September 1599 : die 21 hujus baptizatus est infans...” en eindigt met desen acte:

                1654. 6 Decembris baptizatus est...

                Besluyt : 657 doopsels. (Ook andere acten “opgelicht tegen synen wettigen danck

                en  verbintenis”).

                (DB, nr.2-1957)

     

                Het gold hier de toepassing van een wet van 20 september 1792.

                Een wet die ook stelde dat de municipaliteiten voortaan zelf de akten van

                geboorten, huwelijken, overlijdens moesten opmaken en bewaren.

                Vooraleer de kerkregisters werden weggehaald schreef pastoor De Heuck alles

                over wat hij maar kon. Alle doopsels, huwelijken en overlijdens vanaf het jaar

                1599 copieerde hij eigenhandig. Anderhalve maand heeft hij daaraan geschreven.

                (de oorspronkelijke kerkregisters berusten thans in het Staatsarchief te

                Antwerpen, de afschriften van pastoor De Heuck worden bewaard op de pastorij

                te Leest.)

     

    1797 – Joannes Franciscus Van Varenbergh volgde zijn vader Judocus op als koster

                te Leest.

                Hij was “custos et ludimagister” schreef de pastoor in het overlijdensregister.

                Koster en evenals zijn vader ook schoolmeester.

                Joannes Franciscus bleef jongezel.

                Nadat pastoor De Heuck door de Franse overheersers uit zijn pastorij was

                gezet en moest onderduiken, was het koster Jan Frans Van Vaerenbergh

                die de borelingskes ging dopen en de doden naar hun laatste rustplaats bracht.

                Dit gebeurde zonder enige plechtigheid. De bijkomende ceremonieën van de

                doop werden achteraf in het Hof Ter Moortele door de pastoor zelf aangevuld.

                Deze situatie duurde tot 1801.

                Toen Jan Frans Van Varenbergh oud en versleten was, hij telde toen 70 lentes,

                schreef hij op 19 oktober 1836, op aandringen van pastoor Hermans, een brief

                aan de aartsbisschop van Mechelen, om zijn ontslag aan te vragen :

                ...”Niet meer bekwaam zijnde door doofheyt en hoogen ouderdom om nog

                langs de plaats van coster, die ik nu reeds meer dan een halve eeuw bediend

                heb, met eer te konnen vervullen, geeve mijne demissie aen zijne

                Hoogweerdigheyd den Aertsbisschop van Mechelen, hoopende dat men

                zoodanige arrangementen ten mijnen opzigte zal nemen, dat ik weynig van mijne

                gewoonelijke inkomsten verlieze, terwijl ik arm zijnde de zelve noodig heb om

                te kunnen subsisteren. Blijve met alle agting, enz...”

                Hij schreef ook een gelijkaardige brief naar de burgemeester van Leest om zijn

                ontslag te krijgen als onderwijzer. Dit ontslag werd hem graag toegestaan.

                Er werd hem ook voldoening gegeven op materieel gebied : hij mocht blijven

                beschikken over een gedeelte van het kostershuis (waar ook het nieuwe

                kostersgezin Moortgat zijn intrek nam) en zijn jaarlijks inkomen (100 frank)

                werd hem uitbetaald.

                Joannes Franciscus Van Varenbergh overleed te Leest op 2 november 1843. 

                (De kosters van Leest, De Band-november 1985)

     

    1797 – In 1797 werd van de priesters een eed afgeeist van “haat tegen het koningdom”

                en tegen de regeringloosheid, van verkleefdheid en trouw aan de Republiek en

                aan de grondwet van het jaar III.”

                Tevens werd verklaard dat geen eredienst meer mocht uitgeoefend worden dan

                door geestelijken die beëdigd waren.

     

                Kardinaal de Franckenberg weigerde vlakaf de eed af te leggen en op de

                dwingende uitnodiging van commissaris A. Auger antwoordde hij kalm en

                vastberaden : “De catholieke, apostolieke ende roomsche religie die ik uyt geheel

                myn hert belyde, en van welke ik eenen der eerste herders ben, genoodzaekt

                zijnde het voorbeeld aen andere te geven, verbiedt my positievelyk eenen eed van

                haet te doen hetzy dat dezen haet zig rapporteert aen den persoon van eenen

                koning, hetzydat hy den staet van het koningschap zelf aangaet.”

     

    17-02-2012 om 07:09 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1791 – 1792 : Peter Lauwens, een opmerkelijke getuigenis te Leest

     

                Uit de website van de familie Lauwens/Lauwers www.laurentii.be :

                Van Peter Lauwens is een merkwaardige getuigenis achtergebleven.

                De relatief rustig verlopen 18de eeuw, op uitzondering van de oorlog (1744-1748),

                werd bij het naderen van de eeuwwisselling door de bevolking eerder nerveus

                beleefd. Het begon reeds te gloeien rond 1789, met de Brabantse Omwenteling,

                waarbij in Mechelen in de Bruul werd geplunderd.

                Allerlei politieke strekkingen werden geboren zoals de vrijmetselaars, de

                Staatsen, de Vonckisten, de Keizerlijken, die allemaal hun eigen herbergen

                hadden.

                In 1792 was er een grote  vechtpartij in de Katelijnestraat, waarbij onder meer

                gebruik gemaakt werd van pistolen en degens. Hierbij was nota bene de concierge

                van het stadhuis betrokken en er viel een dode.Hetzelfde jaar vielen er gewonden

                bij een messengevecht in de ROOSELAER te Leest.

                In hetzelfde dorp bekende een jaar vroeger een man op een volkse manier in het

                openbaar dat hij de dochter van een schepene zwanger had gemaakt.

                De vader en dochter maakten van de aanwezigheid van tal van getuigen gebruik

                om de bekentenis te laten acteren bij een notaris. Hierbij de notarisakte :

     

                “Op heden den 7 february 1791 compareerde voor mij Notaris ondergeschreven

                geadmitteerd in Syne  Majesteyts Groote Raede tot Mechelen residerende present

                de ondergenaemde getuygen Petrus Lauwers oud omtrent de twee en veertigh

                jaren ende Franciscus Verschueren oudt omtrent de ses en twintigh jaeren beyde

                inwoonders van Leest de welcke verclaeren ten versoecke van Maria Catharina

                Van Asch oock inwoondersse van Leest, nochtans sonder inductie ofte juriactie

                van gemaeckt dan alleenelijck in faveur van justitia.

                Eedt biedende der aensoght sytede waerachtigh te wesen dat Jacobus Somers

                oock inwoonder van Leest op sondagh voor Kersmisse van den gepasseerden

                jaere 1791 voor den hooghmisse van het voorseyde Leest welcke gebeurt ten

                thien uren ten huyse van den eersten deponent aen den vader der requirant met

                naeme Matheas Van Asch geswoornen van het meergesegt Leest heeft gesegt

                in woorden : “Uw trien is vol”, daer mede willende denuteren de requrante,

                ik hebbe se oock geket daer mede willende seggen dat hij haer oock vleselyck

                bekent hadden verclaerende de deponenten den inhoude van hunne declaratie

                in de waerheyt te bestieren ende geven voor redenen van wetenschap de gene uyt

                hunne declaratie pretenderende ende het gene voord gehoort alene gedaen ende

                gepasseert binnen Mechelen present D’Heer Jan Franciscus Claes coopman ende

                Philippus Van Assche, als getuigen ten eenen versoght.”

     

                Jaak Somers belandde in ieder geval in de gevangenis van Mechelen, waar er

                melding wordt gemaakt van zijn vrijlating in 1795.

                Zijn moeder had naar het stadsbestuur een smeekbrief gestuurd met deze

                bedoeling. Niettemin moest moest hij binnen de 14 dagen ten behoeve

                van de armen 200 veertelen koren naar het stadsmagazijn brengen.

                We vermoeden dat hij de Leestse Jaak Somers is die op 23 oktober 1797

                te Walem huwde met Marie Katrien Voet.

     

    1792 – Franse Overheersing 1792-1815

     

                Tijdens een geweldige en bloedige revolutie werd in Frankrijk de koning

                vermoord en de Republiek uitgeroepen.

                De derde stand had zich van het landsbestuur meester gemaakt.

                Frankrijk verklaarde de oorlog aan Oostenrijk en viel met zijn leger ons land

                binnen.

                Gedurende meer dan een half jaar werd op onze zuidergrenzen gestreden, tot de

                Franse generaal Dumouriez er eindelijk in gelukte de Oostenrijkers bij Jemappes

                te verslaan.

                Op het einde van het jaar 1792 maakten de stad en de Vrijheid van Mechelen

                van nabij kennis met de Franse soldaten van de nieuwe Republiek.

                Van 16 november 1792 tot 24 maart 1793 was Mechelen in de macht van de

                Fransen.

     

                Voor de Fransen waren de Vonckisten een soort vijfde colonne die hen niet als

                veroveraars maar als “bevrijders van de Oostenrijkers” begroetten.

                (De aanhangers van Vonck streefden een regime na dat eerder de macht van het

                volk wilde herkennen. Ze voerden in hun schild “Pro Aris et Focis” –Voor Outer

                en Heerd- waardoor ze klaarblijkelijk de kerk en de bevoorrechte gezagsdragers

                respecteerden. Anderzijds namen ze al te graag de leuze van de Fransen in de

                mond “Liberté, Egalité et Fraternité”! De aanhangers van Van der Noot

                daarentegen wensten duidelijk een herstel van de vroegere macht in handen van

                kerkelijke gezagdragers, adel en notabelen.)

                Er werden nieuwe gemeenteraden samengesteld volgens democratische principes:

                L’Assemblée provisoire du première année de la République Belge.

                Dit gebeurde op 28 november te Mechelen maar ook wat later in de omliggende

                gemeenten. (...)

                In Leest werd deze plechtigheid nog meer luister bijgezet door de aanwezigheid

                van een eredetachement van het leger. Dit vernemen we uit volgend bericht :

                Il est ordonné au citoyen Guilleman, Maréchal de Logis du 20ieme régiment

                de cavallerie de se rendre à Leest avec un détachement ou il assistera a

                l’ élection des réprésentants.

                De nu zogenoemde representanten van het volk werden door den eed bevestigd in

                hun functie. Men kan deze personen die enkel de wil hadden verder te besturen

                zonder de Oostenrijkers moeilijk verdenken van collaboratie.

                Op dat ogenblik was er ook geen directe aanleiding om ze van Jacobijnse

                principes te verdenken. Geen twee maand later volgden de terechtstelling in Parijs

                van Lodewijk XVI en van vele andere edelen, bij ons werden vooral tegen kerken

                en erediensten baldadigheden gepleegd.

                De ogenschijnlijke goedwilligheid van de Fransen hield geen stand.

                De revolutionairen in Parijs gingen zich zodanig te buiten aan de bloedige

                repressie dat hierop internationale weerstand kwam. Met de hulp van de

                omringende landen die zich “de geallieerden” noemden, werden de Fransen uit

                onze gebieden verdreven en de Oostenrijkse keizer regeerde hier terug van maart

                1793 tot juli 1794. (Ward De Kempeneer in ’t Ridderke nr.2, 1998)

     

    1794 – In de naam van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid begon in 1794 voorgoed

                de bezetting en de leegroverij van de Franse Republiek.

                Na de slag van Fleurus verscheen het Franse leger op 12 juli 1794 rond 14 uur

                voor de brug van Leest en viel het de Oostenrijkse bewakingstroepen aan.

                Ongeveer 2 uur lang werd er geschoten uiteindelijk verloren de Fransen

                in deze schermutseling vier man.

                Eén hunner sneuvelde vlak voor de pastorij, het betrof een  Hollander, Piet

                genaamd, in dienst van de Fransen.

                Tot welke religie hij behoorde kon niet achterhaald worden, men begroef hem

                op het kerkhof van Leest.

                De Franse troepen verbleven tot 15 juli te Leest en in de omliggende dorpen.

                Dan bezetten  zij gewapenderhand Mechelen, zonder echter het bloed van burgers

                te  vergieten en tevreden dat ze de Oostenrijkers op de vlucht hadden gedreven.

                Maar steeds zwaarder zou de druk van de Franse bezetter wegen op ons land en

                ons volk.

                Pas was de stad Mechelen door de Fransen ingenomen of “representant” Laurent

                legde een geweldige schatting op aan de stad en het district van Mechelen :

                1.500.000 Franse livres of ruim 816.666 gulden Brabants courant (de toenmalige

                munt in onze gewesten).

                De helft van deze reusachtige som, die dan nog spottend “contributie aea het

                Franse volk” werd genoemd, moest door de geestelijkheid worden betaald, de

                andere helft door de gilden en de rijke burgers.

                Het goud en het zilver van de kerken en de gilden werd onmiddellijk opgeeist

                om die contributie te voldoen.

                Op 17 juli 1794 kreeg Leest een brief van J. Pansius, uit naam “der Wethouders

                der Stadt en Provincie Mechelen” :

                “Wij inthimeren aen Ued. Geswoorne van den dorpe van Leest, geconvoceerd

                door hunnen respectieven mijer ten eynde de selve geswoorne in voldoening van

                het meer gemelde gearretteerde, in handen van mijne voornoemde heeren

                Wethouderen, morgen voor den acht uren voornoen, ten stadhuysen te bewegen

                allen het goud ende silverwerck alsmede allen het numeraire aen hetselve dorpe

                ende gemeynte competerende, waervan in het vervolg de nadere repartitie

                volgens equiteyt sal geschieden, hun prevenierende dat in cas van retard ofte

                wijgering, aen sig selven sullen hebben toe te wijten de onhijlen die uyt dit retard

                oft wijgering zullen volgen.

                Actum Mechelen, den 17 julii 1794”.

     

                Pastoor, kerkmeesters en bestuur van de plaatselijke gilde van de handboog

                werden op 18 juli te Leest opgeroepen.

                “...waerop ick als pastor, op den 19 Julii 1794, ten stadhuysen ben gecompareert,

                alwaer door eenen der schepen, door d’heere Decocq en den mijer Vleminckx

                geordonneert is, nog voor den avont allen het silverwerck der kercke over te

                brengen”.

                De volgende dag leverde de pastoor de zilveren kostbaarheden van de Leestse

                kerk in : een monstrans, een ciborie, een kelk en twee kronen. Ze werden te

                Mechelen in de waag gewogen : alles samen 12 pond zilver.

                Gelukkig kon pastoor De Heuck dit oude en geliefde bezit van zijn kerk afkopen

                tegen 500 gulden, een som die door mejuff. Maria Anna Fierens uit Leest werd

                voorgeschoten.

                “Wij ondergeschrevene Mattheus Van Asch als geswoornenen des dorpe van

                Leest, ende Petrus Selleslagh als kerckmeester van de voorgeschrevene parochie

                van Leest, attesteeren ende declareeren mits dese, op den 19 Julii 1794, uyt

                handen van den Hre. S. De Heuck, pastor te Leest, ontfangen te hebben eene

                silvere remonstrantie...enz... om door hun te transporteren ten stadhuyse der stede

                ende provincie van Mechelen tot voldoening aen de ordonnantie,...”

     

                De contributie legde aan kardinaal de Franckenberg, de aartsbisschop van

                Mechelen, eerst een som van 80.000 gulden Brabants op, later werd deze som nog

                verhoogd tot 112.000 gulden.

                Het kapittel, het seminarie, de kerken en kapellen, de kloosters, de pastoors en

                onderpastoors, ieder moest het hunne bijdragen. In feite werd de geestelijkheid

                voor bijna 4.000 gulden meer dan de helft belast in de opgeeiste schatting.

                Om hun aartsbisschop te helpen deden de gelovigen spontaal al wat ze konden.

                Te Leest ging de pastoor op 7 augustus met de bedelstaf rond en bracht 747

                gulden 18 stuivers en 2 oorden bij elkaar in zijn parochie. Pastoor De Heuck

                tekende daarover het volgende aan :

                “Op den sevensten Augusti 1794, door den Pastor van Leest binnen sijne parochie

                geligt, op het versoeck van het Capittel Metropolitaen tot secours in de

                voldoening der quote van tagentachtig duysent guldens over de contributie,

                door de fransche natie op 17e Julii laatstleden geëyscht tot laste van Syne

                Eminentie den Aertsbisschop van Mechelen, op intrest tegens vijf guldens courant

                per cento, (dog en is op ’t inbrengen maer vier en thien toegestaen) geld van geld

                ontfangen door den voornoemden Pastor ende uytgedaen vooreerst” :

                waarna hij een lijst opgaf van alle personen die bijdroegen.

                Ieder had het zijne bijgedragen : de ene 200 of 100 gulden, een andere slechts

                enkele guldens of één maar, naar gelang zijn draagkracht.

                Van intrest op deze zogezegde lening wilden velen niet weten : wie leent aan de

                kerk, leent aan God.  

                Voor het eerst kon op kerstmisdag 1794 te Leest de gedurige aanbidding niet met

                plechtigheid worden gevierd : de Franse troepen waren op doortocht.

                Het was een stille kerstmis met een eenvoudige dienst in de kerk. De mensen

                bleven verder rustig bij de haard.

     

    1794 – “In 1794 heerste er een wrede hongersnood. Onder de hoofdoorzaken van de

                schaarsheid mag ongetwijfeld het “maximum”, aan hetwelk de granen

                mochten verkocht worden, geteld worden.

                Men wilde ook de onbeduidende aanvoer op de markten toeschrijven aan de vrees

                der landlieden, van hunne paarden en karren door de Fransen te zien aangeslagen

                worden. Doch langs een anderen kant moet de kwaadwilligheid ook haar deel in

                het rijzen der prijzen gehad hebben.”

                (Delafaille, p.184 – MK,p.265)

     

                De winter 1794-1795 was streng. Vele mensen leden honger omdat door de

                schaarste aan voedingsmiddelen een welig tierende zwarte markt ontstaan was. 17-02-2012 om 00:00 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1773 – 28 december : Benoeming van de  in Brussel geboren Simon De Heuck tot

                pastoor van Leest in  vervanging van de overleden J.F. Van Heymbeke en  op

                voorstel van de abdis  van Kortenberg.

                Weinige parochies bezitten een zo uitgebreid en met zorg samengesteld archief

                als Leest. Dat is in eerste instantie te danken aan pastoor De Heuck.

                Hij was geen kroniekschrijver maar bezat de feeling om zijn parochieregisters

                van interessante en juist gedoseerde aantekeningen te voorzien.

                Bovendien was hij begiftigd met een buitengewone energie en ijver.

                Onmiddellijk na zijn aanstelling organiseerde hij, per wijk, een “nieuwe

                heerdoptelling”.

                Datzelfde jaar, 1773, legde hij een nieuw overlijdensregister aan.

                Zijn grootste verdienste, op dat vlak, lag echter in het kopiëren van alle bestaande

                parochieregisters, toen die bij toepassing van de wet van 20/9/1972 in de loop van

                de maand augustus 1796 werden opgevorderd. Voortaan immers moest de

                burgerlijke overheid zelf de bevolkingsregisters bijhouden.

                De pastoor kopieerde vier doopregisters (aanvang 1599), drie huwelijksregisters

                (aanvang 1592) en drie overlijdensregisters (aanvang 1593).

                Anderhalve maand besteedde hij aan dit monnikenwerk.

                De oorspronkelijke kerkregisters berusten thans in het Staatsarchief te Antwerpen,

                de afschriften van pastoor De Heuck worden nog bewaard op de pastorij te Leest.

                Omdat hij weigerde de eed af te leggen aan de Franse republiek, werd hij, samen

                met zijn collega’s van Hombeek en Willebroek veroordeeld tot verbanning.

                Pastoor De Heuck dook onder en vond een schuilplaats in het Hof Ten Moortele

                in de Molenstraat.

                Drie jaar lang duurde deze toestand : de doden werden door de koster begraven en

                de  doopsels gebeurden in ’t geniep.

                Op 16 november 1800 kon hij, volgens zijn eigen notities, opnieuw in de pastorij

                en  zijn pastorale werkzaamheden hervatten.

                Maar ook nadien werd hij herhaaldelijk op het matje geroepen bij de Napoleon

                gezinde aartsbisschop de Roquelaure, omdat hij het spel van de Fransen weigerde

                mee te spelen.

                Pastoor De Heuck stierf op 28 mei 1812 op de leeftijd van 76 jaar 4 maanden en 29
                dagen.

                In 1948 werd te Mechelen door het Davidsfonds een stoet georganiseerd in het

                kader van 150 jaar Boerenkrijg.  In twee taferelen brachten Leestse verenigingen,

                onder leiding van Alfons Hellemans, hoe pastoor De Heuck uit zijn pastorij werd

                verdreven, een geslaagde evocatie van een stukje dorpsgeschiedenis.

                Kort na de fusie der gemeenten veranderden veel straten van naam, zo werd de

                Mechelbaan van dan af Pastoor De Heuckstraat. 

     

    1773 – Wat er allemaal te koop was in 1773.

                Een losse greep uit enkele aanbiedingen die in 1773 gepubliceerd werden in het

                “Wekelyksch Bericht, Aenkondigingsblad voor de stad en de provincie van

                Mechelen”, uitgegeven door drukker Joannes F. Van der Elst.

                “Schoone feyne canten voor manschetten ende coiffuren, oock diensigh voor alle

                priestersgewaet ende kerckelycke ornamenten.”

                “Te koop meubilaire effecten (goederen) , alsmede een buffet, staende horologie

                loopende 10 daegen, kaemerbehangsel,enz.”

                “Een wel geconditioneerde Brusselsche porcelijne kachel te koop : bruyn met wit

                gemailleert.”

                “Te koop seer schoone thulpen met de namen volgens de cataloge, bij Joannes

                Lutter, hovenier in de Meulestraat.” (GVA-15/5/1990)

     

    1782 – Het bovenste gedeelte van de kerktoren werd verbouwd in baksteen en witgekalkt.

     

    1783 – Bouw van het “Brughuis” aan de Zenne.

                Het huis werd gezet op de plaats waar in 1723 de woning stond van Martinus

                Willox. Die “huysstede” stond toen op 23 roeden (“Figuratief Caertboek” Jan

                Van Acoleyen – Kaartblad 3 Nr.1).
                Martinus Willox was een eerste maal gehuwd met Petronilla Bulens.

                Uit dit huwelijk werd op 17/11/1695 een kind geboren dat onmiddellijk

                overleed. Petronilla Bulens stierf de dag daarop. Martinus Willox huwde

                nadien op 21/2/1696 te Leest met Adriana Moortgat met wie hij 6 kinderen had :

                Catharina Christophora (°18/4/1697), Guilielmus (°12/8/1700), een doodgeboren

                dochter (°18/3/1704), Anthonius (°23/10/1705), Joanna (°13/2/1710) en Anna

                (23/2/1714).

                Op 18 juli 1860 kocht Joannes Franciscus Van Moer (geboren 1835) echtgenoot

                van Anna Francisca Peeters het Brughuis van zijn broer, Philippus Josephus

                Van Moer (geboren 1828 – onderpastoor te Mechelen).

                Op 21 oktober 1908 schonk Joannes Franciscus Van Moer het Brughuis

                aan zijn dochter Antonia Van Moer (geboren in 1863), echtgenote van

                Joannes Huysegoms.

                Op 3 januari 1911 kocht Josephus Albertus Apers het Brughuis van voornoemde

                Antonia Van Moer. Hij werd in 1919 de eerste zaakvoerder van de Boerenbond

                te Leest.

                Op 16 mei 1940 moest het gezin van Josephus Apers-Maria Victoria Neefs op

                bevel van het Belgisch leger het Brughuis verlaten. 

     

                Op 17 mei 1940 heeft het Belgisch leger de brug over de Zenne laten springen.

                Door de afwezigheid van de bewoners viel het Brughuis ten prooi aan plundering

                en liep het ook heel wat schade op door het springen van de brug.

                Een dossier wegens oorlogschade werd dan ook ingediend bij het Commissariaat

                Generaal voor ’s Lands Wederopbouw.

                Na de oorlog 40-45 lag de te herstellen brug op de Zennedijk.

                Hierin werd door o.a. Cesar Albert Apers (1918-1983) en beenhouwer Louis

                Croes (1910-1976) “Brugkermis” gehouden.

                Over de brug werd een dekzeil gespannen en tussen de beide voetpaden werd een

                planché  als dansvloer gelegd. Binnen deze “tent” werd dan een orgel geplaatst.

                Op 27 en 28 juli 1952 werd nogmaals een “Brugkermis” ingericht met o.a. een

                spiegeltent en tevens jazz bij Josephus Apers in de zaal van het Brughuis.

                In februari 1953 deelde het Brughuis in de klappen veroorzaakt door de grote

                overstromingen. De Zenne trad buiten haar oevers en het water liep langs voor

                het Brughuis binnen en langs de achterzijde naar buiten in de beemden.

                Soldaten bouwden toen een tijdelijke dam met zandzakjes (vaderlanderkens).

                Na het overlijden van Josephus Albertus Apers op 10 februari 1956 kwam het

                Brughuis in handen van zijn toen nog ongehuwde kinderen : Frans Lodewijk

                (1912-1985), Francisca Anna Maria (1913-1956)  en Jozef Frans Emiel Apers

                (1923-2002).

                Na het overlijden van hun zuster hetzelfde jaar bleven de beide broers de herberg

                met zaal uitbaten. Tijdens de kermis organiseerden zij zelfs het kermisbal in de

                zaal van het Brughuis. Zo hebben wij weet van o.a. het kermisbal op 21 mei

                1961 (Sinksenkermis).

                In 1961 verhuisde Jozef Frans Emiel naar Battel zodat Frans Lodewijk van dan

                af de enige uitbater bleef tot de sluiting in 1984.

                In 1982 werd een deel van de parking onteigend voor de verbreding van de

                Zennedijk. 

                Op 18 november 1985 werd het Brughuis door Frans Lodewijk en Jozef Frans

                Emiel openbaar verkocht.

                Eddy Apers op zijn website : http://users.telenet.be/eddy.apers/ (23/11/2006)

               

                Het Brughuis was tegelijkertijd herberg, winkel van bloem, veevoeders,

                meststoffen, steenkolen...

                Naast het huis was er  zelfs een klein dok, een inham van de Zenne, langswaar de

                boten de kolen aanbrachten. De deur van dit kolenhok is thans dichtgemetseld.

                Er was ook een feestzaal aan het huis, die fungeerde jarenlang als trefplaats voor

                de Boeren- en de Boerinnengilde, en de B.J.B. tot er te Leest een parochiehuis

                kwam. Het was eveneens in dit Brughuis dat in 1898 de fanfare “Arbeid Adelt”

                het licht zag.

                “...In de herberg met grote ronde tafel, gaven vouwdeuren toegang tot een

                zaaltje met bovenmuurbanken, de vensters met uitzicht op het voorhof en de

                rivier. Een wat smaller maar even lang als de dansvloer, op een meter boven

                kelders was een verhoog met balustrade, door aan de twee zijden langs vijf

                trapkens te bereiken.

                Als de vouwdeuren werden opengesteld, overzag men de hele ruimte van achter

                de tapkast van herberg en feestzaal, met beide een toegang voor koer en keuken.

                Een indeling van toen, folkloris maar met gebruiksvoorwaarde.

                Werd er gefeest, ’t was open en vrij, niet in de mouwen, de sfeer aanstekelijk,

                stijgend gloeiend...”

                (J.A.Huysmans – “Breugeliaans aan de Zennekant”, DB- Augustus 1979)
     

                Het “toponiem” brug vonden we terug :

                1347 -48 :”...item van de Brugghe te Leest te makene...” (SR)

                1366 -67 :”...item janne bogaert ende sine ghesellen van den palen ute te doene

                die int water stoeden voir de brugghe te Leest ende te Heffene...” (SR)

                1377 – “...prope pontem de Leest...” (LGM)

                1380 – “...in Leest prope pontem inte Warandiam et terram dictum Traghel...”

                (GM).

     

    1784 – Op 21 februari 1784 stierf Jan-Baptist Verbrugghen, echtgenoot van Anna

                Catharina Van den Brande, in den ouderdom van 40 jaar, 4 maanden en 13 dagen

                “ultimus sepultus in templo” (de laatste die in de kerk begraven werd).

                Er was immers een edict van Keizer  Jozef II (de “Keizer-Koster”) verschenen,

                waarbij streng verboden werd voortaan nog te begraven in kerken of kapellen, in

                bidplaatsen of andere overdekte gebouwen.

     

    1786 – Bij de jaarlijkse visitatie van de parochiekerk in 1786 werd geopperd dat de

                biechtstoelen helemaal uit de toon vielen, vergeleken bij de vernieuwde altaren en

                de prachtige preekstoel.

                Zo kregen Joannes en Francois Verreys een bestelling van twee biechtstoelen,

                samen met een houten “boisering of muurbekleding sluitende aen elcke seyde de

                cleyne authaeren alsooc de boisering aen wederseyde het portael soo noghtans

                dat er aen een seyde maer en behoort te sijn eenen toogh met sitting van de

                fabriquemeesters.”

                Deze werken voor een totaal van 730 gulden, kwamen klaar tegen 18 december

                1787. (WLS,blz.24)

     

    1788 – De grootste klok in de kerk (uit 1649) barstte op 19 september 1788 bij de

                lijkdienst van Joannes Bulens.

                Ze werd hergoten op kosten van de abdij van Kortenberg bij Andreas Van der

                Gheyn te Leuven, ditmaal zonder discussie met Kortenberg. Het was de

                zogenaamde “Tiendenklok” : Andreas, die gewijd zou worden op 19 januari 

                1790.

     

    1789 – In de nacht van 13 december 1789 moesten de Oostenrijkse soldaten uit de stad

                Mechelen vluchten.. Ze werden uit het land verdreven. Een nieuwe staatsvorm

                werd  door de Patriotten uitgeroepen : “de Republiek van de Verenigde

                Belgische Staten.” (Ward De Kempeneer ’t Ridderke nr.2-1998)

     

    1790 – De kleine klok “St-Nikolaes” uit 1608, hing gebarsten in de toren toen ze op 19

                januari 1790 door Jacobus Joannes Van de Voerde, Carolus Jozef Peeters en

                Carel Van Asch in ’t geheim werd in stukken geslagen, omdat de pastoor

                weigerde de klok te laten hergieten op kosten van de kerkfabriek. (WLS,blz.28)

     

    1790 – In december 1790 namen de Oostenrijkers opnieuw de macht.

                Niet voor lang want in november 1792 overschreed generaal Dumouriez met een

                leger Sansculotten onze grenzen en versloeg de Oostenrijkers te Jemappes op

                6 november. (zie verder)

    17-02-2012 om 00:00 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1751 – 23 januari : Franchoise Huys, Jacob Fierens wonen te Leest, Philip Huys zoon van

                Guilliam x Elisabeth Valkaerts ¼ in huis te Puurs Sauvegard 1 Cornelis Van

                Oostenrijck 2 Sherenstraete 3 Niklaes en Peter Apers 4 Cornelis Van Berckelaer,

                geerft door N°I van ouders Guilliam X Cornelia Staes.

                (Notaris Jan De Cock, Willebroek)

     

    1752 – 12 maart : Testament Jacob Van den Brande woont te Leest x Catharina De

                Haen, beiden gezond.

                (Notaris Jan De Cock, Willebroek)

     

    1753 – Dat jaar brak er nogmaals brand uit in de kerk. De oorzaak is ons onbekend.

                Achteraf gaf men 8 gulden en 10 stuivers uit aan een “drinkgelacht voor de

                wakers in de kerk nadat den brandt in de kercke geblust was”.

                De schade scheen niet aanzienlijk geweest te zijn, vermits er op dat tijdstip geen

                hoge onkosten in de rekeningen voorkomen.

     

    1755 – “Publiek schandaal te Leest 1755”

                Dat de gildebroeders van de boogschuttersgilde “Sinte-Sebastiaen” bijtijds

                hun pintjes verzetten, zal wel niemand verwonderen, vooral als men weet

                hoeveel “staminees” ons dorp toen telde.

                Dat dit soms opschudding verwekte in de “vrome gemeente” bewijst het

                REQUEST OVER DE ABUSEN IN DE PROCESSIE uit 1755, dat we

                Terugvonden tussen de oude Leestse archieven : Heilig Sakramentsdag 1755:

                Traditiegetrouw  gaat die dag de processie uit te Leest, met de gewone

                plechtigheid en eerbied. Nauwelijks uit de kerk gekomen, gebeurde iets

                ongewoons... Maar lezen we liever het origineel relaas van de gebeurtenissen

                in de officiele aanklacht die door een verbolgen pastoor Vanheymbeke na de

                feiten naar het bisdom wordt gestuurd :

                ...” Requestre(nvdr: officiele eis of aanklacht) over de abusen in de processie,

                verthoont ende deponeert met alle behoirlyck respect ende eerbiedinghe J.F.

                Vanheymbeke paster in Leest hoedat op den feestdagh van ’t Hoogweerdighe van

                den jaere 1755 de processie ter eere van het selfde in de kercke van Leest met

                behoirelyke eerbiedigheyt, godtvrugtigheyt ende met goet order begonst synde

                ende uytgaende tot op de plaetse voor het kerckhof door sekeren PHILIPPUS

                FIERENS  geswoornen der parochie van Leest ende vaendrager der gilde van

                Leest te saemen met eenighe gildebroeders syne aanhangers is geturbeert

                (turberen: storen) ende de devotie verstroyt,  mits :

                1. – desen cum suis (nvdr : met de zijnen, met zijn aanhangers) tegen alle

                eerbidigheyt schuldigh aen ’t Alderheyligste is gegaen uyt het order enden den 

                wegh der processie, ende sich van den coninck der gilde ende andere

                gildebroeders den wegh der processie voorderende, gesepareert ende

                gestelt heeft aen den slineke hande van de processie

                2. – staende de draegers van de kerckevaenen niet veer van dien voorscreven

                turbateur (nvdr: stoorder) waerschynelyck door syn commande, buyten het

                order ende wegh der processie.

                3. – dat sommighe van syne aenhangers de gildebroeders in goet order gaende

                in de processie hebben met den arm uyt dat order getrocken

                4. – de vaendraeghers van de kerckevaenen wederom voorgaende de processie

                ende den verthoonder met het  venerabel (nvdr : venerabel : het H. Sakrament

                dat in de remonstrans rondgedragen wordt) den wegh der processie  voorderende

                ende nauwelyckx deze turbateurs gepasseert synde is de trommel geslaghen,

                ende door order van dien principalen oock geluyt de twee andere mindere

                klocken, dewelcke niet en luyden met de groote klock tensy voor de overledene,

                ende dat tot verstroying van het volck mijnende dat het luyde voor iemant die

                overleden was.

                5. – Desen met syn aanhanghers sonder het alerheyligste te vergeselschappen,

                hebben op de plaetse blyven staen lachen ende gabberen de herberghe uyt en in

                loopende tot dat den verthoonder comende weder aen de kerck met het venerabel,

                neder geklient synde syn vaen op syn schouders gehouden sonder met het selve

                eenighe eerbiedigheyt aen ’t Hoogweerde voor hun passerende te bethoonen.

                6. – Terwijlen den verthoonder vervolghde den wegh der processie om de kercke

                soo is dien turbateur ende stoorder der godtvrugtigheyt in de kercke gegaen eer

                den verthoonder met het venerabel in de kerck ginck daer nochtans den coninck

                der gilde met de twee dekens en andere gildebroeders volgens oude gewoonte

                bleven knielen aen den inganck der kercke  gelyck hy volgens de gewoonte oock

                soude moeten doen hebben strijken syn vaen voor ’t Hooghweerdighe en alsoo

                niet voor maer achter het Hooghweerdigh in de kercke te comen...

                (Kerkarchief Leest : 34 f°75 en 76 – R.A.A.)

                Tot hier de aanklacht van de pastoor tegen Philippus Fierens aan het adres van het

                bisdom.

     

                Op 20 november van datzelfde jaar volgde het antwoord van het bisdom, de tekst

                was in het latijn opgesteld : de “zondaar” Philippus Fierens zal publiekelijk aan

                de pastoor vergiffenis moeten vragen voor het bedreven schandaal. Dan zal de

                zaak geklasseerd worden. Onderaan dit document schreef de pastoor : “de copie

                deser is door mij geinsinueert aen Philippus Ferens. Desen...april 1756.”

                (Georges Herregods – DB – november 1981) 

     

    1758 – 16 juli : Leest kreeg haar “Biegulde”. (Gijs-Thijs,reg 89,f° 83)

     

    1762 – “ In den eerse betaelt aan Zairinus Buelens de somme van 8 guldens in

                voldoeninghe van eenen waegen met drije peerden bespannen gelevert ’t hebben

                om van deze stadt naer Brussel te transporteren op den 11ste ende 12e november

                1762 de bagagie van Oostenrijksche militaire volckeren van oorloghe ende ditten

                advenante van vier guldens daeghs conforme de publique verpachtinghe daer van

                gedaen, hebbende alsdan gedient twee daeghen uytweysens sijne quittantie

                daer van sijnde dus hier de voorschreve somme van 8-0-0.

                Item betaelt aen den selven sesse guldens voor eenen wagen met twee peerden

                bespannen ten dienste van desen dorpe gelevert ’t hebben op den 19en ende

                20sten november 1762 om naer Brussel de bagagien te vervoeren van eene

                commande der artillerie tot drije guldens daeghs conforme de publique

                verpachtinghe hebbende alsdan gedient twee dagen dus hier bij sijne quittantie

                6-0-0.

                Item betaelt aan Jacobus Buelens de somme van 6 guldens voor eenen wagen met

                vier peerden bespannen gelevert te hebben op den 21en ende 22en december 1762

                om van deze stads naer de gene van Lier te transporteren de...

                Als protecteurs deser stads ende desselfs district bij preallabel ordre ende kenisse

                van mijne heeren wethouderen dien aengaende aen den selven Meijer in Polliceij

                Caemere gegeven. Dus bij bepartitie ende quittantie de somme van...”

                (Generaele Waegenvrachten – onvolledig document van 1762)

     

    1765 – 2 mei : Marie-Louise Augustine de Robiano ontvangt van Jan Judocus De Trieu

                en diens echtgenote Maria Magdalena Dorothea De Fraye 4.000 gulden tegen een

                jaarlijkse rente van 160 gulden of  4% bij preciese betaling verlaagd tot 140 g. Of

                3 g. 10 st. Bepand op een hoeve met huizing, schuur, stalling en andere edificiën,

                boomgaard, mestput met het aanliggend land onder Leest ; nog op 12 bunder 45

                roeden land onder Leest en Heffen en op 1 dagwand land “het Beplant Plaatsken”.

                Ze geeft procuratie aan Frans Walravens.

                (Zegels van Andreas Jozef Otté, Rombout Van den Male) (MS)

     

    1772 – Tijdens de regering van Keizerin Maria Theresia (onder de Oostenrijkse

                Habsburgers) werd in 1772 een ordonnantie uitgevaardigd waarbij de verplichting

                werd opgelegd meer intensief aan de landbouw te werken en in het bijzonder de

                braakliggende gronden en heiden te ontginnen.

                Dit kwam onze landbouwbevolking zeer ten goede, niet in het minst in de

                omgeving  van Mechelen. Ook Leest zou er wel mee varen. In die tijd immers is

                men in onze streken begonnen met de uitgebreide teelt van de aardappelen.

                De aardappel, thans onmisbaar volksvoedsel, was toen weliswaar in Europa al een

                hele tijd bekend, (in 1580 werden voor het eerst twee struikjes aardappelen in de

                tuin van Pitsemburg te Mechelen geplant) doch verscheen slechts omstreeks 1740

                in grote hoeveelheid op de markten van Vlaanderen.

                Dit gebeurde nog voor de Franse agronoom Antoine Augustin Parmentier

                 (1737-1813) de kultuur van de aardappelplant in Frankrijk zo populair maakte.

                Het nieuwe, gezonde en goedkope volksvoedsel kon op de dan ontgonnen

                gronden overvloedig worden gekweekt. Een nieuwe bron van welvaart was

                ontdekt. (Hendrik Diddens in Gazet van Mechelen – Leest in de spiegel van het

                verleden)

     

    1773 – Heerdoptelling : de gemeente Leest telde 173 huisgezinnen, met 706

                communicanten (d.i. personen boven de leeftijd van 12 jaar, die dus hun eerste

                communie hadden gedaan) en 271 niet-communicanten of kinderen beneden de

                12 jaar.

                In het totaal waren er dus 977 inwoners te Leest. (Hendrik Diddens – Leest in de

                spiegel van het verleden)

    16-02-2012 om 15:07 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

     

    1736 – 25 januari : Antoon De Maeyer woont Puurs gewezen voogt der wezen van

                Antoon Peeters x Barbara De Maeyer, Jan Peeters woont te Leest kocht van de

                erfgenaam land te Willebroek.

                (Notaris Jan De Cock, Willebroek)

               

    1737 – In 1737 was de pastorij zodanig aan het vervallen dat pastoor Van Heymbeke een

                oproep deed tot de abdij van Kortenberg om de pastorij te laten restaureren.

                Vermits dit klooster de inkomsten van de parochie opstreek, moest het ook

                instaan voor het onderhoud van pastoor, kerk en pastorij. Het klooster hield zich

                echter van de dove. Zo kwam het tot een proces  tussen de pastoor van Leest en de

                abdis van Kortenberg over de kwestie wie de herstelling aan de pastorij diende te

                betalen.

