1601 20 januari :
Jan Van Hanswijck echtgenoot juf. Anna van Malderen verkopen
Loys Breaumont, brouwer, beemd te
Leest bij de brug, grenst 1 de straat, 2 de
Zenne, 3 erfg. Lettijns, 4 klooster
Cortenberg.
(Notaris Van de Venne,
Mechelenf°12).
1601 14 februari :
Dympna Tuytelaers jong meyssen 30 jaar enige dochter van wijlen
Hendrik en Maeyken Van Eertbrugge,
verkoopt Willem van Steenhuys advokaat
en echtgenoot van Margriet van
Gottignies 6 dagwand land te Leest op tstijwerck
naast Darlantstraat en Pieter
Lancelaer verbind rente van 12-8-1572 bepand op
land daar huis op gestaen heeft een
dagmael te Leest aan de heide, en land op
Daerland te Leest naast Peter De
Cale erve.
(Notaris Van de Venne,Mechelen,
f°1202)
1601 15 mei :
Collegie van Zellaer getuige over Jan Bauwens auditeur ordinaris tot
Ruremonde dat jegens het collegie rente
gelost die op 4-8-1593 juf. Isabau
Bouwens echtgenote Jan Jaecx aan
voormeld collegie verkocht had op hoeve
omwaterd Rendelbeke te Leest
groot 32 bunder aan voors. auditeur
toebehorende.(Notaris Van de Venne, Mechelen, f°1269)
1601 26 mei : Jan Van
Hanswijcke echtgenoot van Anna van Maldere verkopen Loys
Breaumont rente op heurlieder hoeve
te Wets Hertstrate aldaer tot Leest waarvan
huurder Adriaan de Muldere.
(Notaris Van de Venne,Mechelen,nr.1285)
1601 27 juli : Peter
Scheltkens en zijn echtgenote Dympna Tuytelaers te Leest.
(Notaris Van de
Venne,Mechelen,nr.1320)
1601 8 augustus :
Barbara Pieters (dochter van Pieter) weduwe van Jan Staes en van
Jan Van de Passe testament. Aan...
...
De dochter van Laureys Bruers tot
Leest bij Peter Van Gijsele item...
(Notaris Van de Venne,
Mechelen,nr.1340)
1601 26 november :
Adam Persoons, meier van Leest, Peter Vleminckx Jan Verlinden
en Charle jans gezworenen. Pieter
Van Gijsele en Anthonis Coeckelberg als
kerkmeesters, tegen godshuis
Cortenberg over werk aan de kerk.
(Notaris Van de Vennen r. 1397)
1601 22 december :
Juf. Isabeau Manteau weduwe heer Pieter Lanceloots en nu
weduwe van Jan Boels van wie Pieter
Lancelot verkopen Guilliam Van Steenhuys
raadsheer echtgenoot Margrriet van
Gottignies beemd te Leest bij de hoeve van
Steynemeulen, en land Stoppels te
Kapellen op den Bos op Heindonk.
(Notaris Van de Venne, Mechelen,
nr.1404)
1602 ...hoffstede geheeten het Hoeffijzer ende
gelegen onder den dorpe van Leest...
(GM)
...Sr Peeter Suyens een bosch
aende hoeve can Capellen aent Hoefijzer groot
omtrent 2 dagwant...(Coh.van
Leest, TS nr.3 1676)
De Hoeve en Brouwerij het Hoefijzer
Van dit historisch
goed zijn sporen teruggevonden uit de zestiende eeuw.
In 1673 verkocht sr.
Joannes Vervoort een sekere hofstede
gelegen in Smal Brabant,
gemeynelijck genoemt het hoefyser, aan Joos Coeckelberg, de zoon van Geraard en
echtgenoot van Jenneken Fierens. Deze leende 100 gulden op deze hoeve, die ook
als brouwerij vermeld werd. In 1688 kwam daar een lening bovenop van 240
gulden.
In 1727 waren Livinus
Moortgat en Joanna Fierens huurders en twee jaar later kochten ze de brouwerij
van de erfgenamen van Anna Coeckelbergh, weduwe van Adriaen Selleslagh en
gehuwd met Peter De Laeten haar negen
kinderen.