                Dit proces begon aldus :

                “Het pastoreel huys is in zoo slechten staet dat de daeken drijgen in te vallen, de

                gevel drijgen te beswijken ende den kelder des winters vol waeter staet, ende de

                vensters en solders veroudert ende verrot. Daerenboven is het voorseyde huys soo

                cleyn ende vernepen dat den heere Pastor genootsaect is te slaepen onder het

                dack, uytgestelt aen coude, windt ende hitte ende andere ongemacken,...”

                De herstelling werd geschat op 1.600 gulden. De zaak kwam voor de Grote Raad

                van  Mechelen en na lang aanslepen kwam de beslissing op 4 april 1742 : de

                reparaties kwamen op kosten van de abdis van Kortenberg. De pastorij werd

                grondig hersteld en hoger opgetrokken.

     

    1739 – De tweede klok (van 1649) barstte in 1739 en werd hergoten door Lambertus

                Franquin uit Mechelen, op kosten van de parochie. Ze werd gewijd op 11

                december 1739 en kreeg de naam Maria.

                Roger W. Borguelmans, meier van het distrikt Mechelen, was peter en Amelia

                Reyntjens, echtgenote van Philipus Fierens was meter.

     

    1740 – Leest telde dat jaar 759 inwoners. (DB, nr.11-1958)

     

    1741 – In de nacht van 15 op 16 februari 1741 werd er ingebroken in de sacristij.

                De dieven verdwenen met een aanzienlijke buit : een kostbare vergulde zilveren

                ciborie, een zilveren kelk, een zilveren pixis om de communie aan de zieken

                te dragen, een paar zilveren chrismapotjes en al het lijnwaad dat voorhanden was.

                Enkele dagen later kwam de reaktie van het bisdom onder vorm van een brief,

                voor te lezen in de kerk : “Wij komen te verstaan dat abominabele booswichten

                in de sacristije der kercke van Leest ingebroken hebbende aldaer gestolen hebben

                niet alleenelijck alle lijnwaet, maar ook de HH.Vaeten, hebbende met hun

                onsuyvere handen daer uitgestort de HH.Oliën, jae oock   (O schroomelijk

                schelmstuk) het heylich der heyligen...”

                Het bisdom stelde dan verder voor op de eerstvolgende zondag, 18 februari, te

                Leest een publieke biddag te houden met “uitstelling van het sakrament en met

                processie om te vercrijgen dat de goddelijke barmhertigheyt de vreese en

                benautheyt aenjaege aen sulck booswichetelijck gespuys...” Wie de biddag

                meemaakt krijgt veertig dagen aflaat. (WLS, blz.15)

     

    1741 – September : 75 sterfgevallen van de rode loop. (Sermoenen van pastoor Joris)

     

    1746 – 14 april : Peter Apers zoon van Cornelis woont te Leest sterk voor Elisabeth

                Corens zijn moeder afwezig en voor Adriaan zijn uitlandige broer, huurt van huis

                te Ruisbroek 2 Guilliam De Maeyer 2 de Hoogstraat 3 de kapel van St. Catharina

                en Gerard Verhelst 4 het goed van het gasthuis van Antwerpen.

                (Notaris Jan De Cock, Willebroek)

     

    1747 – In de periodiek “De Band” publiceerde Georges Herregods in het nummer van

                december 1981 het proces van Joanna “Jaske” De Ridder uit Willebroek die tegen

                de lamp was gelopen na verschillende geestesbezweringen.

                Zijn bronnen : Kerkarchief  Leest nr.29 – 31 (Rijksarchief Antwerpen),

                Parochie-Archief Leest nr 41 en 42, (Parochieregisters) nr 51 (status animarum)

                en het Kaartboek van Jan van Acoleyn – 1723.

     

     

                                       Een Heksenproces te Leest.

     

    “...In deze omtrent de maent van mey in het jaer 1747 in den stal van Berbel Vermeylen weduwe van wijlen Christiaen Lauwens woonende in de parochie van Leest, eene van

    haere koyen sieck synde, om te weten d’ oirsaeck van die sieckte heeft doen roepen eene 

    sekere vrouwe gemynelyck genaemt de Sias oft Jaske woonende onder de parochie van Willebroeck.

    Dese omtrent tien uren morgens aldaer gecomen synde, is gegaen in den stal van de verseide weduwe, ende heeft geseyt dat op die siecke koye eenen geest sagh sittende in de gedaente van een wit konijn : dit geseyt hebbende issy gegaen in huys seggende den geest niet te connen doen spreken tensy ten twelf uren van den dagh oft van den nacht ;

    omtrent twelf uren van den dagh is sy wederom gegaen in den stal ter presentie van de voorscreve weduwe, haren soone Gillam Lauwens, Annemi Lauwens haer dochterken, ende Jenna Kauwenbergh.

    In den stal synde heeft doen ontsteken de geweyde keersse, doen bybrenghen geweyt water, doen lesen de vrijdaegse en saterdaegse letanien, seggende aen Janna Kouwenbergh leserse der geseyde letanien : siet wel toe dat ge geen woorden van de letanien en mist oft den duyvel sal u den hals breken.

    Terwylen dat se in den stal waeren ist geschiet dat de gewyde keerse gebroken is, waerop die Jas geseyt heeft : nu siet ge wel dat hier eenen geest resideert aengesien de keerse breeckt.

    De letanien geeyndight synde heeft dese Jas geweyt water geworpen naer de siecke koye ende geseyt dat se den geest , den welcken sy te voren in de gedaente van een wit konyn hadde sien sitten op de koye nu sagh in de gedaente van eenen mensch sonder beenen, ende heeft tot den geest geseyt : syde van Godtswegen spreckt, syde van duyvelswegen wyckt, waarop den geest tot haer (de andere tegenwoordighe niet hoorende spreken) geseyt heeft : ick ben den geest van Christiaen Lauwens den man van de voorseyde weduwe nu overleden elf à twelf jaeren, daer moeten tot Hanswyck gehoort worden 2 gelese missen dry bedewegen gedaen worden naer Heyendonck, twee naer Calfvoert, eenen naar Peuti, eenen naer Brussel in de Savelkercke, drij naer Sinte Rombouts Capelle, ende eenen naer het capelleken van den boom buyten d’Echerspoelpoort alwaer moeten gelesen worden 22 vaderonsen.

    De weduwe heeft van deze Jas gevraeght hoeveel sy daer voor hebben moest, dewelcke gevraeght drij per misse schellingen dewelcke haer van de weduwe gegeven zijn.

    Twee maendt daernaer omtrent den hoist de weduwe sieck sijnde heeft deselve Jas wederom doen roepen om van de selve te weten welck d’oirsaeck was van haer sieckte, is daer gecomen omtrent elf uren aen het bedde van de voorseide weduwe ende heeft geseyt aen de sone Gillam Lauwens, oft hij den geest van synen vader in de gedaente van eenen man niet en sagh waer op hij antwoorde : nee, waerop sij wederom seyde dat sy hem sagh sitten op het hert van sijne moeder in de voorscreve gedaente. Omtrent twelf uren heeft se de gewijde keerse doen ontsteken, doen lesen de letanien van vrijdags ende saterdags dewelcke gelesen sijnde heeft se weyde water gesproyt ende eenighe woorden gesproken tot den tot den geest die de tegenwoordighe niet en verstonden, ende oock ten lesten geseyt tot den geest : sijde van Godtsweegs spreekt  ende seyde van duyvels weghe wijckt.

    In de tegenwoordigheyt van den siecken, van Gillam Lauwens ende Jacobus Bulens, Annemi Lauwens.

    Dit geseyt hebbende heeft geantwoordt dat tot Heyendonck moesten geschieden drij gelese missen, ende dat daerom bij haar quamp om van haer geholpen te worden ende dit

    gedaen sijnde dat den geest dan saligh was, ende sy heeft oock tot de siecke geseyt, dat nu noch in tijdt was, ende waerthat de siecke voor 24 uren gewaght hadde van haer te roepen, dat er seker soude gesterven hebben. Twee schellinghen.

    Omtrent Bamis de tweede koede van Berbel Vermijlen sieck sijnde is de geseyde wederom gehaelt en gecomen omtrent tien uren in huys,ende weynigsken geseten hebbende is gegaen in den stal, ende seyde dat sij den geest sagh in de gedaente van een vrouwpersoon  sittende op de koede gecleedt met grouwt lijfken hebbende verrimpelt aensicht ende brandende ooghen in het hooft dan isse wederom in huys gecomen seggende den geest niet verder te connen spreken als ten twelf uren.

    Die uer gecomen sijnde isse naer den stal gegaen daer bij sijnde Gillam Lauwens, Berbel Vermijlen, Anne Mi Lauwens, Cornelis N. Heeft doen ontsteken de geweyde keerse, doen lesen de vrijdaeghse ende saterdaeghsche letanien. De welcke gelesen sijnde begonst sij te lesen ende eenighe woorden te spreken de welcke de tegenwoordighe niet en verstonden ende die woorden gesproken sijnde heeft se geweyt water geworpen naer den geest ende geseyt sijde van Godtweghe etc... ende heeft den geest gevraagt hoe sij hiet, ende  heeft geseyt dat se was de moeder van de weduwe.

    Den geest geseyt hebbende wie hij was, soo heeft sij gevraaght tot wat eynde sij daer quamp, waarop den geest geantwoordt heeft, dat se daer elf jaeren geresideert hadde, ende gevraeght sijnde wat sij versocht, heeft geantwoordt datter twee gesonghe missen moesten gehoord worden tot Caffvoert, een gelese misse tot Halle gehoort worden ende den geest heeft geseyt dat dandere kinderen dien last moesten helpen draghen : gegeven twee schellingen...”

     

    Deze feiten kregen een staartje : “Jaske” werd opgesloten en veroordeeld tot twee jaar boeteklooster, met nadien de gebruikelijke publieke vergiffenis :

     

    “...In de saecke van officie voor ons gevoert ende ongevonnist hangende tusschen den promotor van ons Hof aenklager van den eenen cant, ende Joanna De Ridder verlate huysvrauw (gelijck sij seght) van Joannes Adriaenssens van den anderen cant ;

    de acten hier van gesien hebbende, op alles wel gelet sijnde ende rijpelijck alles overwogen hebbende besonderlijck verschijde haere antwoorden ende belijdenissen, ende haere ootmoedighe onderworpinghe soo antwoordende op den beschuldigende boeck van den promotor als op onse verbale ondervraginghe uyt officie gedaen, aenroepen hebbende den naam van Christus, met raet ende toestemminghe der rechtsgeleerde, definitivelijck recht doende, declameren wij, de geseyde gevangene overtuyght te sijn, dat sij van over veel jaeren de siecke menschen ende beesten heeft trachten te exorciseren oft belesen, ende dat sij vermetelyck getal te licht geloovende volck heeft wijs gemaeckt de voorseyde menschen ende beesten van eenighe vremden geest beseten te sijn, ende dat sij haer selven geveynst heeft ende een andere bedrigelijck geseght heeft, dat se dien sagh onder verscheyde gedaente van een conijn, dwijf ende menschen van over lanck gestorven, dat sij dien aensprack ende dat hij haer antwoorde, tot dien eynde misbruyckende de ceremonien ende gebeden der kercke, met een ijdele oplettentheyd van tijdt ende met een groeter ontsteltenisse van haer selven als van het bijstaende volck, ende dit niet alleen in de parochie van Willebroeck alwaer haer wooninghe is, maer oock in de bijgelegene en veer afgelegene parochien : besonderlyck in de parochien van Leest, Heffen, Hombeeck ende Schriecke ;

    hierom vonnisse wij de gedaeghde, dat sij provisionelijck van de plaetse haerder gevangenisse sal gebraght worden in ’t Huys van ’t H. Cruys bij de vaert in dese stadt, ende om aldaer over alle haer geseyde uytsporigheden een waere ende oprechte penitentie te doen, ende tot dien eyndesal sij met den eersten aen een geapprobeerden Bichtvader doen een algemijne bichte van altemael haer sonden, sal een geheele maent over ander daghs vasten in het broodt van quelling ende int’ water van droefheyt, ende dat se provisionelijck sal besorghen ende sonder uytstel door den mont van Eerw.Heeren pastoors der geseyde parochien sal doen vergiffenis vraghen van ’t scandaele van haer gegeven, met gelofte van in ’t toecomende diergelijcke saecke niet meer te doen, dat se alle maenden te minsten soo lanck als sij in dat geseyt huys blijven sal, sal doen aen den geseyden geapprebeerden bichtvader eene sacramentele Bicht ende alle vrijdaghen op den tijdt van haer verblijvinge sal herhaelen den vasten in’t broodt van quellinghe ende int water van droefheyt, dat se voor de twee jaeren niet en sal losgelaten worden ende dat op een geen andere conditie als dese dat als wanneer sij sal wederom gekeert sijn naer haere wooninghe, dat sij op den sondagh immediatelijck volgende op gebooghde knien, ende een keerse van geel coleur hebbend in haer handen vant’beginsel der Hooghmisse tot eynde op eene plaetse gesepareert van d’andere sal stellen, ende de vergiffenisse, dewelcke provisionelijck door den mondt van haeren Eerw.Heer Pastoor gevraeght hadde, self tegenwoordigh sijnde met haeren mondt sal hervraghen ende sal bekennen dat sij het al te light geloovende volck met haere superstitien bedroghen heeft, ende dat sij meyt uyt haere parochie op wat pretexe dat het soude moghen wesen, en sal gaen sonder oorlog van haere Heer Pastoor, ende dat sij aen hem ten minste alle maenden sacramentelijck sal biechten ende volgens sijn voorscrijvinghe sal entfanghen het lichaam van ons Heer...”

     

    Bij het verlaten van het dorp, op de Tisseltbaan, eventjes voorbij het kapelleke van de Boerinnegilde, stonden in 1747 twee huizekes : het eerste werd bewoond door Gilliam Bradt, het tweede door het gezin Christiaen Lauwens – Barbara (Barbel) Vermijlen. Dit laatste huisje stond ongeveer op de plaats waar later de weduwe Emiel Baetens zou wonen.

    In dat boerderijtje vonden deze feiten plaats (geestesbezweringen).

    In 1747 was vader Christiaen Lauwens elf jaar gestorven (23/11/1736), hij had zijn vrouw Barbel twee kinderen nagelaten : Guillam en Annemie.

    Bij ziekte van mens of vee deed Berbel telkens beroep op een zekere Joanna De Ridder (“Jaske”) uit Willebroek.

    Guillam Lauwens huwde nadien met Joanna Van Campion en betrok het naburige huisje van Gilliam Bradt. Dochter Annemie Lauwens trouwde met Jan Steenmans en bleef bij haar moeder wonen. Dit jonge gezin kreeg twee kinderen : Petrus (1766) en Jacobus (1778). Berbel Vermijlen overleed er op 22 januari 1775 op de leeftijd van 77 jaar 7 maanden en 11 dagen.    (Georges Herregods)

     

    16-02-2012 om 11:08 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1713 – Door de overeenkomst van Utrecht  werd Karel van Oostenrijk onze vorst.

                Voortaan sprak men van de Oostenrijkse Nederlanden.

                Dit zou duren tot 1794,  tot aan de bezetting van onze contreien door de Fransen.

               

    1721 – Op een lijst  van de schepenen van Mechelen betreffende de terechtgestelde

                personen tussen 1366 en 1795 vonden we in 1721 een Leestenaar terug, een

                zekere Christoffel Roelants. Hij werd veroordeeld tot de galg.

                De reden bleef ons onbekend.

                (Nr.15.688 van de Schoutsrekening – 5 Eeuwen Stedelijk Strafr., L.Th.Maes)

     

    1723 – Dat jaar telde Leest 674 inwoners.

     

    1723 – Joannes Franciscus Van Heymbeke volgde pastoor Van den Male op en dit tot

                1773. Hij was te Brussel geboren en ligt samen met zijn zuster begraven in de

                rechterzijgang van de kerk.
               Van augustus 1727 tot mei 1728 bediende hij ook de parochie Hombeek.

                Gedurig had hij last met de Kortenbergse abdis om op haar kosten zijn

                Leestse pastorij te laten herstellen. Zo schreef de rentmeester op 21 juli

                1753 aan het bisdom : “Ick verliese mijn couragie als ick hoore dat onse

                Eerweerdighe Mevrouwe soo overvallen wordt, ick vreese dat sy daer

                nogh haeren beck sal in laeten...”

                Toch haalde de pastoor het telkens en bekwam hij zelfs dat er een nieuwe

                pastorij zou komen. Wat met twintig jaar uitstel ook gebeurde.

                De laatste jaren van zijn pastoorschap moest het hoogkoor herbouwd worden.

                Dat hij tegelijk mee het interieur liet venieuwen, was feitelijk onnodig.

                Maar ja, de barok was in...en zo deed men beroep op Pieter Valckx en

                Lambert Jozef Parrant.

                Jan Van Heymbeke overleed te Leest op 12 april 1773.     

                (Wilfried Hellemans, “Pastoors Gevraagd”, ’t Ridderke nr.2, 2004)       

     

    1723 – Dat jaar ging landmeter Jan Van Acoleyen, op verzoek van de

                “geswooren der prochie Leest” Hendrick Selleslach en Jan De Laet,

                over tot de “generaele metinghe ende caertboeck der prochie van

                Leest...”

                Dit kaartboek bestaat uit tien kaarten waarop elk huis en elk perceel

                grond aangeduid is met een nummer en een daarbijhorend register

                met de namen van de eigenaars en de grootte van elk stuk grond.

                Dit “Caertboeck” van Leest wordt bewaard in het Rijksarchief te

                Antwerpen, onder Gemeentearchieven van Leest en is getekend en

                geschilderd op perkament. Een zelfde kaartboek, ditmaal samengebundeld

                met dat van Heffen en getekend op papier is te vinden in de Koninklijke

                Bibliotheek te Brussel, bij de Handschriften 5396 nr. 18112.
     

    1726 – “...sesse daghwanden landt geleghen onder Leest in den Leestschen Cauter

                genoemd Annekensblock”. (GM)

     

    1729 – “Contribueren de parochianen tot het doen maeken van een schoon horologie op

                den toren der kercke, eenieder met de somme die hij zal believen te geven”.

                Eenenzeventig Leestenaars waren goed voor een bijdrage van 254 gulden 19

                stuivers. Wij willen u hun namen niet onthouden :

                Pastoor Van Heymbeke, Jan Peeters, Philippus Fierens, Hendrik De Laet, Pauwel

                Van Fransen, J.F.Elias, Gulliam en Cornelius Puttemans, Gilliam Heeremans,

                Geeraert Fierens, Gulliam Homerese, Niclaes Dekeyser, Jan Gillis, Jacques

                Sleubus, Jan Van Hoof, Jan Van Asch, Jacobus Servranx, Jan Verbrugghen,

                Ferdinand Selleslagh, Peeter De Laet, Peeter Bulens, Sebastiaen Verschuren,

                Romboudt Bulens, Gilliam Buelens, Jan Diddens,Gillis Bogaerts, Mattheus Van..,

                Jacques Elias, Peeter Van Asch, Gilliam De Laet, Adriaen Vercammen, Jan

                Verhoeven, Matthijs De Wit, Anthoon Van Merchtem, Jacques Feremans, N

                Peeters, Ferdinandus Peeters, Jan Wellens, Jan Nieuwlans, Livinus Moirtgat,

                Jacques Peeters, Jan Veruijschen, Martinus Bulens, Jan Coppene, Adam Putters,

                Joos Lauwens, Jan Lauwers, Gisbert Scher, Anthon..., Jan Lambergh, Peeter

                Fierens,  Jacques B..., Andries Diddens, Francies Bulens, Jan Verlinden, Bertel

                Vermijlen, Peeter Vloebergen, Adriaen Lauwens, Mijnheer Caimp, Govaert

                Jacobs, Cannonick Marmillon, Jan Dewit, Francis Bulens, Peeter De Laet en

                Anthon Coekelbergh.  

                Voordien stond er een zonnewijzer op de toren, hij was er geplaatst in 1680.

                Voor de plaatsing van dit kerkuurwerk maakte timmerman Jacobus Van Camp

                op  de zolder van de toren “een huysken voor de horologie”.

                Meester plakker Jan Van Coppenhol mocht bij deze gelegenheid de toren bezetten

                en  witten “met kalck als lackmoes als andersints”. Niet alleen de toren, maar de

                gehele kerk werd dat jaar in het wit gezet.

                (WLS, blz.19)

     

    1729 – Regels Broederschap Sakrament des Autaers. Gedrukt reglement van deze

                broederschap. (Kerkfabriek)

                Pastoor Van den Male richtte (ca 1700) de oudste Leestse broederschap op : die

                van het Allerheiligste. Haar gedrukt reglement verscheen zowat drie decennia

                later.

                (Wilfried Hellemans, 2003 – “Negen eeuwen Sint-Niklaasparochie”)

               

    1730 – Leest telde 719 inwoners.

     

    1733 – 29 december : Niklaas Van Kiel  en zijn echtgenote Catharina De Drijver

                confirmeren voor de schepenen van Mechelen de notarisakte, waardoor ze ter

                rente van het klooster van Leliëndael hebben 1.000 gulden ten penning 16, of in

                geval van preciese betaling tegen 3 g. 10 st. ten honderd, bepalend op 6 dagwand

                beemd “de Halsbergen” onder Leest. (MS)

     

    1735 – 21 mei : Vernieuwing van het reglement van de “Gulde vanden

                handbogheschutters binnen den dorpe van Leest”.

                In 1928 vond mevrouw Voet op haar zolder een bestoft, beschadigd perkament.

                Het werd hersteld in het Koninklijk Staatsarchief en thans bewaard op de pastorij.

                Het onderschrift van deze uit 37 artikelen bestaande “rolle” luidde :

                “ Dese voorschreven Rolle ende Ordonnantie is bij mij onderges. als Hooftman

                van de Gulde van den Eedelen hantboghe binnen der stadt van Mechelen naer alle

                oude Costuijmen ende Usantiën alsoo vernieuwt ende aen die van Leest verleent,

                op heden den 21 Mey 1735.

                            P t P Roose, Baron van Leeuw”.

                In het Rijksarchief te Antwerpen is nog een ouder afschrift van dit reglement te

                vinden, zie jaar 1647.

     

    1735 – Enkele toponiemen uit het ”Pachtboek van juffrouw De la Rue, Mechelen” over  

                de jaren  1735 – 1785 (origineel eigendom van J.Buts-Heist o/d Berg) en allen

                op grondgebied Leest :

                “...item  stuck lant genaemt het “Leliendaels Bunder”  op den cauter...”

                “...item stuck lant genaemt “de Sesse Dagwanden” op den Cauter...”

                “...item een stuck lant eertijts bosch,genaemt “het Bremken”...”

                “ ...item een stuck lant genaemt “den Hooghacker”...”

                “...item een stuck lant genaemt “den Zelinck”...”

                “...item een stuck lant “het Eerste Duijckensvelt”, tegen den Hoeck...”

                “ ...item een stuck lant genaemt “het Twee Duijckensvelt”...”

                “ ...item een stuck lant geheeten “hetDerden Duijckensvelt..tegens den

                Draeijboom..”

                “...item een stuck lant “den Groenen Wegh”genaemt...”

                “...item een stuck lant genaemt “de Drij Honden” onder Leest...”

    16-02-2012 om 08:18 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1691 – 31 januari – Schepenbrief van Mechelen : Elisabeth Van Hoof, weduwe van Joris

                De Hont ontvangt van Peter De Kegel en Joanna De Hont 200 gulden kapitaal

                tegen een jaarlijkse rente, verzekerd voor het derde deel van het huis “de Drie

                Vriessen” in de O.L.V.straat.

     

    1692 – 29 december : “De meyer Jan Bouxstuyns voerbaen soude bedienen de meyerije

                van Heffen, Leest, Hombeeck, Battel, Auweghem ende Geerdeghem”.

                (Geschiedenis van Hombeek, blz.31)

     

    1693 – “Omtrent het jaer 1693 is tot Mechelen eerst in gebruyck gekomen het drinken

                van het Lovensche Bier.

                De eerste herberg waer men dit bier tapte was “In ’t Uylenkotje” genaemd, in de

                Onze Lieve Vrouwestraete, alwaer dagelijks vele advocaeten, doctors en andere

                die tot Loven gestudeert hadden, die kwamen drinken.

                De tweede herberg was in het “Vlasch-Bloemeken” en de derde in het

                “LEESTJEN” in de Cathelijne straete. (huisnummer 89)

               Het eerste Lovens bier, dat aldaer getapt werd, was zoo sterk dat de luyden met

                drij pinten te drinken zoo dronken waeren dat men hen thuys moeste voeren.”

                (Mechelse Kronieken)

     

    1694 – Joannes Anthonis Van den Male volgde pastoor Gijsens op van april dat jaar tot

                aan zijn dood  op 22 februari 1723.

                Hij ligt begraven in de linkerzijgang van de parochiekerk.

     

     

    1699 – 4 april : Willem De Wint bekent dat de Putterie hem 200 gulden heeft

                overgemaakt tegen 12 gulden 10 stuivers intrest op 5 dagwand land onder Leest.

                (MS,nr.4823)

     

    1701 –                           De Sint-Jozefskapel

              

                Bouw van de Sint Jozefkapel in de Dorpsstraat. Dit gebeurde grotendeels op

                kosten van pastoor Van den Male en enkele vrijgevige parochianen. (DB-1958)

                In het Mechelse stadsarchief ligt een schets van deze kapel in 1790 met volgende

                tekst :

              “St-Josephs-Kapel. Deze kapel wierd gebouwd omtrent 1690 door den

                Eerweerden Heer Joannes Antonius Van de Maele, pastoor te Leest ; denselve

                die het godshuys van de H.Magdalena in den ham begiftigde.

                De kapel wierd onder het fransch schrikbestuer afgeworpen omtrent 1798.

                Doch is later wederom opgebouwd op de oude fundamenten opde zelve wijze

                bijna als zij te voren was”.

     

                Deze bouwdatum was  foutief vermits deze pastoor Leest vervoegde in 1694...

     

                In Gazet van Mechelen van 18 september 1959 publiceerde J. Uytterhoeven

                volgende bevindingen over de Sint Jozefskapel :

                 “Tussen Leest en Tisselt, aan de zoom der oude Romeinse buurtbaan die aldaar,

                en nu nog in de dorpskom van Tisselt Hoogstraat heet, en die niets anders is dan

                het vervolg der Oude Leestse Baan die, over de Warande van Mechelen komt,

                staan er twee oude en schilderachtige kapellen : de Sint Jozefkapel op Leest en de

                Hoflandkapel op Tisselt.

                De St-Jozefkapel is eigenlijk nog gelegen in het dorp Leest zelf, links van de

                steenweg naar Tisselt, op nauwelijks 200 m van de kerk.

                Deze kapel is in baksteen gebouwd, maar alles is beplakt en wit geverfd. Boven

                de ingang komt een arduinsteen voor waarop tweemaal geschilderd werd “Maria,

                help ons in allen nood”, heden schier niet meer zichtbaar. 

                In de rechterzijmuur komt een steen voor met een jaartal dat echter niet meer te

                ontcijferen is, doch waarschijnlijk het jaar aangaf waarin de kapel, na de Franse

                revolutie, gerestaureerd werd.

                Voor de ingang staat een oude linde.

                Van binnen is de kapel geheel gewitkalkt, van weerskanten en tamelijk hoog, een

                getralied venster met negen ruitjes die echter heden bijna tot de laatste door het

                keuteljacht met steenworpen kapot zijn gekegeld. Binnenwaarts is de kapel 3,50

                bij 4,50 m. De oude deur voorzien van een getraliede opening en van een

                offerblok is, aan de binnenkant beslagen met een metalen plaat en sluit met een

                zeer oud slot.

     

                Wanneer men even door de getraliede deur kijkt staat men enigzins verwonderd

                over wat er daar binnen te aanschouwen is. Men ziet daar een houten

                Renaissance-altaartje dat zonder twijfel speciaal voor deze kapel vervaardigd is

                geweest. Het retabel vormt een troontje waarop drie oude gepolychromeerde

                beeldjes staan, de H.Familie voorstellend en het staat vast dat deze beeldjes

                vroeger in de processie gedragen werden.

                Op de altaartafel staan aan weerskanten twee houten verzilverde kandelaars. Op

                de antipendiumplank staat het monogram van O.L.Vrouw geschilderd. Maar op

                de altaartrap staan twee reusachtige en voorzeker oude houten beelden, geheel wit

                geschilderd. Links St-Jozef, rechts St-Niklaas en dit is zo maar geen toeval want

                St-Niklaas is de eerste patroon van de parochie en St-Jozef de tweede.

                Deze beelden zijn alvast geen knoeiwerk, ze hebben een zekere allure en doen aan

                werk van een Fayd’Herbe denken. Beide beelden komen vermoedelijk uit de kerk,

                want voor de kapel zijn ze veel te groot.

                Dit vermoeden wordt alvast versterkt door het feit dat er in een kerkrekening van

                Leest, zo maar uit het jaar 1597, de volgende post voorkomt : item betaelt voor

                Het repareren van een Sint Niclaes, te maken een hant metten staf ende het

                cuypken met de drij kinderkens II gulden VIII stuivers.

                Beide beelden zijn veel te mooi om ze daar langer aan de vernielzucht van het

                keuteljacht prijs te geven, want de kapel schijnt niet meer onderhouden te worden.

                Al wat we weten is dat de kapel er reeds stond in 1702, als blijkt uit een toelating,

                op  23 augustus van dat jaar door aartsbisschop Humberto a Precipiano verleend,

                om in de Sint-Jozefskapel te Leest wekelijks een mis te lezen.

                Er is ook spraak van in een vragenlijst in 1716 voor het kerkvisiet voorgeschreven

                door aartsbisschop Thomas Philipp d’Alsace de Bossu.

                Uit nagelaten nota’s van pastoor J. Van Heymbeke in 1744 en door pastoor De

                Heuck in 1774 blijkt dat de kapel is begiftigd geweest door baron de Spangen en

                vrouwe wwe. de Saint Roman Koninxsteen om er ’s zondags en op de feestdagen

                mis te lezen.” (GvM 18/9/1959)

     

                Op 6 februari 1974 deed pastoor Lornoy bij veldwachter Van Hoof aangifte van

                inbraak en diefstal in de Sint Jozefkapel. Hij ging er van uit de de diefstal werd 

                gepleegd tijdens de nacht van 1 op 2 februari 1974 omdat er toen ook was

                ingebroken in de Sint Annakapel.

                In de St-Jozefskapel gingen de  dieven aan de haal met een zestal houten barokke

                kandelaars en met het gepolychromeerd houten H. Familiebeeldje uit de 17e eeuw.

                Uit de St-Annakapel ontvreemden ze een 16e eeuws  houten beeldje.

                Het altaar in de St-Jozefskapel uit 1764 was vroeger een zijaltaar in de

                parochiekerk.

                In de altaarnis staat een gipsen mariabeeldje “seder sapientiae” (stoel der

                wijsheid).

                Met de afschaffing van de processies verdween ook het jaarlijkse onderhoud aan

                kapellekens. Vroeger werd immers bij elke processie de kapel schoongemaakt

                door de buren. Zo werd er ook bij die gelegenheid wit zand gestrooid omheen de

                Sint-Jozefskapel en verse bloemetjes geplaatst op het altaar.

     

                In 1977 stonden de Leestse kapellekens er dan ook armzalig en treurig bij.

                Gelukkig telde Leest onder haar inwoners ene Georges Herregods. De

                aalmoezenier-kunstenaar lanceerde een aktie “Veldkapelleken” en met een aantal

                vrijwilligers zorgde hij voor een prachtige sanering.

                Zo bracht hij boven de toegangsdeur van de St-Jozefskapel, in zijn typische stijl,

                een ploegende Leestse boer aan en op de zijgevel een Romaanse Kristusfiguur,

                twee werken in steengoedklei.
       

                In het kader van deze aktie “Veldkapelleken” gaf de burgemeester van Mechelen

                opdracht om plantsoenen omheen de kapellen van Sint Jozef en Sint Anna aan te

                planten en deze regelmatig te onderhouden.

    16-02-2012 om 08:15 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1647 – 6 april : Gillis Bessems en Mayken Vleesage zijn huisvrouw wonende Leest

                verkopen aan  pastoor Calendries  te Leest voor 170 gulden 6 dachwant land

                gelegen te Leest in de Biest. (Schepenakte van Mechelen,Parochie-Archief Leest)

     

    1648 – Petrus Van Hanswijck volgde pastoor Caelendries op tot in 1674.

                Dit gebeurde op voorspraak van de abdis van Kortenberg Maria Blyleven.

     

    1649 – Een derde klok

                “1649 : Eén van de twee klokken is gebarsten. Om daaraan te verhelpen, steken

                pastoor Van Hanswijck, met de kerkmeesters Jan Bulens en Cosmas Van Vaecke

                de koppen bij elkaar. Ook Nikolaes Loyes en Jacques Bulens, H.Geestmeesters,

                worden er bij betrokken, samen met de gezworenen Gillis Verbruggen, Jan

                Segers, Antoon Somers en Louis Van Venze.

                Men zal niet alleen de gebarsten klok laten hergieten, men wil daarbij een derde

                klok  laten maken. Daartoe reist men tot zevenmaal naar Antwerpen,want de 2800

                pond “klokspijs” zal geleverd worden voor 1540 gulden door Michaël van Laer

                “cooper in cooper” te Antwerpen. 300 gulden zal men direct betalen. De rest van

                de som wordt afbetaald tegen 5%. De rekening is voor de kerk, maar de gemeente

                zorgt voor de intrest tot het bedrag is afbetaald.

                Deze overeenkomst wordt op papier gezet “ten huyze ende comptoir” van notaris

                Dirk Retgen aan de Veemarkt te Antwerpen. De rest wordt besproken tussen pot

                en pint met Petrus Van den Gheyn “in de Ceulsche Kerre” te Mechelen.

                Hij zal de twee klokken gieten voor 385 gulden.

                De grote klok zal 2.087 pond wegen, de middenklok 1.305 pond.

                Op 18 juli 1653 is alles afbetaald.

                Driedubbel feestelijk gelui ! Op deze nieuwe klokken wordt een stevige pint

                gedronken : “drij tonnen ende drij vierendeelen bier” of 34 gulden 10 stuivers.

                En de pastoor krijgt een vergoeding van 12 stuiver “voor een tenne telloire die

                verloren bleeff op het feest van de clocken”.

                (WLS,blz.15 en 16)

     

                Rekening van het feestmaal op de pastorij gehouden ter gelegenheid van de           

                wijding van de twee klokken :

                “Verteer tot Leest over den maalteyd ten opsigte van het weijden deser twee

                clocken aen terven, corenbrood, aan aberdaen, stockvis, zalm en cabilauw,

                aen groenvisch, boter en caes, pestinaeken en ajuin samen 59 – 14  - 1.

                Aen het dessair, suyckerije, hueren van then, servitten en fruijt, aen den cock

                met  hulper, aen den werckman over ’t clieven van het houd 22 – 15 – 2.

                Aen vierdedeel wijns, over drij tonnen goed Mechels bier “In de Half Maen”

                en  over den accijns 44 – 6 – 0”.

     

    1650 – Anthon de Steenhouwer werd aanzocht om : “een colomme te setten inde

                venster uit de sacristy, die aldaer om diefverije met gewelt uitgebroken was”.

                (WLS,blz.13)

     

    1650 – 21 mei : “Voor notaris Guill. Van Tongelen verschenen Gillis Moldermans

                coninck, Jonkeer Jan Jeronimo De Clercq heere van Bouvekerke hoofdman,

                Nicolaus Coeckelbercks ende Niclaes Loocx dekens van de Gulde van Sint

                Sebastiaen van den dorpe ende prochie van Leest representerende het corpus van

                de selve Gulde ter eendre ende Jan Verlinden den jongen landtman aldaer mede

                guldebroedere ter andere zijden welcke eerste comparanten hebben verclaert dat

                dat alsoo de voors. Gulde is competerende zekere ledige erffve daer eertijds eene

                huysinge op gestaen heeft gel. In de plaetse van Leest voors. hendt tegens het

                kerckhoff aen de selve huysinge eertijds gedient hebbende ten dienst van de

                voors. Gulde alsdaer inne hunne camer ende vergaderinge gehadt ende gehouden

                hebbende ende dat het haer metten quadentijt niet gelegen is thuys daer van µ

                wederom op te bouwen, zij geraeden hebben gevonden de voors. erve over te

                setten...aen de voors.Jan Verlinden op conditie dat hij de selve sal bebouwen

                ende daer op een nieuw huys stellen, ende dat de groote camer die sal moeten

                gescildert ende gepaveyt worden daer van sal zijn ten dienste van de voors.

                Gulde.”  (Gijs-Thys, reg. Nr.72 f°13)

     

    1655 – 4 maart : Marten Hasendonks, pachter Leest – proces tegen Philip Verschueren

                rent – abdij van Grembergen. (Notariaat Sporckmans Verhulst – Mechelen)

     

    1655 – 25 mei : Jan Vlemincx zal afkwijten rente tot laste van Jacob Vlminck bezet op ¼

                van bos te Leest.

                Jacob Vleminck priester verkoopt zijn broer Jan ¼ van een Bleckbos gekomen uit

                Scheiding op 14/6/1638. (Notaris Verhulst,Mechelen)

     

    1655 – 26 oktober : Maria Van Hanswijck, weduwe van Willem Coop, haar zoon

                Willem Coop, Jaspar Huberti, echtgenoot van Elisabeth Coop, Anna Maria

                Coop, Joanna Verberckt, weduwe van Jan van Hanswijck, Catharina van

                Hanswijck, Hendrik en Willem van Hanswijck, Jan en Maria van Hanswijck

                verkopen aan Bernard Alexander Van den Zijpe en diens echtgenote Isabelle

                Douglas, gezegd Schot, een bunder beemd onder Leest aan de brug, belast met

                een ½ brasp. aan de heer van Mechelen. (MS) 

     

    1656 – 26 januari : Jacques Vleminckx priester transporteert Hendrik Brants echtgenoot

                van Maria Gootens 1/8 beemd “de Cleyne Cragels” onder Leest, geërfd van Anna

                Bernaerts, moeder van den comparant. (Notaris Verhulst – Mechelen)

     

    1656 – 24 maart : Cornelis Matthijs,Schepene van Leest, 1/2 Barbara Matthijs wwe

                Marten Van Immerseel ½ verhuren beemd aan Niklaes Loycx en Gillis

                Verbruggen , pachters te Leest.

                (Notariaat Mechelen -Sporckmans Verhulst)

     

    1656 – 7 mei : Notaris P. Verhulst Mechelen :

                Ontvangst van Bestiael geld door de stad Mechelen. Lijst van 800 personen

                gerangschikt volgens gemeente.

                Leest : Andries Diddens. Bertelmeus Aerts. Adriaan Aerts. Cosmas Van Vaeck en

                Christiaan Van Vaeck tsamen.

                Andries Vermerchten. Anthonis Somers wwe Van Den Broeck.

                Augustijn Dillis. Wwe Diddens. Anthonis Feermans. Wwe Gommar Aerts.

                Adriaan Verlinden. Wwe Verschueren. Gillis de Win. Wwe Marten Martens.

                Gillis de Win. Wwe Jan Buelens. Gommar Aerts.

                Gillis Verbruggen. Gillis Troy. Gerard Coeckelberg. Jan Verbruggen. Jan

                Verlinden. Wwe Maeldermans veracordeert met Gillis Maeldermans.

                Gillis Fierens. Hendrik De Wint. Gerard Sleubus. Jan Vermijlen. Jan Vlemincks.

                Jacob Mollemans. Joeris Van den Bemde. Jan Zegers. Jan Dilis. Jacob Buelens.

                Jan Huysmans. Ingel Verbruggen. Lonijs Vermijlen. Lauwerijs Van Coetsem.

                Lauweijs van Rijmen. Am. Maarten Ruelens. Matheus Peeters.

                Merten Huysmans. Marten Bertels. Niklaas Persoons. Niklaas Loicx.

                Niklaas Coecelberg. Pieter Suys. Pieter Vermijlen. Pieter Huysmans.

                Pieter Lauwers. Pieter Zegers. Pieter De Laet. Wouter Maes.

     

    1656 – 13 juni : Maria Goitens = Henri Brants gaan af van koop van 8 paart in beemd

                de clyne cragels onder Leest tegen priester Jac Vleminckx item 1/8 in de

                Karrebeemd Heffen. (Notariaat Sporckmans Verhulst Mechelen) 

     

    1656 – 14 juni : Corneel van Laeck gezworene van Muizen, Mathias Van Winghe,

                gezworene van Hombeek, Jaak Mollemans gezworene van Leest, enz... hebben

                hunnen laste aanvaard bastiaangeld. (Notaris P.Verhulst – Mechelen)

     

    1657 – 19 februari : Niklaas Neefs x Maria Matheusens ontvangen van Rumoldus Van

                Hoof i.n.v. zijn zuster Elisabeth Van Hoof.

                (Notaris P. Verhulst Mechelen)

     

    1658 – 19 oktober : Cornelis de Meyer verhuurt Adriaen Aerts pachter Leest opden

                heffense kauter. (Notariaat  Sporckmans Verhulst, Mechelen)

     

    1659 – 30 maart : Niclaes Loicx pachter te Leest  ontv v Bartel van Elsen...

                (Notariaat Sporckmans Verhulst Mechelen)

     

    1659 – 22 augustus : Jaak De Wit, gezworene te Hombeek, Ferry Feermans met Francois

                Elias te Battel, Lonijs Vermijlen en Gerard Couckelberg te Leest, Philips

                Quackels Pennepoel akkoord met Gerard De Potter over bestialen.

                (Notaris P. Verhulst, Mechelen)

     

    1659 – Jan De Win pastoor in Leest/Hombeek tot 1660 ?

                F. De Ridder schrijft : “1659-1660. Jan De Wint of De Win, pastoor van Leest,

                bediende de parochie van Hombeek als “deservitor”. En tegelijk verwijst hij

                naar een Hombeeks document (van 14 januari 1660) waarin heer Johannes de

                Wint, “pastoor tot Hombeek” wordt genoemd.

                In de rij Hombeekse pastoors situeert F. De Ridder deze Jan De Win(t) tussen het

                overlijden van pastoor A. Steemans (1659) en de erop volgende benoeming

                van N. De Clerck (op 25/9/1660).

                (Wilfried Hellemans, “Pastoors Gevraagd”, ’t Ridderke nr.2, 2004)

     

    1660 – 17 september : Catharina Bernaerts transporteert aan Anna Vlemincx,echtgenote

                Jan De Grauwe, al haar goederen bij haar overlijden, te weten een erfelijke

                vleesbank in het vleeshuis, de helft van de beemd “Den Cleynen Burchval” onder

                Heffen, het ¼ deel van “Den Grooten Borchval”, de ½ van de kerkbeemd onder

                Leest, en verder zoveel renten en mobilaire goederen als nodig opdat Anna

                evenveel zou hebben als Jan en Joos Vlemincx. (MS)

     

    1662 – 13 mei : Pater...de Buer verhuurt Jan Bullens = C van Broeck hoeve thof ter

                meulen onder Leest.

                (notariaat Sporckmans Verhulst, Mechelen)

     

    1662 – 22 mei : Gilles Verbruggen pachter Leest = Guilleam zelve verb. 1 het saefvoet

                blocke te Leest.

                1 carolus daniels erve 2 kinderen.... 3 het kouter...

                (notariaat Sporckmans Verhulst, Mechelen)

     

    1663 – In 1663 was er “groten watervloet” te Leest en daarbij moet ook de pastorij onder

                water gestaan hebben want datzelfde jaar werden “de plaetse” en het

                “pastoorsachterhuis” met aarde opgehoogd : Louis Vermijlen gaat met synen

                waghen ende peerden om 20.500 careelstenen, den calck, de savel ende gesaecht

                hout halen voor dat pastoorsachterhuysken”. (Zie ook Kerk en Pastorij)

     

    1665 – 24 april : De H. Geesttafel van Sint Rombouts legt beslag op een half bunder land

                “Groot Aerland” onder Leest van Petronilla Burino en Jaspar Theunissen wegens

                vertoef. (MS,nr.1196)

     

    1672 – 11 maart : Cornelis Daneels ontleent aan Peter Blondel 2.000 gulden tegen 100

                rijnsgulden intrest. Hij geeft tot onderpand drie bunder land onder Leest, evenals

                de drie bunder land “het Houtenblok” aldaar. (Opene brieven van Karel II van

               Spanje, Charters, H.Geesttafel en Huisarmen, nr.22)

     

    1674 – Gerard Van Espen werd pastoor te Leest in opvolging van Petrus Van Hanswijck.

                Hij overleed op 19 janauri 1691 “morto periculoso infectus”, door een gevaarlijke

                ziekte aangetast.

                Pastoor Van Espen ligt begraven in de linkerzijgang van de kerk. Op zijn grafzerk

                staat te lezen : “D.O.M. Sepulture van den Eerweerdighen Heere  GERARDUS

                VAN ESPEN, pastoir alhier den tydt van 17 jaeren, die de gemeynte loffelyck

                gedient hebbende, is gestorven den 19 Januarius 1691 requiefcat in pace”.

     

    1677 – Dat jaar werd een “sauvegarde” aangesteld “tot bewachnisse om onze kercke te

                bevrijden door ordre van mijnheer pastoir Van Espen”. (WLS,blz.16)

     

    1678 – 20 december : Jan Frans de Roubaix tot meier genoemd van Hombeek, Leest,

                Auweghem en Geerdeghem. Hij volgde Perico Bordel op.

     

                De Meier

                Na de afschaffing van de Leestse schepenbank en tot aan de Franse omwenteling 

                werd Leest bestuurd door Mechelen via een meier en gezworenen. Het recht deze

                meier te benoemen behoorde de stad toe. De meier was haar rechtstreekse

                vertegenwoordiger en stadhouder. Hij zwoer de eed van getrouwheid in handen

                van de schout, ten overstaan van de communiemeesters en schepenen van de stad.

                Hij bekleedde vervolgens zijn ambt meestal tot aan zijn dood.

                Wel kon hij er vrijwillig afstand van doen of mocht om gewichtige redenen

                worden afgezet.

                Het was de meier geoorloofd, naar vrije keuze, de meierijen van verschillende

                dorpen of heerdijen gelijkertijd te bedienen. 

                Voor alles behoorde de meier de rechten van de Mechelse gemeenschap voor te

                staan en te handhaven.

                Hij zat de vergaderingen van de gezworenen voor, gaf hun raad “ende assistentie”

                en als er geld nodig was “tot betaelinghe van eenighe pressante schulden, tsy

                schip ofte waegenvrachten” moest hij de penningen voorschieten een jaar lang en

                zonder intrest.

                Verder had hij de gezworenen de kost te geven wanneer zij de landen van het

                hadden “ghescauwt” ofschoom hem het profijt van “die schauwinghe” eerst geviel

                met Baafmis.

                De eed, die de meier aflegde bij zijn aanstelling, verbond hem “nyet te laeten van

                recht te doene ende die goede lieden te beschutten”. Hij was derhalve gehouden

                “hem dagelijx te bevinden opte velden alomme ende aldaer te verheuden alle

                scade”.

                Dieven en kwaaddoeners, wie die ook waren, moest hij “stoutelec arresteeren”

               en  uitleveren aan de schout van Mechelen.

                Indien er kosten kwamen kijken bij een arrestatie dan mocht hij ze in rekening

                brengen.

                Zo is er terug te vinden in een rekening van Jan Frans de Roubnaix  over 1929-30

                een uitgave van een gulden, achttien stuiver voor  “het verteir van die patrouille”

                die in februari 1729 “gevat hadde eenen voleur domestique, die een gat gemaeckt

                hadde in een leemen wandt”. De inbreker werd gestraft met de “koorde” en in juli

                tererchtgesteld. Om hem naar Mechelen te voeren had de meier een kar opgeeist.

                Hij ontving daarvoor twee gulden extra.

                Krakeel, getwist, vechtpartijen en al wat van die aard in zijn meierij voorviel,

                moest hij eveneens “clachtelyck aen die wet van Mechelen overdragen”.

                Minder zware delicten zoals “bescadinge van der goede lieden vruchten, beemden

                ende houtwas”, mocht hij zelf beboeten. Het stond hem daarbij vrij, “dien hij

                ghecalengiert hadde te panden voor de opgelopen boete”.

                Zulks mocht geschieden “sonder wederseggen van iemandt”, op voorwaarde

                Nochtans, dat “die calengie waere naer geleghentheyt vande saecke ende naer

                uytwijsen van sijnen rollen”. (naar de lijst der strafbare feiten opgemaakt ten

                gerieve van de meier door de wet van Mechelen). 

                In de uitoefening van zijn functie werd de meier bijgestaan door een dienaar die  

                men de naam gaf van “preter, ’s meyers sergeant ofte onderofficier” of ook

                “ondermeier”.

                In de middeleeuwen heette hij algemeen “scutter, scutator, custos agrorum”

                (veldwachter).

                De preter was de onmiddellijke ondergeschikte van de meier: zijn plaatsvervanger

                voor al wat het politiewerk van het dorp aanbelangde.

                De meier liet hem meestal “het goedt regardt” over het naleven van de rol  en

                ontlastte zichzelf helemaal of ten dele van het “dagelyckx bevinden op die

                velden” om eventuele kwaaddoeners te “calengieren”, betrouwend daarvoor op

                “synen preter oft sergeant”.

                (Geschiedenis der gemeente Hombeek, F.De Ridder, blz.30 en volgenden)

     

    1680 – “In dit jaer lagen 12.000 hollandsche soldaten te camperen op de Hombeekschen

                Cauter. (MK,F.Berlemont)

     

    1690 – 16 september : Notaris Van der Veken, Willebroek : stuk over bekostiging der

                wachten van Heffen, Hombeek, Leest, Blaasveld, Battel, Zemst en Willebroek.

     

    1690 – 9 november : Notaris Antoon Van der Veken, Willebroek : stuk over de levering

                van wachten door Grimbergen aan Leest, Blaasveld, Kapelle op den Bos,

                Kampenhout,  e.a.

     

    1691 – Michael Gijsens werd pastoor te Leest van juni tot 31 juli 1693, de dag van zijn

                overlijden. Tot er een nieuwe permanente pastoor kwam(april 1694) werd hij

                tijdelijk opgevolgd door deservitor Nikolaus Van Dienant.

    16-02-2012 om 07:54 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1634 –                                  Pest te Mechelen en elders

     

    “Mechelen kende, zoals trouwens gans Europa, in het verre verleden eveneens regelmatig weerkerende  pestepidemieën. Vooral bekend is de epidemie van 1634 gebleven waarbij niet minder dan 2600 mensen het leven verloren, een reusachtig getal, als men weet dat de toenmalige bevolking van Mechelen op slechts 20.900 zielen geraamd wordt !

    De pest, trouwe volgelinge van oorlogen en ontberingen, was er nadien nog in 1665, in 1666 en in 1669, schrikwekkender dan ooit.

    Uit de befaamde pestordonnantie van 1556, nog van kracht tot 1669, volgen hier enkele bepalingen : zodra een huis wordt erkend als besmet, moet het worden gesloten en mogen nog enkel de vensters boven de eerste verdieping worden geopend. Er dienen witte latten geslagen dwars op de deuren, ten teken dat het huis besmet is.

    Personen die met een zieke in aanraking komen mogen niet buitenshuis verschijnen dan met een witte stok in de hand ; ze mogen geen voet zetten in lokalen waar eetwaren verkocht worden, noch in kerken of kloosters (tenzij om er de sakramenten te ontvangen).

    Wensen ze toch iets te kopen, dan worden de waren hun door middel van een lange stok door het venster van de winkel toegestoken en dienen de kopers hun geld in een emmer water voor de winkeldeur te werpen.

    Na het overlijden van de zieke moet al het beddengoed en de klederen ’s nachts gewassen worden. De kamer van de overledene dient vijf à zes weken verlucht te worden, geschuurd en verwarmd.

    Met het schuren van besmette huizen worden de Zwartzusters belast.

    Paal en perk wordt gesteld aan het vrij langs de straten lopen van varkens. Samenscholingen van buren die kletspraten voor hun deur, worden verboden evenals vergaderingen of danspartijen.

    Vrouwen mogen niet meer met hun rok over het hoofd geslagen rondlopen, tenzij bij regenachtig weder... 

    Reeds in de 15e eeuw bestonden er “pesthuizen” in Mechelen. De oudste zouden deel uitgemaakt hebben van het klooster der Zwartzusters aan de gelijknamige vest.

    Later werden bij epidemieën, buiten de stadswallen gelegenheidspesthuizen ingericht.

    Zo weten we, dat bij de epidemie van 1518 -1519 het Mechelse stadsbestuur extra pesthuizen liet inrichten op de gehuchten Nekkerspoel, Auwegem en Battel...

    (Gazet van Antwerpen -21/12/1985)

     

    1638 –Op de plaats waar later het Leestse gemeentehuis met aangebouwd schoolhuis

                zou komen werd in 1638 aangevangen met de bouw van het “kostershuis”.

                Het behoorde voor de helft aan de kerk en de andere helft aan de H. Geesttafel.

                Meer info onder 1829 bouw van de jongensschool in de Scheerstraat.

                (DB, November 1985)           

     

    1638 – 4 maart : Vrouwe Elisabeth de Clermes, weduwe van wijlen Guilliam Dierickx,

                in zijn leven capitain ten dienst van syne con.maj. geeft aan Geeraert

                Couckelbergh en Jan Bulens, H.Geestmeesters te Leest, ten voordeel van de H.-

                Geesttafel een dachwant land gelegen op de couter te Heffen bij de meulen.

                (Schepenakte van Mechelen – Parochie-Archief Leest)

     

    1639 – 24 januari  : Gillis Bessems sone Anthonis, daer moeder aff was Cathelijne

                Peeters, verkoopt aan Franchois Van Orssele, bakker, een erfelijke rente van 12

                gulden 10 stuiver jaarlijks op land en huis van 2 bunderen gelegen te Leest in de

                Biest.  (Schepenakte van Mechelen, Parochie-Archief Leest)

     

    1644 – In 1644 werd Gregorius Caelendries pastoor te Leest en dit tot 1648.

                Onder zijn pastoorschap werd in 1647 het timmerwerk van de toren vernieuwd en

                sterker gemaakt teneinde zwaardere klokken te kunnen dragen.

     

    1644 – 12 mei : Jan Nagels, pachter te Leest geeft aan Juffr. Willemijns Vanden Venne

                wijlen Adolphs dochter, daer moeder aff was Jouffr. Marie Van Leyen, de 6

                carolus gulden en 5 stuiver erfel. rente op een huis en hof en gronden te Leest aen

                de Heyde. (Schepenakte van Mechelen, Parochie-Archief Leest)

     

    1645 – “...stuck lants geheeten Domdach onder Leest omtrent het Scheurcappruyn”.

                Uit akten van de 14e eeuw blijkt dat de familie Doemsdach er vele goederen

                had.  (AM) 

     

    1646 – Na de rustige periode van Albrecht en Isabella laait de oorlog tussen Spanje en

                Holland weer op. Ook de kerk van Leest krijgt daar zoals steeds de weerslag van :

                verscheidene keren worden de kostbaarste “kerckendingen in den noot van

                soldaten”  in allerijl naar Mechelen gebracht “als men gonck vluchten” (1646 en

                1705).

                En in 1677 wordt een “sauvegarde” aangesteld “tot bewachnisse om onze kercke

                te bevrijden door ordre van mijnheer “pastoir” Van  Espen.

                Peeter Van Buxom moet “de muur aan de kerkdeur behoorlijk repareren die de

                soldaten moet geweld gebroken hadden”. Het hout van de  afgebroken deur wordt

                naar Mechelen gevoerd voor verkoop. (WLS,blz.16)

     

    1647 – “Ordonnantie vander gulde vanden Handboghe Schutters binnen den dorpe van

                Leest ...opden Sinte Sebastiaen inden Jaer 1647 den 20 january.

                Om goede ende broederlycke liefde te stellen over de gulde van den Handboghe

                binnen den dorpe van Leest ende boghen gesellen ende guldebroeders van deser

                soo syn byden Heere hooftman onderhooftman gesworen dekens andermans

                vandegroote gulde van den edelen handboghe binnen Mechelen naer oude

                costumen gestatuert de poincten ende artikelen hier naer volgende om die inder

                serlver gulden ende by alle die ghene inden Eedt van dyer syn elck in syn regard

                als voordaen achter volgt ende onderhouden te worden tot dat by den voorscreven

                heere hooftman anders hier inne sal geordonneert wesen reserverende den selven

                hooftman syn hondert ende macht om dese selve poincten ende artikelen te mogen

                interpreteren minderen meerderen ende veranderen altyt als het hen goetduncken

                sal amuserende ende doende te niet alle voorgaende ordonnantien ende statuyten

                eertyts der selver gulde verleent ende uytgegeven...”

     

                                                  Den Eedt

                Onder dit mennelyck geselschap eendrachtig begere ick vreetsamentlyck te

                verheeren de catholycke kercke warachtich belove ick trouwe, oock de eere weert

                alder eeren der stadt mechelen sal ick vermeeren, geoorsaem onsen coninck heere

                hooftman joeckens mede, Schot ende loten sal ick genen sonder verseeren gelyck

                myne medebroeders naer ander seden discort sal ick verjaghen ende houden

                vreede den edelen handboghe in syn staende pese sal ick eenen in dorpen en

                steden op dat ick niet en verwowe goedts toren zoo helpe my sinte sebastiaen

                syn vriendt vercoren...”

                Ondertekend door J. Bouvekercke “Hooftman van de gulde”

                (Rijksarchief Antwerpen)

     

                                         De Gilde van Sint Sebastiaan

     

                Deze gilde van Sint Sebastiaan schijnt de oudste vereniging van Leest geweest te

                zijn want deze rol verwees naar een nog ouder  reglement : “ze deed teniet alle

                voorgaande ordonnantien ende statuyten eertyts der server gulde verleent ende

                uytgegeven”.

                In 1650 bestond het bestuur uit hoofdman  Jonkeer Jan Jeronimo De Clercq, heere

                van Bouvekerke, “coninck” Gillis Moldermans en dekens van de gilde  Nicolaus

                Coeckelbercks en Niclaes Loocx.

                Hun lokaal lag “tegens het kerckhoff” en werd bewoond door Jan Verlinden.

                (Gijs-Thys,reg. Nr.72 f°13)

                Als aansluitingsgeld betaalde men 15 stuiver en bij die gelegenheid legde men

                ook “den Eedt” af.  Wilde iemand de gilde vaarwel zeggen, dan kostte hem dat

                6 gulden (art.18).

                De schuttersgilde was trouwens enkel voor welstellenden, want wie “van den

                arme genoot”, werd niet aanvaard (art.32). Dit artikel werd echter later uit de

                statuten geschrapt.

                Eenmaal per jaar was het “Koningsschieting”, dan hing de hoofdman “naer oude

                costuymen” de “breucke” om de hals van de koning. Deze “breucke” ging elk jaar

                naar een ander. Ze werd door de koning gedragen bij alle officiele evenementen

                zoals het teerfeest, processies, enz.

                Op de dag van de koningsschieting betaalde elke gildebroeder zes stuiver, of hij

                schoot of niet, “tot profijte vanden coninck die alsdan den papegaey afgeschoten

                sal hebben, waer voren den coninck gehouden zal wesen te geven een tonne

                goet bier.” (art.20)

                De gildeleden stapten op in de processie van Sinte-Nicolaes op de ommegangsdag

                “met gespannen boech ende pijl”. (art.11)

                Ze gingen ook mee, op straffe van 12 stuiver boete, in de processies van Hombeek

                en Heffen (art.10).

                Was er een schutter gestorven dan waren het de zes dichtstbijwonende

                gildebroeders die hun makker naar de kerk en naar het graf droegen. Daarvoor

                kregen ze achteraf een “pot goet bier”. (art.30)

                De feestdag van Sint-Sebastiaan, 20 januari, was hun jaarlijkse “Teerdag”.

                Men begon met eerst “eerelycke ter kercke te gane ende de misse te hooren ende

                te  offeren de silveren penninck”(art.12).

     

                Na de mis werd eens goed gegeten, gedronken en gedanst.

                Oudere dorpsbewoners weten nog te vertellen hoe die dag ook de vrouwen van de

                partij waren : zij schoten op de hoge wip die voor de gelegenheid midden in het

                dorp was geplaatst. Wie “koningin” schoot moest de koffie betalen.

                Daarna volgde de koningsschieting van de mannen, dit alles werd opgeluisterd

                door een harmoniemuzikant en trommelaars.

                De laatste staande wip stond op de Tisseltbaan, achter het “Wiphuis”.

                Daar werd nog geregeld geschoten tot aan de Eerste Wereldoorlog. Nadien werd

                de schuttersgilde opgedoekt.

                De “breucke”(of “breuk” was een soort met goud en zilver belegde hermelijnen

                kledingsstuk)  werd verkocht aan een antiquair uit Brussel. Pogingen om die terug

                te bekomen liepen op een sisser uit.

     

                In 1928 vond mevrouw Voet op haar zolder een bestofte perkamenten rol : het

                was het reglement uit 1735, bestaande uit 37 artikelen van de “gulde vanden

                Handbogheschutters binnen den dorpe van Leest”. Deze rol wordt thans bewaard

                op de pastorij.

                Het onderschrift van deze uit 37 artikelen bestaande “rolle” luidde :

                “Dese voorschreven Rolle ende Ordonnantie is bij mij onderges. als Hooftman

                van de Gulde van den Eedelen hantboghe binnen der stadt van Mechelen naer

                alle oude Costuijmen ende Usantiën alsoo vernieuwt ende aen die van Leest

                verleent, op heden den 21 Mey 1735.

                           P t P Roose, Baron van Leeuw”.

     

                Albert Huysmans publiceerde in De Band van juli 1979 een lijst met  locaties en

                jaartallen  alwaar de schutters zich konden uitleven:

                vaste staande wip : 1785 Tisseltbaan, liggende wip : 1889 Sint Sebastiaen, 1919

                In den Boerenhandel, 1930 Belle Vue. Op doelen : 1839 Het Knippershol, 1845

                Winkelstraat, 1850 Zennebrug en 1854 Huis ten Halven.

                Sint Sebastiaen bezat ook nog een bollebaan onder een rieten afdak, met in de

                lemen vloer aan beide uiteinden een pollepel holte, waarin een halve bol met een

                cirkel  van 15 cm pastte. Twee groepen trachtten met een rollende of schuivende

                buiging het grootst aantal halve bollen bij de tegenstrevers te scoren.

                

                Na W.O.I werd te Leest enkel nog geschoten op de liggende wip en op doelen.

                Schuttersverenigingen waren nog : “Ons Vermaak”, met lokaal bij Huybrechts in

                de Dorpsstraat (zaal Sint-Cecilia) en “De Vrijschutters”, in de zaal Boerenhandel

                bij Petrus (Pirreke) Van den Eede. Beide verenigingen overleefden de tweede

                wereldoorlog niet.

     

                “...Leest had eens een wip ! Op sommige zondagnamiddagen was het daar een

                vrolijke wemeling. Dan kwamen behalve onze eigen mannen, de scherpschutters

                af van de omliggende dorpen : Londerzeel, Breendonk, enz..

                Geen bleke slungels maar stoere joviale kerels...

                De schutters spanden de pezen op hun boog. In trui of hemdsmouwen met leren

                armbekleedsel, schaarden ze zich in gelid onder de wip.

                Zie nu even naar die schutters, bekijk er zo eentje terwijl hij mikt : de lippen zijn

                dun en toegenaaid van wilskracht. Zijn open oog is als een patrijspoort

                gebrakeerd op de gaai.Zijn flamingohals rekt zich, mede de kin agressief scherp

                de hoogte in spiesend, energie voor drie, en zo vol inwendig vuur dat het is of zijn

                wezen zelf vonken schiet. Er spannen zich levende, trillende draden van hem naar

                de hoogvogel... De pijlen snorren door het gekruif en gestreuvel van de

                vederweelde daarboven, stevig vastgespitst op het takkenrif van wat we

                (in de vlastijd zaliger) de “strijp” noemden. Daar prijkte, schitterend plechtig,

                soeverein, de koningsvogel, de heerlijke reuzengaai, links en rechts onderaan

                geflankeerd door fiere vleugeladjudanten : de zijvogels, en dezen zelf door twee

                kadetten : de wuivende kallen ; en deze laatste dan geëscorteerd door heel het

                kakelbont gehummel van de kleine vogeltjes.

                Pijlrapers zwermden lustig toe op het lokaas van een cent of een solleken, de

                behendigsten vingen zelfs de pijlen rechtstreeks op in hun vlucht : heerlijk !

                Gekneusde koppen en neuzen belandden bij ons. Moeder gaf hun elk een warm

                badje, en plakte er een pleistertje op en...klaar was kees voor nieuwe dekoraties...

               O ! Daar gaat plots een juichkreet op. Iemand heeft, in een supreem koningsschot,

                de gaai afgeschoten ! Een kostelijk topmoment ! Eerst nadat de geestdrift wat

                geluwd is, gaat het spel voort naar de andere spijlen, tot zijvogels, kallen, klein

                grut, tot alles kaal en eraf is.

                En dan worden de helden van de dag gevierd. De koning wordt in de hoogte

                gestoken en onder zoveel triomf en tralala rondgedragen, dat zelfs een

                boogscheut verder, de kikvorsen op het vijversvlak komen aandansen, hun wijde

                bruine kaken opensperren en kwakwakend mee kermissen op hun manier, want nu

                wordt het een gonzend gezellige verbroederingsavond, waarop de wip, en de

                blauw-stralende hemel erboven, blij neerblikken...”

                Zuster Melanie (Christine De Laet) in De Band – december 1957)            

     

    16-02-2012 om 07:51 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

                “de Cleyn Traegel” 3 dagwand te Leest, grenst 1. beemd “de Geroote Traegel”,

                daaraf het meestendeel de koper toebehoort, 2. de Zenne alomme.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.2399)

     

    1606 – 15 juli : Lanceloot van Gottignies, echtgenoot van Anna Van der Laen, Niklaas en

                Jan Van der Laen, erfgenamen van Jan Van Brancion, verklaren dat het klooster

                van de Augustijnen de 40 carolus gulden erfelijke rente hebben gekweten, die

                geheven werd op een huis met hof, plaats en grond in de Koestraat over de laatste

                brug. Deze terugkoop werd gedaan met de gelden van de verkoop van 19 g. 15 st.

                op de Kloosterhoeve onder Leest, ten voordele van Elisabeth Van den Brande.

                (MS)

     

    1607 – 30 mei : Magdalena Oistermans geeft aan de H.Geesttafel van O.L.V. over de

                Dijle haar deel van een erf met huis onder Leest, een blok land aan de Lyckstraat

                en een half bunder bos bij de Leesterheide. (MS, nr.1908)

     

    1610 – 20 december : De proviseurs van het godshuis van de H.-Drievuldigheid, Jonker

                Jacob van Cranendonck en Jonker Reynier Keeremans, beiden schepenen,

                bekennen dat de proost van Leliëndael Pieter van Spoelberch een erfpacht van 4

                veertelen corenrente uit 7 veertelen, met kapitaal en intrest heeft afgekweten zoals

                die waren bezet op het Coeman Blok te Leest, tussen het goed van Leliëndael en

                het land van Laureijs van Ranst en op een bos van 1 bunder, De Dwaesheijt,

                tussen wijlen Jan vander Linden en Jan van Holse.

                (IFL,blz.110 nr.460) 

     

    1615 – 10 juni – Schepenbrief van Mechelen : Maria Lelieboom treft een minnelijke

                schikking met Andries Huens omtrent geleende gelden : 13 carolusgulden van de

                25 gulden op het huis “de Ram” in de Guldenstraat, 18 gulden 15 stuivers op een

                grond in de Biest, bij de kruisweg onder Leest.

     

    1615 – Grensscheiding Thisselt, Blaesvelt, Heijndonck met Heerlijkheid Mechelen

                Op 6,7,13, 14 en 15 oktober verschenen voor notaris De Coster jonkheer Philips

                Snoye, oudburgemeester en daarna tresorier van de stad Mechelen samen met

                Heer Jacques Bernaerts oudschepen en dan gezworene van de dekenij van

                Mechelen. Ze hadden als opdracht “het ondersoecken ende exclarisseren de

                Paellen ende Limiten der Jurisdicxtie van Hombeeck, Leest ende Heffen,

                landen ende dorpen der Jurisdictie der voirn.Stadt”.

                Door Rombault Taels, meier van de genoemde dorpen hadden ze in Hombeek

                een vergadering belegd.

                …

                Vertrekkend vanuit Hombeek werd de grensscheiding met de palen beschreven

                tussen het Mechels rechtgebied en de aangrenzende gebieden zoals Smal

                Brabant en Kapelle-op-den-Bos. In dezelfde richting gaan ze de grens tussen

                Leest en Tisselt langs en zo verder door.

                De oorspronkelijke tekst na het verlaten van de scheiding tussen Leest en

                Kapellen-op-den-Bos :

                “…Comende alsoo vuijt het voirs. Bosch Lancx het Beecxken Inde Thisselstraet

                daer het beecxken over Loopt ende vande zelve straet commende in eenen Bosch

                groot drij daghwant toebehoorde de Vrouwe Inden hertshoren Paellende tzelve

                teghen het hofflandt toebehoorden Goemer(?) Maes Liggende onder Thisselt,

                ende daer neffens aende Leester zijde Leet een hoffstede metten hove groot een

                halff bunder, toebehoorende Anthonis Besseman Paellende achter aen tvoirs.

                hoplandt wesende onder Thisselt ende daer neffens Leest franchois vanden Zande

                met een halff Dachwant Bosch onder Leest, Commende alsoo voorts achter aent

                bosch vande kercke van Ste. Rombauts, ende daer neffens mr. Peeter Blondel, met

                een stede groot een half bunder, oijck al op de beeck gelegen, over de beeck

                van Thisselt leet het Clooster vande SieckeliedenBosch, ende daer neffens Leet

                een bosken groot drij dachwant toebehoorende de vrouw Inden Hertshoren

                Liggende achter teghen de voirschreven Sieckeliedenbosch Wesende Thisselt

                Ende voir al neffens de heijde daer neffens leet eenen Bosch genaempt  Sieckelien

                Bosch, daer de Beeck deur Loopt zijnde het deel ter zijdeweert Leest ende over de

                Beeck Thisselt ende daer neffens eenen gbosch groot daer de Beeck oijck

                deurloopt toebehoorende de kinderen Cornelis Matthijs sijnde insgelijcx op de

                zijde vande heijde Leest ende over de Beeck den zelven Bosch met het ander deel

                Thisselt, Ende naest het voirs. bosch Leet den scherpen horick Bosch

                 toebehoorende  derffgenaemen Bouxhorincx wesende onder Leest Paellende

                achter aen tzelve Bosch ender daer neffens leet eenen Bosch die oijck onder Leest

                is groot drij bunderen toebehoorende als oijck daer naest leet eenen Bosch groot

                3 ½ Bunderen toebehoorende mijn heer Moriencourt geheeten Kerremans Bosch

                onder Leest, paellende achter aent goet vande Wed.e Peeter opde Beeck met

                eenen Bosch groot Seven Bunderen ende is onder Thisselts goet, Ende naest den

                voirschreven Moriencourts Bosch Leet een Bosch Groot omtrent Seven Bunderen

                toebehoorende Hugo de Burger ende is onder Leest Paellende achter over de

                Beeck tegen Zijnde over sulckx de voirs, gesworene hunne vercleren ende

                depositie Opden voirschreven Xiii Octobris anno voirnoempt, 1615”.

     

                Vergelijken we deze beschrijving met de Popp-kaart van Leest dan begint deze

                aan de Thisselt straet. Op de stafkaart Boom (23/3) van 1936 is dit Moerstraat.

                De beek die nog door of langs verschillende bossen loopt is de Zwarte Beek.

                Ze vormt de scheiding tussen Tisselt en Leest en verder nog een stukje tussen

                Tisselt en Heffen.

                (Leon Bernaerts in Vaertlinck contact nr. 1 van 2011)             

     

    1617 – De kerk krijgt nieuwe banken. Stoelen waren toen nog niet voorzien. De vrouwen

                zaten links, de mannen rechts. Jacob Ballemans en Zacharias Van de Perre waren

                schrijnwerkers van dienst. Deze laatste zorgde een jaar later ook voor een nieuwe

                biechtstoel. (WLS, blz.13)

     

    1620 – Op het kerkhof van Leest plantte men 47 appelaars.

                (DB-1/7/1957)

     

    1621- 26 januari : Karel van Bouvekerke geeft aan Anna Schooff 25 carolusgulden

                erfelijke rente op een hoeve met 30 bunder “Het Hof te Moirtere” onder Leest.

                (MS,nr.1177)

     

    1621 – “Den heerlycken chyns van Hertendrecht tot Heffene.

                ...

                -Den H. Gheest van Leest, tsiaers xii den.lovens ende ii capp

                 valet vi stuyvers van den H Gheests landt, gelegen te Moere : vi stuyv.

                -De weduwe ende kinderen Jans van Haeften, Nicolaes sone was, tsiaers

                 v.stuyvers van eenen bosch, den Cleyn Heyde genaemt gelegen tot

                 Leest : v stuyv.

                -Anthonis Bessems, bij coope van Jan de Meyer, backer, tsiaers ii st.

                 xii muyten van huys ende hoff tot Leest aende Heyde, ii st. Xii.

                -Heer Johan Bauwens, raedt vand rekencamer in Hollant, residerende tot

                Ruremonde, tsiaers xxvy stuyv. ½ blanche van sesse bunderen landt, gelegen

                 tot Leest : XXVY st. ½ bl.

                -Deserve Heer Johan Bauwens, tsiars xi st. vi mijten van andere syne

                 goederen, gelegen ook onder Leest.

                -’t Gasthuis van sinte Catherine, alhier tsiaers xiiii penn. lov. twee

                 cappuynen min een halff vierendeel van eene cappuyn valet iii

                 stuyv., een blanche ende xii myte van den gasthuys goederen gelegen

                 onder Leest.

                -Jan Saffoet, den ouden, tsiaers xxxix penn. lov. ende vier cappuynen valet

                 xii st. van vijff stucken lant, gelegen tot Leest aen de Dwaesheyt.

               -Lancen Lanceloits, tsiaers ii blancken ende iii myten van drije dachwant

                 landts, gelegen onder Leest, reste kersmisse 1574”

                (“Hertendrecht”, Mechlinia nr 11 maart 1932)    

     

    1622 – Ordonnantie op de wacht door die van Heffen en Leest langs de Zenne.

                (Gijs-Thys, reg 69,f°2)

     

    1624 – Joos Blieck volgde Willem Van Achelen op als pastoor van Hombeek en

                bedienaar van de parochie Leest.  (tot 1645 in Hombeek en 1627 in Leest)

                Deze man, licenciaat in de theologie, was pastoor van Zemst en tegelijk

                bedienaar van Weerde –ook daar een dubbele bediening- toen hij in

                Hombeek en Leest benoemd werd.

                De landdeken verklaart van hem dat hij een geleerd en hartelijk man was,

                wijs en voorzichtig, die al zijn zorgen wijdde aan het heil van  zijn parochie.

                In Hombeek bleef hij pastoor tot 1645 en werd dan elders benoemd.

                De zorg van de Leestse parochie liet Joos over aan zijn broer Frans Blieck,

                eveneens priester. Daar werd vooral verder gewerkt aan de verfraaiing van

                de kerk.

                Met goedkeuring van pastoor Joos Blieck hadden de Leestenaars aan de

                aartsbisschop dit verzoek gericht : mag de parochiale dienst in Leest in de

                toekomst door de pastoor van Heffen in plaats van door de Hombeekse

                gebeuren ? Hiervoor hadden ze vier argumenten.

                Zo zegden ze dat de Hombeekse pastoor door ouderdom en ziekelijkheid

                niet altijd de mis kan komen opdragen. Tweedens stelden ze dat de afstand

                van Hombeek tot Leest  “een groote half ure” is en die van Heffen tot Leest

                maar “een clijn quartier ure”. Bovendien is er daar een koster die kortelings

                priester wordt en dan mee kan inspringen om de vroegmis op te dragen in

                Heffen of Leest. En ten vierde staat er dat de Hombeekse pastoor zelf

                verklaard had de inkomsten van Leest niet nodig te hebben “om te leven”

                -hij was inderdaad van rijke komaf- en akkoord ging met het verzoek van de

                Leestenaars. Met hem willigde ook aartsbisschop Jacobus Boonen de vraag

                in van de Leestenaars.

                Toen Frans Blieck overleed (1/2/1627) werd hij twee dagen later te

                Hombeek begraven op het hoogkoor.

                (Wilfried Hellemans, “Pastoors Gevraagd”, ’t Ridderke nr.2,2004) 

               

                Pastoor Blieck bemoedigde van in den beginne het bijwonen van de

                catechismuslessen. Hij gaf aan de kinderen die er naartoe kwamen  met

                “nieuwjaersmisse pontkoecken”. Met halfvasten kregen zij “hunnen greef”.

                Van tijd tot tijd in de loop van het jaar deelde hij prijzen uit, die bestonden in

                “schoonicheden, beeldekens, paternosters,enz.”

                Te Hombeek verliet hij de parochie in 1645. Naar de gewoonte van die tijd, mits

                een jaarlijks pensioen van 200 gulden, verwisselde hij Hombeek tegen Kapelle

                o/d Bos.  (GPH, Blz.35 en volgende)

     

    1624 – 14 juni : Jan Dielis wijlen Nicolaes sone wonende te Leest verkoopt aan Jan

                Nagels en Catherine De Bruyne zijn huisvrouw wonende te Leest een jaarlijkse

                 erfelijke rente op een huis en hof te Leest aan de Heyde.

                (Schepenakte van Mechelen, Parochie-Archief Leest)

     

    1627 – Bartholomeus De Winne volgde pastoor Joos Blieck op tot einde december 1629.

                Als enige Heffense pastoor combineerde Bart De Winne zijn pastoorschap daar

                met een korte bediening in Leest. Ook hij handtekende wel eens met het

                verlatijnse “Winnius”.

                In zijn periode kwam er (in 1627) een soort kerststal in de Leestse kerk maar

                vooral werd er (in 1628) weer een pastorij of “pastoreel huys” gebouwd, nog

                zonder verdieping. Want de Leestenaars hadden aan hun aartsbisschop immers

                nog twee bijkomende vragen gesteld. Eén : mogen we lenen om een pastorij te

                bouwen ? Twee: krijgen we als die pastorij er staat, een eigen pastoor ?

                En ook op deze twee vragen had aartsbisschop Jacob Boonen “ja” geantwoord.

                Waardoor Nicolaus De Clerck (in 1630) de opnieuw eigen pastoor van Leest

                werd, de eerste in een opeenvolgende rij van achttien.

                (Wilfried Hellemans, “Pastoors Gevraagd”, ’t Ridderke nr.2, 2004)

     

    1627 – Nadat de Leestenaars op hun verzoek toelating hadden bekomen “tot het maecken

                van een pastoreel huys”, togen ze onmiddellijk aan de slag.

                De rekeningen uit die tijd vermelden een uitgave van 31 gulden betaald aan R

                Fruytiers “voor een schip gruys op oudt Leliëndael, met vragt tot de  

                fundamenten”.

                179 kisten kalk aan de prijs van 107 gulden werden gekocht “aen den coopman

                van Doornick”.

                82.000 “carreelstenen”, 8.000 “thiggelen” en 4.000 “paveeystenen” werden

                besteld bij C. Somers voor een totaal bedrag van 439 gulden.

                Dit alles werd gedeeltelijk aangebracht per schip langs de Zenne en gedeeltelijk

                paard  en kar want er werden 37 gulden uitgegeven “aen den schipper en de

                voerlieden”.

                Het metselwerk kostte 400 gulden en voor het timmerwerk betaalde men 500

                gulden.  Daarbovenop kwamen nog 43 gulden die aan schrijnwerker C.

                Soetemans werden betaald. Het “eysenwerck ende het slotwerck” werd uitgevoerd

                door L. Back aan de prijs van 249 gulden.

                Verder werden nog 33 gulden uitgegeven aan P. Van Eyck voor de ruiten en 78

                gulden “voor eenen watersteen” en “het decken van de tack”.

                Er werd 23 gulden betaald “aen drinckenbier voor de wercklieden” en 52 gulden

                “aen verteer door de kerckmeesters met de meesters metser, timmerman en

                slotmaeker”, bij de aanbesteding, het leggen van de eerste steen, het planten van

                de meiboom, enz...

                Alles samen kostte de pastorij  2.010 gulden.

     

    1630 – Pastoor Nicolaus De Clerck was de eerste pastoor die de nieuwe pastorij betrok

                en enkel Leest had te bedienen. Hij deed dat van 1630 tot 1644. Toen werd hij

                verplaatst naar Hombeek waar hij overleed.

     

    1632 – Jacques Elias werd koster te Leest. Hij was een ingeweken Leestenaar.
                Hij werd geboren in 1611 en overleed op 25 augustus 1692 op 81-jarige leeftijd.

                Elias werd begraven in de kerk, op zijn kerk staat te lezen : “I.H.S. Sepulture

                Van de Eersaemen Jacques Elias coster deser kerck omtrent 61 jaeren,

                gestorven den 25 augusti 1692 oudt 81 jaeren ende Jenneke Lepaige syne

                wettighe huysvrouw gestorven den 29 january 1669 ende Peeter Elias synen

                sone oock coster den tydt van 47 jaeren, oudt 72 jaeren, sterft den 17 juli

                1722. Bidt voor de zielen...”

                Het kosterschap zou gedurende vijf generaties in deze familie blijven.

                (De Kosters van Leest, De Band-november 1985)

     

    1634 – Dat jaar legden de pastoor van Hombeek en de abdis van Kortenberg “alsulcken

                different neer als tusschen hen geresen ware ten aensien van sesse meukens

                corens  uyt diewelcke den pastoor van Leest hem pretendeerde te competeeren

                drye veertelen corens uyt die thiende van Sinter Nicolaes”.

                Kortenberg met de pastoor van Leest beweerde dat de pastoor van Hombeek die

                drij veertelen jaarlijks betalen moest aan zijn collega van Leest, maar den 31

                januari werden daar peismeesters opgesteld : “den eerweerdighen heer canoninck

                Jan van Wachtendonck ende Gerardt Smidts, licenciaet inde rechten”.