Hiervoor werd
datzelfde jaar nog een lening aangegaan van 1.000 gulden bij Anna Theresia
Snijers.
De brouwerij kwam
daarna in handen van Antoon Erix via zijn echtgenote Adriana De Bruyn, de
tweede vrouw van Livinus Moortgat.
In 1769 verkochten zij
en haar kindPeeter Jan Moortgat Het
Hoefijzer aan Frans Scheers van Leest, echtgenoot van Anna Maria Van den
Brande van Humbeek.
Uit hun huwelijk
overleefden twee kinderen : Jan Bt (1770) en Antoon (1773).
Tot begin 1800 was het
Hoefijzer onder de parochie Leest, later onder Sint-Martinus Hombeek.
In 1821 stierf Antoon
Scheers en behield zijn tweede echtgenote het vruchtgebruik.
In 1831 stond ze dit
af aan de twee dochters uit het eerste huwelijk van haar man : Antonia, 19 jaar
en Catherina, 18 jaar.
In 1834 huwde Antonia
Scheers met Guilliam Van Messem van Humbeek.
Ze hadden negen
kinderen.
Desiré Slachmuylders
huwde het zesde kind : Maria Amelia Van Messem.
De brouwerij ging over
op haar oudste broer Aloys Van Messem met Nuyt getrouwd.
Zij vererfden ze aan
hun dochter Rosalie (1877) die gehuwd was met de brouwer Jos Lenaerts (1879)
uit Kaloo.
Na de familie Lenaerts
woonde de familie Ongena er, nadien en tot heden de familie Van Goethem. (t
Ridderke, nr.2-1996 Hombeekse stammen, Ward De Kempeneer)
In t Ridderke nr.4
van 1996 meldde Theo Geets, Kleine Nieuwendijk 49 Mechelen
Volgende correctie :
Na de familie
Lenaerts woonde de familie Ongena er, en nadien en tot op heden de familie Van
Goethem. Deze vermelding is onjuist. Op het complex der brouwerij heeft
geen van beide familie gewoond, wel op de verder gelegen hoeve.
De brouwerij het Hoefijzer met woonhuis, bijgebouwen en gronden (1 ha 25 ca)
werd in 1921-1922 van Dhr. Jos Lenaerts aangekocht door Karel Geets Van Den
Eynde.
De brouwerij werd ontmanteld, een gedeelte van de bouw werd afgebroken en de
koperen brouwketels werden verkocht aan een zekere De Bondt uit Londerzeel.
De bakstenen werden gekuist met medehulp van de buren en per loten van steeds
duizenden verkocht aan belangstellenden. De speciaal geboorde waterputten (p.m.
100 meter diep ?) met kristalhelder water bevonden zich in de boomgaard ten
zuidwesten van de gebouwen (en waarschijnlijk nog).
Tot 1955 bleven
familieleden Geets eigenaars en bewoners van de ex-brouwerij het Hoefijzer.
Antwoord van Ward De
Kempeneer : ...De laatste jaren woonden inderdaad in het huis, aan de
brouwerij verbonden, de familie Lenaerts en nadien Geets, de ouders van Theo.
De families Ongena en
Van Goethem hebben op de hoeve gewoond en niet, zoals verkeerd vermeld, in het
huis Lenaerts. Anderzijds is er een vermoeden dat oorspronkelijk enkel op de
plaats van de hoeve werd gebrouwen. Jos Lenaerts en zijn echtgenote Rosalie Van
Messem, brouwersdochter, hebben een nieuwe woning gebouwd naast de hoeve. Naar
de gegevens van Theo was daar ook de brouwerij gevestigd.
Werd deze daar
opgericht door brouwer Van Messem of stond ze daar oorspronkelijk ?
We komen er nog wel
achter.
In de 19e
eeuw hadden er in de herberg Het Hoefijzer verschillende openbare verkopingen
van de oogst en de gewassen te velde plaats. De verkopen kenden een groot
succes en boeren van Hombeek en Leest kwamen er op af. Bij deze verkopen waren
Cornelis Meuldermans, veldwachter van Leest en Jacob Preutens, veldwachter te
Hombeek getuigen. (t Ridderke, nr.2,1995)
1602 22 janauri :
Jan van Hanswijck verkoopt Loys Breaumont brouwer rente op een
beemd te Leest aan de brug, een
bunder.
(Notaris Van de Venne, Mechelen,
nr.1421)
1602 6 februari :
Margriet Janssen weduwe msr Hendrik Sterck raadsheer gelast msr
Jan van der Hofstad Peter Vlemincx,
Jan Verlinden en Charles Janssens
gezworenen te Leest, Pieter van
Gijssele en Andries Koeckelberg kerkmeesters
over voldoening van vonnis 8 juli
l.l. ten achterdeele van voors. Margriet ter cause
van onkosten dekken en vermaken van
den koor der voorschreven kerk, zij moet
500 gulden geven. (Notaris Van de
Venne, Mechelen, nr.1435)
Volgens N in Leest in de spiegel
van het verleden, in Gazet van Mechelen
zou deze Margriet Janssens samen
met de abdis van Kortenberg de tienden van
Leest genieten.
1602 9 februari :
Msr Antoon Sucquet pensionaris verkoopt Cornelis Van Triest 4
bunder beemd en bos te Leest,
eertijds toebehoort hebbende Adam Wilderlants.
(Notaris Van de Venne, Mechelen,
nr.1437)
1603 Dat jaar hebben
de kerckmeesters doen gieten bij Hans Van den Gheyn
clockgieter te Mechelen twee
clocken, wegende saemen 825 pond voor de
somme van 350 gulden 12 stuyvers.
Deze rekening werd nadien
voorgelegd aan de abdis van Kortenberg die voor de
parochiekerk moest instaan maar
blijkbaar niet scheutig was om te betalen.
Ze verloor echter het tegen haar
ingespannen proces en betaalde tenslotte de som
afin zes betalingen.
In 1606 waren de rekeningen
vereffend.
1603 29 januari :
Brief van Mathias, aartsbisschop van Mechelen aan P.Vander Meulen,
de pastoor van Leest de toelating
verlenend aan kerk en H. Geestmeesters het bos
de Wiehaeghe gelegen te Kapelle
op den Bos te verkopen aan Matthijs vander
Heyden. (Parochie-Archief Leest)
1603 26 maart :Juf.
Anna Van Paffenrode X +Jeronimus Bernaerts XX Jan Janssen
apotheker, Anna en Elisabet haar
dochters uit eerste huwelijk, religieusen
Blijenberg voor twee staken, mgr
Jan Bernaerts, priester voor een staak, mgr Jan
Van Paffenrode secretaris derstad
voogt van Hendrik en Joronimo Bernaerts
beiden minderjarigvoor de vierde en
vijfde staak, allen kinderen van Jeronimus.
Kavel A = Hendrik Bernaerts / de
helft van een bos van 9 bunder samen te Leest
bij de Thiendeschuur den Torpoel,
drie dagwant land Vriesendonck te
Heffen
Kavel B =Jeroen Bernaerts / de Maenenbos te Leest in
de Aerlamstraat, de helft
en 1/12
(Notaris Van de Venne 26/3/1603,
nr. 1914 f°73),
1603 5 mei : Msr
Willem van Steenhuys raadsheer Grote Raad verklaart dat Dympna
Tuytelaers alsdan jonge meyssen en
nu huisvrouw van Pieter Schellekens aan
hem verkochtt 6 dagwand land te
Leest. Verbind twee chijnsen van 3-II-1571 en
12-8-1572 bepand op land daar
eertijds huis op g estaan heeft een dagwand te
Leest. Actum ten huize van eerstg.
Nieuwen Bruul.
(Notaris Van de Venne, Mechelen,
nr.1673)
1603 10 september :
Wijlen Hendrik Van Berge, echtgenoot van wijlen Maria Dussens
van wie Katelijne, echtgenote Jan
de Meyer, Margriet jonge meyssen 25 jaar,
Hester van Berge 25 jaar voogd
Philips Raet...