                Na een ernstig onderzoek bleek, dat de St Nikolaes tiende uitging op een land

                gelegen bij een molen. Die molen was ofwel de kloostermolen onder Hombeek,

                ofwel de Steinenmolen onder Leest. Bij welken van beide molens lag het land ?

                Men gelukte er niet in dit uit te maken.

                Zo werd dan op 8 juni 1641 verklaard dat de abdis van Kortenberg en de pastoor

                van Leest onvoldoende bewijzen hadden aangebracht en dat de drij veertelen dus

                niet ten laste van de pastoor van Hombeek konden gelegd.

                (Kerkarchief Hombeek, T.3 – GPH- De Ridder)  

     

    15-02-2012 om 16:55 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1601 – 20 januari : Jan Van Hanswijck echtgenoot juf. Anna van Malderen verkopen

                Loys Breaumont, brouwer, beemd te Leest bij de brug, grenst 1 de straat, 2 de

                Zenne, 3 erfg. Lettijns, 4 klooster Cortenberg.

                 (Notaris Van de Venne, Mechelen  f°12).

     

    1601 – 14 februari : Dympna Tuytelaers jong meyssen 30 jaar enige dochter van wijlen

                Hendrik en Maeyken Van Eertbrugge, verkoopt Willem van Steenhuys advokaat

                en echtgenoot van Margriet van Gottignies 6 dagwand land te Leest op tstijwerck

                naast Darlantstraat en Pieter Lancelaer verbind rente van 12-8-1572 bepand op

                land daar huis op gestaen heeft een dagmael te Leest aan de heide, en land op

                Daerland te Leest naast Peter De Cale erve.

                (Notaris Van de Venne,Mechelen, f°1202)

     

    1601 – 15 mei : Collegie van Zellaer getuige over Jan Bauwens auditeur ordinaris tot

                Ruremonde dat jegens het collegie rente gelost die op 4-8-1593 juf. Isabau

                Bouwens echtgenote Jan Jaecx aan voormeld collegie verkocht had op hoeve

                omwaterd “Rendelbeke” te Leest groot 32 bunder aan voors. auditeur

                toebehorende.   (Notaris Van de Venne, Mechelen, f°1269)

     

    1601 –26 mei : Jan Van Hanswijcke echtgenoot van Anna van Maldere verkopen Loys

                Breaumont rente op heurlieder hoeve te Wets Hertstrate aldaer tot Leest waarvan

                huurder Adriaan de Muldere.

                (Notaris Van de Venne,Mechelen,nr.1285)

     

    1601 – 27 juli : Peter Scheltkens en zijn echtgenote Dympna Tuytelaers te Leest.

                (Notaris Van de Venne,Mechelen,nr.1320)

     

    1601 – 8 augustus : Barbara Pieters (dochter van Pieter) weduwe van Jan Staes en van

                Jan Van de Passe testament. Aan...

                ...

                De dochter van Laureys Bruers tot Leest bij Peter Van Gijsele item...

                (Notaris Van de Venne, Mechelen,nr.1340)

     

    1601 – 26 november : Adam Persoons, meier van Leest, Peter Vleminckx Jan Verlinden

                en Charle jans gezworenen. Pieter Van Gijsele en Anthonis Coeckelberg als

                 kerkmeesters, tegen godshuis Cortenberg over werk aan de kerk.

                (Notaris Van de Vennen r. 1397)

     

    1601 – 22 december : Juf. Isabeau Manteau weduwe heer Pieter Lanceloots en nu

                weduwe van Jan Boels van wie Pieter Lancelot verkopen Guilliam Van Steenhuys

                raadsheer echtgenoot Margrriet van Gottignies beemd te Leest bij de hoeve van

                Steynemeulen, en land “Stoppels” te Kapellen op den Bos op Heindonk.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.1404)

     

    1602 – “...hoffstede geheeten het Hoeffijzer ende gelegen onder den dorpe van Leest...”

                (GM)

                “...Sr Peeter Suyens een bosch aende hoeve can Capellen aent Hoefijzer groot

                omtrent 2 dagwant...”(Coh.van Leest, TS nr.3 1676)

     

                De Hoeve en Brouwerij het Hoefijzer

     

    Van dit historisch goed zijn sporen teruggevonden uit de zestiende eeuw.

    In 1673 verkocht sr. Joannes Vervoort een sekere hofstede gelegen in Smal Brabant,

    gemeynelijck genoemt het hoefyser, aan Joos Coeckelberg, de zoon van Geraard en echtgenoot van Jenneken Fierens. Deze leende 100 gulden op deze hoeve, die ook als brouwerij vermeld werd. In 1688 kwam daar een lening bovenop van 240 gulden.

    In 1727 waren Livinus Moortgat en Joanna Fierens huurders en twee jaar later kochten ze de brouwerij van de erfgenamen van Anna Coeckelbergh, weduwe van Adriaen Selleslagh en gehuwd met Peter De Laet  en haar negen kinderen.

    Hiervoor werd datzelfde jaar nog een lening aangegaan van 1.000 gulden bij Anna Theresia Snijers.

    De brouwerij kwam daarna in handen van Antoon Erix via zijn echtgenote Adriana De Bruyn, de tweede vrouw van Livinus Moortgat.

    In 1769 verkochten zij en haar kind  Peeter Jan Moortgat “Het Hoefijzer” aan Frans Scheers van Leest, echtgenoot van Anna Maria Van den Brande van Humbeek.

    Uit hun huwelijk overleefden twee kinderen : Jan Bt (1770) en Antoon (1773).

    Tot begin 1800 was het Hoefijzer onder de parochie Leest, later onder Sint-Martinus Hombeek.

    In 1821 stierf Antoon Scheers en behield zijn tweede echtgenote het vruchtgebruik.

    In 1831 stond ze dit af aan de twee dochters uit het eerste huwelijk van haar man : Antonia, 19 jaar en Catherina, 18 jaar.

    In 1834 huwde Antonia Scheers met Guilliam Van Messem van Humbeek.

    Ze hadden negen kinderen.

    Desiré Slachmuylders huwde het zesde kind : Maria Amelia Van Messem.

    De brouwerij ging over op haar oudste broer Aloys Van Messem met Nuyt getrouwd.

    Zij vererfden ze aan hun dochter Rosalie (1877) die gehuwd was met de brouwer Jos Lenaerts (1879) uit Kaloo.

    Na de familie Lenaerts woonde de familie Ongena er, nadien en tot heden de familie Van Goethem. (’t Ridderke, nr.2-1996 – Hombeekse stammen, Ward De Kempeneer)  

     

    In ’t Ridderke nr.4 van 1996 meldde Theo Geets, Kleine Nieuwendijk 49 Mechelen

    Volgende correctie :

    “Na de familie Lenaerts woonde de familie Ongena er, en nadien en tot op heden de familie Van Goethem”. Deze vermelding is onjuist. Op het complex der brouwerij heeft geen van beide familie gewoond, wel op de verder gelegen hoeve.
    De brouwerij “het Hoefijzer” met woonhuis, bijgebouwen en gronden (1 ha 25 ca) werd in 1921-1922 van Dhr. Jos Lenaerts aangekocht door Karel Geets – Van Den Eynde.
    De brouwerij werd ontmanteld, een gedeelte van de bouw werd afgebroken en de koperen brouwketels werden verkocht aan een zekere De Bondt uit Londerzeel.
    De bakstenen werden gekuist met medehulp van de buren en per loten van steeds duizenden verkocht aan belangstellenden. De speciaal geboorde waterputten (p.m. 100 meter diep ?) met kristalhelder water bevonden zich in de boomgaard ten zuidwesten van de gebouwen (en waarschijnlijk nog).

    Tot 1955 bleven familieleden Geets eigenaars en bewoners van de ex-brouwerij “het Hoefijzer”.

     

    Antwoord van Ward De Kempeneer : “...De laatste jaren woonden inderdaad in het huis, aan de brouwerij verbonden, de familie Lenaerts en nadien Geets, de ouders van Theo.

    De families Ongena en Van Goethem hebben op de hoeve gewoond en niet, zoals verkeerd vermeld, in het huis Lenaerts. Anderzijds is er een vermoeden dat oorspronkelijk enkel op de plaats van de hoeve werd gebrouwen. Jos Lenaerts en zijn echtgenote Rosalie Van Messem, brouwersdochter, hebben een nieuwe woning gebouwd naast de hoeve. Naar de gegevens van Theo was daar ook de brouwerij gevestigd.

    Werd deze daar opgericht door brouwer Van Messem of stond ze daar oorspronkelijk ?

    We komen er nog wel achter.” 

     

    In de 19e eeuw hadden er in de herberg Het Hoefijzer verschillende openbare verkopingen van de oogst en de gewassen te velde plaats. De verkopen kenden een groot succes en boeren van Hombeek en Leest kwamen er op af. Bij deze verkopen waren Cornelis Meuldermans, veldwachter van Leest en Jacob Preutens, veldwachter te Hombeek getuigen. (’t Ridderke, nr.2,1995)

     

    1602 – 22 janauri : Jan van Hanswijck verkoopt Loys Breaumont brouwer rente op een

                beemd te Leest aan de brug, een bunder.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.1421)

     

    1602 – 6 februari : Margriet Janssen weduwe msr Hendrik Sterck raadsheer gelast msr

                Jan van der Hofstad Peter Vlemincx, Jan Verlinden en Charles Janssens

                gezworenen te Leest, Pieter van Gijssele en Andries Koeckelberg kerkmeesters

                over voldoening van vonnis 8 juli l.l. ten achterdeele van voors. Margriet ter cause

                van onkosten dekken en vermaken van den koor der voorschreven kerk, zij moet

                500 gulden geven. (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.1435)

                Volgens “N” in “Leest in de spiegel van het verleden”, in Gazet van Mechelen

                zou deze Margriet Janssens samen met de abdis van Kortenberg de tienden van

                Leest genieten.

     

    1602 – 9 februari : Msr Antoon Sucquet pensionaris verkoopt Cornelis Van Triest 4

                bunder beemd en bos te Leest, eertijds toebehoort hebbende Adam Wilderlants.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.1437)

     

    1603 – Dat jaar hebben de “kerckmeesters doen gieten bij Hans Van den Gheyn

                clockgieter te Mechelen twee clocken, wegende saemen 825 pond voor de

                somme van 350 gulden 12 stuyvers”.

                Deze rekening werd nadien voorgelegd aan de abdis van Kortenberg die voor de

                parochiekerk moest instaan maar blijkbaar niet scheutig was om te betalen.

                Ze verloor echter het tegen haar ingespannen proces en betaalde tenslotte de som

                af  in zes betalingen.

                In 1606 waren de rekeningen vereffend.

     

    1603 – 29 januari : Brief van Mathias, aartsbisschop van Mechelen aan P.Vander Meulen,

                de pastoor van Leest de toelating verlenend aan kerk en H. Geestmeesters het bos

                “de Wiehaeghe” gelegen te Kapelle op den Bos te verkopen aan Matthijs vander

                Heyden. (Parochie-Archief Leest)

     

    1603 – 26 maart :Juf. Anna Van Paffenrode X +Jeronimus Bernaerts XX Jan Janssen

                apotheker, Anna en Elisabet haar dochters uit eerste huwelijk, religieusen

                Blijenberg voor twee staken, mgr Jan Bernaerts, priester voor een staak, mgr Jan

                Van Paffenrode secretaris derstad voogt van Hendrik en Joronimo Bernaerts

                beiden minderjarigvoor de vierde en vijfde staak, allen kinderen van Jeronimus.

                Kavel A = Hendrik Bernaerts / de helft van een bos van 9 bunder samen te Leest

                bij de Thiendeschuur “den Torpoel”, drie dagwant land “Vriesendonck” te

                Heffen…

                Kavel B =  Jeroen Bernaerts / de Maenenbos te Leest in de Aerlamstraat, de helft

                en 1/12 …

                (Notaris Van de Venne 26/3/1603, nr. 1914 f°73),   

     

    1603 – 5 mei : Msr Willem van Steenhuys raadsheer Grote Raad verklaart dat Dympna

                Tuytelaers alsdan jonge meyssen en nu huisvrouw van Pieter Schellekens aan

                hem verkochtt 6 dagwand land te Leest. Verbind twee chijnsen van 3-II-1571 en

                12-8-1572 bepand op land daar eertijds huis op g estaan heeft een dagwand te

                Leest. Actum ten huize van eerstg. Nieuwen Bruul.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.1673)

     

    1603 – 10 september : Wijlen Hendrik Van Berge, echtgenoot van wijlen Maria Dussens

                van wie Katelijne, echtgenote Jan de Meyer, Margriet jonge meyssen 25 jaar,

                Hester van Berge 25 jaar voogd Philips Raet...

                ... plantagie 3 dagwand te Leest waarop huizen gestelt zijn kavel B : bos

                “Scherpenhorick” te Leest aan de heide verkrijgbrief 18-6-1567 land drie

                dagwand te Leest op de beke bij Biest...

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.1771)

     

    1603 – 5 december : Msr Aert van Heyst als bezitter ¼ hoeve “ ’t Hof ter Holse” te Leest

                met Jan Bouwens auditeur ordinaris Rekenhof van Holland weduwnaar van

                Margriet Molliaerts vanwie twee kinderen ¾ dezelve hoeve mangelen met Jan

                van Saeffoet inwoner Mechelen.

                De eerste partij geeft “Sondagsveld” dependerende voormelde hoeve groot twee

                bunder te Leest tussen eesterbos van een bunder toebehorende juf. Isabella

                van Heyst en “het Lakeusel” het “Sceurrcaproen” tussen eesterbos een bunder

                toebehorende juf. Isabella van Heyst en bosken Lankeusel waartegen Jan Safoet

                geeft eesterbos 3 bunder naast Torrebosch.

                Cornelis Moortgat blijft huurder tot 1606.

                Jan Bouwens bezit nog andere hoeve  “het Rendervelt”.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.1844)

     

    1604 – “...onder de prochie van Leest in de Voosdonckstrate...” (GM)

     

    1604 – 2 maart : Pieter Diddens geeft een stuk grond op het “Hertsveld” aan de kerk en

                de H.-Geesttafel van Leest “mits te doene eene misse tot laeffenisse sijns

                comparante ziele”. (Schepenakte Mechelen – Parochie-Archief Leest)

     

    1604 – 26 maart : Juf. Anna van Paffenrode weduwe van Jeronimus Bernaerts en

                echtgenote van Jan Janssen apoteker, Anna en Elisabet haar dochters uit eerste

                huwelijk, religieusen Blijenberg voor twee staken, msr Jan Bernaerts priester voor

                een staak, msr Jan van Paffenrode secretaris der stad voogd van Hendrik en

                Jeronimo Bernaerts beiden minderjarig voor de vierde en vijfde staak, allen

                kinderen van  Jeronimus.

                Kavel A : Hendrik Bernaerts / de helft van een bos van 9 bunder samen te Leest

                bij de Thiendeschuur “Den Torpoel”, drie dagw land...

                Kavel B : Jeroen Bernaerts / de Maenenbos te Leest in de Aerlamstraat...

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.1914)

     

    1604 – 3 augustus : Jan Van Hanswijck X Anna Van Malder lenen van jonker Robert De

                La Tour heer van Moriencourt. Verbinden hoeve en boomgaard 16 bunder te

                Leest in de Herstrate en huis “den Ingel” Haverwerf en hun zoutwerf (Mechelen).

                (Notaris Van de Venne 3/8/1604,nr.2008,f°212)

     

    1604 – 24 september : Jan van Orsele lakenkoopman Pauwels van Orthen.

                Getuige Hans Gielis tot Leest. (Notaris Van de Venne,Mechelen, nr.2047)

     

    1604 – 1 oktober : Marcel de Grove 67 jaar echtgenoot van Katelijne Couthals 53 jr,

                getuigen voor Willem van Werchter rentmeester abdij Cortenberg dat voor drie

                maand Matthijs van Woluwe nu wijlen wezende thunnen huize “Bruessel” in de

                Hoogstraat, ter presentie van Pieter Diddens hebben horen verklaren “naerdyen

                zelven Diddens hem van Woluwe gevraeght hadde ofte hij nyet en wiste oft

                voorschreven godshuys van Leliëndael blocken liggende Larstrate tot Leest aan

                Couwenbergs van thiende... Matthijs van Woluwe was knecht van Leliëndael, had

                dezelve tiienden gevoert in de Thiendenschuur tot Leest.”

                Getuigen Hyppoliet Staes oudschoenmaker en Antoon van Dormael kleermaker.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.2050)

     

    1605 – “Jan de Leeuw als man ende mombois van Jouff. Anna Snellincx ende hare

                kinderen heeft verreyct een steynen huys met pachthove, stallinghe, bogaerd,

                land, beempde, gronde, etc. Genaamd thoff van Steynemolen, groot omtrent

                30 bunderen onder de prochie van Leest toebehorende Jonffr. Ysabeau Manteau

                ende Peeter Lansloots haare sone”. (GM f°23)

     

    1605 – 17 februari : Testament van Anna Van Merchtere alias Bertens, dochter van

                de overleden Gielis, ziek. Had eertijds gefondeert gezongen mis van Sint Anna

                bij de Augustijnen, had hun daarvoor getransporteerd 7 dagwant bos te Heffen

                en Leest..

                (Notaris Van de Venne nr.2173,f°74)

     

    1605 – 19 januari : Hans Covelere, landman 30 jaar oud, Hans van Winge hovenier 25 jr,

                beiden poorters te Mechelen getuigen voor Gommaer Taverniers landpachter te

                Hofstade, waren een jaar geleden ten huize “Oud Gulden Hooft” op de Veemarkt

                waar Taverniers verkocht Peter Coremans maalder te Leest een bruin merriepaard

                74 gulden. (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.2136)

     

    1605 – 8 februari : Testament Bernard De Hont slotenmaker echtgenoot van Paulijne

                Goyencost. (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.2163)

     

    1605 – 23 februari : Jan De Leeuw weduwnaar van Katelijne Lelieboom...1/2 bunder bos

                onder Leest bij de Thienschure...(Notaris Van de Venne,Mechelen, nr.2180)

     

    1605 – 23 februari : Anna Snellincks weduwe van Jan Vleminckx...eerste kavel rente 78

                gulden erfelijk op de goeden van Pieter Lanceloots onder Leest.

                (Notaris Van de Venne,Mechelen, nr.2181)

     

    1605 – 3 april : Testament Jeronimus Bernaerts (zoon van de overleden Jeronimus en

                Anna Paffenrode) oud 19 jaar woont in collegie Soc.Jesu. Anna en Elisabet zijn

                zusters in klooster Blijenberg rente op 4 bunder bos te Leest in Herlaerstrate.

                Jan Bernaerts priester en Hendrik zijn broers, Beytken Janssen zijn halfzuster,

                dochter van Jan Jansen. (Notaris Van de Venne,Mechelen, nr.2232)

     

    1605 – 21 april : SG Augustijn Vermeulen (z.v. overleden Augustijn) echtgenoot van

                Elisabet van Laken...item een half bos te Leest.

                (Notaris Van de Venne,Mechelen, nr.2253)

     

    1605 – 23 mei : Matthijs Verheyden en Cathelijne Segers zijn huisvrouw schenken aan

                Andries Coeckelbergh kerkmeester en aan Peeter Vleminck en Carel Janssens

                H.Geestmeesters, de helft voor de kerk, de helft voor de H. Geesttafel van Leest,

                een erfrente op een bos “de Wiehaghe” geheten gelegen aan de wndmolen onder

                de vrijheid Capelle op den Bos.

                (Schepenakte Kapellen o/d/ Bos – Parochie-Archief Leest)

     

    1605 – 8 juni : Jan van Hanswijck (zoon van Jan) echtgenoot van Anna van Malderen

                verkoopt  heer Hendrik van Hanswijck schepene ts een bunder land te Leest aan

                de brug, grenst 1 desen, 2 erfg. Buysset, 3 mij notaris, 4 de straat.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.2294)

     

    1605 – 14 juni : Msr Pauwels van Kerstlijnen Raed en pensionaris echtgenoot van

                Charlotte de Par verkopen heer Hendrik Janpen prior klooster Augustijnen hun

                hoeve te Leest met huis = 6 dagwand bij Rennekouter / item 3 percelen deels

                boomgaard en voormaals toebehorende wijlen Pieter David aan malkanderen bij

                vs 6 dagwand grenst 1 de straet, 2 de heide = 7 dagwand / item land een half

                bunder op Rennecouter mede toebehoort hebbende voormelde Peter David /

                item land ½ bunder “het Smoorsveld” tegenover voors.land /

                item “het Proestken” ½ bunder / item land “Tulpensvelden” / item drie dagwand

                gekocht van...Gommerbach het “Buesblock” 6 dagwand.

                Item 7 dagwand eertijds huis / item “het Hovenblock” een bunder /

                Item “de Smijsselsplate” een dagwand/ item land op Hertsveld / item land “den

                Heuvel” 3 dagwand aan de hoeve Jan van Hanswijck/ item beemd “de Gulden

                Boyens” beneden de Warande aan ’t Robbroeck 2 bunder.

                (Notaris Van de Venne,Mechelen nr.2299)

     

    1605 – 26 juli : Testament van Barbara Peeters (dochter van Pieter), weduwe van Jan

                Staes en Jan van Passele...

                Gielis Peeters alias Brabander (zoon van Pieter Pieters alias Brabander) de

                dochter van Laureys Broers te Leest bij Pieter van Gijsele.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.2331)

     

    1605 – 19 oktober : Jonker Charles van Bouvekercke (zoon van Charles) geas. van Adolf

                Van Venne zijn schoonvader verkoopt Loys van Breaumont brouwer, beemd

                15-02-2012 om 09:30 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1591-                        De Tiendenhoeve -Tiendeschuurstraat.

     

                1591 : “...tot Leest tegens de Thiendeschure...” (GM)

                Andere vermeldingen :

                1594 : “...de Thieneschuere in de Thiendeschuerstraat...” (HCM)

                1663 : “...onder Leest bij de Thiende Schuere...” (AM)

                1723 : Jan Van Acoleyn : d’erffgenaemen van den heer Grisper : Pachthoff met

                diversche stucken aen een, ende plaetse daer de thien schuer op staet.

                Het pachthof van Grisper, met de vroegere tiende schuur welke nog eene groote

                hoeve is, behoorde in 1810 aan de familie de Meester, in 1905 aan de Meester-

                de Coussemaker, te Antwerpen.

                Het toponiem Tiendeschuurstraat vonden we terug in :

                1442 : “...in Leest inde Thiendeschuerstrate...” (GM)

                1450 : Onder Hof ter halen : Thiendeschuerstrate. (GM)

                1474 : “...een stuck lant geh. Tarweblock gel. aen de Thiendeschuerstrate..”(GM)

                1815 : “...de Tinne Schuerstraet vroeger Lijkstraat..” (WB)

                De Tiendenschuur-hoeve was gelegen tegenover de boerderij Van Roey in de

                gelijknamige straat.

                In deze hoeve moesten de pachters een tiende van hun oogst binnenbrengen

                als cijns.

                De tienden werden geheven door de abdij van Kortenberg, die er 1/3  van afstond

                aan de pastoor. Deze cijns werd in 1637 een vaste som.

                Aanvankelijk bestonden er slechts twee tienden, namelijk de “grote tiende” op de

                graangewassen en de “kleine of smalle tiende” op minder belangrijke teelten :

                zaad, erwten, bonen, brandhout, wijn, ook op vlees : de “vleestienden” waardoor

                de houders van schapen, varkens, ganzen, eenden, kippen één tiende van deze

                dierenstapel moesten afgeven.

                In de 13e eeuw ontstonden de “novalia” of tienden op de nieuw ontgonnen

                gronden. De novalia waren bestemd voor de parochiale geestelijkheid, maar door

                een voorrecht bekwam de abdij van Kortenberg in 1266 van Hertog Hendrik III

                de novalia in al de parochies  waar ze andere tienden bezat.

                De abdij van  Kortenberg inde de tienden in zeven parochies : Kortenberg, Erps,

                Kwerps, Nossegem, Kampenhout,Hombeek en Leest.

                Het pachtboek van de abdij (17e eeuw) verstrekt nog volgende gegevens over de

                tienden : te Leest werden ze verpacht zonder Haksdonck en zonder het negende

                deel van de pastoor, tegen viertelen rogge, 12,5 viertelen boekweit en 12,5

                viertelen haver, plus nog de som van 440 gulden (1640).

                Het innen der tienden gaf aanleiding tot veelvuldige wrijvingen tussen de abdij

                enerzijds en de parochiale geestelijkheid anderzijds.

                (DB-nr 8, 1955 en 1/3/1957)

                In Gazet van Antwerpen van 6 december 2002 blokletterde Leo De Nijn :

                “Hondengeblaf niet langer welkom in landbouwzone”. Het betrof de

                hondenschool “TIENDESCHUURKE” gevestigd in de gelijknamige straat

                maar op zoek naar een andere locatie omdat hun huidige locatie in een

                landbouwzone lag.

     

    1592 – “...Bosch groot omtrent een ende halff bunder geheten Vranxbloken oft Setsel

                gelegen tot Leest tusschen Goesbrecht Van Gestele erve ten eenre ende Mr.

                Aelbrecht Bouwens erve ter tweedere, het Battelerevelt ter derdere ende den

                Kerckenbosch ter vierdere zijden...(GM)

     

    1592 – Jan Haes (Haese-Hals) werd pastoor te Hombeek en te Leest (van 1592 tot 1598).

                Over de data van zijn herderschap bestaat absoluut geen eensgezindheid.

                Hij was een norbertijn uit de abdij van Grimbergen en pastoor te Ruisbroek aan

                de Rupel. Maar daar was hij weggegaan omdat de pastorij er bouwvallig was

                én omdat hij er te weinig bestaansmiddelen had.
                Zo kwam hij naar Hombeek en hielp er de zieke pastoor M. Goossens.

                Hoelang hij diens onderpastoor was is onduidelijk maar alleszins vanaf 19 juli

                1592 bediende hij Leest dat, zo schrijft F. De Ridder, zonder pastoor was

                en waar het al even erg lag als te Hombeek.

                Tijdens zijn Leestse bediening begon men er aan de herstelling van het hoogkoor

                in de kerk. En het is ook waar dat Leest aan deze man haar oudste

                parochieregister dankt, dat van de huwelijken, waaraan hij begon op 2 mei

                1599.

                Op bevel van zijn prelaat moest hij in 1596 weer naar Ruisbroek vertrekken.

                Maar dat deed hij pas in 1599.

                (Wilfried Hellemans : “Pastoors Gevraagd”, ’t Ridderke nr. 2 van 2004)        

     

    1593 – 27 juli : Rombout Lanceloots (zoon van de overleden Cornelis) verkoopt zijn part

                van beemd “den Tragel”, groot 4 bunders tot Leest omtrent de brug. Borg : zijn

                schoonmoeder Katelijne Daniels. (Notaris Van de Venne Mechelen, f°191)

     

    1595 – Na het concilie van Trente (1563) werden alle pastoors verplicht de doopsels,

                huwelijken en overlijdens die ze deden, in een register in te schrijven.

                Het duurde evenwel nog een tijdje eer die nieuwe gewoonte er bij de pasters inzat.

                Zo vangt het eerste parochieregister van Leest aan in 1595.

     

    1595 – Het waren beroerde tijden voor onze streken op het einde van de 16de eeuw.

                De kerk was uitgebrand, de kerkschatten verdwenen, de klokken geroofd, geen

                pastoor meer en bijna de hele bevolking gevlucht of uitgeweken.

                Tussen 1592 en 1599 bijvoorbeeld  werden slechts elf huwelijken van Leestenaars

                ingezegend en die gebeurden dan nog allemaal te Mechelen in de O.L.Vrouwkerk,

                te Hombeek of te Kapelle op den Bos.

                Ook het minieme aantal sterfgevallen is typerend : van 1592 tot 1594 werden

                slechts twee begrafenissen gesignaleerd.

                Dan komt echter 6 april 1595. Op die datum lezen wij in het overlijdensregister

                van Leest dit kort sensatiebericht : “...ex conflagratione certi oppugnacuoli

                rusticorum in coemeterio loci extructi...” : elf boerenmensen komen om in een

                brand van een hogergelegen verschansingsplaats op het kerkhof. Het zijn Petrus

                Vertongen met zijn vrouw Margriet Winge en hun kindje, een jong meisje

                Paschalia Vlemincx, Clara Swyninca die getrouwd was met Jan Verlinden met

                haar kind, Jan Costemans met een kind, een dochtertje van Petrus Verschueren,

                Jan Van den Broeck alias Neefs en een kind van Stefan Persoons.

                (WLS, blz.8 en 9)

     

    1595 – “Betaelt den 3 juny 1595 eenen huysman gecomen van Leest ende mede gebracht

                hebbende vijf jonghe wolven bij hem aldaer gevanghen – voor het groot devoir

                daer inne bij hem gedaen.” (MK- Frans Berlemont)

     

    1595 – 17 juli : Katelijne Eyckemans weduwe Christoffel Coels verkoopt Peter Van

                Cruhingen brouwer echtgenoot van Joanna Van Broecke haar nichte de helft

                geërfd van Elisabet Van Broecke haar moeder in een erve daar een huis op

                gestaan heeft te Leest, grenst 1 de erfgenamen van Antoon van Eemeren,

                2. het kerkeblok, 3. sheerestrate item een blok lant rondom met fruitbomen

                tegenover voormelde erve 1. sheerestrate, 2. Leester Couter, 3. de straat,

                4. de Lijckstrate. (Notaris Van de Venne Mechelen, f°356)

     

    1595 – 7 december : Merten Van Laeken wonende in de Huidevetterstraat echtgenoot van

                Katelijne Smuncx, haar eerste man was Merten Mommaerts van wie twee

                kinderen Katelijne X Gillis De Grauwe en...

                1/5 beemd “de Grooten Tragel” tot Leest, tegenwoordig toebehorende Loys

                Breaumont brouwer. Getuigen Thomas Struelens leertouwer en Jan Ghuens

                huisman te Muizen. (Notaris Van de Venne Mechelen, f°394)

     

    1596 – Onmiddellijk na de beroerten der XVIe eeuw, zodra de dageraad van rust en vrede

                aanbrak, ging een der grote bekommernissen van de geestelijkheid naar de

                herinrichting van het onderwijs, vooral op den buiten.

                Reeds, terwijl de storm nog woedde, had het provinciaal concilie van Mechelen,

                in 1570, aan de bisschoppen bevolen, dat in de steden en de dorpen de

                parochiescholen, zo zij gevallen waren, heropgericht, en zo zij nog bestonden,

                behouden werden en vermeerderd.

                Pas hadden, hier te lande, de aartshertogen Albrecht en Isabella hun blijde intrede

                gevierd of de geestelijke overheid drong bij de pastoors krachtig aan op de

                uitvoering van dat bevel.

                In het aartsbisdom Mechelen wilde zij volstrekt zo spoedig mogelijk een school

                voor iedere parochie. Op de dorpen, waar men niemand vond met voldoende

                bekwaamheid die het onderricht der kinderen wilde opnemen, werd de taak van

                schoolmeester opgedragen en opgelegd aan de koster van de parochie.

                De landdekens kregen de taak, jaarlijks bij hun kerkvisiet te vernemen en te

                onderzoeken , hoe het in de parochie gestaan en gelegen was met de school...

                Die van Leest beloofden in 1596 uit de inkomsten hunner H.-Geesttafel jaarlijks

                drij veertelen koren te betalen aan den schoolmeester, op voorwaarde nochtans,

                dat de H. Geestmeesters van Hombeek ook drij veertelen zouden geven. (Leest

                werd  toen nog bediend door de pastoor van Hombeek)

                (Geschiedenis der Parochie Hombeek – F.De Ridder, blz.96 en volgenden)

     

    1596 – 21 juni : Adolf vanden Venne, wonende Koestraat, verhuurt aan Bartolomeus

                Goessens en Peter Verschueren een hoeve te Leest.

                (Notaris de Hondecoutere, Mechelen nr.860)

     

    1596 – 22 november : Peter van Zijpe, procureur 46 jaar en Jan De Kariddere 46 jaar, als

                der w.v. + Jan Van Breusem x Magdalena Van der Aa bij zitdag ten huize van

                Adam  Persoons   oud 69 jaar de oude, meier der prochie van Heffen en Leest,

                Gestaan in de Adegemstraat in herberg “Schotland”, verhuurden aan Lenaert

                Matthijs weerd in “Sint Jacob” een half bunder wey onder Battel in Diepbrouc...

                (Notaris De Hondecoutere, f°853)

     

    1597 – De landelijke bevolking van Mechelen “gemonstreert synde Anno 1597 in

                September, wierdt bevonden niet stercken te syn als 174 mannen : Hever 41,

                Muysen 27, Hombeek 43, LEEST 31, Heffen 26 en Battel 6.”

                (Kerkarchief Hombeek M,nr.3)

     

    1597 – 7 februari : Pieter Coreman molder en landpachter tot Leest getuige Jaspar De

                Vleeschouwer. (Notaris Van de Venne Mechelen, f°152)

     

    1597 – 22 maart : Jan Van de Weerde als mespachter wonende Leest debet Frans Van

                Roye over geleverde granen en obligatie die hij had tot laste van Jan Verlinden

                nu wonende tot Blaasveld.

                (Notaris Van de Venne Mechelen, f°179)

     

    1597 – 8 mei : Staat van goed wijlen Rombout Verpoorten X juf. Maria Feermans.

                Voogden Adriaan Verpoorten en Cornelis Feermans over zijn voordochter

                Anneken Verpoorten uit + Anneke Van Berge.

                Voogden Adriaan Verpoorten en Cornelis Feermans over de vijf wezen uit het

                tweede huwelijk.

                ....rente op 6 bunder bos te Leest toebehorende Pieter Lanceloots “de Palenkers”

                genaamd. (Notaris Van de Venne Mechelen, f°213)

     

    1598 – Willem Van Achelen werd pastoor van Hombeek en Leest. (tot 1624)

                Onder hem werd het hoogkoor én het kerkhof in Leest ingewijd (1599).

                Datzelfde jaar begon Willem Van Achelen er met een doopregister.

                Deed hij werkelijk een zondagsmis in Hombeek en de volgende in Leest ?

                Zeker vanaf 1605 deed hij dat slechts veertiendaags : de ene zondag in

                Hombeek en de volgende in Leest. En dat bijna twintig jaar lang !

                Omdat zijn Hombeekse en Leestse pastorij onbewoonbaar waren,

                verbleef hij dan hier, dan daar. In 1602-1603 was dat halfweg tussen Hombeek

                en Leest, op andere momenten in Mechelen en enkele jaren zelfs in de

                Hombeekse...sacristie.

               Verder werd onder zijn impuls de kerk in Leest verder hersteld.

                Het schip kwam aan de beurt (1607) en de niet meer bestaande kruisbeuk

                met een noordelijk O.-L.-Vrouwkoor en een zuidelijk Sint-Niklaaskoor

                (ca 1614-1615). Ook de nog altijd gebruikte zandstenen sacristie dateert

                uit die tijd (1620).

                Bovendien liet hij de kerk opnieuw meubileren en opsmukken.

                Bv. werd (in 1604) bij Maarten Van Calster het groot Sint-Niklaasbeeld

                gekocht dat nu naast het oude hoofdaltaar staat.

                Willem Van Achelen gaf zijn ontslag op 29 oktober 1623 en overleed

                te Mechelen in 1629.

                (Wilfried Hellemans : “Pastoors Gevraagd”, ’t Ridderke nr.2, 2004)

     

    1598 – Dat jaar werd de spits op de toren gezet met een nieuw kruis, het oude wordt

                “met een cordewaghen naer de Catelijnestraete gevoerd” en daar als een

                “stuck  oudt ijsers vercocht”. Als de toren af is wordt er “een tonne bier” op

                gezet.

                Schaliedekker Merten Offermans zorgt voor het dak van het koor. Er werden

                Daartoe 8.000 schalieën besteld.

                (WLS, blz.9)

     

    1598 – 14 februari : Adam Persoons 70 j. meier van Hombeek, Pieter Diddens 75 j.,

                getuigen voor Jacob Coeckelberg (zoon van Niklaas) wonende te Leest verklaren

                dat zij “familiair gekent hebben” voors Niklaas ende alle zijn kinderen dewelke

                alle zijn overleden zonder kinderen uitgezonderd voormelde Jacob Coeckelberg

                nu enige zoon van Niklaas. (Notaris Van de Venne Mechelen, f°331)

     

    1598 – 14 februari : Pieter Diddens 75 j. Adriaan Persoons 70 j.wonen te Hombeek,

                getuigen voor Jacob Coeckelberg (zoon van Niklaes) wonende te Leest.

                Zij hebben voors Niklaes gekend en al zijn kinderen, allen gestorven

                uitgenomen requirant nu wezende enige zoon en erfgenaam.

                (Notaris Van de Venne Mechelen, f°8)

     

    1598 – 24 april : Testament van Pieter Diddens –zoon van Willem, aan Maytken

                Verschueren (dochter van Pieter) sijns nevensdochter een dagwand te leest op

                “Duyckensveld”.

                Aan Anneken Geens zijn maerte. Maeytken Vertommen (dochter van de

                overleden Henri en eveneens overleden Elisabet Vrancx) mitsgaders Pieter

                Van den Bossche (zoon van Cornelis en van Anneken Vertommen zuster van

                Maeytken)

                wijlen zijn broer Jan Diddens X..vanwie Anneken weduwe van Pauwel De Wilde.

                Lyncke, Coeckelberg (d.v. Andries en Elisabet Diddens ook dochter van vs Jan)

                Herman en Maeyken Beelaerts (kinderen van + Antoon en + Barbara Diddens)

                Willem en Cornelis Vlemincx (k.v. Jaspar en Elisabet Diddens zuster van

                testateur)

                Cornelis en PieterVerschueren (zonen van de overleden Cornelis en Maria

                Diddens, ook zuster van testateur)

                (Notaris Van de Venne, Mechelen f°212) 

     

    1598 – 24 april : Testament Juf. Barbara Peeters (dochter van Pieter), weduwe van Jan

                Staes en van Jan Van den Passe.

                ...aan de twee kinderen van Margriet Van Passe weduwe van Philips Schoof.

                ...de dochter van Laureys Broers wonende nu tot Leest bij Pieter Van Gijsele.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, f°64V-)

     

    1598 – 24 april : Testament van Juf. Petronella Pieters (dochter van Pieter) weduwe van

                Jan Staes en nu van Jan Van Passe...

                ...de dochter van Laureys Bruers tot Leest bij Pieter Van Gijsele.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, f°36)

     

    1598 – 5 juni : Jan Lettin geeft ter verzekering van Zeger Colez en Jan Ansseau voor hun

                deel in de 62 carolus gulden erfelijke rente zijn hoeve met hof, land, beemden en

                toebehoorten “de Kleine Hoeve” onder Leest, in de Biest, belast met renten ten

                voordele van Lodewijk Vrancx, de H.Geest van St.- Pieters en van Leest, de

                proost en het klooster van Leliëndael, de kapel van de H. Daniël in O.L.V.

                Gasthuis, de kerk van Leest en het klooster van Blijdenberg.

                (MS,Zegels van Jacobs De Riddere, Jan Croon)

    15-02-2012 om 09:23 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Pastorij

     

    In 1630 kreeg Leest een pastorij naast zijn kerk en meteen opnieuw een eigen pastoor. Gedurende de jaren 1591-1630 waren de pastoors van Hombeek immers “deservitor” te Leest.

    Na het concilie van Trente (1563) werden alle pastoors verplicht de doopsels, huwelijken en overlijdens die ze deden, in een register in te schrijven. Een goeie zaak want dat deden ze heel secuur en het werd als het ware de officiële “burgerlijke stand”, die een rijkdom aan gegevens over onze voorouders voor het nageslacht bewaarde. Het duurde evenwel nog een tijdje eer die nieuwe gewoonte er inzat bij de pastoors.Zo vangt het eerste parochieregister van Leest aan in 1595.

     De rekeningen uit die tijd vermelden voor de bouw van de nieuwe pastorij  een uitgave van 31 gulden betaald aan R. Fruytiers “voor een schip gruys op oudt Leliëndael, met vragt tot de fundamenten”.

    179 kisten kalk aan de prijs van 107 gulden werden gekocht “aen den coopman van Doornick”.

    82.000 “carreelstenen”, 8.000 “thiggelen” en 4.000 “paveeystenen” werden besteld bij  C. Somers voor een totaal bedrag van 439 gulden.

    Dit alles werd gedeeltelijk aangebracht per schip langs de Zenne en gedeeltelijk met paard en kar want er werden 37 gulden uitgegeven “aen den schipper en voerlieden”.

    “Jan Van Balen, Jacques  Vergalen en Carel Walschaert hebben  aanveert het curenhuys te metsen voor 210 gulden, Christiaen Vergaelen neemt het timmerwerk op zich voor 505 gulden”.

    In 1628 werd de eerste steen gelegd. De metsers werden bij die gelegenheid getrakteerd voor 4 gulden en 4 stuivers. Datzelfde jaar nog is de ruwbouw af en de “palmstock” er op. Weer werd er op gedronken, ditmaal voor 3 gulden.

    L. Back zorgde verder voor het “eyserwerck ende het slotwerck”, kostprijs 249 gulden en P. Van Eyck voor de “gelaesen”(ruiten) voor 33 gulden.

    Men zette ook “eenen watersteen” voor 78 gulden.