... plantagie 3 dagwand te Leest
waarop huizen gestelt zijn kavel B : bos
Scherpenhorick te Leest aan de
heide verkrijgbrief 18-6-1567 land drie
dagwand te Leest op de beke bij
Biest...
(Notaris Van de Venne, Mechelen,
nr.1771)
1603 5 december :
Msr Aert van Heyst als bezitter ¼ hoeve t Hof ter Holse te Leest
met Jan Bouwens auditeur ordinaris
Rekenhof van Holland weduwnaar van
Margriet Molliaerts vanwie twee kinderen
¾ dezelve hoeve mangelen met Jan
van Saeffoet inwoner Mechelen.
De eerste partij geeft
Sondagsveld dependerende voormelde hoeve groot twee
bunder te Leest tussen eesterbos
van een bunder toebehorende juf. Isabella
van Heyst en het Lakeusel het
Sceurrcaproen tussen eesterbos een bunder
toebehorende juf. Isabella van
Heyst en bosken Lankeusel waartegen Jan Safoet
geeft eesterbos 3 bunder naast
Torrebosch.
Cornelis Moortgat blijft huurder
tot 1606.
Jan Bouwens bezit nog andere
hoevehet Rendervelt.
(Notaris Van de Venne, Mechelen,
nr.1844)
1604 ...onder de
prochie van Leest in de Voosdonckstrate... (GM)
1604 2 maart :
Pieter Diddens geeft een stuk grond op het Hertsveld aan de kerk en
de H.-Geesttafel van Leest mits te
doene eene misse tot laeffenisse sijns
In 1630 kreeg Leest
een pastorij naast zijn kerk en meteen opnieuw een eigen pastoor. Gedurende de
jaren 1591-1630 waren de pastoors van Hombeek immers deservitor te Leest.
Na het concilie van
Trente (1563) werden alle pastoors verplicht de doopsels, huwelijken en
overlijdens die ze deden, in een register in te schrijven. Een goeie zaak want
dat deden ze heel secuur en het werd als het ware de officiële burgerlijke
stand, die een rijkdom aan gegevens over onze voorouders voor het nageslacht
bewaarde. Het duurde evenwel nog een tijdje eer die nieuwe gewoonte er inzat
bij de pastoors.Zo vangt het eerste parochieregister van Leest aan in 1595. De rekeningen uit die
tijd vermelden voor de bouw van de nieuwe pastorijeen uitgave van 31 gulden betaald aan R.
Fruytiers voor een schip gruys op oudt Leliëndael, met vragt tot de
fundamenten.
179 kisten kalk aan de
prijs van 107 gulden werden gekocht aen den coopman van Doornick.
82.000
carreelstenen, 8.000 thiggelen en 4.000 paveeystenen werden besteld
bijC. Somers voor een totaal bedrag van
439 gulden.
Dit alles werd
gedeeltelijk aangebracht per schip langs de Zenne en gedeeltelijk met paard en
kar want er werden 37 gulden uitgegeven aen den schipper en voerlieden.
Jan Van Balen,
JacquesVergalen en Carel Walschaert
hebbenaanveert het curenhuys te metsen
voor 210 gulden, Christiaen Vergaelen neemt het timmerwerk op zich voor 505
gulden.
In 1628 werd de eerste
steen gelegd. De metsers werden bij die gelegenheid getrakteerd voor 4 gulden
en 4 stuivers. Datzelfde jaar nog is de ruwbouw af en de palmstock er op.
Weer werd er op gedronken, ditmaal voor 3 gulden.
L. Back zorgde verder
voor het eyserwerck ende het slotwerck, kostprijs 249 gulden en P. Van Eyck
voor de gelaesen(ruiten) voor 33 gulden.
Men zette ook eenen
watersteen voor 78 gulden.
Minstens een gedeelte
van de pastorij was oorspronkelijk met stro bedekt. Michel De Nijn leverde het
stro en Zenny Fruytiers met Carel Walschaerts legden het erop voor 55 gulden.
Er kwam nog een gracht
rondom en een bruggetje : de pastorij was af.
Tijdens de werken werd
voor 23 gulden drinckenbier gedronken door de werklieden en voor 52 gulden
aen verteer door de kerckmeesters met de metsers,timmerman en slotenmaker
meester, bij de aanbesteding, het leggen van de eerste steen, het planten van
de meiboom,enz...
Alles samen kostte de
pastorij 2.010 gulden.
Om ze af te betalen
gingen de kerkmeesters een lening aan van 1.100 gulden bij Jacob Coeckelbergh
den ouden met synen sone Jacob Albert aan een rente van 5%.
In 1635 was de helft
van deze som reeds terugbetaald.
Nicolaus De Clerck was
de eerste pastoor die enkel Leest had te bedienen en voor het eerst de pastorij
betrok, dat was in 1630.
In 1650 liet de
toenmalige bewoner Petrus Van Hanswijck in het achterhuysken van depastorij een solderken bijplaatsen en 7
jaar later werd er aan het dak voor 107 gulden en 2 stuyvers kosten gedaan. De
werken werden uitgevoerd door Jan Colas.
In 1663 was er groten
watervloet te Leest en daarbij moet ook de pastorij onder water gestaan hebben
want datzelfde jaar werden de plaetse en het pastoorsachterhuis met aarde
opgehoogd : Louis Vermijlen gaat met synen waghen ende peerden om 20.500
careelstenen, den calck, de savel ende gesaecht hout halen voor dat
pastoorsachterhuysken.
Datzelfde jaar 1663 fabriceerden
de timmerlieden Niclaes en Lucas Troch een slaapstede met schutsel in de
pastorij.
Pastoor Van Espen liet
tijdens zijn verblijf van 1674 tot 1691 een Loote pomp plaatsen in het
pastoorshuis en de keucken en de pastoorscaemer met calck besetten ende
witten.
In 1689 liet hij
reparaties aanbrengen in de stal en aan het bruggetje.
Onder pastoor Van den
Malekreeg het pannendak in 1722 een
beurt. Adriaen Lauwens voerde de werken aan het ticheldack uit en Francois
Hendricus plaatste een blecke gote.
Ondertussen was de
pastorij een eeuw oud. De 18e eeuw was een periode van relatieve
welstand en de mensen stelden grotere eisen om te wonen. Ook de pastorij
voldeed niet meer aan de normen. Daarbovenop dienden er dringende herstellingen
uitgevoerd : het regende binnen en er stond water in de kelder.
In 1728 diende Francis
Pauwels een houte pompe te maecken om het water uyt den kelder van de
pastorije te pompen.
Joannes FransVan Heymbeke was gedurende 50 jaar pastoor te
Leest (1723-1773). Hij zou voor een vernieuwde pastorij zorgen en haar
grotendeels het huidig uitzicht geven.
Die eerste pastorij
bestond slechts uit een kelder, een gelijkvloers en een zolder. Beneden had men
vier plaatsen : een bureauke aan de ingangsdeur rechts, een eetkamer, een
keuken en een kelderkamer. In feite was die pastorij te klein. De pastoor
woonde daar met zijn zuster. Zij sliep op de kelderkamer en de pastoor zelf
sliep op zolder. Ook de priester die op zondag kwam bijspringen en de paters
die af en toe de missie kwamen preken waren verplicht op zolder te slapen.
Pastoor Van Heymbeke
wou dus de pastorij vergroten en verbeteren. Zulke zware onkosten kon de
kerkfabriek echter niet aan. Vermits de abdij van Kortenberg de
tiendenbelasting van Leest opstreek, was ze in principe ook verplicht de kerk
en de pastorij te onderhouden.
De pastoor wendde zich
tot Bernarda Driessens de abdis van Kortenberg maar die weigerde de
herstellingskosten te dragen. Daarop schakelde de pastoor een advokaat in ,
meester Louis De Vorster, kanunnik van St Rombouts,maar ook de abdis reageerde
met een advokaat. We noteren 1737.