    Minstens een gedeelte van de pastorij was oorspronkelijk met stro bedekt. Michel De Nijn leverde het stro en Zenny Fruytiers met Carel Walschaerts legden het erop voor 55 gulden.

    Er kwam nog een gracht rondom en een bruggetje : de pastorij was af.

    Tijdens de werken werd voor 23 gulden “drinckenbier” gedronken door de werklieden en voor 52 gulden “aen verteer door de kerckmeesters met de metsers,timmerman en slotenmaker meester”, bij de aanbesteding, het leggen van de eerste steen, het planten van de meiboom,enz...

    Alles samen kostte de pastorij 2.010 gulden.

    Om ze af te betalen gingen de kerkmeesters een lening aan van 1.100 gulden bij “Jacob Coeckelbergh den ouden met synen sone Jacob Albert” aan een rente van 5%.

    In 1635 was de helft van deze som reeds terugbetaald.

     

    Nicolaus De Clerck was de eerste pastoor die enkel Leest had te bedienen en voor het eerst de pastorij betrok, dat was in 1630.

    In 1650 liet de toenmalige bewoner Petrus Van Hanswijck in het “achterhuysken” van de  pastorij een “solderken” bijplaatsen en 7 jaar later werd er aan het dak voor 107 gulden en 2 stuyvers kosten gedaan. De werken werden uitgevoerd door Jan Colas.

    In 1663 was er “groten watervloet” te Leest en daarbij moet ook de pastorij onder water gestaan hebben want datzelfde jaar werden “de plaetse” en het “pastoorsachterhuis” met aarde opgehoogd : “Louis Vermijlen gaat met synen waghen ende peerden om 20.500 careelstenen, den calck, de savel ende gesaecht hout halen voor dat pastoorsachterhuysken.”

    Datzelfde jaar 1663 fabriceerden de timmerlieden Niclaes en Lucas Troch een slaapstede met schutsel in de pastorij.

    Pastoor Van Espen liet tijdens zijn verblijf van 1674 tot 1691 een “Loote pomp” plaatsen in het pastoorshuis en de “keucken en de pastoorscaemer met calck besetten ende witten”.

    In 1689 liet hij reparaties aanbrengen in de stal en aan het bruggetje.

    Onder pastoor Van den Male  kreeg het pannendak in 1722 een beurt. Adriaen Lauwens voerde de werken aan het “ticheldack” uit en Francois Hendricus plaatste een “blecke gote”.

    Ondertussen was de pastorij een eeuw oud. De 18e eeuw was een periode van relatieve welstand en de mensen stelden grotere eisen om te wonen. Ook de pastorij voldeed niet meer aan de normen. Daarbovenop dienden er dringende herstellingen uitgevoerd : het regende binnen en er stond water in de kelder.

    In 1728 diende Francis Pauwels een “houte pompe te maecken om het water uyt den kelder van de pastorije te pompen”.

    Joannes Frans  Van Heymbeke was gedurende 50 jaar pastoor te Leest (1723-1773). Hij zou voor een vernieuwde pastorij zorgen en haar grotendeels het huidig uitzicht geven.

    Die eerste pastorij bestond slechts uit een kelder, een gelijkvloers en een zolder. Beneden had men vier plaatsen : een bureauke aan de ingangsdeur rechts, een eetkamer, een keuken en een kelderkamer. In feite was die pastorij te klein. De pastoor woonde daar met zijn zuster. Zij sliep op de kelderkamer en de pastoor zelf sliep op zolder. Ook de priester die op zondag kwam bijspringen en de paters die af en toe de missie kwamen preken waren verplicht op zolder te slapen.

    Pastoor Van Heymbeke wou dus de pastorij vergroten en verbeteren. Zulke zware onkosten kon de kerkfabriek echter niet aan. Vermits de abdij van Kortenberg de tiendenbelasting van Leest opstreek, was ze in principe ook verplicht de kerk en de pastorij te onderhouden.

    De pastoor wendde zich tot Bernarda Driessens de abdis van Kortenberg maar die weigerde de herstellingskosten te dragen. Daarop schakelde de pastoor een advokaat in , meester Louis De Vorster, kanunnik van St Rombouts,maar ook de abdis reageerde met een advokaat. We noteren 1737.

    De pastoor deed beroep op de aartsbisschop van Mechelen, kardinaal d’ Alsace de Boussu maar de twist raakte niet opgelost.  In 1741 bracht hij de zaak voor de Grote Raad van Mechelen en uiteindelijk op 4 april 1742 kwam de uitspraak : de abdis van Kortenberg moest willens nillens de duimen leggen en pastoor Van Heymbeke kreeg wat hij gevraagd had, een vernieuwde pastorij.

    De wapenstilstand tussen de pastoor van Leest en de abdis was echter van korte duur. Nog geen tien jaar later volgden nieuwe tribulaties. Weer waren er dringende reparaties nodig aan de pastorij, in feite diende de pastorij volledig vernieuwd te worden.

    In 1754  stierf de abdis en de zaak werd uitgesteld. De nieuwe pastorij zou er komen maar eerst twintig jaar later, onder de volgende abdis Seraphine Duchateau en onder de volgende pastoor Simon De Heuck.

    De rekeningen van de abdij tussen 1774 en 1778 vermelden een uitgave van 216 gulden aan “huyshuere ten teyde men besigh was het nieuwe pastoreel huys te Leest op te bouwen”.

    Deze nieuwe bouw werd beeindigd in de zomer van 1776. Dit jaartal staat ook aangegeven op de zijgevel van de huidige pastorij.

    Onder de Franse bezetting was men verplicht de pastorij tweemaal met een rente te belasten om aan de zware belastingen van de Fransen te voldoen.. Een eerste maal op 10 janauri 1794  (500 gulden courrant Brabants) en een tweede rente van 1.000 gulden Brabants courant op 29 juli van datzelfde jaar.

    Drie jaar later werden de pastoors door de Fransen verplicht , op straffe van verbanning, de eed van haat tegen het koningdom af te leggen. Pastoor De Heuck weigerde. Hij werd op 3 januri 1798 uit zijn pastorij gezet door commissaris Peeters, een Leestenaar van geboorte, begeleid door een Frans soldaat en door Jan Frans Bulens agent van de gemeente en diens adjunct Engel Van der Hulst.

    De op dat ogenblik 62-jarige pastoor vond met zijn twee zusters en zijn meubels een onderkomen op het Hof ter Moortele in de Molenstraat.

    De Franse staat verhuurde vanaf dan de pastorij aan Jan Frans Bulens, voornoemde agent van de gemeente, voor de hurprijs van 85 Franse Livres of 45 gulden 3 stuiver plaatselijke munt.

    In maart 1799 werd de pastorij door de Franse staat publiek te koop gesteld. Ze werd verkocht voor een hoge prijs aan een schijnkoper, een zekere De Becker, een dokterszoon uit Boom, die de prijs echter nooit betaalde, maar die de pastorij opnieuw verkocht, ditmaal aan de helft van deze prijs,  800 gulden, aan Jan-Frans Jacques en Karel Bulens. Die kochten de pastorij om ze te vrijwaren. De helft van deze nieuwe koopprijs moesten ze onmiddellijk betalen, de andere helft na 6 maanden. Deze laatste kopers waren echter lelijk bedrogen, want deze koop was ongeldig en ze zagen hun geld nooit terug omdat De Becker ineens spoorloos verdwenen was. De koop werd door de Fransen nietig verklaard en op 24 februari 1801 werd de pastorij opnieuw verhuurd, voor de duur van drie jaar, ditmaal aan Peter Moeremans, adjunct van meier De Maeyer Jacques en aan Engel Van der Hulst. Ze huurden de pastorij in naam van de gemeente ten gebruike van de pastoor.

    Op 17 april 1801 kon pastoor De Heuck opnieuw zijn intrek nemen in zijn pastorij.

    In 1847 schreef de residerende pastoor Gabriel Hermans een brief naar het Bisdom bestaande uit één zin : “Humillime peto permissionem fossam horti mei implendi terra ex coemeterii”. (Heel nederig vraag ik toelating om de gracht rond mijn hof te mogen opvullen met grond van het kerkhof)

    Dat werd hem per kerende post met even weinige woorden toegestaan, de gracht rond de pastorij werd dus dat jaar toegeworpen.

    In 1865 was de pastorij opnieuw dringend aan restauratie toe.

    Dat zou een van de eerste verwezenlijkingen worden van de nieuwe pastoor Vandercruyssen. Het werden veranderingswerken die de pastorij binnenin totaal vernieuwden : hij liet de vloer in de hal en in de keuken uitbreken en een nieuwe kelder uitgraven. Enkele binnenmuren van gelijkvloers en eerste verdiep werden afgebroken en in de voorkamer, eetplaats en in de kamers op het eerste verdiep werd telkens een zware balk gestoken om de roosteringen te dragen en in vervanging van de uitgebroken muren.

    Er kwam een nieuwe keldertrap in klompsteen en een nieuwe boventrap in beukenhout, van gelijkvloers tot de zolder.

    Keuken en washuis kregen “rode boomse geschuurde plaveyen 22 cm”. In de gang werden het zwarte tegels.

    De “zaal”, de voor- en eetkamer werden met drie nieuwe “dobbeldeuren” voorzien. De beide buitendeuren kregen de nodige reparaties met aan de vooringang een nieuwe stoep in “papensteen”., de oude verhuisde naar de achtergevel. Bij deze reparatie werd ook de voorgevel van de pastorij bezet met “doorniksche kalk en scherpzand”. Alle nodige herstellingen werden uitgevoerd aan het schaliedak en aan de slagvensters van de ramen en deze laatsten kregen nieuwe onderdorpels.

    Het “gemak” dat aan de zijgevel stond van de pastorij, werd afgebroken en nieuw gezet. Er werd ook een regenput uitgegraven en gemetst. In het washuis van de pastorij, tegen de buitenmuur, kwam een dubbele pomp met “koperen bek en sloten”.

    Tenslotte kreeg de pastorij nog een nieuw inkompoortje en op een lengte van 18,90 m werd de sluitmuur langs de straat vernieuwd. Deze hele restauratie kostte 5.500 fr, gedeeltelijk gedragen door de staat (916,66fr), de provincie (916,66fr), de kerkfabriek (1.500fr) en het leeuwenaandeel door de gemeente (2.166,68fr).

    Door deze grote restauratie van 1865 kreeg de pastorij van Leest haar huidig binnen- en buitenuitzicht.

     

    Op 21 juni 1913 verzocht het gemeentebestuur van Leest aan de verzekeringsagent Potums van Kapelle op den Bos om een nieuwe polis op te maken voor de gemeentegebouwen. De pastorij werd verzekerd voor 19.000fr, “op de waarde van een gebouw in steen, gedekt met schaliën, dienende voor pastorij, bevattende gelijkvloers, verschillende kamers en zolder, den trap en de remisie aanhechtig, medebegrepen.

    De pastorij is verlicht bij middel van naphte met luchtdrukking uitgaande van eenen ketel nabij de pastorij.”

     

    In 1950 werd het dak van kerk en pastorij vernieuwd door de firma Clinckart uit Hoboken voor de som van 243.539 fr, via een openbare aanbesteding.

     

     

    (Geraadpleegde bronnen : “Leest en zijn Kerk”, “Leest Geweest 1978”, “Waar Leestenaars samenkwamen 1980”, “Geschiedenis van de parochie Hombeek, - F. De Ridder”, “Het Parochiewezen in Brabant – J.Verbesselt,  diverse jaargangen van de periodiek De Band, Parochie-Archief Leest en Rijksarchief Antwerpen : stukken betreffende de kerk 1661-1825, Boek “Provinciaal Bestuur der Monumenten – Inventaris der Kunstvoorwerpen, Drukkerij Kennes 1914., “Nota’s nopens Leest in de 17 en 18e eeuw – Dr. J. Muyldermans)

    15-02-2012 om 09:20 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    KERK EN PASTORIJ

     

     

    Uit de “Notitia provinciarum et civitatum Gallilae” (opgesteld rond de jaren 400) weten we dat Gallië (met België) 17 provincies telde, onderverdeeld in 115 civitates (landstreken).

    Zo behoorde Leest tot het aloude bisdom Kamerrijk hetwelk onder het aartsbisdom van Keulen stond. Kamerrijk was het bisdom van de Nerviërs met de vijf kleine volksstammen die hun onderdanig waren.

    Het telde zes aartsdiakonaten : Brabant, Henegouwen, Brussel, Antwerpen, Valenciennes en Kamerrijk. Leest behoorde tot het aartsdiakonaat Brussel (121 parochieën).

    In 1308 kwam het onder de jurisdictie van de bisschop van Luik.

    Bij de oprichting van het aartsbisdom Mechelen in 1559 werdLeest daar bij gevoegd.

    (J.D.D – DB 1/7/1957)

     

    Het is onbekend wanneer de eerste kerk te Leest zou gebouwd zijn. In 1129 deed Burchard, bisscop van Kamerrijk afstand van de parochiale kerk van Leest ten voordele van de Benedictinessenabdij van Kortenberg. Dit is meteen het oudste document dat over Leest gewaagt.

    In 1250 bekrachtigde Godfried III, hertog van Brabant aan deze abdij de eigendom van verschillende goederen in de gemeente.

    In 1305 stellen Mechelse kronijken het bestaan vast van een wassen zegel, toebehorend aan de kerkraad.

    De abdis van Kortenberg inde de tienden te Leest (tot 1796) waarvan ze één derde afstond aan de pastoor. Er bestaat nog een stuk van 1566 waarin de bewoners van Leest aan de bisschop vragen dat er aan hun pastoor een “fatsoenlijk” inkomen zou verleend worden : de abdis die zeer zware cijnsen hief, kon het wel met wat minder stellen en de

    pastoor wat beter betalen ! We zien dat in 1637 de pastoor een vaste som uitbetaald kreeg.  (Deze werd in 1650 op 400 florijnen gebracht)

    In 1458 was de kerk zo vervallen dat de pastoor en zijn parochianen op Rome beroep deden. Paus Calixtis III schonk dan een aflaat. Vermoedelijk mogen we slechts van dan af spreken van de “parochiekerk van den H. Niklaas”.

     De kerk had herhaalde malen van soldatenhorden te lijden. Nadat ze het klooster van Leliëndael verwoest hadden trokken de geuzen naar Leest. De “Geuzenhoek” in de Grote Heidestraat zal  hiermee wel in verband staan.

    De geuzen teisterden het Mechelse zeer hevig : “’t Woedende soldatenvolk en was niet te voldoen, het plunderde en ruïneerde een heele maandt lang in de stadt ende op den buyten...”

    In augustus 1566 had de kerk opnieuw te lijden van de beeldstormers : “Die ketters hebben alsdan alle die kercke buyten die stadt van Mechelen ontstucken gesmeten.”

    In oktober 1572 veroverde Alva Mechelen en “gaf” de stad met haar omtrek ten prooi aan de moedwil van de soldaten : drie dagen lang werd er geplunderd.”

    In februari 1578 maakten de Staatsen zich meester van Mechelen, aangevoerd door Maximiliaan de Hennin en Pontus de Noyelles.

    Deze laatste beval in de dorpen rond Mechelen de klokken uit de torens te halen en liet

    zes vendels voetknechten onder kommando van d’ Outremelle Leest, Hombeek en Heffen aflopen. Toen werd de hand gelegd “op alle silveren cassen daer eenighe releguien van heyligen in rustten, op alle cieraeten, juweelen ende costelyckheden van die kercken en de cloesters.”

    In 1591 werd de kerk vernield door garnizoensoldaten en in 1599 werd de nieuwe kerk gewijd door kardinaal Hovius.

     Petrus Verschuren en Jacobus Coeckelberg waren toen kerkmeesters te Leest en hielden de rekeningen bij. Ze noteerden ter gelegenheid van de kerkwijding een uitgave van 5 gulden 13 stuivers voor “den maaltheyd door de heeren capellaenen van syn Hooghweirdigheyd, pastor, coster, kerckmeesters, meyer, die daer in de kerckweyding behulpsaem syn geweest”. Er werd ook nog 1 gulden 14 stuiver uitgegeven aan “eenen stoop Rijnswijn” en 7 stuiver aan “schaaps- en verkenspootjes”.

     

    Soldaten brachten schade aan de kerk in 1601, 1604, 1626, 1639, 1644, 1646, 1657, 1678 en 1683.

     

    Begin 17e eeuw werd de kerk door brand vernield. Volgens aantekeneningen van Petrus De Mol, aartspriester van het district Mechelen, door de onachtzaamheid der inwoners welke er zich schuilhielden tegen de aanvallen der krijgslieden van de Hollandse Staten.

    Sindsdien werd de kerk wederopgebouwd en vergroot.

     

    In 1741 werden de Heilige Vaten uit de kerk gestolen en in 1794 moest al het goud en het zilver worden afgestaan aan de Franse overheersers.

     

    Op 12 juli 1794 verscheen het Franse leger ’s namiddags voor de brug te Leest en viel de Oostenrijkse bewapeningstroepen aan. Ongeveer twee uur lang werd er geschoten en de Fransen verloren vier man waaronder een Hollander, Piet genaamd, die sneuvelde vlak voor de pastorij. Hij werd begraven op het kerkhof.

    Pastoor De Heuck noteerde in een kerkregister: “...de Fransche troepen zijn hier ter plaatse en in de naastliggende parochies blijven legeren tot zij op den 15 juli

    gewapenderhand Mechelen hebben bezet...”

    “Op 25 december 1794 hadde naar gewoonte de Gedurige Aanbidding moeten plaats grijpen, doch het was niet mogelijk ter oorzake van het doortrekken van de Fransche troepen.” 

     

    In de loop van augustus 1796 werden de kerkregisters door de Fransen weggehaald.

    Pastoor De Heuck weigerde de eed van trouw aan de Republiek af te leggen en werd vervolgd. Hij verschool zich op het goed “ten Moortele” van Jonkvrouw Pauli  in een onderaardse krocht, waar hij huwelijken inzegende en doopsels toediende.

    In 1798 vochten de boeren mee in de Boerenkrijg voor Altaar en Haard. Ze vochten mee te Tisselt en te Willebroek tegen de brigade-overste Meinsveig die gekomen was om Willebroek, het weerstandsnest van boerenkrijggeneraal Emmanuel Rollier, uit te roeien.

    Meinsveig leed een nederlaag.

    Op 23 oktober werd de Leestenaar Philippus Van Asch te Mechelen neergeschoten door een Frans executiepeloton dat weerwraakmaatregelen uitoefende op de burgers. 

     

    Tijdens de eerste oorlogsmaanden in 1914 kreeg de kerk het weer tamelijk hard te verduren. Bij schermutselingen tussen Duitsers en Belgen te Hofstade en te Zemst werd de kerkmuur erg beschadigd. Aan het tweede venster van de rechterzijbeuk waar de biechtstoel stond van de onderpastoor, was een gat geschoten zo groot dat men er door kon kruipen. Ook de mooie vensters in het koor met hun Gotisch maaswerk moesten eraan geloven.

     

    Na de oorlog  (1925) werd het maaswerk van alle ramen vervangen door eenvoudige ijzeren ramen, die met brandglas werden verlucht.

     Na de eerste wereldoorlog, onder pastoor Beuckelaers, werd de schade in de kerk zo goed mogelijk hersteld. Hij liet de kerk herschilderen volgens het plan van de Brusselse architect Steyaert, in kleuren die het binnenzicht van de kerk zo typisch maakten : grijs en rood. Ook de pijlers werden in het knalrood gezet. Bij een latere herschildering in de jaren vijftig kregen ze opnieuw hun grijze kleur.

     

    De eerste kerk was in grijze zandsteen en van Romaanse bouwtrant. Dat is nog duidelijk te zien aan het onderste gedeelte van de toren. Dit gedeelte immers dateert nog uit die tijd en is in witte steen gebleven. Bij deze verbouwingswerken werd de rest van de toren verbouwd in baksteen en gewoonweg witgekalkt. Na de tweede wereldoorlog werd de toren met een cementlaag bepleisterd.

    In 1971 werd deze laag verwijderd en vervangen door een half steentje.

    Ook het venster boven het kerkportaal is van latere datum. Boven de poort herinnert een steen met een blazoen aan deze verbouwingswerken : “Hic me posuit Beatrix de Villers abbatissa Cortenbergensis 1782”. In 1852 werd de middenbeuk heropgebouwd en van zijbeuken  voorzien.

    De sacristij dateert uit 1620, het hoogaltaar uit 1790.

     Het altaar van O.L.Vrouw dateert uit 1702 en dat van Sint-Cornelius uit 1871. De preekstoel uit 1871, de glasramen uit 1924.

     

    Het praalgraf en borstbeeld van Sint-Niklaas uit de 18e eeuw evenals de houten beelden van Sint-Jozef en Sint-Niklaas. Het oudste beeld uit de kerk stelt Sint-Anna voor met de H.Maagd en kindje Jezus. Het is een gepolychromeerd beeld uit de 16e eeuw.

    In 1840 kocht pastoor Hermans van Tambuyser 2 beelden : een Sint Cornelis en een Sint-Markoen “geplaetst in onze kerk op verzoek van de kerkraad en met toestemming van den heerweerden Heer Landdeken”.

    Waarschijnlijk ontstond dat jaar de begankenis voor Sint-Cornelis te Leest. Tot deze heilige nam men zijn toevlucht tegen de “stuipen” of andere kinderziekten.

    Sint-Markoen of Marculphus ‘ hulp riep men in tegen kliergezwellen. Om deze heilige aan te roepen trokken de mensen van hier vroeger naar Wezenbeek. Het is niet verwonderlijk dat deze beide heiligen zo populair waren als men het aantal kindersterften in ogenschouw neemt. Een derde van  alle sterfgevallen waren kinderen. Daarbij kwam de gesel van de besmettelijke ziekten : de pest (1467-1472, 1571-1574), de koepokken (1515-1522), de rode loop (75 sterfgevallen te Leest in de maand september 1741) en in een sermoen van pastoor Joris uit 1866 onthouden we : “Het is nu reeds voor de vierdenmaal, beminde christenen, dat de cholera ons komt bezoeken : in 1832, in 1849, 1859 en nu in het ongelukkige jaar 1866. Die onzichtbare vijand klopt aan onze deur, treedt in onze woningen binnen, zet zich neder bij onze slaapsteden, en hoopt slachtoffer op slachtoffer...”

     Kerkrekeningen tonen aan dat er voortdurend nieuwe sieraden werden aangekocht voor het beeld van O.L.Vrouw. Zo bestond vroeger ook een devote gewoonte om behaalde trofeeën aan dat beeld te schenken : in 1680 (zo ook in 1685 en 1700) werd er “betaelt voor een recreatie voor de jongmans van deze prochie, als sy eenen silveren bal tot Heffen hebben gewonnen door liefhebberije van caetsen en alhier in onze kercke hebben geschonken aan het belt van onslive Vrouwe.”

    “...alsoo sekere jongmans met hunne peerden hebben gereden om den prys te winnen te weten een silveren peert, en also die van Leest tselve hebben gewonnen en dat tot dry distincte reyssen, welcke dry peerden sy geschonken hebben in onze kercke en alsoo het belt van onslive Vrouwe daer mede vereert.” (1681,1683)

    Ook de handboogschutters van de “Edele gilde van St. Sebastiaan” deden zulks. Deze handboogschutters gingen in de processie met pijl en boog en verbonden zich tot onderlinge hulp, niet te vechten, geen vuile praat te vertellen, enz.

    Ook te Hombeek en te Heffen ging deze Leestse gilde in de processie.

    Vroeger werden ook Leestenaars afgevaardigd  om de vlaggen van Leest te gaan dragen in de processies van de naburige gemeenten.

     

    Kerkrekeningen van 1610 en 1649 gaven veel prijs over de kerkklokken. Zo werd de bekende Mechelse klokgieter Hans Van den Gheyn in 1603 aangezocht om twee klokken te gieten “wegende saemen 825 pond voor de somme van 350 gulden 12 stuyvers”. Deze rekening werd achteraf voorgelegd aan de abdis van Kortenberg die ze weigerde te betalen. Ze verloor echter het tegen haar gevoerde proces en betaalde tenslotte de som af in zes betalingen.

    In 1647, onder pastoor Van Hanswijck, was één van deze twee klokken gebarsten. Ze werd hergoten en er werd een derde klok aangekocht bij Petrus Van den Gheyn. Het timmerwerk van de toren werd vernieuwd en verstevigd en in 1649 kwamen deze klokken klaar : de grootste woog 2.087 pond, de tweede 1.305 pond.

    In 1788 barstte de grootste klok tijdens een lijkdienst. Ze werd hergoten op kosten van de abdij van Kortenberg, ditmaal zonder discussie. Het was de zogenaamde “Tiendenklok van Leest” “Andreas”, gewijd op 19 februari 1790.

    De tweede klok (eveneens uit 1649) barstte in  1739 en werd hergoten doorde Mechelaar Lambertus Franquin, op kosten van de parochie. Ze werd gewijd op 11 december 1739 en kreeg de naam Maria.

    De kleine klok “St.Nikolaes” uit 1608 hing gebarsten in de toren toen ze op 19 januari 1790 door enkele Leestenaars in ’t geheim in  stukker werd geslagen omdat pastoor De Heuck weigerde de klok te laten hergieten op kosten van de kerkfabriek.

    In 1798 werd de middenklok op bevel van de Fransen kapot geslagen en in 1802 barstte de “Tiendenklok” (amper hergoten in 1788). De kerk zat op dat ogenblik zonder klokken.

    Daar het tiendensysteem tot het verleden behoorde en voor de aankoop van klokken geen beroep meer kon gedaan worden op Kortenberg, moesten de parochianen er zelf voor

     

    zorgen.

    Op 25 augustus 1806 kwam aartspriester Huleu twee klokken wijden te Leest. Een grote klok van 1.943 pond met name “Nikolaas” en een kleine met de naam “Maria”.

    Beide klokken werden te Leest gegoten door de Brusselaar Roelans. Ze werden in 1943 door de Duitsers uit de toren gehaald om als kanonnenspijs te dienen.

    Na de oorlog werden drie nieuwe klokken aangekocht want de derde klok was ondertussen ook gebarsten. Deze nieuwe klokken werden op 23 april 1950 door Mgr. Van Eynde gewijd.

    De grote klok weegt 969 kg, geeft als toon FA en wordt Niklaas genoemd.

    De kleine klok heeft als naam Jozef, weegt 325 kg en geeft als toon DO. De derde, de middenklok heet Maria, weegt560 kg en heeft de toon LA. Op 1 juli dat jaar werden de drie klokken geëlectrificeerd.
     

    Onder pastoor Coosemans kocht de parochie in 1949 de oude schoollokalen aan in de Kouter, het domein was 40 aren 55 ca groot en kostte 161.650fr zonder de administratiekosten. Men besloot aan de lokalen van de vroegere meisjesschool een zaal te bouwen waarvoor verschillende omhalingen werden gedaan.

     In november 1954 werd de kerk herschilderd en het koor voorzien van dubbele ramen met katedraalglas.

     

    “In 1958 werden aan de toren in Leest de laatste grote herstellingswerken uitgevoerd. Het bovendeel van de kerktoren werd volleldig voorzien van een kalkbezetting.

    In 1967 begonnen er stelselmatig kleine brokstukken naar beneden te vallen.

    Een jaar later werden de stukken stilaan groter en pastoor Lornoy verwittigde via het bisdom het gemeentebestuur.

    Uit voorzorg liet de gemeente een dak boven de ingangspoort aanbrengen. Plannen voor herstelwerkzaamheden werden opgemaakt. Voor de volledige herstelling van de toren, nieuw dak, kruis en haan was een bedrag nodig van 666.604 fr. Een provinciale tussenkomst van tien procent is reeds bevestigd. De voorlopige herstelling tien jaar terug kon niet als geslaagd worden beschouwd...” (Gazet van Mechelen 18 december 1969)

    Het kerkhof dateert van 1784. Jozef II “de keizer-koster” had een edict uitgevaardigd waardoor het voortaan verboden was de lijken in de kerk te begraven.

    In de kerk vinden we nog verschillende grafstenen, vermeldenswaard : grafsteen van Jonker J. Schoff, edelman van het huis van Beveren, een gedenksteen van Messire Jean Charles graaf van Upigny en Creux Hodenge, van zijn vrouw Margaretha De Clercq de Bouvekercke en hun kinderen, van Jonkvrouw Catherine de Gerlays de Corbion, van jonkvrouw Mostinck ter Moorter, van heer Caïmo, enz.

     

    Tegen de kerkhofmuur van Leest staat een grafmonument : “Rustplaats van de Monialen Redemptoristinnen van het klooster Sint Alfonsius Mechelen”.

    Deze zusters Redemptoristinnen, in de volksmond beter bekend als “de rode nonnen” omdat ze in het rood gekleed waren, hadden hun klooster te Mechelen.

    Ze lieten hun dode zusters begraven op het kerkhof van Leest.

    Zo werden tussen het jaar 1861 en 1974 94 “rode nonnekes” begraven.

    Vroeger bevatte de grafsteen een franse tekst : “Sepulture des Religieuses de l’ ordre du T.S. Redemt. du monastère de St Alphonse à Malines. RIP.”

    Deze grafsteen was in verhakkelde toestand en na overleg tussen de pastoor van Leest en de stad Mechelen werd overeengekomen dat  de steen, terug gerestaureerd, zijn plaats zou krijgen tegen de muur van het kerkhof, als een blijvende herinnering aan de kloosterzusters die hier hun laatste rustplaats kregen.

    Eén van de 94 hier begraven nonnen was de dochter van de zoon van gravin de Courtebonne, die te Oostakker de grot liet bouwen in haar tuin.

    Ze zou te Mechelen gestorven zijn, “in een geur van heiligheid”.

    Vele Mechelaars werden te Leest begraven, de aanleiding schijnt een kwestie te zijn geweest van een niet-gewijd kerkhof te Mechelen. Ten teken van protest lieten zij zich te Leest begraven.

    In 1925 schreef pastoor Beuckelaers een brief naar het Leestse gemeentebestuur. Hij deed een verzoek om de muur van het kerkhof als monument te laten  klasseren of “zonder vertoeven zoodanig herstellingen te doen aan de kerkhofmuur en pastorijmuur dat alle schandaal verdwijne...”

    Zowel pastorij als kerkhof werden in 1985 als monument geklasseerd.

     

    14-02-2012 om 16:24 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1568 – “De almanak wees nazomer 1568 aan. Bij de veldbaan naar het Heike, thans de

                Winkelstraat, stond toen een grote hoeve. Deze werd telkens tot nog in de 19e

                eeuw, volgens een al van toen oude legende, vernoemd als “die van den Duvel...”

                De mensen  uit de omgeving vertelden dat dit erf vroeger een somber tijdperk had

                doorworsteld, met haar toen beruchte duivelsschuur...

                In die schuur stond volgende ronde tafel : in een gekloven gat in een boomstronk,

                lag met zijn dom een reuze karrewiel met tot 14 genummerde spaken, bedekt

                rondom met enkele plankjes...Dit rad deed dienst als eettafel. Dat was dood de

                toenmalige pachter zo gepland, om een van toen vele normen van bijgeloof : de

                angst, met 13 aan tafel, te omzeilen, door het aanwerven van steeds veertien

                werknemers. Daarmee bevond zich op de hoeve, soms een stel zonderling

                tewerkgesteld volkje.

                Bij avond gingen de lieden uit de buurt naar huis, doch de vreemde knechten

                sliepen op de hooischelft, en sommigen zochten stiekem hun nachtrust in de

                stallen.tussen paarden of koeien...

                Spaanse rebellerende huurlingen doorkruisten deze streek en plunderden de

                bevolking, doch enkele nog geregelde troepen trachtten toch de verstoorde orde

                te herstellen. Vele opgejaagde schelmen zochten dan heil bij roversbenden, die

                met een duivelse terreur, het platteland in verschrikking dreef...

                Op zekeren morgend ziet de hoevevrouw, op het erf, een bloedspoor naar gindse

                schuur, en bij het ingaan van den werktijd telt zij 13 man aan bezigheid. Ze gaat

                kijken , en bij het rad zit daar de 14de , die zich zijn gewond been verzorgt.

                Ze vraagt waar hij daarmee is vandaan gekomen. De kerel beweert dat hij van

                koorts niet kon slapen, en bij nacht bij een wandeling langs de wei, aan

                prikkeldraad was gewond. De boerin biedt hem hulp van een dokter aan. Doch

                hij wimpelt die af en zegt : “Ik kom seffens werken”...

                Die namiddag komt een koopman op het hof en vertelt dat vorige nacht op Zemst

                Laar door rovers een hoeve werd in as gelegd, omdat de bewoners niet waren

                ingegaan , op een bende haar verwittiging, die gisterenmorgend op een briefje aan

                de deur gespijkerd was, met hun eis dat er in deze voorbije nacht, in den emmer

                van den bornput, 5 dozijn gouden dukaten moesten liggen, als losprijs tegenover

                de thans uitgevoerde bedreiging. De boer had enkel maar kunnen schieten op de

                schurk die den emmer wou lichten...

                De nu volgende nacht droomt de bazin van haar hoeveschuur. Ze ziet een

                gehavend rad met slechts nog 9 goede spaken, waartussen 5 duivels haar

                toegrijnzen...

                Uren lang vergelijkt, wikt en berekent zij, en voor dag en dauw sluipt zij van de

                boerderij naar den veldwachter en terug...

                Op het middaguur wordt de hoeve omsingeld door Spaanse ruiterij, en wie wou

                ontsnappen werd door de paarden overgereden...en het werden er 5, dewelken

                die zich hadden misrekend op 12 dukaten...

                De schurk met de schotwonden was hoofdman van nog meer verspreide benden.

                Hij werd in Vilvoorde op de grote markt tentoongesteld, voor 72 uren zonder eten

                of drinken, gebonden met het hoofd omlaag op een tegen de schandpaal schuin

                geplaatst rad...”

                (Een rad als telraam – Anselmus Jédrie – DB december 1979) 

     

     

    1569 – “...thoochstraetken te Leest...” (AM)

     

    1571 – “De tweede helft van de 16e eeuw was voor Leest en omiggende een triestige

                tijd. De godsdienstoorlog is volop aan gang. De bevolking wordt geterroriseerd

                de ene keer door Spaanse soldeniers, de andere keer door soldaten van Oranje

                of door de Geuzen. Zo wordt in 1571 de “kercke affgebrant bij de soldaten

                van Grave Van Swertsberge.”

                De schade was enorm want het zal acht jaar duren vooraleer de kerk

                hersteld is en plechtig kan worden ingewijd. Dit gebeurt door aartsbisschop

                Hovius. Bij die gelegenheid wordt aan Monseigneur een “etentje” aangeboden.

                Onder de disgenoten vinden we die dag “koster Pieter VAN BROUKE”.”

                (“De kosters van Leest, De Band-november 1985) 

     

    1572 – Om de roekeloosheid van de beeldstormers te straffen zond Philips II de hertog

                van Alva naar de Nederlanden. Op 2 oktober 1572 bemachtigde deze Mechelen

                en gaf de stad met haar omtrek ten prooi aan dem moedwil van zijn soldaten,

                ook te Leest werden ze “losgelaten” en gingen er lelijk te keer. Drie dagen lang

                werd er geplunderd. (Geschiedenis Parochie Hombeek, blz.55)µ

     

    1573 – “Anthonis van Enere, coster van Leest, wordt gestraft met een bedevaart naar

                O.L.Vrouw te Hal  om met een gaffel gestoken te hebben Peeter Guedens.”

                (J.Judicature Echevius 5 II nr.2)

     

    1573 – 4 april : Hans van Cockelberge jongman oud over de 25 jaar, zoon van wijlen

                Jan van Cockelberge, geeft Niklaas van Cokelberge zijn broer land te Leest aan

                hen beiden en aan hun zuster verstorven, verkregen van de erfgenaam Van

                Beersele, Margriete Van Hove hun moeder Anna hun zuster.

                (Notaris De Hondecoutere, Mechelen f°104)

     

    1573 – 27 juni : Testament van Hendrick Van den Brande 23 jaar, gezond van hart, maar

                ziek van lichaam, geeft aan H.-Geesttafel van Leest land op de Leestse Couter,

                gelast met een moken koren aan de kerk, voor jaarl. Jaargetijde tot eigen lafenis

                en dat van wijlen Jan Van den Brande, zijn vader, en Jan, zijn broer.

                (Parochie-Archief Leest)

     

    1576 – 1 oktober : Door bemiddeling van hun voogd, Jacob Buysset, verkopen de

                kinderen van wijlen Jan Lettin aan Jacob Van der Haghen een hoeve met schueren

                stallen beemden en winnend land, “De Kleine Hoeve” onder Leest, aan de Biest,

                alles te samen 14 bunder 1 dagwand, belast met cijnsen ten voordele van de

                erfgenamen Vrancx, de H.Geest van St-Pieter, deze van Leest, Leliëndael, de

                Kapelrie van St-Daniël in O.L.Vr. ’t Gasthuis, de kerk van Leest, de Kapelrie op

                ’t stadhuis. (Zegel van Merten Roelants – MS)

     

    1577 – 2 juni : Pieter Wijts en Jan Verlinden als vader van de 2 kinderen van wijlen zijn

                vrouw Barbele Machiels, en beiden als mombers over de kinderen van wijlen

                Jan Gaillier en Anne Blommairt, verkopen, elk voor 1/3 een beemd ongeveer

                2 ½ bunder groot, te Leest aan de Zenne, tussen de Groote Burchstadt, de

                Meulenbeempden en de straat, aan Jan Bouwenssone, voor de som van 1.426

                karolusgulden  eens en 25 karolusgulden erfelijk. (IFL, blz.109 nr.448)

     

    1577 – “Den 11 November ’s avonds omtrent ses ure openbaerde sig eene Comeet-Sterre,

                den steert zynde als een rode, sy stondt by naer den geheelen winter, in ’t eerste

                seer helder, claer ende lanck, in ’t beginsel was haer coleur seer vierich en root,

                daer naer bleecker, den steerte streckte van den westen ten oosten, en buygde syne

                zyde naer het zuyden, maens-gewys, wat hol naer den zuyden.” (KCM)

     

     

    1578 – “Op 2 februari 1578 werd Mechelen verrast door Maximilliaan de Hennin, graaf

                van Bossu, die op last der Staten, enige vendels voetvolk in de stad bracht en haar

                te bewaren toevertrouwde aan Pontus de Noyelles, heer van Bours.

                Deze laatste beval schier onmiddellijk daarop de kloosters rond Mechelen af te

                breken om –zoals het heette- aan ’s konings volk steunpunten te ontnemen.

                De veldheer gelastte zijn soldaten op de dorpen rond Mechelen de klokken uit de

                kerktorens te halen, om ze tot kanonnen te vergieten.

                De Noyelles liet aan zes vendelen voetknechten, onder commando van Kolonel

                d’Outremelle Hombeek, Leest en Heffen met het omliggende aflopen.

                Wat al kwaad dat soldatenvolk aanrichtte is haast niet te beschrijven. De

                voetknechten gingen er te werk als echte “straetschenders, beroovende zelfs alle

                passanten soldaten ende prevandiers wie sy oyck syn.”

                “La fureur et l’ outrage des soldats –zegt een missive van den tijd- ne s’ étend pas

                seulement jusques aus pauvres manants desdits villages et au résidu de leur bien ;

                mais aussi aus passagers, aus soldats qui sont présentement en cette ville de

                Malines et aus provandiers.”

                In de loop van dat zelfde jaar werd door de Staatsen ook al het goud en het zilver

                van de kerken en kloosters aangeslagen te Mechelen en op zijn naburige dorpen.”

                (De Parochie van Hombeek – De Ridder,; blz.55,56,57)

     

                Het klooster van Leliëndael werd met de grond gelijkgemaakt. Resten van het

                steengruis zouden vijftig jaar later gebruikt worden bij de bouw van een pastorij

                te Leest.

                De bende van kolonel d’Outremelle ging zo lelijk te keer dat Mechelen er bij de

                prins van Oranje op aandrong om dit regiment te verplaatsen.

     

    1579 – 27 april : Cornelis Mathijs, junior, geeft volmacht aan zijn vader Cornelis Mathijs,

                aan Andries Huens, Jan Van der Horst en Rombaut Gruentkens om in zijn naam

                te compareren voor de leenmannen van ’t klooster van Leliëndael en van de

                erfgenamen de Plaines, of waar het nodig mocht blijken, om aan Frans van der

                Zande een beemd van ½ bunder onder Leest bij Steynemolen en ½ bunder land

                eveneens onder Leest over te maken. (MS)

     

    1580 – Archief de Lalaing, Boek 1022. Leenboek van Huges De Prant 1580-1641.

     

                -Die Heylige ghees van Leest van een half bundere helftwinninge lutter min oft

                meer geleghen onder die Santvoort en Blaersvelt Broeck en het wisselt tegen

                den heyligen geest van Blaersvelt die goeden des heeren van Blaersvelt er

                eenre : den Santvoorsloot ter andere sijde gelegen.

     

                -Item dit naervolgende zijn noch andre veirschoof van den heere van Blaersvelt

                geleghen onder den dorpe van Leest en gedeeltelijck heffene.

     

                -Cornelis Matthijs van V hont lants vierschoof geleghen op Ruelenstuck bij

                tgroot Roth de goeden orije Peeter Caleys ter eenre : de goede kercke van Leest

                ter andere sijde gelegen...