De pastoor deed beroep
op de aartsbisschop van Mechelen, kardinaal d Alsace de Boussu maar de twist
raakte niet opgelost.In 1741 bracht hij
de zaak voor de Grote Raad van Mechelen en uiteindelijk op 4 april 1742 kwam de
uitspraak : de abdis van Kortenberg moest willens nillens de duimen leggen en
pastoor Van Heymbeke kreeg wat hij gevraagd had, een vernieuwde pastorij.
De wapenstilstand
tussen de pastoor van Leest en de abdis was echter van korte duur. Nog geen
tien jaar later volgden nieuwe tribulaties. Weer waren er dringende reparaties nodig
aan de pastorij, in feite diende de pastorij volledig vernieuwd te worden.
In 1754stierf de abdis en de zaak werd uitgesteld.
De nieuwe pastorij zou er komen maar eerst twintig jaar later, onder de
volgende abdis Seraphine Duchateau en onder de volgende pastoor Simon De Heuck.
De rekeningen van de
abdij tussen 1774 en 1778 vermelden een uitgave van 216 gulden aan huyshuere
ten teyde men besigh was het nieuwe pastoreel huys te Leest op te bouwen.
Deze nieuwe bouw werd
beeindigd in de zomer van 1776. Dit jaartal staat ook aangegeven op de zijgevel
van de huidige pastorij.
Onder de Franse
bezetting was men verplicht de pastorij tweemaal met een rente te belasten om
aan de zware belastingen van de Fransen te voldoen.. Een eerste maal op 10
janauri 1794(500 gulden courrant
Brabants) en een tweede rente van 1.000 gulden Brabants courant op 29 juli van
datzelfde jaar.
Drie jaar later werden
de pastoors door de Fransen verplicht , op straffe van verbanning, de eed van
haat tegen het koningdom af te leggen. Pastoor De Heuck weigerde. Hij werd op 3
januri 1798 uit zijn pastorij gezet door commissaris Peeters, een Leestenaar
van geboorte, begeleid door een Frans soldaat en door Jan Frans Bulens agent
van de gemeente en diens adjunct Engel Van der Hulst.
De op dat ogenblik
62-jarige pastoor vond met zijn twee zusters en zijn meubels een onderkomen op
het Hof ter Moortele in de Molenstraat.
De Franse staat
verhuurde vanaf dan de pastorij aan Jan Frans Bulens, voornoemde agent van de
gemeente, voor de hurprijs van 85 Franse Livres of 45 gulden 3 stuiver
plaatselijke munt.
In maart 1799 werd de
pastorij door de Franse staat publiek te koop gesteld. Ze werd verkocht voor
een hoge prijs aan een schijnkoper, een zekere De Becker, een dokterszoon uit
Boom, die de prijs echter nooit betaalde, maar die de pastorij opnieuw
verkocht, ditmaal aan de helft van deze prijs,800 gulden, aan Jan-Frans Jacques en Karel Bulens. Die kochten de
pastorij om ze te vrijwaren. De helft van deze nieuwe koopprijs moesten ze
onmiddellijk betalen, de andere helft na 6 maanden. Deze laatste kopers waren
echter lelijk bedrogen, want deze koop was ongeldig en ze zagen hun geld nooit
terug omdat De Becker ineens spoorloos verdwenen was. De koop werd door de
Fransen nietig verklaard en op 24 februari 1801 werd de pastorij opnieuw
verhuurd, voor de duur van drie jaar, ditmaal aan Peter Moeremans, adjunct van
meier De Maeyer Jacques en aan Engel Van der Hulst. Ze huurden de pastorij in
naam van de gemeente ten gebruike van de pastoor.
Op 17 april 1801 kon
pastoor De Heuck opnieuw zijn intrek nemen in zijn pastorij.
In 1847 schreef de
residerende pastoor Gabriel Hermans een brief naar het Bisdom bestaande uit één
zin : Humillime peto permissionem fossam horti mei implendi terra ex
coemeterii. (Heel nederig vraag ik toelating om de gracht rond mijn hof te
mogen opvullen met grond van het kerkhof)
Dat werd hem per
kerende post met even weinige woorden toegestaan, de gracht rond de pastorij
werd dus dat jaar toegeworpen.
In 1865 was de
pastorij opnieuw dringend aan restauratie toe.
Dat zou een van de
eerste verwezenlijkingen worden van de nieuwe pastoor Vandercruyssen. Het
werden veranderingswerken die de pastorij binnenin totaal vernieuwden : hij
liet de vloer in de hal en in de keuken uitbreken en een nieuwe kelder
uitgraven. Enkele binnenmuren van gelijkvloers en eerste verdiep werden
afgebroken en in de voorkamer, eetplaats en in de kamers op het eerste verdiep
werd telkens een zware balk gestoken om de roosteringen te dragen en in
vervanging van de uitgebroken muren.
Er kwam een nieuwe
keldertrap in klompsteen en een nieuwe boventrap in beukenhout, van
gelijkvloers tot de zolder.
Keuken en washuis
kregen rode boomse geschuurde plaveyen 22 cm. In de gang werden het zwarte
tegels.
De zaal, de voor- en
eetkamer werden met drie nieuwe dobbeldeuren voorzien. De beide buitendeuren
kregen de nodige reparaties met aan de vooringang een nieuwe stoep in
papensteen., de oude verhuisde naar de achtergevel. Bij deze reparatie werd
ook de voorgevel van de pastorij bezet met doorniksche kalk en scherpzand.
Alle nodige herstellingen werden uitgevoerd aan het schaliedak en aan de
slagvensters van de ramen en deze laatsten kregen nieuwe onderdorpels.
Het gemak dat aan de
zijgevel stond van de pastorij, werd afgebroken en nieuw gezet. Er werd ook een
regenput uitgegraven en gemetst. In het washuis van de pastorij, tegen de
buitenmuur, kwam een dubbele pomp met koperen bek en sloten.
Tenslotte kreeg de
pastorij nog een nieuw inkompoortje en op een lengte van 18,90 m werd de
sluitmuur langs de straat vernieuwd. Deze hele restauratie kostte 5.500 fr,
gedeeltelijk gedragen door de staat (916,66fr), de provincie (916,66fr), de
kerkfabriek (1.500fr) en het leeuwenaandeel door de gemeente (2.166,68fr).
Door deze grote
restauratie van 1865 kreeg de pastorij van Leest haar huidig binnen- en
buitenuitzicht.
Op 21 juni 1913
verzocht het gemeentebestuur van Leest aan de verzekeringsagent Potums van
Kapelle op den Bos om een nieuwe polis op te maken voor de gemeentegebouwen. De
pastorij werd verzekerd voor 19.000fr, op de waarde van een gebouw in steen,
gedekt met schaliën, dienende voor pastorij, bevattende gelijkvloers,
verschillende kamers en zolder, den trap en de remisie aanhechtig,
medebegrepen.
De pastorij is verlicht
bij middel van naphte met luchtdrukking uitgaande van eenen ketel nabij de
pastorij.
In 1950 werd het dak
van kerk en pastorij vernieuwd door de firma Clinckart uit Hoboken voor de som
van 243.539 fr, via een openbare aanbesteding.
(Geraadpleegde bronnen
: Leest en zijn Kerk, Leest Geweest 1978, Waar Leestenaars samenkwamen
1980, Geschiedenis van de parochie Hombeek, - F. De Ridder, Het
Parochiewezen in Brabant J.Verbesselt,diverse jaargangen van de periodiek De Band, Parochie-Archief Leest en
Rijksarchief Antwerpen : stukken betreffende de kerk 1661-1825, Boek
Provinciaal Bestuur der Monumenten Inventaris der Kunstvoorwerpen, Drukkerij
Kennes 1914., Notas nopens Leest in de 17 en 18e eeuw Dr. J.
Muyldermans)
Uit de Notitia
provinciarum et civitatum Gallilae (opgesteld rond de jaren 400) weten we dat
Gallië (met België) 17 provincies telde, onderverdeeld in 115 civitates
(landstreken).
Zo behoorde Leest tot
het aloude bisdom Kamerrijk hetwelk onder het aartsbisdom van Keulen stond.
Kamerrijk was het bisdom van de Nerviërs met de vijf kleine volksstammen die
hun onderdanig waren.