     

    1580 – “Den 9Augusti 1580 wirdt Mechelen overrompelt door de ‘geusen’. (de wilde

                benden van Olivier van den Tympel en van John Norritsà

                ’t Woedende soldatenvolk  en was niet te voldoen, het plunderde ende ruineerde

                heen hele mandt lang in de stadt ende op den buyten.”

                (Geschiedenis Par.Hombeek,blz.57)

     

    1590 – “Rond 1590 stond de kerk weerom in vlammen. Vooral de toren had veel

                geleden en het koor was totaal uitgebrand. In de kerkrekeningen van dat jaar

                vinden we 15 stuivers verteergeld “toen Pieter Diddens en de kermeesters met

                Godevaert Van de Zijpe spraken om te bezien oft men soude konnen crijghen

                Eenighen recompensie voer het affbranden van de kercke affgebrant bij de

                Soldaten van Grave Van Swertsberge”.

                Het was de tweede maal kort na elkaar dat dit gebeurde schrijft pastoor De Heuck:

                “incendio altero ante annum 1591 per milites destructa…” (WLS, blz.8)

     

    1591 – 4 februari : Jan Van den Eynde verkoopt aan Adolf Van den Venne een half

                bunder land onder Leest, bij de heide, belast met een half vierdeel rogge ten

                bate van de koning. (MS)

     

    1591 – Vanaf 1591 en dit tot 1627 waren de pastoors van Hombeek “deservitor” te

                Leest. Ze stonden dus in voor twee parochies en hielden uiteraard ook

                kerkdiensten te Leest.

                De vier opeenvolgende Hombeekse pastoors die ook Leest zouden bedienen

                waren respectievelijk : Marten Goossens, Jan  Hals, Willen Van Achelen

                en Joos Blieck.

                Over Marten Goossens die van 1591 tot 1592 ook pastoor was te Leest

                is weinig bekend. Wel weten we dat van april 1591 tot september 1599 in

                Hombeek ook alle Leestenaars gedoopt werden.

                Wat wil je : de Leestse kerk lag er maar triest bij en haar koor werd pas (in

                1599) heringewijd door artsbisschop M. Hovius (of Van den Hove), in

                Hombeek was dat al tien of meer jaar eerder gebeurd door zijn voorganger

                J. Hauchinus (of Hauchin).

                Marten Goossens woonde een tijd te Mechelen, werd ziek en overleed plots

                op 9 januari 1597 te Mechelen waar hij de 15de begraven werd met een viering

                in Sint-Rombouts.

                (Wilfried Hellemans : “Pastoors Gevraagd” in ’t Ridderke nr.2 van 2004)

     

     

    1591 – In 1591 werd de kerk vernield door garnizoensoldaten : “Incendio altero ante

                annum 1591 per milites destructa necnon a suo rudero restaurata, anno 1599,

                consecrate fuit ecclesia parochialis de Leest per illustrissimo et reverendissimum

                Dominum Mattiam Hovium, archiepiscopatus Mechliniensis”.

                (Uit een Kerkregister)

     

    14-02-2012 om 16:18 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1536 – 23  februari : Gregoris Fierlants verrijkt tbv Leliëndael het Peysmakersblok

                bestaande uit een groot en een klein eussel, te Leest, eigendom van de kapellanie

                van priester Jan Clens in O.L.Vrouwe O/D Dijle tussen de goederen van

                Leliëndael en de Laerstraat, wegens achterstallige cijns. (IFL, blz.103 nr.421)

     

    1538 – 15 november : DE WALE, JACOP zoon van ANTONIUS, tregelere van

                Leest.

                (De gekochte poorters van Mechelen, M.Kocken. 4414/I/145)

     

    1538 – 31 december : Frans De Mil (?) verkoopt aan de kinderen van Henri van

                Mockenborch 12 car. g. op zijn hoeve met land, bos en eusel, samen 23 bunder,

                de  Kleine Biest onder Leest. (MS)

     

    1540 – 3 december : HOUWS, JAN  zoon van Petrus, trégelere van Leest.

                (De gekochte poorters van Mechelen, M.Kocken. 4444/I/147)

     

    1544 – “Jacob Meyngaerts en Merten Meyngaerts, gebroeders verkopen aan Claese de

                Poirtere Jans sone ende Marie Meyngaerts zijn wyve, de twee elfte deelen ende

                al heurlieden Recht van de helft van een hoeve metten lande, groesen etc,

                geheeten thof van Rendelbeke waer af den voirs. Coopere nog een elfste deel

                toebehoirt groot uit geheele omtrent 30 buenderen gelegen onder Leest.”

                (GM,51 nr.168 f°175)

     

    1544 – 29 januari : Jan van Eertbrugghen verkoopt aan Leliëndael 9 kg 7-1/2 st. erfcijns

                op een huis en een half bunder land te Leest in de Hamstraat tussen het goed van

                Rozendaal en Jan vanden Brande, en ook op een dagwand te Hombeek tussen de

                straat en het goed van Leliëndael, het huis belast met 19 stuiver aan Leliëndael en

                7-1/2 stuiver aan meester Lucas van Heijst als voorcijns. (IFL,blz.106 nr.428)

     

    1554 – 28 juli : Peeter Schelkens verkoopt aan de H.-Geesttafel van O.L.V. over de Dijle

                2 carolusgulden erfelijke rente op zijn dagwand land onder Leest, op de Kouter,

                en op de helft v an een ander stuk land van 3 dagwand onder dezelfde gemeente.

                (MS, nr.1852)

     

    1556 – “...derfgenamen ende executeurs van wylen Meester Louys Claerhaghe advocaat

                in den groten raedt tot Mechelen in syne tijt hebben verzocht het Hoff van

                Steynemolen metten winnende landen, bempden,gronden... voor alsoo veele als

                die gelegen syn onder de prochie van Leest...

                Meester Jan van Walem  heeft gecalengiert ende vernaerdert van bloetswegen

                tvoors Hoff van Steynemolen. (AM)

     

    1556 – 20 mei 1556 : Overlijdensdatum van Joncker Jacop Schoff. (Schoff,Schooff)

                Hij was in de 16e eeuw eigenaar van het goed “Ter Moortere”, gelegen in de

                Molenstraat.

                Jacop Schoff werd in het koor van de Leestse parochiekerk begraven.

                In 1749 trof men zijn gebroken grafsteen aan onder het Hoogaltaar en deze werd

                in opdracht van zijn nazaten door een grotere zerk vervangen.

                Deze gebroken steen werd een tweede maal herontdekt in 1977 nabij de

                Sint-Apolloniakapel, in de buurt van het vroegere goed “Ter Moortere”.

                Op de grafsteen stond volgend opschrift :

                “Hier leet begrave joncker Jacop Schoff Heere Jacops sone ridder in syne

                tyt edelman des huys van de heere van Beveren ende guiden van zynder

                benden die sterft op ten XXn dach mey anno XVc ende LVI”.

                

     

    1556 – 28 mei : Pieter Persoons eertijds als grootvader en voogd der wezen van zijn zoon

                Antheunis Persoons X + Joanna Van Lanckberch voor de weesmeesterskamer te

                Antwerpen / Msr Adriaan Wilderplants goudsmid te Mechelen als moederlijks

                oom van vs Antheunis Persoons land den Battelareveld en land op de Kouter te

                Leest. (Notaris De Hondecoutere, Mechelen, f°191)

     

    1556 – “...op den 5 November wirdt een Ordonnantie gepubliceert aengaende het Backen

                van het broodt, ter oorsaecke der grootte dierte, ende wirdt aen een ieder geoorloft

                roggenbroodt te mogen backen.

                Het was zoo grooten dieren tydt, dat de armen menschen draf aten, daer stierven

                vele menschen van armoede, en vielen doodt op de straeten, sy aten broodt van

                boonen, van eerten, van gerste van havermeel, dit en deden niet alleen de arme

                menschen : maar oock andere lieden van Staet.” (KCM)

     

    1557 – Locraens Hendrik, priester, prochiaen van Leest overleden.

                (Chron.Aenw.-Top.gehuchten)

     

    1557 – Jacob Schooffs verkoopt aan Remi de Halut en  Heilwich Van Campvoort een

                watermolen, een windmolen en een lap grond, twee kleine beemden en een

                boomgaard, onder Heffen en Leest. (Schepenbrief van Mechelen 572/4759)

     

    1558 – April : Brief van Antonius en Petrus, Kardinalen verlenende 100 dagen aflaat aan

                St. Niklaaskerk te Leest op de feesten van kerkwijding, Pasen en Kerstdag.

                (Parochie-Archief Leest)

     

    1561 – 25 november : Katelijne Van de Venne weduwe Cornelis Matthijs sterk over

                heer Gillis Papegaeys verhuren Gillis Verertbruggen  X Maria Gijsels, pachters

                wonende te Leest, beemd. (Notaris De Hondecoutere, Mechelen f°403)

     

    1559 – Door herindeling van bestaande en oprichting van nieuwe bisdommen in de

                Nederlanden (door Paulus IV) behoorde de parochie Leest van dan af  tot het

                 (toen nieuwe) aartsbisdom Mechelen.

                Voordien  hoorde Leest tot het bisdom Kamerijk (aartsbisdom Reims)

                (Wilfried Hellemans, 2003 -  “Negen eeuwen Sint-Niklaasparochie”)

     

    1562 – Om de protestantse hervormingen te beletten stuurde de Spaanse koning Filips II

                soldaten naar onze streken. Mechelen kwam toen onder het bestuur van

                gouverneur de Cappes. Bij het uitblijven van soldij plunderden ze op 16 oktober

                1562 Hombeek en Leest. In Leliëndael verbleven gedurende meer dan een week

                zestien ruiters, zeven voetknechten en elf paarden. (S. De Cock)

     

                “Dit naervolgende zijn alsulcke oncosten ende uutteeringhen als die ingesetenen

                van Leest geleden hebben bij de soldaten mons. De Cappes ter wylen dat hij

                Gouverneurs was binnen de selver stede van Mechelen ende dat inder maniere soe

                hier naer volght. Den welcke  Geerdt van Releghem, meyere met zijnen

                gezworenen  van der voirschreven buytenije, mijn heer de Gouverneur volgende

                zijnde ordonnantie mits desen overgegevende is, bij eede van de naervolgende

                persoonen gesterckt allen welcke costen ende uytteringhe gebuert zijn zedert den

                zesten octorbris XVC twee ent zestich

                LEEST

                Jacob de Ceuvelere heeft de soldaten moeten gegeven voor hure wijn XX st.

                Tot Mattheeus de Kempenere hebben de soldaten verteert de somme van IIII

                gulden.

                Coen van Wijngaerde heeft de soldaten moeten geven voir haren wijn twee

                gulden ende hebben aldaer noch verteert XX st valut ’t samen III gulden.

                Tot Joos Vereycken hebben vier soldaten gegeven ende geteert een schaep

                weerdich wesende twee gulden ende daerenboven noch verteert 28 stuiver valut

                ’t samen V gulden 18 stuiver.

                Jan de Neve heeft gegeven drije soldaten 20 stuiver ende hebben aldaer noch

                Verteert 50 stuiver 1 ort.

                Rombout Joost heeft een soldaat moeten geven 16 stuiver ende heeft aldaer noch

                Verteert 10 stuiver.

     

                Gielis Verschueren pachter van de hoeve van Bovenkercke schoutet alhier heeft

                drije Spaansche soldaten ende hebben verteert vier gulden ende noch drije

                walsche  soldaten die oic verteert hebben vier gulden.

                Jan van den Brande heeft twee walen moeten gheven 30 stuiver.

                Tot Gheerdt de Moldere hebben drij walen voir eenen nacht verteert 2 gulden.

                Jan Schaerlakens heeft gehadt vier soldaten ende hebben aldaer verteert 4 gulden.

                Jan Coeckelberch heeft gehadt vijff soldaten ende hebben aldaer verteert vier

                gulden, een stuiver ende hebben noch genomen twee hoyen (ooien) van zijne

                kinderen ende een paer schoenen weerdich wesende 26 stuiver ende hebben oic

                drije stoelen ontstucken gesmeten met noch telleoren weerdich zijnde zes stuiver

                ende hebben noch mede genomen twee hemden weerdich zijnde 10 stuiver ende

                heeft daerenboven de voirs Coeckelberch zijn huys moeten verlaten.

                Manten Mettenanxte heeft van de soldaten cost gehadt 3 gulden 8 stuivers.

                Item heeft noch zes krijslieden gehadt en ’t sijnen huyse grooten wille bedreven

                hebben als de vrouwe iagende uuten kinderbedde ende hebben het slot boven van

                zijn voorseide huys afgeslagen ende de vrouwe die boven woonde doer die

                hofgracht doen loopen ende hebben hem doen afgeteert 2 gulden ende heeft de

                de doere moeten doen hermaken en coste 25 stuiver.

                Tot Gielis Verschuerens cnapen zijn van de walsche soldaten genomen een paar

                schoenen ende twee hemden ’t samen weerdich zijnde 30 stuiver.

                Tot Willem Keremans hebben drije walen soldaten verteert 35 stuiver ende

                hebben aldaer genomen een serviette van 10 stuiver.

                Tot Gillis Vereertbruggen hebben diversche soldaten verteert 5 gulden 15 stuiver.

                Tot Gillis Verschueren hebben oic noch diversche soldaten verteert 4 gulden.

                Jan Melis pachter van de voirs here schoutet heeft de soldaten moeten geven te

                gelde drije gulden ende hebben aldaer noch verteert met zesse peerden zoe aen

                hoy, haver stroo etc twee gulden 8 stuiver.

                Jacob van den Wijngaerde heeft de soldaten moeten gheven 3 gulden.

                Ten huyse van den coster tot Leest hebben die soldaten op eenen dach ende nacht

                verteert 6 gulden.

                Jan Verlinden heeft twee soldaten moeten geven voir haren wijn 2 gulden 7 st.

                Loyck van Eertbruggen heeft de soldaten moeten gegeven van haren wijn 2

                gulden.

                Henrick de Keersmaker heeft de soldaten moeten geven voir haren wijn 37 stuiver

                ende hebben aldaer noch verteert 2 gulden.

                Jacob Coekelberch heeft de soldaten moeten vuytcoopen met 30 stuiver.

                Claes de Keersmakere heeft twee walsche soldaten moeten geven voir hare wijn

                2 gulden ende hebben aldaer verteert noch 3 gulden.

                Gielis Buelens heeft twee walsche soldaten moeten geven 23 stuiver ende hebben

                aldaer noch verteert 8 stuiver.

                Tot Jacobs van den Wijngaerde met Clasen de Karsmakere hebben de soldaten

                van den heren Norenberch verteert 24 stuiver.

                Pieter Eyckmans heeft eenen soldaat moeten geven 15 stuiver.

                Jan Oulaert heeft een soldaat moeten geven voir zijn wijn 20 stuiver ende heeft

                Aldaer noch verteert vier stuivers valut ’t samen 24 stuiver.

                Somme totalis van den dorpe tot Leest bij de soldaten uutgeteert :

                XCIIII gul VII st 1 ort.”

                (P.Rolland : Inventaris van de archieven der stad Mechelen, nr.22 bis

                ‘Antwerpen 1920’ – Rijksarchief Antwerpen)

     

    1564 – 14 januari : Akkoord tussen Remi de Halut en de testament-uitvoerders van

                Heilwich Van den Nieuwenhuyse. De Halut behoudt de goederen onder Liezel;

                de Putterie verwerft het deel onder Leest en Heffen ; ze zal bij de dood van

                Halut 4.000 carolusgulden van hem ontvangen.

                (MS,Opene brief van Philips II, nr.4771)

     

    1564 – 28 april : Testament van Adam Persoons en Barbara Vlessentop, wettelyc man

                ende wyff, hebbende geen kinderen. (Parochie-Archief Leest)

     

    1564 – 7 september : Jan De Somer wonende te Heffen, eerst gehuwd met Ingelberte

                Cloostermans tegen Joos Gilevoorts mulder tot Leest over koop van hoeve.           

                Ingelken Somers kind uit eerste huwelijk voogden Gommaer Somers tot

                Katelijne Waver met Frans Cloostermans wonende te Kalfort. Heeft hoeve

                “ ’t Hoog  Zagele” te Heffen onlangs door eerstgenoemde te koop gesteld bij

                calengieringe gebleven op Pieder Diedens wonende tot Leest. Aldus ten huize

                “In den Moor” te Mechelen aan de Grootbrug  twee akten.

                (Notaris De Hondecoutere Mechelen, f° 568)

     

    1566 – “Leest, armzalige parochie.” (Chron.Aenw.,reg.56 p.44)

                Het dorp kreeg toen de naam van “Arm Leest” omdat de parochianen de Bisschop

                verzochten om hun pastoor een “fatsoenlijk” inkomen te bezorgen.

               

                                            Arm Leest

    “De ons omliggende gemeenten stonden destijds als volgt bekend, en dat werd als een litanie afgedraaid : Kaal Muizen, Bot Meerbeek, Poef Haacht, Plezierig Berg, Lomp Elewijt, Rijk Zemst, Hovaardig Hombeek en Arm Leest.

    Waarom Arm Leest. We hebben daarvoor de verklaring gevonden.

    Op 7 augustus 1566 doet het Mechels Magistraat kend dat voor haar verschenen zijn de “eerbare” persoonen Geeraert Van Relegem, meyere, Jan Peeters, Gielis van Ertbrugge, Gielis Verschueren, Pieter Diedens, gesworen kerkmeesters ende eylich geestmeesters des dorps van Leest, bij Mechelen, representerende de notabelste deel der gemeente van de voirs dorpe die komen verklaren dat op haer mannelijcke waerheyt ende deel hemelrijckx, niet geduborneert oft bedwongen wesende van iemanden om mee te delen dat het prochiaenschap ofte cure van Leest seer qualijck gedoteert es om eenen prochiaen ende priesters met eeren daer op hem tonderhoudene namelijck met de tienden waervan hij maer het negende deel trekt en belopende met accidenten, offeren ende vervallen 65 gulden ’s jaers gemerckt dat de meestendeel aerme end scamele lieden

    sijn die in de prochie wonen en waarom er nu binnen de 20 jaren de voors cure is bediend geweest door zes of zeven verschillende bedienaers, bij zover dat de parochianen aldaar menichwerf geweest zijn sonder herder tot groote pericule van haerlieden sielen ende cleenicheyt van oversten overmidts de weynicheyt ende sober competentie van levene, daeromme versuecken de voirs attestanten (gemerckt dat sij lieden nu eenen goeden Pastoor hebben, die haer lieden twoordt Godts saet ende ’t officie sijnder curen genoech ende wel bedienende es) hem de grote tienden die nu opgestreken worden door het Nonnenklooster van Kortenberg in hun geheel aan de pastoor van Leest te laten toekomen.

    Het spreekt vanzelf dat sedertdien Leest als arm moet bekend geworden zijn.”

    (Gazet van Mechelen- datum onbekend)   

     

    1566 – 17 augustus :  Voor de Mechelse schepenen  getuigden Leestse notabelen

                meier Geeraert Van Relegem en twee kerk- en twee H. Geestmeesters dat

                er van 1545 tot 1566 in Leest zes verschillende pastoors elkaar opvolgden

                en datde parochianen gedurende die twintig jaar er bovendien ook regelmatig

                zonder pastoor waren :

                “binnen XX jaeren herwaerts de voors(eyde) cure (of bediening) es geweest

                onder ses oft zeven diversche handen alsoo dat de voirs(eyde) attestanten

                (dat zijn die Leestenaars) meenich werf geweest zyn sonder herder tot

                groote pericule (of gevaar) van haerlieden sielen...”

                (Wilfried Hellemans , “Pastoors Gevraagd”, ’t Ridderke nr.2,april-juni 2004) 

               

     

    1566 – In augustus breekt de Beeldenstorm los. De kerk van Leest, die van Hombeek en

                het klooster van Leliëndael krijgen “bezoek”.

                (Waar Leestenaars samenkwamen – G. Herregods)

     

    1568 – “Executeurs testament van vrouwe Heylwych van Campvoort huysvrouw van

                wylen Remy de Halut Borchgrave van Wynoxberge... verkopen heeren Willem

                van Bovekerke, ridder, heere van Locxem, van den Broeke etc. – en zijn huysvr.

                Margr. Schoof eene watermolen metten huysken ende eenen wintmolen metten

                berge ende lande daer den selven wintmolen op staet groot omtrent drij dachwand

                noch een cleyn beempdeken boven deselven watermolen met eenen bogaerde

                gelegen eensdeels onder Heffene ende eensdeels onder Leest, als weylen 

                Jonckheer Jacob Schoof heer van den Broeke dat te besitten plach.”

                (Chron.Aenw rg57 f°83)

     

    1568 – “De almanak wees nazomer 1568 aan. Bij de veldbaan naar het Heike, thans de

                Winkelstraat, stond toen een grote hoeve. Deze werd telkens tot nog in de 19e

                eeuw, volgens een al van toen oude legende, vernoemd als “die van den Duvel...”

                De mensen  uit de omgeving vertelden dat dit erf vroeger een somber tijdperk had

                doorworsteld, met haar toen beruchte duivelsschuur...

                In die schuur stond volgende ronde tafel : in een gekloven gat in een boomstronk,

                lag met zijn dom een reuze karrewiel met tot 14 genummerde spaken, bedekt

                rondom met enkele plankjes...Dit rad deed dienst als eettafel. Dat was dood de

                toenmalige pachter zo gepland, om een van toen vele normen van bijgeloof : de

                angst, met 13 aan tafel, te omzeilen, door het aanwerven van steeds veertien

                werknemers. Daarmee bevond zich op de hoeve, soms een stel zonderling

                tewerkgesteld volkje.

                Bij avond gingen de lieden uit de buurt naar huis, doch de vreemde knechten

                sliepen op de hooischelft, en sommigen zochten stiekem hun nachtrust in de

                stallen.tussen paarden of koeien...

                Spaanse rebellerende huurlingen doorkruisten deze streek en plunderden de

                bevolking, doch enkele nog geregelde troepen trachtten toch de verstoorde orde

            &

    14-02-2012 om 08:22 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

                wedersteen”, geeft voor Leest zestig strijdbare mannen, op en voor Hombeek

                maar 47.” (Kerkarchief van Hombeek, nr.15)

                “Later, tijdens de woeligenn die in de XVIe eeuw de Nederlanden overhoop

                zetten, nam  de bevolking te Leest geweldig af, zoodat bij den aanvang van het

                bestuur der aartshertogen Albert en Isabella, daar veel minder strijdbare mannen

                waren dan te Hombeek”.  (in 1597 31 te Leest, 43 te Hombeek)

                (Geschiedenis der gemeente Hombeek, F.De Ridder, 1931,blz.19)

     

    1480 – 6 februari – Schepenbrief van Mechelen : Antoon van Voesdonk geeft aan  Jan

                Stevens een molenberg met windmolen onder Heffen, een watermolen  met

                bijhorigheden en een stuk land of delle onder Leest tegen 20 zakken rogge

                jaarlijkse pacht. (Inv. V.h. archief v.d. Comm. Van Openb.Onderst. te Mechelen)

     

    1480 – 16 oktober : Hendrik van  Berghen, zoon van wijlen Hendrik verkoopt aan

                Leliëndael 15 partijen land samen groot 11 bunder 24 roden verpacht aan Jan

                Peters alias Wageman, gelegen te Hombeek en te Leest in hoofdzaak op de

                Hombekerkouter, de Leesterkouter en het Lindeveld. (IFL,blz.101 – nr.395)

     

    1482 – Cheynsboeck van ’t Goidshuys van Oliveten, gefundeert bij heere Godevaert van

                Vilyen anno 1482 van hunder Heerlicheyt van Sempst, Weerde, Eppeghem,

                Hombeek, Leest ende daaromtrent, copia auth. Omstreeks 1616 : 1 register.

     

                (Patrimonius van het Godshuis, Dr. F.G.C.Beterams,Inventaris van het Archief

                van de Comm. van Openb.Onderst. van Mechelen)

     

    1483 – 15 februari : Lijsbet Maes en haar man Lambrecht van Malderen ruilen met de

                pitantie van Leliëndael, om een erf te Zemst de helft van een huis met grond te

                Leest groot 1 dagwand bij Scheurcapruijn gelegen, tussen het erf van Leliëndael

                en een klein straatje achterwaarts strekkend tot bij de gronden van het klooster

                waarvan de helft aan haar zuster Kathelijne toebehoort, belast met 2 kapoenen en

                2 oude hennen ’s jaars erfelijk aan voorcijns. (IFL,blz.102 nr.400)

     

    1483 – 24 april : Kathelijne Maes, dochter van wijlen Jan, en haar man Peter Papuleur

                verkopen aan het klooster van Leliëndael de helft van een huis met grond te Leest

                bij Scheurcapruijn. (IFL, blz.102 – nr.401)

     

    1487 – “...op ende aen des voers Jan  Berthouts huys metten hove schueren stallen ende

                met eenen stuck lants den hoegen tragel geheeten ende met eenen stuck beempts

                geheeten Amerse bruelken daer aenliggende gelegen in de prochie van Leest

                tusschen een stuck bemt geheeten den heeren traghel onze genad. Heere den

                hertog van bourgnen toebehorende...” (GM)

     

    1488 – 14 juni : Margriet vander Heijden verkoopt aan Gielis vander Most, zoon van Aert

                3 veertelen rogge lijfrente ’s jaars op het huis van wijlen Aert, te Leest bij

                Scheurcapruijn tussen het erf van de abdij van Rozendaal en Merten Vanden

                Brande. (IFL, blz.102 nr.404)

     

    1488 – 30 juli : Gielis vander Most, zoon van Aert verrijkt wegens achterstallige lijfpacht

                3 stukken land die aan wijlen Willem vander Most toebehoorden, gelegen te Leest

                op Scheurcapruijn :

                1) een perceel met huis erop tussen het goed van Rozendaal en Merten vanden

                Brande.

                2) 3 dagwand daar tegenover tussen Jan van Schoeten en Gillis vander Elst.

                3) ½ dagwand aldaar tussen wijlen Jan vanden Walle en de Heerstraat.

                (IFL, blz.102 – nr.405)

     

    1494 – 27 augustus : Gielis vander Most wijlen Aerts’ zoon, Lijsbeth vander Most, zijn

                zuster, met Peter van Utrecht haar man en Margriete vander Most met Willem de

                Bruijne haar man, verkopen een huis te Leest tussen een erf van de abdij van

                Rozendaal en één van Hendrik vanden Brande in de Hamstraat, en een stuk land,

                aan Hendrik vander Eertbruggen. (IFL, blz.103 nr.409)

     

    1496 – 22 juni : Jan Marssys erkent van Ambrosius Adriaens te hebben ontvangen 32

                pond gr. Brabants voor de aflossing van 8 gouden Rijnsg. erfelijke rente op dezes

                huis, achter de halle van Mechelen, en op een vierde paart van de erfgoederen van

                Dierik en Jan Adriaens binnen Leest en O.L.V. Waver en al dezes goederen

                binnen de Vrijheid Mechelen. (MS)

     

    1497 – Archief De Lalaing – Boek 1020 – Leenboek van Huges De Prant 1497-1580.

     

                -De Heylige Geest van Leest van een bunder heelfwinninge lutter min oft meer

                gelegen over den Zantvoert en het wisselt tegen de Heylige geest van Blaersvelt.

     

                -De Heylige Geest van Blaersvelt oic van 2 buender heelfwinninge lutter min oft

                meer gelegen over den Santvoert metten den Heyligen Geest van Leest en

                mijnheer van Blaersvelt in dander zijde.

     

    1497 – 5 april : Minnelijke regeling tussen Antoon van Voesdonk en Joris van

                Wincenhove, alias De Pijpere, over de doorgang voor de molen van Leest.

                (MS, Paalbrief van Mechelen, nr.4705)

     

    1505 – 24 april : “Werd gesticht door Gielis van Leest, priester in den Ham, eene kapel

                ter eere van de H. Maria Magdalena met een godshuis voor 4 arme mannen van

                het Huidevettersambacht, met desselfs bestierder.” (Dhanis p.303)

     

    1510 – 14 mei : Anthonis vanden Riele verkoopt aan Willem Tsas, proost van de abdij

                van Leliëndael t.b.v. de proostdij 2 kapoenen en 2 hennen ’s jaars erfcijns op het

                huis en erf van wijlen Aert Maes te Leest, nu eigendom van de proostdij tussen

                de goederen van het klooster en een klein straatje, gelegen in de Winkelstraat.

                (IFL, blz.103 nr.411)

     

    1511 – 20 december : Klaas en Maria Vermost –bij monde van hun voogden- verkopen

                een huis onder Leest, bij de Schuurcappruin, aan Aert Steelemans. (MS)

     

    1513 – “...in ’t selve jaer wirdt buyten Mechelen een man die sigh selven verdroncken

                hadde, by sententie gehangen in een Vorcke in de Battelsche Bergen...”

                (MK, blz.127)

     

                Straf op het lijk van de zelfmoordenaar.

                Men wilde de zelfmoordenaar treffen in zijn lijk, zijn goederen en zijn

                gedachtenis. Zijn stoffelijk overschot mocht niet in gewijde aarde begraven

                worden. Het lichaam werd op een horde of slede gebonden, het gezicht naar

                de aarde en het hoofd naar het paard gekeerd, “als nyet weerdich wesende op

                sulck een feyt d’eerde te betreden”, en naar de Galgenberg gesleept om er met het

                tussen een mik, vork of wip in Y vorm te worden gehangen of gelegd.

                Deze behandeling van het lijk werd als meer onterend beschouwd dan de

                opknoping aan de galg. Het lijk bleef hangen als aas voor de raven of tot het

                ingevolge verrotting uiteenviel. Daaruit moest blijken, dat de zelfmoordenaar een

                gewone begrafenis niet waardig was. (MK, blz.127 – Maes,p.411)

     

                In 1398 troffen we een plaatsnaam aan die wees op het bestaan van een galg

                (in de Warande toen nog tot Leest behorend) : “galghenlant juxta locum dictum

                hoghe warande” (galgenland bij de plaats die hoge warande genoemd wordt)

                Jan De Decker wees op de onmiddellijke nabijheid van een “Zwarte beek” wat

                door plaatsnaamkundigen reeds dikwijls aangetroffen werd in de nabijheid van

                oude begraafplaatsen. “Zwart” betekent hier “dood”.

                Terdoodveroordeelden werden op het rad geradbraakt nabij Scheurcapruyn

                voegde hij eraan toe. (DB – november 1958)

     

    1514 – 9 september : CAMERLINCK, JACOP zoon van ANTHOON, hantwercker

                van Leest. (De gekochte poorters van Mechelen, M.Kocken. 3958/I/122.)

     

     

    1515 – 5 november : Hippoliet van Voesdonk geeft aan Margaretha van Voesdonk, zijn

                zuster, 14 zakken rogge lijfpacht op zijn molenberg en windmolen onder Heffen,

                op een watermolen met toebehoorten en op een stuk land onder Leest.

                (MS,nr.4722)

     

    1516 – “Den 7 julii wirdt door den Koninck in synen Secreten Raede eenen sententie

                gegeven, tusschen die van de Stadt Brussel ter eendere, ende de Stadt Mechelen

                ter andere syde, over het spannen van de kettinge tot Heffene op de riviere de

                Zenne, als die van Brussel naar Antwerpen, ofte van Antwerpen naer Brussel

                quamen met gelaede schepen met Coopmanschap ende principaelyck met Haver,

                Saut, ende Visch, langhs waer die van Brussel van over lanck pretendeerden vry

                te mogen passeren, ende alles door partyen geallegeert zynde tot hun recht

                dienende, is verklaert dat die van Brussel niet ontfanckbaer ofte gefondert en

                waren, ende dat alle de proceduren tusschen de selve partyen beginnende van den

                2 april 1489 tot nu toe, sullen komen te cesseren, reserverende niet te min aen

                die van Brussel hun recht ende actie raekende dese materie te vervolgen voor des

                Conincks Raedt ofte Commis om voor de selve sommierlyck te procederen als

                hun sal goet duncken, ende die van Mechelen in hun recht ter contrarie.” (KCM)

     

    1517 – “ In ’t selve jaer 1517, was grooten vorst ende koude, ende begonst te vriesen van

                den 16 November, ende duerde dry weken naer Sint Pauwels Bekeeringh-dagh,

                men gink ’t Antwerpen aen de Borcht over de Schelde ende in Zeeland reeds men

                met wagens en peerden over ’t Ys tot in Brabant.” (KCM)

     

    1518 – 1 janauri : Jan Cockelbergh geeft aan Adam de Gortere pastoor van Leest voor de

                kerk en de Heilige Geesttafel van Leest de helft van een hofstede met huis daarop

                staande metten hove ende toebehoorten, gelegen te Leest aen de Plaetse tusschen

                beyde de straeten, streckende achterwaerts tot aan ’t curenerve. De andere helft

                van die hofstede behoort Henricke van Vistrycke.

                (Schepenakte van Mechelen – Parochie-Archief Leest)

     

    1522 – Kerkrekening – “...r(e)keninge en(de) bewys aert steemans / ende Jan cokelberch

                als kercmeesters / van leest van alle den ontfanc ende / uuytgaeve daer tegen

                gedaen / van den jaere ende kersmisse ...”

                (Wilfried Hellemans, 2003 –“Negen eeuwen Sint-Niklaasparochie”)

     

    1524 – 23 september : Testament van Margaretha van Voisdonck.

                Met het geld van deze eigenares van het verdwenen “Hof ter Moortere”

                kon de kerkfabriek een bijkomend priester of kapelaan-vroegmislezer betalen om

                op zon- en feestdagen in Leest aan het altaar van O.L.Vrouw een tweede of

                vroegmis te komen opdragen.

                (Wilfried Hellemans, 2003 – “Negen eeuwen Sint-Niklaasparochie)

     

    1529 –“ In 1529 regneerde in deze landen de Sweetende zieckte, alwaer binnen Mechelen

                veel volck af stierf, op den tyde van 24 uren. Varnewyck schrijft in syn

                Chronycke van Vlaanderen dat sy daer van stierven, die te veel gedect oft te

                warm gehouden wirden, ende die hun redelyck koel en niet te warm hielden

                bleven in ’t leven...” (KCM)

     

    1532 – 22 maart : VRANCX, JOOS zoon van PETRUS, tregelere van Leest.

                (De gekochte poorters van Mechelen, M.Kocken. 4320/I/139)

     

    1533 – “... landeken de Hoge Vondelbeke onder de prochie van Leest aan Molenbeke

                ende tquatcolfstraetken.” (GM)

     

    1535 – 29 juli : Gielis Leemans geeft in betaling van de 3 gulden 10 stuivers aan de H.-

                Geesttafel van Sint Jan  de 3 gulden cijns op 7 dagwand land onder Leest,

                tegenover de poort van de stenen molen.

                (GM, nr.2475)

     

    14-02-2012 om 08:20 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1433 – 22 april : Willem van Rotselaer  wordt namens Leliëndael gegoed, na verrijking

                wegens achterstallige cijns, in een huizing te Leest, groot ongeveer 1 dagwand,

                tussen de kinderen Willem vander Aa en de kinderen van wijlen Peter vander

                Hoeven. (IFL,blz.94)

     

    1434 – “Den 4. April is in Onze Lieve Vrouwe Kercke over de Deyle tot Mechelen

                gefondeert eene Capelrye onder den titel van de Alderheyligste Maget ende de H.

                Maget Barbare door Joncker Jan Schoof Wethouder van Mechelen, ende syne

                Huysvrouwe Jouffrou Catlyne Scoonjans.” (KCM)

     

    1435 – 13 januari : Jan Leijsman verkoopt aan priester Andries vander Schueren (alias

                de Horreo) een erfcijns van 3 kapoenen ’s jaars op een erf van ongeveer 2 ½

                dagwand te Leest bij de heide tussen ridder Jan Scoenjans en Kathelijne, weduwe

                van Hendrik vander Hoeven, belast met een voorcijns van 1 gulden  2 schellingen

                en 2 pen. 1 erfelijk ’s jaars. (IFL,blz.94-nr.348)

     

    1435 – 13 januari : Priester Andries vander Schueren (alias de Horreo) ruilt, voor een

                andere cijns, met Leliëndael, zijn 3 kapoenen ’s jaars op het erf van Jan Leijsman

                te Leest. (IFL,blz.94, nr.347)

     

    1437 – 5 juli : Elisabeth Van der Achter, echtgenote van Niklaas Van Linden, geeft aan

                haar zonen van het eerste huwelijk het vruchtgebruik van een stuk land onder

                Leest, nabij de Hombeekkouter. Deze kinderen geven het land aan het Gasthuis

                Van de H. Drievuldigheid. (MS, nr. 3726)

     

    1437 – “...in Leest prope Hamstrate...” (GM)

     

    1438 – “...sit in Leest supra culturam dictam Asrotken...” (GM)

     

    1438 – “...was te Mechelen de pestilentiele zieckte...” (MK)

     

    1438 – 20 juni : Jan vanden Bossche, barbier, verkoopt met instemming van Peter Ghisels

                aan heer Gillis vander Goten, proost van Leliëndael, een bunder land te Leest in

                de Laerstraat tussen Jan Raduwaert, nu Jan van Schooten en wijlen Jan de

                Moldere, nu de kapelanie van heer Jan Vrijman. (IFL, blz.95-nr.353)

     

    1438 – “Den 6. October geeft den Hertogh syne brieven tusschen die van Brussel ende

                Antwerpen tegens die van Mechelen, aen welcke leste bij provisie bevolen wordt

                dat de ketinge op de riviere de Zenne tot Heffen soude om leegh blyven.” (KCM)

     

    1440 – 20 april : Jan Daniels maakt in zijn testament aan de H. Geesttafel van Sint Jan

                5 gouden deniers op een huis onder Leest, op de Biest, en op 1 dagwand land

                op het Klein Aerland. (MS,Notaris Henri De Bruyn, nr.2370)

     

    1441 – “...mansionis dicte thoff TEN LANGNEEZE sit in prochia de Leest.” (GM)

     

     

    1442 – 15 februari – Schepenbrief van Mechelen : Elisabeth van Cimay, weduwe van

                Mattheus De Winter, geeft aan haar zoon Willem het vruchtgebruik van 3

                dagwand land op het Hesveld onder Leest, alsook van een ander stuk land van 1

                dagwand. Dezes zoon verkoopt beide percelen aan Henri van Oprode.

     

    1442 – 4 juni : Jan en Hendrik Maes, broers, gevan aan Arnold Maes hun broer al hun

                rechten op hun erf van ongeveer ½ bunder te Leest op Scheurcapruijn tussen

                Perceval de Doncker en Gillis van Ranst. (IFL,blz.96 – nr.360)

     

    1442 – 22 september – Schepenbrief van Mechelen : Henri van Oprode geeft aan de

                begijn Catharina Cotaerts 2 stukken land op het Hesveld onder Leest.

     

    1443 – 14 augustus : Walter Zanders verrijkt namens Leliëndael 3 dagwand land te Leest,

                eertijds van wijlen Peter vanden Nuwensteene en nu van Klaas Leijssen tussen

                de straat en Godfrief vander Most,wegens achterstallige cijns. (IFL,blz.96,nr.361)

     

    1443 – 17 augustus : Daneels, Rommoud, textor (-wever) van Leest.

                (De gekochte poorters van Mechelen, Marcel Kocken)

     

    1443 – 10 september : Hannemans, Jan zoon van Willem van Leest.

                (De gekochte poorters van Mechelen, Marcel Kocken)

     

    1446 – 24 april : de dochter van een zekere Petrus van Hoffstade en Johannes Kerman

                haar man verkopen aan Johannes Van den Elze en Elizabet Vandenbroecke zijn

                vrouw een half bunder bemd gelegen te Leest op het Hertsveld.

                (Schepenakte Mechelen, Parochie-Archief Leest)

     

    1446 – 4 oktober : Hendrik van Hechten alias van Dueren verkoopt aan Leliëndael, met

                instemming van Hendrik vander Eijcken, een erfcijns van 3 veertelen rogge uit 6

                veertelen die hij heeft, rustende op het land van Jan van Schoeten te Leest, groot

                één bunder en gelegen tussen Hendrik vander Eijken en de Laerstraat strekkende

                tot bij de straat naar Leest en tot bij het land van wijlen Jan vander Linden.

                (IFL,blz.96 nr.365)

     

    1447 – 22 april : Willem van Rotselaar verzaakt aan zijn vruchtgebruik op 2 stukken land

                te Leest, het eerste 1-1/2 dagwand groot in de Hombekerkouter tussen de kinderen

                Van Schoeten en het land van Leliëndael en het ander even groot, aldaar tussen de

                kinderen van Jan vander Linden uit Hombeek en Jan vander Linden, de slager, en

                dit t.v.v. zijn zoon Jan van Rotselaar, dewelke vervolgens deze gronden verkoopt

                aan priester Andries vanden Hove, beneficiant van Zellaar op een voorcijns van

                58 schellingen payments ’s jaars, evenals 2 mudde rogge en op de voorwaarde dat

                het stuk land tussen de 2 Jannen vander Linden zal borg blijven voor de rente van

                3 veertelen rogge ’s jaars die lopen op de 3 dagwand van Arnold vander Bruggen,

                genaamd De Dwaasheijt, op Scheurcapruijn. (IFL,blz.97 nr.366)

     

    1447 – 8 juni : Arnold Bau geeft aan de H.Geesttafel van Sint Rombouts het

                vruchtgebruik van 4 deniers erfelijke rente op anderhalf bunder land, eertijds van

                Jan Luyteman, onder Leest en op een bunder land onder deze gemeente, alsook op

                een half bunder onder Hombeek. (MC, nr.1032)

     

    1447 – 18 augustus : Valentijn de Hildenere, priester en ontvanger van de LX gebroeders

     

                in St.Rombouts, verrijkt namens zijn opdrachtgevers een stuk land met gracht

                genaamd Smetshofstad van wijlen Hendrik vander Hoeven, groot ongeveer 5

                dagwand te Leest bij de Biest naast een ander stuk land van dezelfde Hendrik,

                wegens achterstallige cijns. (IFL, blz.97 nr.368)

     

    1449 – 1 mei : Het Gasthuis van de H.Drievuldigheid geeft aan Laurentius De Lathouwer

                en Catharina Van der Spreet een huis met hof en schuur bij de heide onder Leest,

                5 meukens rogge jaarlijkse pacht. (MS,nr.3769)

     

    1450 – “...item ad petium terre dictam Berckenbosch circ. unum cum d. bonarium sitam

                ibidem in Leest prope culturam inter platheam dictam thienschuerstrate en una

                park et blocum dictum Vrancxbloken et terram Joh. Van den Walle cum bloco

                dicto Thasenblocxke ad dictam petiam Berkenbosch pertinente ea altera...” (GM)

     

    1450 – 23 december : “Heylen van der Mozen, ‘sprochiaens, maerte van Leest’, werd

                voor vijf jaar verbannen wegens ‘onnutscape’, op verbeurte van het voorste

                duimlid. Dezelfde straf kreeg Margriete Sbos ‘oic sprochiaens maerte van Leest’.

                (Prochiaen : pastoor,geestelijke.Maerte : meid. Onnutscape : a) op de ene of

                andere wijze schadelijk of gevaarlijk voor de rust of de belangen van anderen;

                b) zich schandelijk gedragende zoals losbandigen,overspelers,ontuchtigen,enz.)

                (Vijf eeuwen stedelijk strafrecht, L.T.Maes, blz.566)

     

    1450 – 23 december : “Hennen Melys van Heffen en van Leest heeft misdaan tegen de

                ordonnantie van de vrede. Hij moest een bedevaart naar Compostella doen of 30

                lijftocht gulden en 2 lijftocht gulden ‘van den verletten vrede’ betalen.

                ‘Te bekeerne in gewoenliker manieren (te betalen, te verdelen volgens de

                gewoonte) op verbeurte van het voorste duimlid’. “

                (Vijf eeuwen stedelijk strafrecht, L.T.Maes, blz.566)

     

    1451 – 22 maart : Willem vander Most verkoopt aan priester Boudewijn Creijt en zijn

                nicht Margriet vander Heijden 3 veertelen rogge lijfrente ’s jaars op zijn erf te

                Leest bij Scheurcapruijn tussen een erf van Rozendaal en de kinderen wijlen

                Hendrik Cheeuw belast met 17 schellingen en 1 kapoen en ook op een stuk

                weiland  van ongeveer 1 dagwand, ook van hem, daar tegenover tussen het land

                van Jan van Schoeten en Gillis vander Elst, en tenslotte op een stuk land van

                ongeveer 1 dagwand van Walter vander Most, gelegen tussen Jan vande Walle en

                de Heerstraat, belast met 1 kleine zwarte oude tornois Franse koningsmunt.

                (IFL, blz.97 nr.372)

     

    1451 – 23 december : “Heyle en Griete ‘sprochiaens maerten van Leest’ aender lieden

                goet vorder toegepast dan hen toebehoorde (hadden van het goed der lieder meer

                afgenomen dan zij mochten, m.a.w. hadden diefstal gepleegd) moesten een

                bedevaart doen naar St.Joost of 20 Schellingen oude Groote betalen ‘half den heer

                en half de stad’, op verbeurte van het voorste vingerlid.”

                (Vijf eeuwen stadelijk strafrecht, L.T.Maes, blz.568)

     

    1452 – 9 mei : Walter, abt van ’t Convent der orde premonstr. Geeft aan Kathelyne,

                dochter van wijlen Jan Van Meersberghe 3 bunders land gelegen te Vossem op de

                couter, toebehordende aan het godshuis. (Parochie-Archief Leest)

     

    1452 – 20 juli : Jan en Elisabeth De Lathouwer geven aan Jan In ’t Hof, alias Jan van

                Gestel, mits 3 zakken rogge erfelijke rente, 10 dagwand land onder Leest, bij

                Kersdonk, een half bunder land “de Bessemt”, een bunder op de Echelput en 3

                dagwand op Vlierdonk. (Laatbrief van Ranst, MS, nr.1051)

     

    1452 – 25 oktober : Priester Rombout vander Heijden, ontvanger van de Zellaristen

                transporteert aan Leliëndael :

                1) een stuk grond van 3 dagwand van wijlen Hendrik van Beerzel en later van

                Hendrik vander Brugghen gelegen op de Dwaesheijt te Leest tussen Jan vander

                Heijden en Zeger van Muizen, strekkende tot bij het goed der kerkfabriek van

                Hombeek.

                2) een stuk land van dezelfde Hendrik van Beerzel geweest, later van Jan van

                Rotselaar op de Hombekerkouter tussen wijlen Jan vander Heijdens gronden aan

                beide zijden. (IFL, blz.98-376)

     

    1453 – “Omtrent dezen tydt zyn de fondamenten geleyt van S.Rombauts nieuwen thoren.

                De laken-maeckers hebben gegeven ten jaere 1460 tot S.Rombauts nieuwen

                thoren, aen Rombaut van Baudeghem kerck-meester bij wete van Gielis van

                Gestel, oock kerckmeester in de shryf-kamere op het schepen-huys, daer Jan

                Hergods by was twee ponden grooten Brabants.” (KCM)

     

    1453 – 4 augustus : De Proost van Leliëndael transporteert namens het klooster aan

                Arnold Vander Most een erf groot ongeveer 1 dagwand, eertijds van Willem

                vander Most, te Leest op de winning tussen het goed van Leliëndael en de

                Hamstraat zoals Inghelbert Coste dit namens het klooster had verrijkt.

                (IFL, blz.98 – nr.377)

     

    1453 – 20 augustus : Het Godshuis van de H.Drievuldigheid legt beslag op een stuk land

                -vroeger van Arnold van der Bruggen- van 3 dagwand onder Leest, op de

                Scheurcapruin, langs de Heirstraat ende Winkelstraat. (MS,nr.3786)

     

    1453 – 7 november : Jan, zoon van Jan van Schoeten verkoopt aan de proost van

                Leliëndael namens het klooster een stuk grond van 1-1/2 dagwand op de

                Hombekerkouter te Leest naast het goed van Leliëndael en dat van wijlen Willem

                Vander Most op een voorcijns van ½ mudde rogge. (IFL,blz.98 nr.378)

     

    1455 – 1 maart : Laureys, zoon van zekere Johannes Vanderpoerten en Elizabet dochter

                van Joannes Buelens met William Joes haar man en voogd geven aan Henricus

                Tsaeffoet genoemd Zeghere, zoon van Johannes Tsaeffoet genoemd Zegers, goed

                gelegen te Zemst. (Schepenakte van Brussel, Parochie-Archief Leest)

     

    1457 – 9 november : DE SMET, Jan zoon van Henricus, buydeldrager van Leest.

                (De gekochte poorters van Mechelen, Marcel Kocken, 1870/I/28)

     

     

    1458 – In 1458 was de kerk zo vervallen dat de pastoor en zijn parochianen op Rome

                beroep deden. Paus Calixtis III schonk dan een aflaat. Vermoedelijk mogen we

                slechts van dan af spreken van de “parochiekerk van den H. Niklaas”.

     

    1458 – 10 februari : Zeger De Doncker en zijn neef Jacob De Doncker verkopen aan Jan

                Van der Hofstad, alias van Gestel, 3 dagwand land onder Leest. (MS,nr.1058)

     

    1462 – 2 september : Joannes vander Leeuwen advokaat schenkt aan Godefridus van der

                Most en zijn vrouw Katherine van der Hoeven het goed van 4 bunder terug,

                genoemd Rendebeecsvelt voordien toebehorend aan Henricus van der Hoeven,

                wegens niet betalen van de cijns door deze laatste.

                (Schepenakte Mechelen, Parochie-Archief leest)

     

    1463 – 11 augustus : Door het afsterven van Antoon van Adegem verwerven Wouter

                Caluwaert en diens echtgenote Elisabeth van der Linden het vruchtgebruik, hun

                zoon het erfdeel van 1/6 van het bos “de Tien Pond” onder Leest. (MS,nr.1064)

     

    1465 – 29 april : BOEYKENS, PAUWELS zoon van Coster, sciptrekker van Leest.

                (De gekochte poorters van Mechelen,Marcel Kocken. 2270/I/52)

     

     

    1468 – “...stuk lant houdende omtrent half bunder geheeten den Huttentut gelegen te

                Leest tusschen Peters Van der Lynden erve ende de Vroente.” (GM)

     

    1468 – 9 januari – Schepenbrief van Mechelen : Jan van den Else geeft de tocht van de

                helft van 1 bunder land onder Leest, op de Leesterkouter, aan zijn dochter

                Margaretha. Deze verkoopt het perceel aan Leliëndael.

     

    1469 – 11 december : DE CONINCK, JAN zoon van JOANNES, wageman van Leest.

                (De gekochte poorters van Mechelen, M.Kocken. 2468/I/62.)

     

    1471 – “...item een stuck lants geheten Dweuelant gelegen aldaer aent Rennecauter

                tusschen Gheerts Van der Aa ende Twalschaertsstraetken.” (GM)

     

    1471 – 7 juni : Rommond van den Broeke, wijlen Jans zoon heeft met toelating van

                Bertel vanden Bossche , H.-Geestmeester van St. Jansparochie aan het klooster

                van Leliëndael  t.b.v. de kosterij een stuk land van 1 bunder verkocht te Leest,

                geërfd van zijn moeder Margriet vander Schueren en gelegen bij het klooster

                tussen Kerstiaen van Releghem en de straat. (IFL, blz.100 nr.391)

     

    1472 – 17 april : De gebroeders Joos en Symoen De Bruckere, kinderen van wijlen

                Willem De Bruyckere verkopen aan Dierick Adriaens en Katherine Meyvaert

                sijne wijf, die men heet “Van Tilborch”, hun erfelijk goed bestaande in :

                een bemd, “de beken” geheten, met bos op de Rennecouter, twee stukken

                wijmenland “batteleren velt” en “vranx blocken”, land en bempd, land “de

                torpoel” met bos en wijmenland en “Tarwenblok” aan de Thiendeschuurstrate,

                land op ’t hertsvelt en bempt int Rogbroeck.

                (Schepenakte van Mechelen, Parochie-Archief Leest)

     

    1473 – Van dit jaar tot en met 1797 vormde de Mechelse Grote Raad het hoogste

                rechtscollege van de oude Nederlanden. Door die positie kon Mechelen, en

                niet Brussel, zich meten met belangrijke Europese grootsteden zoals Parijs

                en Frankfurt. Zelfs de koning van Engeland kwam toen op bezoek in de

                Dijlestad.

                (GvA, 10/3/2009)

     

    1474 – 4 augustus : Machiel Van den Vossele verkoopt aan Dierick Adrians goed gelegen

                te Leest op de Rennekouter.(Schepenakte Mechelen,Parochie-Archief Leest)

     

     

    1474 – 9 augustus : Jan vanden Broeke, van Leest en Hendrik de Wilde, timmerman, die

                “misdeden tegen de ordonnantie van de vrede”, moesten op bedevaart naar

                Compostella. (Vijf eeuwen stedelijk strafrecht, L.T.Maes, blz.623)

     

    1475 – “Juffrouw Margriete wilen Jans dochter van Steynemolen heeft uut sake van

                wisselingen voir andere erven opgedragen tot behoef  van meester Jan De Leeuw

                twee viertelen rogs erffelichen pachts die’n hadde op een hoeve geheeten ’t goedt

                te Steynemolen binnen der prochie van Leest geleghen.”  (GM)

     

    1476 – 19 november : Barble vander Eijken en haar man Kerstieaen van Releghem

                verkopen aan Jan de bere, proost van Leliëndael t.b.v. het klooster 6 dagwand

                te Leest bij de Paysmakersblok, eigendom van de kapelanie van St. Katharina

                in O.L.Vrouwekerk te Mechelen strekkende tot de Laerstraat en tot Leesterkouter.

                (IFL, blz.101 nr.392)

     

    1477 – 27 oktober : Schepenbrief van Mechelen -. Wouter van Delen, alias Hermans,

                verkoopt aan Jan van der Hoeven een half bunder bos op de Heise te Leest.

     

    1480 – Leest telde 60 strijdbare mannen. (Kerkregister)

                “In de laatste jaren der XVe eeuw was Mechelens Hombeek minder bevolkt dan

                het naburige Leest. Trouwens een document van 1480, dat voor “de dorpen, inder

                vriheyt van Mechelen geseten ende gelegen” de mannen opsomt, “die bij de

                geputseerden serselve stad, aldaer bevonden syn, wesende boven haar XX jaeren

                ende beneden haer LX jaeren om bereet te wesen, alst noot is, de vijanden te

    13-02-2012 om 18:05 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1417 – “...in Leest apud dictam  Sceurcapruyn in campo dicto Dwaesheyt...”(GM) 

     

                     SCHEURCAPPRUYN in de Winkelstraat

     

    Oorspronkelijk sloeg de naam “Scoercapruyn” (1417) op een bos van 28 bunder, waarschijnlijk omwille van de grondvorm ook “naaldbos” geheten. Dit bos lag grotendeels op Hombeek, tegen de Winkelstraat aan.

    (Fr. De Ridder en Dr. Jan Lindemans : Geschiedenis van Hombeek, Handleidingen van Mechelen 1946, blz.134)

     

    Andere vermeldingen van de Scheurcappruynhoeve in de Winkelstraat :

    1442 : “sit in Leest apud Scheurcapruyn”. (GM)

    1442 : 4 juni – Jan en Hendrik Maes, broers, geven aan Arnold Maes hun broer al hun rechten op hun erf van ongeveer ½ bunder te Leest op Scheurcapruijn tussen Perceval de Doncker en Gillis van Ranst. (IFL, blz.96, nr.360)

    1447 : 22 april : “...die lopen op de 3 dagwand van Arnold vander Bruggen, genaamd De Dwaasheijt, op Scheurcapruijn. (IFL,blz.97 nr.366)

    1451 : 22 maart – Willem vander Most verkoopt aan priester Boudewijn Creijt...op zijn erf te Leest bij Scheurcapruijn. (IFL, blz.97 nr.372)

    1458 : “bi den Scoercapruyn op den horic van der Winkelstrate.”(RPL)

    1488 : “...bij Scheurcapruijn tussen het erf van de abdij van Rozendaal...” (IFL,blz.102 nr.404)

    1543 : “in de prochie van Leest ende Hombeke inde Schuercrappruyn.” (GM)

    1453 : 20 augustus – Het Gasthuis van de H.Drievuldigheid legt beslag op een stuk land –vroeger van Arnold van der Bruggen- van 3 dagwand onder Leest, op de Scheurcapruin, langs de Heirstraat ende Winkelstraat. (MS,nr.3786)

    1483 : “...bij Scheurcapruijn gelegen...” (IFL, blz.102 nr.400)

    1511 : “...bij de Schuurcappruin...” (MS)

    1561 : “erve inde Scoercrappuyne”. (CPL)

    1599 : “Willem Joosen huurt vant Clooster van Leliëndael een hoore den Scheurcrapruyn

    groot VI bunderen waarvan 3 bunderen lant gen. Volghelshoff, is geleghen in Brabant.”(GM)

    1603 : “...het “Scuercaproen” tussen eesterbos...”(Notaris V.D.Venne,Mechelen, nr.1844)

    1645 : “stuck lants geh. Domdach onder Leest omtrent het Scheurcappruyn.” (AM)

    In de 17e eeuw komt “de Hoeffve uit Scheurcappruyn” regelmatig voor in de rekeningen van de kerkfabriek omdat er jaarlijks 4 stuiver moest op betaald worden aan de pastorie.Zo weten we dat de hoeve toen toebehoorde aan “Mijnheer Daniels, Heer van Corbeke”.

     

    Rond 1685 werd het hof verkocht aan de pensionaris of stadsadvokaat Van de Venne. Zijn erfgenaam kanunnik Van de Venne bezat het nog steeds in 1723.

    In 1723 is er aldaar een “speelgoed” bewoond door Rombout Bulens en een “speelgoed Scheurcapruyn”, bewoond door Karel Bulens. (DB nr.8 1955)

    In 1740 is het onbewoond. In 1773 vermeldt men “ ’t speelhuys aan ’t Scheurcapruyn,

    ledig op de hoeve”. (DB nr.8 1955)

    In 1775 “Scheurcapruyn verkeert in hoeve..” (DB, nr.8 -1955)

    “Op den werch daer men na Scheurcapruyn gaet was er een plaats van terechtstelling”, misdadigers werder er geradbraakt. (J.D.D in DB nr.8 1955)

    Rond 1850 behoorde het pachthof tot het bezit van De Vaernewijck – Van Zuylen van Nijvelt uit Mechelen.

    Nadien vonden we burgemeester Livinus de Laet als eigenaar terug.

    In 1920 werd het hof gekocht door de familie Fierens-Van Winge  van Monne Van Baelen (uit Blaasveld) en Justine De Laet, de dochter van Livinus.

    Frans “Fak” Fierens en Anna Van Winge bleven er tot hun dood.

    In 1990 kocht architect Frederik Sabbe de hoeve van Jan Fierens, een broer van Fak.

    Frederik is gehuwd met Inge De Poorter.

    Het echtpaar renoveerde de hoeve met veel respect voor het verleden.

    Zo werd het bestaande grondplan behouden en de ingrepen tot een minimum beperkt.

    De oorspronkelijke oude materialen zoals vloeren, binnendeuren en zolderingen werden opgeknapt.

    Het binnenbrengen van centrale verwarming, waterleiding en de renovatie van de electriciteit namen ze er als noodzakelijk kwaad bij.

    De raam- en deuropeningen werden behouden, behalve in de oostelijke gevel waar een raam werd toegevoegd. Deze gevel moet vroeger trouwens een binnenmuur geweest zijn want tijdens de renovatiewerken werden er sporen van een binnendeur in teruggevonden.

    “Een Rad als telraam

     

    “De almanak wees nzaomer 1568 aan. Bij de veldbaan naar het Heike, thans de Winkelstraat, stond toen een grote hoeve. Deze werd telkens tot nog in de 19e eeuw, volgens een al van toen oude legende, vernoemd als “die van den Duvel...” 

    De mensen uit de omgeving  vertelden dat dit erf vroeger een somber tijdperk had

    doorworsteld, met haar toen beruchte duivelsschuur.

    In die schuur stond volgende ronde tafel : in een gekloven gat in een boomstronk, lag met zijn dom een reuze karrewiel met tot 14 genummerde spaken, bedekt rondom met enkele plankjes...

    Dit rad deed dienst als eettafel. Dat was door de toenmalige pachter zo gepland, om een van toen vele normen van bijgeloof : de angst, met 13 aan tafel, te omzeilen, door het aanwerven van steeds 14 werknemers. Daarmee bevond zich op de hoeve, soms een stel zonderling tewerkgesteld  volkje.

    Bij avond gingen de lieden uit de buurt naar huis, doch de vreemde knechten sliepen op

     

    de hooischelft, en sommigen zochten stiekem hun nachtrust in de stallen tussen paarden of koeien...

    Spaanse rebellerende huurlingen doorkruisten deze streek en plunderden de bevolking, doch enkele nog geregelde troepen trachtten toch de verstoorde orde te herstellen. Vele opgejaagde schelmen zochten dan heil bij roversbenden, die met een duivelse terreur, het platteland in verschrikking dreef...

    Op zekere ochtend ziet de hoevevrouw, op het erf, een bloedspoor naar gindse schuur, en bij het ingaan van den werktijd, telt zij 13 man aan bezigheid. Ze gaat kijken en bij het rad zit daar de 14de , die zich zijn gewond been verzorgt.

    Zij vraagt waar hij daarmee is vandaan gekomen. De kerel beweert dat hij van koorts niet kon slapen, en bij nacht bij een wandeling langs de wei, aan prikkeldraad was verwond. De boerin biedt hem hulp van een dokter aan, doch hij wimpelt die af en zegt :

    “Ik kom seffens werken...”

     

    Die namiddag komt een koopman op het hof, en vertelt dat vorige nacht op Sempst Laer, door rovers een hoeve werd in as gelegd, omdat de bewoners niet waren ingegaan op een bende haar verwittiging, die gistermorgend op een briefje aan de deur gespijkerd was, met hun eis, dat er in deze voorbije nacht, in den emmer van den bornput 5 dozijn gouden dukaten moesten liggen, als losprijs tegenover de thans uitgevoerde bedreiging.

    De boer had enkel maar kunnen schieten op de schurk die den emmer wou lichten...

    De nu volgende nacht droomt de bazin van haar hoeveschuur : ze ziet een gehavend rad, met slechts nog 9 goede spaken, waartussen 5 duivels haar toegrijnzen...

    Uren lang vergelijkt, wikt en berekent zij, en voor dag en dauw sluipt zij van de boerderij naar den veldwachter en terug... Op het middaguur wordt de hoeve omsingeld door Spaanse ruiterij, en wie wou ontsnappen, werd door de paarden omvergereden...en het werden er 5, dewelken die zich hadden misrekend op 12 dukaten...

    De schurk met de schotwonden, was hoofdman van nog meer verspreide benden. Hij werd in Vilvoorde op de grote markt tentoongesteld, voor 72 uren zonder eten of  drinken, gebonden met het hoofd omlaag, op een tegen de schandpaal schuin geplaatst rad...

    (Anselmus Jedrie in De Band – december 1979)

    Bij de “Fak” op Scheurcapruyn

     

    “Op het einde van de Winkelstraat dicht bij de Kapellebaan staat het schilderachtige hoevetje van Frans  Fierens en Anna Van Winge.

    Frans is 75 jaar en Leestenaar, de mensen kennen hem beter als de Fak.

    Jacques Fierens en Elisabeth Cuypers waren zijn ouders.

     We waren thuis met z’n gevijvenen, plus onze va en ons moe (Noot : in feite met zeven maar twee stierven voortijdig. Zo wist Fak’s nicht Lisette Polspoel-Fierens te vertellen dat één van die twee overleed tijdens de Eerste Wereldoorlog te Boom. Jan Fierens liep met het lijkje in een doos rond toen hij door een peloton Duitsers werd aangemaand om de doos te openen. Toen die Duitsers de inhoud zagen verplichtte hun officier hen om allemaal het lichaampje te groeten) en we woonden rechtover het Hof van Haelen in de Koeistraat. Ik was den oudste. Daar is er één naar het klooster gegaan, de anderen zijn gaan werken. Want, godverdomme je had meer land moeten hebben : ’t was te weinig om iets te verdienen en juist genoem om te kunnen leven. In 1920 kochten we Schuercappruyn van Monne Van Baelen uit Blaasveld en zijn vrouw Justine De Laet.  Ik heb hier op Scheurcappruyn gezeten nog voor da’k  m’n plechtige kommunnie deed. Ik kwam hier werken voor de Monne...

     We hebben hier 50 jaar geboerd maar de doening was te klein om echt te boeren. We hielden 6 à 7 “mestmeutes” en zo konden we stillekes rondkomen”.

    Frans Fierens z’n boerderij staat op een kaart van 1723. Toen was het een serieuze boerewinning met paardestallen- bakhoven en koestallen.

    Wat Frans daar nog van weet ? Niet zo veel meer,mijn vader, dien zeventig(noot : dat is niet helemaal juist, Jaak werd geen zestig) was als hij stierf,  heeft het me verteld, die wist dat deze hoeve twee jaar leeg stond nadat hier een zekere ouwe juffrouw vermoord was door haren knecht. Die knecht maakte haar van kant op Tweede Paasdag en trok naar den troep. Daar heeft hij later bekend de moordenaar te zijn en hij is in Antwerpen terechtgesteld. Op ’t schavot : zijne kop eraf.

    Later heeft De Laet de hoeve gekocht, die kwam van Weert...

    Dat het hier een hele doening geweest is, daar ben ik zeker van. Toen ik in de wei aan het graven was zat ik al vlug op de zullen, daar moeten de paardestallen geweest zijn en het knechtenhuis. En in het veld daar heb ik nog nen grote bakoven geweten. Dien kleine bakoven voor ’t huis is gezet met de stenen van de ouwe bakoven. Het woonhuis was groter, daar is zeker 3 a 3,5 meter van afgeslagen...

    Maar wat wel vreemd is ; dien De Laet dien van Weert kwam en burgemeester werd, heeft hier geen platte kinderen meer gehad. Monne Van Baelen had geen kinderen. Ons va en ons moe zijn hier ingetrokken en wij, wij hebben ook geen kinderen gehad. Ik heb hier alleen mensen weten sterven. Hier is ook eens een koe verongelukt, we hebben die op bed gelegd, en die is hier gestorven...”

    (Interview Karel Soors met Frans Fierens – De Band Mei 1977) 

     

    Jan-Frans “Fak” Fierens was te Leest geboren op 4 mei 1902 als zoon van  Jacobus “Jaak” Ludovicus en Maria Elisabeth Cuypers(°Leest 12/2/1879, +30/12/1967).

    Elisabeth, die zoals zovelen van haar generatie amper kon lezen en schrijven, was 80 toen ze voor het eerst de zee zag.

    Fak was gehuwd met Anna Van Winge en overleed te Mechelen op 1 januari 1990.

     Zijn bij- en roepnaam “Fak” had Jan-Frans te danken aan zijn jongere broer Hendrik Constant.

    Die kon “Franske” niet goed uitspreken en maakte er onze“Fak” van.
    Deze laatste is er mee blijven zitten.

    Zelf schreef hij zijn naam neer als “Vak”. 

                                      

                                  Scheurcappruyn

     

                ”Mijn vaderhuis staat languit in de zon te blaken.

                De  bloesem koestert zich,

                en spreidt zijn zoete honinggeur.

                De fruithof lijkt wel een boeket in pastelkleur.

     

                Het bakhuis staat er wat vervallen bij te dromen.

                De milde geur van ’t ovenverse brood ontbreekt al lang.

                Alleen dient het gebouwtje nog als steun en toeverlaat,

                voor blauwe regen, die is er bloemig bij gebaat.

     

                De mispelaar weerspiegelt zich in ’t koele water van de beek.

                De diepe bronput beantwoordt donker mijn roepen

                als ik mij heenbuig over de stenen rand.

                Ik wil weer drinken, zoals vroeger, uit mijn hand.

     

                De hollandse schuur, waar eens de blonde garven

                in gulle overvloed, tot glorie van de boer, gestapeld werden,

                is nu herleid tot droogplaats voor het linnen.

                Helaas, ook hier trad het verval tot binnen.

     

                Wat eens een welverdiende moestuin was,

                werd langzaamaan één grote hoop ellende.

                Mijn oom is oud en kan het niet meer aan,

                rondom hem heeft de tijd haast stilgestaan.

     

                Geen kippen meer, geen duiven, geen konijnen,

                geen paard, geen varken in de stal,

                de bonte pracht van koeielijven, ’t is al verleden tijd.

                Alleen de trouwe zwaluw verbouwt het nest met vlijt.

     

                Het leven is verstild, verstard rondom en in de oude boerderij.

                De muurklok nam pensioen, drie eeuwen keek eenieder ernaar op.

                Een lange tijd, geschiedenis geworden en vertrouwen schenken.

                Mijn vaderhuis ik heb u lief, ‘k blijf altijd aan u denken.”

     

                Lisette Polspoel-Fierens dochter van Jan Fierens en Marie Christiaens en

                nicht van Fak in een nostalgische bui half jaren ’80.

    1417 – “...petiam terra sit in Leest in loco dicto Maelt inter Johannis Melys et Henrici de

                Rogbroec et petiam terre sitam ibidem surpa cagrum dictum ‘t Hofacker inter

                Petri Van den Elze et Egigii Van den Elze.” (GM)

     

    1418 – “...item ad pratum dictum den Capruyn circa unum bonarium sit ibidem juxta

                oudeghemmercouter…” (GM)

     

    1419 – 17 februari : Katharina dochter van Johannes Vleming met haar man Henricus

               Cale, Barbara haar zuster met Anthoon Blaeuwe haar man en Margareta met

                Eustacius Vallaert haar man verkopen aan Henricus Theeuw en zijn vrouw

                Katharina dochter van Arnoldus Goessens drie naast elkaar liggen akkergronden

                Genoemd “Coemansbloc”. (Schepenakte van Mechelen, Parochie-archief Leest)

     

    1422 – 25 mei : Kathelijne van Brussel, dochter van wijlen Jan met haar man Gillis

                vander Smessen, alias Penneman, verkoopt aan Jan vanden Bossche, barbier, een

                stuk land van ongeveer 1 bunder in de Laerstraat te Leest achter Leliëndael,

                tussen wijlen Jan Raduwaerd en wijlen Hendrik de Moldere belast met een

                voorcijns van 3 schellingen payments. (IFL,blz.92)

     

    1423 – “In de maendt October is soo grooten overvloet van water geweest door

                continuele regens dat men op vele plaetsen de landen niet en heeft kunnen

                besaeyen, ende de schueren met het graan en de stallen met het vee onder

                water stonden.” (KCM-Meyer)

     

    1424 – 21 augustus – Schepenbrief van Mechelen : Elisabeth Blox legt beslag op een huis

                van Jan Melijs onder leest.

     

    1424 – 30 oktober : Joannes Massijs zoon van Lodewijk verkoopt aan Hendrik van den

                Elze  zoon van Walter een half dachwant lant te Leest op ’t Hertsvelt.

                (Schepenakte van Mechelen, Parochie-archief Lest)

     

    1427 – “...in Leest juxta locum dictum Cobbegheemshof inter plat. et Michaelis

                Van der Crieken.” (GM)

     

    1430 – “Den 5. October, den gheseyden Hertogh van Bourgoingne als Hertogh van

                Brabant tot Loven gehult wordende, heeft in syne blyde inkomste onder andere

                aen de Brabanders belooft dat hy maekende het dispuet datter was tusschen

                die van Mechelen ende Brussel om de ketene die de geseynde van Mechelen

                op de riviere de Zenne gespannen hielden, dat hy soude ordineren van synen

                Raede weerdige persoonen in goede getaelen beyde uyt seynen lande van Brabant

                Ende oock van synen landen van Vlaenderen om partyen gehoort daer over

                Sententie te geven.” (KCM)

    13-02-2012 om 14:54 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1400 – “…in Leest in platea dicta Eyerstrate.” (LGM)

     

    1400 – “in Leest juxta locum dictum Amerloe”. (LGM)

     

    1401 – 11 juli : Eggerik van Steynemolen verkoopt aan Jacob De Wael drie vierdelen

                rogge erfelijke pacht op de helft van het land “de Moirterblok” onder Leest, op de

                Biest, op de helft van een bos, beemd en op een vierdeel rogge erfelijke pacht op

                een half bunder land voor de stenen molen, allen onder Leest. (MS,nr.815)

                         

                                         “STEYNEMOLEN” aan de Kapellebaan

     

    Steynemolen heeft een lange geschiedenis. Misschien is daar zelfs de oudste nederzetting van Leest te zoeken. De Kapellebaan maakte immers deel uit van de vroegere Romeinse heirbaan die Utrecht verbond met Bavay in Noord-Frankrijk en die liep over Breda, Mechelen, Merchtem, Asse...

    Diverse opgravingen aldaar versterken deze stelling. In 1939 door de Mechelaar J. Uytterhoeven en in 1983 en 84  door de Archeologische Vereniging Oud- Mechelen.

     

    “Aan de heer J. Uytterhoeven uit Mechelen was een overlevering bekend over een “kasteel” dat verzonken lag in een weide te Leest, daar waar de huidige steenweg Hombeek-Kapellen onder de spoorbaan doorloopt. In de volksmond heette het dat dit kasteel in de grond verzonken was als een straf van God omdat de kasteelheer zwart goed zou hebben gekocht. Bij ondervraging van de mensen aldaar, bleek dat het vertelsel van het “verzonken kasteel” nog door sommigen gekend was, doch ook een andere versie werd vernomen :er zou aldaar een villa gestaan hebben en de bewoner dezer villa kon geen voet verzetten zonder dat de maalder van de Steinemolen (een 200 meter daarvandaan) zijn bewegingen had afgeloerd. De villaheer werd deze toestand te sterk : hij brak de villa af en daar liggen nu nog de stenen “rond te rijden” “. (J.D.D. in DB 1957)

     

    Op 60 cm diepte vond amateur archeoloog J. Uytterhoeven in een tarweveld aan Steynemolen de vloer van een Romeinse woning. Hij veronderstelde dat het om een “mutatio”, een wisselplaats voor paarden en muilezels, ging. De gedachte aan een “mutattio” steunde hij op de aanwezigheid van een heirbaan, het vinden van tal van kleine hoefijzers bij het graven van een vijver in de onmiddellijke omgeving en de afwezigheid van weeldetekens in het gevondene.

     

    Latere opgravingen gedaan door de archeologische vereniging “Oud Mechelen” in 1983 en 84, herriepen deze veronderstelling. Deze vereniging kwam tot de vaststelling dat J. Uytterhoeven op een graanschuur was gestoten.

    Naast deze schuur werd de opgraving van de eigenlijke bewoning aangevat en kwamen er brokstukken te voorschijn van diverse muurschilderingen, alsook fragmenten van hypocausttegels (verwarmingsinstallatie) en honderden scherven van imbrex en tegula (dakpannen) wat wees op een woning van weelderige herkomst, een villa.

    Grondpeilingen wezen op het bestaan van verschillende gebouwen in de onmiddellijke omgeving. 
     

    Uit de fundering aan de zijkant van het gebouw bleek dat de villa zelfs een badplaats bezat en in een waterput werden vele voorwerpen, daterend van de derde eeuw na Chr., teruggevonden. Het badgebouw dat te Leest werd blootgelegd was in twee verdeeld : een koud- en een warmwaterbad. Uit dit alles concludeerden de archeologen dat deze Romeinse villa destijds werd bewoond door een belangrijke familie.

    De opgravingen wezen ook uit dat er ooit een felle brand op de hoeve plaatshad.

    De villa werd bewoond tijdens de 2de -3de eeuw en verdween naar alle waarschijnlijkheid tijdens de Middeleeuwen.

    Tijdens deze opgravingswerken werden er ook resten teruggevonden van een houtbouw daterend uit de 1ste eeuw. Het belangrijkste was hierbij de vondst van een zeer goed bewaard gebleven waterput. Ook heel wat gebruiksvoorwerpen werden gevonden : aardewerk, groen vensterglas en het belangrijkste (door de zeldzaamheid) was een deel (beenstuk) van een Romeinse sandaal.

     

    Over “Steynemolen” gaf Dr. J. Lindemans in “Toponymie der gemeente Hombeek” volgende uitleg : “Eertijds een windmolen op Leest, bij de grens Hembeek en Leest, vervangende wellicht een nog oudere watermolen. Hof aldaar, zetel van een heerlijk goed, naar hetwelk het oorspronkelijk geslacht van Steynemolen genoemd werd”.

    Zeker is dat daar kortbij, op het grondgebied van Hombeek een windmolen stond, die in 1912, na zeer zware stormschade, werd gesloopt.

    De “van Steynemolens” waren goudsmeden die in de 14de eeuw naar Mechelen kwamen en er als oude adellijke familie veel aanzien had.

    Jan van Steynemolen die in 1346 vermeld werd als schepen van Mechelen had er eigendommen alsook te Heffen en te Leest. Hij was de stamvader van een aanzienlijk geslacht tot hetwelk verschillende schepenen, doch ook geleerden, zoals Rombout van Steynemolen (16de eeuw) behoorden.

    Het geslacht stierf uit einde 17de eeuw.

    1346 Jan van Steynenmolen, schepen van Mechelen...

    1347 “...ad V bonaria prati te Steinemolene inter Sigerum de Steinenmolene et Nycol. De Molendino.” (GM)

    1397 “...het oude hof te Steynemolen...”(GM)

    1401 “...mansio thof van Steynemolen sit in Leest apud locum dictum Steynemolen.” (GM)

    1403 Johannes de Steynemolen dedit Johanni de Berlair suam partem mansionis dicte

    thof van Steynemolen cum orto et pommario sit in Leest apud locum dictum Steynemolen. (GM)

    1414 “...quart.terre perpetue se micultur. situm in Leest apud Steynenmolen et terram Godefridi filii qd. Sigeri de Steynenmolen.” (GM)

    1418 “...hered. et terram Eggherici de Steynenmolen partomi pascualem et partim nemosam continen. circ. III bonaria dicta in vulgari den Moirtere sitam in Leest in de biest juxta mansionem dictam thof ten Eynde inter Reyneri de Steynemolen et Willelmi Poirtere.” (GM)

    1436 “...in Leest te Steynenmolen opte beke...”(GM)

    1451 Godefridus en qd. Reynerus de Steynemolen hebben goederen op het Cleynaersland. (GM)

    1475 “Juffrouw Margriete wilen Jans dochter van Steynemolen heeft uit sake van wisselingen voir andere erven opgedragen tot behoef van meester Jan de Leeuw twee viertelen rogs erffelichen pachts die si hadde op een hoeve geh. Tgoedt te Steynemoelen binnen de prochie van Leest gelegen.” (GM)

    1484 “Een huys geheeten ’t berchhuys steynenmolen metten winhove, groeten ende cleynen bogaerden ende alle andere toebehoeren daer neven liggende, gelegen in prochie van Leest in totaal 12 bunderen groot.” (MS)

    1556 “...derfgenamen ende executeurs van wylen meester Louys Claerhaghe advocaet in den grooten raedt tot Mechelen in syn tijt hebben vercocht het Hoff van Steynenmolen, metten winnende landen bempden gronden...voor alsoo veele als die gelegen syn onder de prochie van Leest...

    Meester Jan van Walem heeft gecalengiert ende vernaerdert van bloetswegen tvoors Hof van Steynemolen.” (AM)

    1605 “Jan de Leeuw als man ende mombois van Jouffr. Anna Snellincx ende hare kinderen heeft verreyct een steynen huys met pachthove, stallinghe, bogaerd, land, bempde, gronde, etc. genaampt thoff van Steynemolen, groot omtrent 30 bunder onder de prochie van Leest toebehorende Jouffr. Ysabeau Manteau ende Peeter Lansloots haere sone.” (GM, 1605 f°23)

    1607  “...eene hoeve metten steynen huyse stallinghen bogaerden landen beemden bosschen gronden...thoff van Steynemolen genaempt uit geheel omtrent XLIX bunderen gel. bij die Vaert van Brussel zoo onder leest ende zoo onder Raemsdonk gelegen.” (AM)

    1608 Ridder Jean Vanderlaen, heer van Schriek en Grootlo was eigenaar. (DB-november 1977)

    1676 Coh. van Leest : Peeter VanHove tot Londerseel een bosch gel. Aen de bane van Capellen bij de Hove van mijnheer Steenhuyse groot omtrent 1 dachwant.

     

    “In 1723 zien we op de kaart van Jan Van Acoleyn dat het “pachthof met speelhuys en vijver en wallen” tot de eigendom behoort van de heer Van Reyneghem.

    Dit omwald buitengoed met pachthof lag echter niet op de plaats van de huidige boerderij, maar wel aan de overkant van de aardeweg die van de steenweg naar de Biest loopt. De akker echter waar de huidige boerderij werd gebouwd, heette in Acoleyns ‘ tijd (1723) reeds “Steynemeulevelt” en behoorde toe aan een zekere heer Swerts.

    In 1740 stond het ledig. Het werd “Op den nieuwen molen”  of “Nova Mola” (1786) genoemd.

    Uit de “Visitationes decanales” (verslagen van de kerkvisites door de deken) blijkt dat in

    1774 een private kapel bestond op het hof van Steinemolen.

    Tijdens de Franse overheersing was het in eigendom van Baron Norbert de Spanghen uit Brussel, men sprak toen van het “Chateau de Spanghen”.

    Zijn dochter huwde graaf Werner de Merode.

    De nieuwe boerderij Steynemolen kwam er in 1781.

    Ze staat afgebeeld op de figuratieve kaart uit 1785 met als bewoner Guilliam Keyenberg.

    Op dat ogenblik schoot van het oude complex Steynemolen aan de overzijde van de aardeweg nog enkel het kasteeltje over : “het speelgoed van den heere Spangen genaemt Steyne Molen”.

    In 1828 werden ook deze resten van het “Oude Steynemolen” afgebroken.

    De kadasterkaart van Popp leert ons verder, dat rond 1850 gans het domein, zowel oud als nieuw Steynemolen, boerderij inkluis, eigendom was van graaf Felix Amaury Ghislain de Merode, een “rentenier” uit Everberg. Alles te zamen bezat hij  te Leest 31 ha, 2 a, 15 ca.

    In 1885 kwamen deze bezittingen door erfenis in handen van de koninklijke familie van Italië, namelijk aan de drie prinsen : Emmanuel-Filibert hertog van Aoste, Victor-Emmanuel, graaf van Turijn en Lodewijk-Amedee de Savoie hertog der Abbruzen, allen wonende te Turijn.

    Ze verkochten ten slotte de boerderij “Steynemolen” met hun 22 Ha 58 a 7 ca eigendommen te Leest in 1920 aan het echtpaar Gulielmus Slachmuylders – Lauwens, beiden afkomstig uit Hombeek, maar wonende te Leest. Dit echtpaar huurde reeds het pachthof sinds 1889.

    “Giele” Willem Jan Slachmuylders was te Hombeek geboren op 18 januari 1865. Hij overleed op 6 maart 1967.

    Het waren de ouders van de latere bewoners Slachmuylders – Muyldermans.”

    (G.Herregods in DB – november 1977).

    In het nummer van november 1977 nam “De Band” een  intervieuw af met de toenmalige eigenaar boer Slachmuylders :

    “Veel mensen denken dat het hier Steynemolen heet omdat er een molen stond aan de overkant van de Kapellebaan, maar dat is niet zo, een zekere Jan Stijnemolen bezat hier een kasteel en daarrond veel land. In de beek hier een beetje verder is er zo’n klein watervalleke, het water stroomt daar klotsend over “een zulle” en m’n vader (Giele) heeft altijd gezegd dat dat de zulle was van den oven van ’t kasteel. Mijn broer Frans heeft hier langs de beek een bungalow gebouwd. Toen hij z’n garage heeft gezet is hij ook op ’n zulle gestoten. Misschien is dat die van ’t kasteel ?

    In 1925 hebben we gecementeerd, ook aan de stallingen hebben we gewerkt. Men is eens hier geweest om te vragen of de boerderij nog in haar oorspronkelijke staat was , anders hadden ze ze geklasseerd. In het begin hadden we wel 25 Ha grond om te bewerken. We kregen toen veel werkvolk, die kwamen hier helpen voor “paardenarbeid”, in die tijd ging dat zo. Maar later begon ieder op z’n eigen stukje grond te bouwen en wij moesten

    machines kopen. Dan hielpen we mekaar nog met de pikdorser enz.

    Graan, patatten, koren (rogge) en ook al bloemkool hebben we van begin af gezet. De laatste 25 jaar zijn daar spruiten bij gekomen. In 1938 ben ik getrouwd en met m’n vrouw heb ik de boerderij overgenomen. Mijn ouders gingen terug naar Hombeek wonen. Nu

    ben ik gepensioneerd en met mijn 1 Ha grond heb ik mijn handen wel vol.

     

    Wat ik nooit zal vergeten is onze schuur. Onze schuur hier langs het woonhuis, dat was nog met ouwe eiken balken. In 1918 sloegen de Duitsers de schuur aan om de wacht op te

    trekken bij de tunnel. Een groep met hunne officier sliep in de schuur. Een soldaat die telaat op post was, was met een sigaret in de schuur ingeslapen. Baas brand ! Baas brand!

    klonk het in de nacht, onze schuur stond in lichtelaaie. De brandweer van Mechelen is nog opgedaagd maar was te laat, de schuur brandde helemaal uit.

    Aan de overkant van de Kapellebaan stond er een molen. We waren nog jonge gasten toen die is afgebroken. Ik weet het nog goed. De molen was van een zekere Van Winge. Toen die molen was afgebroken rolden en tolden we van het molenbergsken af.

    Maar nu zie je daar niks meer van.” 

     

    “In den echten Ouden Steinen Molen”.

     

    “Bejaarde Kapellenaren herinneren zich nog wonderwel de stenen molen, opgericht nabij de grens Kapelle – Leest, langs de Mechelseweg, enkele tientallen meter zuidwaarts van de spoorwegviadukt.

    Deze werd in 1807 gebouwd en, na zware stormschade, in 1912 gesloopt.

    De grondvesten en de4 stenen pijlers werden enkele jaren geleden weggeruimd en in de onmiddellijke nabijheid ervan werd een electriciteitscabine gebouwd.

    Het vroeger bestaan leeft echter onder de Kapelse en Leestse bevolking nog voort in de uitdrukkingen : “bij... van de staane meule..”

    Trouwens, de familie Van Winghe, laatste bewoners van het molenaarshuis worden haast uitsluitend door iedereen vernoemd met toevoeging van “Staane Meule” achter de voornaam. En dat is ook het geval voor de nakomelingen.

    Persoonlijk herinneren we ons heel goed dat er zich in de onmiddellijke omgeving van de gewezen stenen molen drie staminekes waren, haast deur tegen deur, en die onderscheidelijk de naam droegen van :

     

    a)      In de Steinen Molen

    b)      In de Oude Steinen Molen

    c)      In de Oude Echte Steinen Molen.

     

    Een zekere onderlinge concurrentiegeest lag hierbij zeker aan de basis van de naamkeuze. En alhoewel ze opgericht waren in een weinig volksrijke omgeving floreerden ze buitengewoon. Immers, elke baas of bazin liet niets onverlet om klanten te lokken.

    Er ging, en dit gedurende jaren, geen weekend voorbij of er stond wat op het programma.

    Naast kaartavonden werden regelmatig wedstrijden georganiseerd op de vogelpik, op de “schietbak”, op de bollebaan en golfbiljart.  Elk “etablissement” had daarbij haar “spaarkastje” en was de zetel van de ene of andere vereniging.

    En om ’t jonge volk te “lokken” werd er op de zaterdag- en zondagavonden bovenop nog

    gezorgd voor dansmuziek.

    Ingevolge overlijden sloten de twee eerstgenoemde inrichtingen hun deuren en dit enkele jaren na wereldoorlog II.
     

    “In den Echten Ouden Steinen Molen” hield stand tot voor een tiental jaren.”

    (H. Van de Ven in het Vaartland nr.2 van 1976)

     

    Steinen Molen

     

    “Op Oxdonk woonde op de hoeve Dunkema, een zeker Joriske, en die betaalde reeds lang, slechts zijn vorige maalrekening, doch nu bij het afhalen van een gisteren gebrachte zak graan, kreeg hij de rekening der twee bakzakken van voorgaande keer. Hij verweet de maalder diens eis tot die dubbele betaling als een moedwillige vergissing.

    De zonen van den “Steinen Meulenreus” namen dat niet en grabbelden Joriske bij zijn kraag, bonden hem aan armen en benen en duwden het poefboerken in een graanzak, vulden die aan met kaf, er bovenop een briefken met vermelding dat na betaling van drie bakzakkenloon, het eetwaar mocht worden afgehaald, en snoerden met een molenaarsknoop de vracht toe. Een paar uur later komt Joris’boerin op het molenerf, en ziet daar hun geladen kruiwagen staan, en vraagt naar Joris.

    “O,” zei één der zonen , “we hadden wat molenpanne en uwe man moest wat wachten. Hij is onderwijl een glaasje gaan drinken naar den “Droogen Hoek”, voert gij liefst uw bakzak naar huis, want ge weet, als uw ganske Joriske bier ziet...”

    De stoere Marjan, van geen kleint gerucht vervaard, die duwt geen kruiwagen, maar trekt die achter zich naar huis.

    Wat daarna is gebeurd heeft de molenaar nooit geweten maar Joriske kwam ditmaal en later om zijn bakzak met gereed geld.

    De twee eeuwen oude grondvesten van den “Steinen Meulenreus” zijn grotendeels verdwenen, enkel de wijk wordt nog naar zijn naam vermeld.”

    (J.A.Huysmans in “De Band” – augustus 1980)

     

    Op 26 september 1930 verzocht het gemeentebestuur van Leest de NMBS  om een machtiging “tot aanbrengen van draden voor de elektrische straatverlichting, om verlichting te kunnen geven onder de tunnel aan Steinenmolen te Leest, doorgang gevende onder den aangehoogden spoorweg Mechelen-Dendermonde, voor den buurtsteenweg van Hombeek naar Kapelle op den bosch. Daar den steenweg langsheen den spoorweg lloopt, zoo is het doorrijden van den onverlichten tunnel bij avond en nacht tengevolge van het groot verkeer, zeer gevaarlijk...” (Brief Gemeente Leest)

     

    “Leestse ‘gevarenbocht’ blijft schrik voor autobestuurders”, blokletterde Het Laatste Nieuws in de editie van 14 april 1984.

    De krant trok van leer tegen de vele ongevallen die de “negentiggradenbocht aan de tunnel Steinenmolen aan de Kapellebaan,”veroorzaakte.

     

    1402 – 22 januari – Schepenbrief van Mechelen : Rombout Daniels verkoopt aan de Kiste

                het Beatrijsbunder onder Leest, neven de Warande.

     

    1402 – 14 oktober : Ludovicus Van de Venne verkoopt aan Rogier Van der Most een

                rente op goed gelegen te Leest. (Schepenakte van Mechelen, Parochie-arch.Leest)

     

    1403 – 12 juni : De H.-Geesttafel van Sint Rombouts geeft aan Peter Van Zebbroeck een

                half bunder land onder Leest, in de Werffelstraat ; een ander stuk aldaer, langs de

                “Scoeurcapruin”, met een woonst neven het eerste land tegen 3 vierdelen rogge

                jaarlijkse pacht. (MS,nr.833)

     

    1405 – 23 mei : Schepenbrief van Mechelen. Aleidis, weduwe van Peter De Beckere, nu

                echtgenote van Henri Gysemans, en haar dochters Margaretha en Maria geven aan

                Henri In ’t Hof van Leest 3 dagwand op het Grootaerland onder Leest, de helft

                van  1 dagwand op het Beekveld, met nog een half dagwand erbij ; 3 dagwand

                land op het “Kleinarland” en de helft van 1 dagwand op “Asrotken” tegen 3

                vierdelen rogge jaarlijkse pacht.

     

    1406 – 28 juni – Johannes en Willus, zonen van zekere Johannes de Zenne verkopen aan

                Henri Vander Hocven een rente op een half bunder land onder Leest.

                (Schepenakte van Mechelen, Parochie-archief Leest)

     

    1407 – 5 februari : Jan Van der Bruggen geeft aan Jacob Van den Boegarde een bunder

                land onder Leest, het Hoogveld, tegen twee kappuinen ’s jaars. (MS,nr.4606)

     

    1407 – 3 maart : Petrus Vanden Bossche en Roger Van der Most, Heilige Geestmeesters

                van Leest , geven aan Rumoldus zoon van Laureys de Ranst een rente op en

                wijmenvelden ten Holsen. (Schepenakte van  Mechelen,Parochie-arch.Leest)

     

    1407 – “In parochia de Leest in bloco dicto Cloosterbloc.” (GM)

     

    1408 – 4 mei : Johannes Van den Holse draagt over op Rogier Van der Most en Elisabet

                zijn vrouw, een stuk land gelegen te Leest op de plaats genoemd Ten Holse.

                (Schepenakte van Mechelen, Parochie-archief Leest)

     

     

    1408 – 29 september : Hendrik Moldere, van Hombeek, verkoopt aan Willem van

                Rotselaer zijn helft in 3 dagwand land te Leest op de Hombekerkouter tussen

                Peter Tielens en het land van Leliëndael op een mudde rogge voorcijns.

                (IFL,blz.90)

     

    1408 – 10 oktober : Johannes Aerts uit Leest verkoopt aan Rogier Van der Most een stuk

                zaailand genoemd Leestervelt. (Schepenakt van Mechelen, Parochie-arch.Leest)

     

    1409 – 27 april : Petrus Van der Most verkoopt aan Reynier en Arnold de Steynemolen

                land gelegen te Leest in de Werffelstrate.

                (Schepenakte van Mechelen, parochie-archief Leest)

     

    1410 – “...II bonaria prati dictam Vrancxbloc sitam in Leest inter Jacobi Van den Walle

                et ag. Dictum Duykensvelt. “ (GM) (De benaming Vrancxbloc komt voort van de

                eigenaar Vranck van  Halen, bastaard.)

     

    1413 – 13 september – Schepenbrief van Mechelen : Lodewijk van Steynemolen

                verkoopt aan Eggeric van Steynemolen 1 dagwand land onder Leest, op de Biest,

                bij het Beekveld.

     

    1415 – Te Leest “opte Beke” liggen in 1415 : Groot en Klein Beecvelt, Oudenhof,

                Cleynen Winckel, Groenen Mortere, Donkerwinkel, Thasselstucke, Knoddenbloc,

                Wennekensbosch, Nuwestuc Voort. (GM)

     

    1416 – Begin 1416 gaf Hertog Philips de Goede de meierijen van Heffen, Leest, Muizen,

                Hombeek en Hever “ à son bien aimé cirurgien et varlet de chambre, maitre Josse

                Bruyninc”.

                Voordien (vanaf 1308, met de afschaffing van de Leestse Schepenbank) bestuurde

                Mechelen de voormelde gemeenten door een meier en gezwoornen.

                De meier was haar rechtstreekse vertegenwoordiger en stadhouder. Het recht hem

                te benoemen behoorde de stad.

                Toen , bij de dood van Jesse Bruyninc, die meierijen over werden gedragen op

                Zijn zoon Philips “pour les tenir à son prouffit sa vie durant”kwamen de

                Burgemeesters en schepenen van Mechelen daar tegen over : “sy hilden ende

                seyden, dat die meyerijen behoerden tot hoerder dispositien ende niet van hunnen

                ghenedighen heere den hertoghe; ende al hadde wijlen meester Joos Bruyninc

                brieven moghen hebben, hij nochtan noyt possessie en hadde, noch gecrighen en

                cost, midts dien dat de dispositie, als voorseyt es, derselver stadt toebehoerde.”

                Daarop volgde dus “gescille ende proces tusschen Jan van Olmen, rentmeester

                generaal van Brabant, Hendrik Henkenshoot, Laurens Bruyninc, Andries Wolfaert

                en Juffrouw Michaele Regault, weduwe wijlen meesters Joos Bruyninc als

                momboirs van Philips Bruyninc, sone willen meester Joes ende Juffr Michaele

                voers, ’t eender side ende die commoin gemeesteren ende scepenen van Mechelen

                ter ander side.”

                Het goede recht bleek aan de zijde van Mechelen te zijn. De stad kreeg “ alle de

                proffiten ende regiment  dat Philips Bruyninc metter selver ghiften hadde oft

                hebben mochte.”

                De meier, eer hij in bediening trad, zwoer de eed van getrouwheid in handen van

                Schout, ten overstaan der communiemeesters en schepenen der stad.

                Hij bekleedde  vervolgens zijn ambt meestal tot aan zijn dood. Toch kon hij er

                vrijwillig afstand van doen of mocht hij om gewichtige redenen worden afgezet.

                Het was de meier geoorloofd, naar vrije keuze, de meierijen van verscheidene

                dorpen of heerdijen gelijkertijd te bedienen.

                In het midden van de 15e eeuw zien we alzo de meierijen van Heffen, Leest,

                Muizen, Hombeek en Hever aan één en dezelfde persoon toevertrouwd.

                Mechelen zelf voegde alvroeg sommige gemeenten en gehuchten van zijn vrijheid

                samen, om ze onder één meier te stellen.

     

                De vrijheid was alzo ten jare 1556 verdeeld in drie meierijen :

    1)      Hombeek met Leest, Heffen en Battel.

    2)      Hever met Muizen en Hofstade.

    3)      Pennepoel met Nekkerspoel.

                Omstreeks het midden van de 17e eeuw was er voor al de dorpen en gehuchten

                -Nekkerspoel en Pennepoel alleen uitgezonderd- maar één meier, namelijk

                Perico Bordel.

                In 1678 was Jan Frans de Roubaix meier van Hombeek, Leest, Auweghem en

                Geerdeghem. Hij werd in 1692 opgevolgd door Jan Bauxstuyns althans wat Leest

                betreft.

     

     

                De meeste meiers van de Mechelse Vrijheid waren metterdaad “woenende ende

                hun  residentie houdende te Mechelen.”

                Eerst in de laatste jaren der 16e eeuw, meende het Magistraat er te moeten op

                aandringen dat elke meier zou verblijven in de meierij.

                (Geschiedenis der gemeente Hombeek – F.De Ridder, blz.30 en 31)

    13-02-2012 om 09:10 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1363 – 15 augustus – O.L.V.Hemelvaart : de Infirmerie binnen het Begijnhof geeft aan

                Jan van Perreke 2 stukken land onder Leest, samen 1 dagwand, naast het bos van

                Wouter Bau, tegen 20 solidi jaarlijkse cijns. (MS)

     

    1364 – “In Februario was soo grooten vorst dat de boomen vervrosen, ende in de selve

                maendt soo grooten overvloedt van wateren, datter veel dycken doorbraecken,

                welck water quam van boven uyt de geberghte door menighvuldige regens.”

                (KCM-Meyer)

     

    1366 – “Item dat Jan Zangher en Margriet Korgers verteghen op hare lijftocht die si

                hadde op 1 stuck lant te Leest omtrent 1 buenre bi den wech tusschen Lisbeth Van

                Endout en den heeren lant van Pitsenborch dat men hout van den heer van

                Mechelen.” (CAW)

                Dit land werd later “Zenghersgoet” (1406) en ook “Tsanghersbloc” (1443)

                genoemd. 

     

    1366 – “Item J. Bogaert ende sine ghesellen van den palen ute te doene die int water

                stoeden voir de brugghe te Leest ende te Heffen ende die te voerne in de halle...”

                (SR)

              - Feest van St.-Laurentius martelaar: Johannes de Steynemolen en Willus Massijs

                H.-Geestmeesters geven in naam van de H. Geesttafel van Leest aan Gerard de

                Haren een rente op grond aan de sbredestrate.

                (Schepenakte van Mechelen, Parochie-archief Leest)

     

    1370 – “In Leest in loco dicto HOLSE…” (LGM)

                Andere vermeldingen van Holse vonden we in 1380 (GM), 1382 (LGM) en 1389

                (GM). In 1387 is er sprake van een Berbele van den Holse op huys ende hof ten

                Holse. (Inv.VI blz.271 Cens de Leliëndael)

                In een verkoopakte van 1399 wordt ene Jan van den Holse genoemd.

                Andere vermeldingen :  1403 in Leest ten Holse (GM), 1406 in Leest ten Holse

                Prope pontem dictum Hoghevondel (GM), 1439 in Leest ten Holse (GM), 1458 te

                Leest op een stuck lant geheeten te Holze (HGO), 1626 thoff ter Holsen  anders

                Genaempt de HOEVE VAN HEYST (GM), 1724 het hof van Holsen te Leest

                (GM), 1860 hof ter Holsen, tegen de baen naer Capellen (GM) en 1879 in de

                Tinneschuurstraat opde hoeve Hof ter Holsen (MB).
      

                Van oudsher behoorden het Hof ten Holse en Rendelbeek toe aan dezelfde

                eigenaar. De twee boerderijen waren en zijn trouwens nog met elkaar verbonden

                door een lijnrechte dreef. 

     

                In het toponiem  “holse” kan misschien “holt” gezocht worden, dit is “steengrond

                met bomen”.

     

                Volgens het landboek van Van Acoleyn, caertbladt 6 en 7, was het “Hoff  ter

                Holsen” in 1723 bewoond en uitgebaat door Jacques Peeters. Hij was hertrouwd

                met Anna Goins die hem 6 kinderen schonk : Anna (1701),  Petrus (1703), Lieven

                (1705), Jeanne (1707), Willen en Ferdinand (1713). Jacques had nog twee

                kinderen van zijn eerste vrouw Anna De Man (die overleden was op 28 januari

                1697) Antoon en Mattheus.

                Onder hetzelfde dak woonde ook hun meid : Anna Kools.

                De familie Peeters bewerkte 30 bunder en 45 roeden land (ongeveer 37 ha), zoals

                de boerderij grotendeels behorend aan baron van Macque.

                In 1723 was het pachthof “Ter Holsen” nog steeds omwald.

                In 1921 kocht het echtpaar Karel Van den Brande- Jozefien Van Camp de hoeve

                van de gravin de Bethune Hesdigneul. Voordien (vanaf 1879) had zijn moeder ze

                ze in pacht gehad.

                In 1989 kocht het echtpaar Patrick Vergauwen – Rita Cardoen  de hoeve aan van

                de kinderen Van den Brande.  Ze waren afkomstig van Hombeek.

                Patrick is veehandelaar en landbouwer.

     

    1373 – “...ad bona heriditaria dicta vulgariter tgoet van DEN MOETERE  in parochia de

                Leest situata.” (GM)

     

                                

                                   HET HOF TER MOORTERE

     

    Deze oude hoeve, gelegen op de hoek van de Molenstraat en de Vinkstraat waar thans het Apollonia kapelletje staat , roept  onmiddellijk een associatie op met pastoor De Heuck. Onder de Franse overheersing zat deze er immers verscholen in de onderaardse spelonk. Een nota uit het kerkregister van 24 september 1799 laat dat veronderstellen. In bedoelde nota tekent De Heuck het overlijden aan van zijn zuster : “oblit in diversorio pastorali praedio domicillae Pauli ter Moortele.”

    Daar werden ook doopsels toegediend en huwelijken ingezegend. Deze Jonkvrouw Pauli Ter Moortele ligt begraven in de Leestse kerk aan de tweede biechtstoel rechts.

     

    Kronologisch gerangschikt vonden we volgende verwijzigingen naar dit hof :

    1284 Gheraert Van der Mortere. (AAB)

    1342 Jan Van der Moerter. (CAW)

    1343 “dominus Johannes de Moertere, miles cont. Domino Waltero de Bergheem, militi  et domine Yde ejus uxori ad vitam ipsorum (een cijns) ad mansionem sitam in Leest et Molendinum aquosum prope dictam mansionem et molendinum ventosum prope pontem in binnendijx et schaidbroec et in Robbrouc.” (Gijs-Theys, reg nr.10 f°30)

    1363 Goessen Van der Moertere. (CAW)

    1400 Reynier Van den Moeter. (Moetter)

    1415 “ad patiam et terre et pascue dictam de Moertere continentem tria bonaria Eggherici de Steynemolen sitam in Leest in de Biest inter liberorum qd Willelmi Poirtere et Arnoldi Van den Driessche en parte una et alian terram dicit Egherici ex altera.” (GM)

    1418 “heridit terramEggherici de Steynemolen partim pascualem partim nemosam continentem circiter III bonaria dictam in vulgare den Moirtere sitam in Leest in de Biest juxta mansionem dictam thof ten Eynde inter Reyneri de Steynemolen et Willelmi Poirtere.” (GM)

    1453 “ad mansum cum universis pertinentus suis dictum tgoed ten Moirtere qd Henrici de Rogbroeck in Leest situatem.” (GM)

    1515 “Hippoliet van Voesdonck geeft aan Marg. Van Voesdonck zijn zuster 14 zakken rogge bij pacht op zijn molenberg en windmolen onder Heffen, op een watermolen met toebeh. en op een stuk land onder Leest. (Inv.COO Vol.I nr.4722, Schep.Mechelen)

    1557 Jacob Schooff verkoopt aan Remi de Halut en Heilwich van Campvoort een watermolen en windmolen en een lap grond twee kleine beemden en een boomgaard onder Heffen en Leest. (Inv.Coo Vol.I nr.4759 Schep.Mechelen)

    1568 “Executeurs testament van Vrouwe Heylwyck Van Campvoort huysvr. Van wylen Remi de Halut, Boschgrave van Wynoxberge...verkoopen heeren Willem van Bovekercke, ridder, heer van Locxem, van den Broeke etc en zijn huysvr. Margr. Schooff... eenen watermolen metten huysken ende eenen wintmolen metten berge ende lande daer den selve wintmolen op staet groot omtrent drij dachwant...gelegen neffens malcanderen met noch een cleyn beemdeken boven denselven watermolen met eenen bogaerde gelegen eensdeels onder heffene ende eensdeels onder leest, als wijlen Jonckeer Jacob Schooff heer Van den Broeke dat te besitten plach.” (Chron.Aenw.rg 57 f°83)

    1594 “Heer Willem van Boevekercke van een huys metten hoven groot omtrent dertich buenderen onder lant ende bempt geheeten den Mortere comende metter eender syde aent goet van den Heylighen Geest van Liest, ter ander aent goet van der Sieckenlieden ter derdere aen derve van Adolph Van de Venne metter vierdere syde aent ’t Hoochacker.” (HCM)

    1606 Het Hoff ter Moirtere gheleghen tot Leest.

    1621 Karel van Bouvekerke geeft aan Anna Schoof 25 Carolusgulden erfelijke rente op een hoeve met 30 bunder het Hof te Moirtere onder Leest. (Inv.Coo Vol.I  nr.1177 Sch.Mech.)

    In 1632 werd Jonker Jan Jeronimo De Clercq, heer van Bouvekercke vermeld en op

    20 januari 1647 was J. Bouvekercke “hooftman” van de handboogschuttersgilde

    Sint-Sebastiaan in Leest. (website www.laurentii.be)       

    In 1723 hoorde de hoeve toe aan mevrouw De Boevekercke en werd ze uitgebaat door Guilliam Buelens en diens echtgenote Carola Keulemans. Ze hadden twee meiden Maria Jansens en Katrien Diddens en twee kinderen Jan (1713) en Quirinus (1720).

    Buiten de 1642 roeden verbonden aan het Hof ter Moortere pacht Guilliam Buelens  ook nog 5 bunder , 3 dagwand en 80 roden land en weidegrond van mevrouw de Boevekercke en 212 roeden land en weidegrond van graaf Van der nat, zelf bezit hij nog 37 roeden elsbos “tegen den Molenbemt”. (JvA)

    In het koor van de Leestse kerk ligt een grafsteen : “D.O.M. Hier rust Jouffre Maria Ambrosia Mostinck Gebortigh van Brussel, gestorven op haar hoeve genaemt ter Moertere den 8 julii 1757 Sijnde gefondeert in deze kerck een gesonge jaergetijde op haere sterfdagh. R.I.P.”

     

    1374 – “In Februario was soo grooten vorst dat de boomen vervrosen, ende in de selve

                maendt soo grooten overvloedt van wateren, datter veel dycken doorbraecken,

                welck water quam van boven uyt de geberghte door menighvuldige regens.”

                (KcM-Meyer)

     

    1375 – Op 9 augustus overleed te Mechelen Francois de Mirabello, gezegd van Halen,

                ridder, Heer van Lillo, raadsheer van de graaf van Vlaanderen, gouverneur en

                comandant der Mechelse verdedigingswerken. Franco van Halen was eigenaar

                van het Hof ter Halen in de Elleboogstraat.

     

    1377 – 5 april  - Oorkonde van de commissarissen namens de graaf van Vlaanderen als

                heer van Mechelen in het geschil tussen Leliëndael en Jan Zalaert, deurwaarder

                van de graaf.

     

                In dit geschil om een cijns van 34 schellingen leuvens op een stuk land groot 4

                bunder bij het hof van wijlen Klaas vander Straeten te Leest, nu gehouden door

                Jan Zalaert, verschuldigd aan Leliëndael en achterstallig tot 24 gulden beslissen

                de commissarissen Jan Wonder, priester, baccalareus in het kerkelijk recht en

                klerk van de stad, Willem Kerman, schout en Rombaut Bau, deken van het

                Wollewerk , dat Leliëndael gelijk heeft. Dat Jan Zellaert de cijns schuldig is,

                maar dat hij slechts de helft van de achterstalligen zal moeten betalen.(IFL,blz.85)

     

    1377 – 18 december – vrijdag na H.-Nicasius : Henri Mussche verkoopt aan Jan

                Schoonjans 1-1/2 g. 1 cap. erfelijk op een.stuk land van Jan Muishont onder Leest

                en  10 s. op een woonstede van Peter De Smet op de Alboeme onder Leest. (MS)

     

    1379 – “...pethiam terre sit te Leest in de Dwaesheyt inter terram dictam trot et Gerardum

                Van der Varent.” (GM)

     

    1380 – 20 september : Wouter van Duffel bekent verkocht te hebben aan Jan Luctenman

                een half bunder land onder Leest. (MS, nr.685)

     

    1382 – “Den 4. Mey was groote aerdtbevinge.” (KCM)

     

    1383 – 27 maart – Vrijdag in de paasweek (in Paschalibus) : Elisabeth Van der Capellen

                geeft aan de Kiste 2 vierdelen rogge erfelijke pacht op 3 dagwand land van Jan

                Muysken op de Rennecouter onder Leest. (Schepenbrief van Mechelen)

     

    1384 – Eerste bekende vermelding van Aerlantstraat (Alemstraat ?). “...X bonaria terre sit

                in Leest inter Aerlantstrate et... tendenten usque ad Vekenstrate.” (GM)

     

    1385 – 18 maart – zaterdag na Letare – Schepenbrief van Mechelen : Daniel Van der

                Most verkoopt aan Eleida van Lispt 1 gulden erfelijk op een huis met hof en 3

                dagwand land onder Leest en op 2-1/2 dagwand land op het Hertsveld aldaar.

     

    1388 – 24 januari – vrijdag na H.-Agnes – Schepenbrief van Mechelen : Catharina

                Thuisheeren, echtgenote van Arnold De Vettere, verkoopt aan Margaretha,

                weduwe van Henri van Wechelen, een stuk land onder Battel, nog een op “de

                Heide” aldaar, een derde stuk langs de baan naar leest, de beemd “de Delft” aan

                de  Dijle, een tweede, “de Boeghe” in Diepbroek onder Battel.

     

             -  29 april : Gillis Casse verrijkt tvv Leliëndael een erf te Leest op Ten Winkele, van

                Gillis vander Beke, tussen het land van de abdij van Rosendaal en dat van Gillis

                vander Achter, wegens achterstallige cijns. (IFL,blz.86) 

     

    1388 – 4 november – woensdag na HH.Simon en Judas : de H.-Geesttafel van Sint

                Rombouts legt beslag op een half bunder land “de Eiken Hof” van Egidius Van

                der Beke, onder Leest, en op een half dagwand land “het Roedeken” van dezelfde

                wegens vertoef. (MS,nr.728)

     

              -14 december : Jan Ennekens transporteerd aan Willem Bonaert en zijn vrouw

                Heijlwig zijn erf en hof te Leest bij de Werfelstraat tussen Peter Wevere en Jan

                Deckere op een erfcijns van 1 veertel rogge ’s jaars en op een voorcijns van 3

                pen. Oude gr.torn. Franse koningsmunt en 1 kap. ’s jaars. (IFL,blz.86)

     

    1390 – 28 juni : Catharina Bevers, weduwe van Ado, geeft al haar bezit aan de Infirmerie

                alsook 15 deniers in de Hanswijkstraat, 40 solidi in de Nauwstraat en 16 onder

                Leest. (Notaris André De Cock)

     

    1391 – 18 augustus – vrijdag  na O.L.Vr.Hemelvaart : O.L.V.Gasthuis legt beslag op een

                half bunder land van Niklaas Van den Sacke onder Leest. (MS,nr.2824)

     

              - 9 december – Schepenbrief Mechelen : Vrouwe Kathelijne van Tricht (alias de

                Traiecto), meesteres van de pitantie en Hendrik van Ghempe, ontvanger en

                beheerder van de cijnzen van Leliëndael, transporteren namens het klooster aan

                Hendrik vanden Eynde sr. en zijn zoon Hendrik vanden Eynde junior, een huizing

                te Leest in de Hamstraat, groot ongeveer één dagwand en gelegen tussen Gillis

                vander Achter en een erf van de abdij van Rosendaal, op 17 pen.oude gr.torn.

                Franse koningsmunt en een kap. ’s Jaars erfelijke cijns. Hierdoor zet Herndrik

                vanden Eynde zijn erf te Leliëndael voor het klooster, naast Gillis van Ranst,

                borg. (IFL,blz.87)

     

              - 16 december : Mathilde en Elisabeth De Beer geven aan de Infirmerie alle recht

                op 40 solidi op het huis “de H.Geest” in de Nauwstraat van Gerard In den Wan ;

                op 15 deniers op een huis van Jan Van den Broeke in de Hanswijkstraat en op

                5 solidi op 14 roeden land onder Leest. (Notaris Arnold Liedeken)

     

    1392 – Dat jaar werd gestart met het maken van de graftombe voor Frank van Halen door

                meester Jan Mansdale alias Keldermans. Het grafmonument was voltooid in 1416.

                Het was de enige tombe die in de Metropolitane Kerk van St.Rombouts aan de

                beeldstormerij ontsnapte. Het praalgraf werd vernietigd in 1810.

     

    1393 – “Ten zelven jaeren werden de grachten van de Borcht tot Antwerpen gegraeven,

                uitgeschoten en greuymt en de steden de welke daer aen de onkosten mede

                hielpen draegen, waeren ontslagen van het Tolregt, genaemd den Riddertol,

                volgens de rekeninge van de stad van 1392-1393 hebben die van Mechelen en de

                dorpen Hombeeck, Leest, Heffen, Hever, Muysen en Battel hun aendeel daer in

                gegeven.”(MK)

     

    1393 – 13 augustus  - woensdag voor O.L.Vr. Hemelvaart : O.L.Vr.Gasthuis geeft aan

                Renier van Steynemolen en Arnold van Steynemolen, echtgenoot van Catharina

                van floreys, een half bunder land onder Leest, op de Biest , in het Beekveld, tegen

                1 vierdeel rogge jaarlijkse pacht.

     

    1395 – 18 september : Johannes de Deuren, prior van de Carmel van Mechelen geeft aan

                Jacobs Stampart een bos gelegen ter Thisselt, voor de H.-Geesttafel van Leest.

                (Parochie-archief Leest)

     

    1395 – 11 oktober : De H.-Geesttafel van Sint Rombouts geeft aan Jan van Zebbroek

                senior, een half bunder land in de Werfelstraat onder Leest, bij “de Scoorcapruin”

                tegen 3 vierdelen rogge jaarlijkse pacht. (MS,nr.773)

     

    1396 – 19 april : Klaas vanden Lare verkoopt aan Gillis Casse t.v.v. van Leliëndael

                ongeveer ½ bunder land achter het klooster te Leest tussen Gillis van Ranst en de

                gronden van hetzelfde klooster op een voorcijns van 1 penning payments.

                (IFL,blz.88)

     

    1397 – “Ten jaere 1397 den eersten september trokken de Mechelaars met mynre Vrouwe

                van Brabant in den lande van Gulke, te weten : Hendrik van d’Eyken, Hoofdman

                van den voetboog met 24 schutters, item Franco van Halen, bastaerd van Vrank

                van Halen, Heere van Lillo, Hoofdman van den Handbooghe met 24 gezellen...”

                (KCM)

     

    1397 – 5 juni : De H.-Geesttafel van Sint Rombouts legt beslag op drie dagwand land van

                Jan Meyers onder Leest “het Cleynaerland”, op een dagwand land van dezelfde

                “de Cleynen Winkel” en op een stuk land op het “Nieuw Stuk”, beide in dezelfde

                gemeente. (MS,nr.786)

     

    1397 – 6 juni : O.L.Vr.Gasthuis legt beslag op een stuk land, eertijds van Niklaas Van der

                Zacke, onder Leest. (MS,nr.2858)

                O.L.Vr.Gasthuis legt beslag op een stuk land van Niklaas van der Poirten onder

                Leest. (MS,nr.2859)

     

    1397 – 30 juni : Jan van der Molen verkoopt aan zijn broers Wouter en Egidius zijn 1/3

                van een huis met hof onder Leest. (MS)

     

    1398 – “...ad circ. Bonaria dictos der Galghenlandt cum fundo et attui suis sit juxta locum

                dictum Hoghe Warande inter Leest et Heffene.” (LGM)

     

    1398 – 6 februari : Jan Langhe verkoopt aan Gillis Casse t.v.v. Leliëndael een stuk land

                van ongeveer ½ dagwand te Leest op de Kouter tussen Gillis Kerman en Jan

                Langhe, zoon van wijlen Willem en nog een ander stuk land aldaar tussen Lijsbet

                van Ranst en dezelfde Jan Langhe. (IFL,blz.89)

     

    1399 – 10e dag in de Sprokkelmaand : Jan vanden Holse heeft verkocht aan Reynen van

                Steynemolen en Willem Massijs, H. Geestmeesters te Leest een jaarl.erfelijke

                cijns ten profijte van de H.-Geesttafel op 3 bunder land geheten de merghelputten

    13-02-2012 om 08:40 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 11/03-17/03 2024
  • 19/02-25/02 2024
  • 05/02-11/02 2024
  • 22/01-28/01 2024
  • 25/12-31/12 2023
  • 18/12-24/12 2023
  • 04/12-10/12 2023
  • 27/11-03/12 2023
  • 20/11-26/11 2023
  • 13/11-19/11 2023
  • 06/11-12/11 2023
  • 30/10-05/11 2023
  • 23/10-29/10 2023
  • 09/10-15/10 2023
  • 25/09-01/10 2023
  • 11/09-17/09 2023
  • 28/08-03/09 2023
  • 14/08-20/08 2023
  • 24/07-30/07 2023
  • 10/07-16/07 2023
  • 26/06-02/07 2023
  • 19/06-25/06 2023
  • 12/06-18/06 2023
  • 05/06-11/06 2023
  • 29/05-04/06 2023
  • 15/05-21/05 2023
  • 08/05-14/05 2023
  • 01/05-07/05 2023
  • 24/04-30/04 2023
  • 10/04-16/04 2023
  • 27/03-02/04 2023
  • 20/03-26/03 2023
  • 06/03-12/03 2023
  • 27/02-05/03 2023
  • 20/02-26/02 2023
  • 13/02-19/02 2023
  • 06/02-12/02 2023
  • 23/01-29/01 2023
  • 16/01-22/01 2023
  • 09/01-15/01 2023
  • 02/01-08/01 2023
  • 26/12-01/01 2023
  • 12/12-18/12 2022
  • 05/12-11/12 2022
  • 28/11-04/12 2022
  • 14/11-20/11 2022
  • 07/11-13/11 2022
  • 31/10-06/11 2022
  • 24/10-30/10 2022
  • 17/10-23/10 2022
  • 03/10-09/10 2022
  • 26/09-02/10 2022
  • 19/09-25/09 2022
  • 05/09-11/09 2022
  • 22/08-28/08 2022
  • 15/08-21/08 2022
  • 08/08-14/08 2022
  • 25/07-31/07 2022
  • 18/07-24/07 2022
  • 11/07-17/07 2022
  • 27/06-03/07 2022
  • 20/06-26/06 2022
  • 06/06-12/06 2022
  • 23/05-29/05 2022
  • 09/05-15/05 2022
  • 02/05-08/05 2022
  • 18/04-24/04 2022
  • 28/03-03/04 2022
  • 21/03-27/03 2022
  • 14/03-20/03 2022
  • 21/02-27/02 2022
  • 31/01-06/02 2022
  • 03/01-09/01 2022
  • 20/12-26/12 2021
  • 13/12-19/12 2021
  • 29/11-05/12 2021
  • 15/11-21/11 2021
  • 01/11-07/11 2021
  • 25/10-31/10 2021
  • 18/10-24/10 2021
  • 11/10-17/10 2021
  • 04/10-10/10 2021
  • 27/09-03/10 2021
  • 20/09-26/09 2021
  • 13/09-19/09 2021
  • 06/09-12/09 2021
  • 30/08-05/09 2021
  • 23/08-29/08 2021
  • 16/08-22/08 2021
  • 09/08-15/08 2021
  • 02/08-08/08 2021
  • 26/07-01/08 2021
  • 19/07-25/07 2021
  • 12/07-18/07 2021
  • 05/07-11/07 2021
  • 21/06-27/06 2021
  • 14/06-20/06 2021
  • 07/06-13/06 2021
  • 24/05-30/05 2021
  • 10/05-16/05 2021
  • 03/05-09/05 2021
  • 26/04-02/05 2021
  • 12/04-18/04 2021
  • 05/04-11/04 2021
  • 22/03-28/03 2021
  • 15/03-21/03 2021
  • 08/03-14/03 2021
  • 22/02-28/02 2021
  • 15/02-21/02 2021
  • 01/02-07/02 2021
  • 18/01-24/01 2021
  • 04/01-10/01 2021
  • 28/12-03/01 2027
  • 21/12-27/12 2020
  • 14/12-20/12 2020
  • 07/12-13/12 2020
  • 30/11-06/12 2020
  • 23/11-29/11 2020
  • 09/11-15/11 2020
  • 02/11-08/11 2020
  • 19/10-25/10 2020
  • 12/10-18/10 2020
  • 05/10-11/10 2020
  • 28/09-04/10 2020
  • 21/09-27/09 2020
  • 24/08-30/08 2020
  • 17/08-23/08 2020
  • 10/08-16/08 2020
  • 03/08-09/08 2020
  • 20/07-26/07 2020
  • 06/07-12/07 2020
  • 29/06-05/07 2020
  • 22/06-28/06 2020
  • 15/06-21/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 25/05-31/05 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 23/03-29/03 2020
  • 16/03-22/03 2020
  • 09/03-15/03 2020
  • 02/03-08/03 2020
  • 24/02-01/03 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 03/02-09/02 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 13/01-19/01 2020
  • 06/01-12/01 2020
  • 30/12-05/01 2020
  • 16/12-22/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 17/09-23/09 2018
  • 03/09-09/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 18/06-24/06 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 05/09-11/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 04/08-10/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 17/03-23/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 07/10-13/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 16/09-22/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 03/06-09/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 18/02-24/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 03/12-09/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 19/11-25/11 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 22/10-28/10 2012
  • 15/10-21/10 2012
  • 08/10-14/10 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 10/09-16/09 2012
  • 03/09-09/09 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 11/06-17/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 26/03-01/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 27/02-04/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!