Het telde zes
aartsdiakonaten : Brabant, Henegouwen, Brussel, Antwerpen, Valenciennes en
Kamerrijk. Leest behoorde tot het aartsdiakonaat Brussel (121 parochieën).
In 1308 kwam het onder
de jurisdictie van de bisschop van Luik.
Bij de oprichting van
het aartsbisdom Mechelen in 1559 werdLeest daar bij gevoegd.
(J.D.D DB 1/7/1957)
Het is onbekend
wanneer de eerste kerk te Leest zou gebouwd zijn. In 1129 deed Burchard,
bisscop van Kamerrijk afstand van de parochiale kerk van Leest ten voordele van
de Benedictinessenabdij van Kortenberg. Dit is meteen het oudste document dat
over Leest gewaagt.
In 1250 bekrachtigde
Godfried III, hertog van Brabant aan deze abdij de eigendom van verschillende
goederen in de gemeente.
In 1305 stellen
Mechelse kronijken het bestaan vast van een wassen zegel, toebehorend aan de
kerkraad.
De abdis van
Kortenberg inde de tienden te Leest (tot 1796) waarvan ze één derde afstond aan
de pastoor. Er bestaat nog een stuk van 1566 waarin de bewoners van Leest aan
de bisschop vragen dat er aan hun pastoor een fatsoenlijk inkomen zou
verleend worden : de abdis die zeer zware cijnsen hief, kon het wel met wat
minder stellen en de
pastoor wat beter
betalen ! We zien dat in 1637 de pastoor een vaste som uitbetaald kreeg.(Deze werd in 1650 op 400 florijnen gebracht)
In 1458 was de kerk zo
vervallen dat de pastoor en zijn parochianen op Rome beroep deden. Paus
Calixtis III schonk dan een aflaat. Vermoedelijk mogen we slechts van dan af
spreken van de parochiekerk van den H. Niklaas. De kerk had herhaalde
malen van soldatenhorden te lijden. Nadat ze het klooster van Leliëndael
verwoest hadden trokken de geuzen naar Leest. De Geuzenhoek in de Grote
Heidestraat zalhiermee wel in verband
staan.
De geuzen teisterden
het Mechelse zeer hevig : t Woedende soldatenvolk en was niet te voldoen, het
plunderde en ruïneerde een heele maandt lang in de stadt ende op den buyten...
In augustus 1566 had
de kerk opnieuw te lijden van de beeldstormers : Die ketters hebben alsdan
alle die kercke buyten die stadt van Mechelen ontstucken gesmeten.
In oktober 1572
veroverde Alva Mechelen en gaf de stad met haar omtrek ten prooi aan de
moedwil van de soldaten : drie dagen lang werd er geplunderd.
In februari 1578
maakten de Staatsen zich meester van Mechelen, aangevoerd door Maximiliaan de
Hennin en Pontus de Noyelles.
Deze laatste beval in
de dorpen rond Mechelen de klokken uit de torens te halen en liet
zes vendels
voetknechten onder kommando van d Outremelle Leest, Hombeek en Heffen aflopen.
Toen werd de hand gelegd op alle silveren cassen daer eenighe releguien van
heyligen in rustten, op alle cieraeten, juweelen ende costelyckheden van die
kercken en de cloesters.
In 1591 werd de kerk
vernield door garnizoensoldaten en in 1599 werd de nieuwe kerk gewijd door
kardinaal Hovius. Petrus Verschuren en
Jacobus Coeckelberg waren toen kerkmeesters te Leest en hielden de rekeningen
bij. Ze noteerden ter gelegenheid van de kerkwijding een uitgave van 5 gulden
13 stuivers voor den maaltheyd door de heeren capellaenen van syn
Hooghweirdigheyd, pastor, coster, kerckmeesters, meyer, die daer in de
kerckweyding behulpsaem syn geweest. Er werd ook nog 1 gulden 14 stuiver
uitgegeven aan eenen stoop Rijnswijn en 7 stuiver aan schaaps- en
verkenspootjes.
Soldaten brachten
schade aan de kerk in 1601, 1604, 1626, 1639, 1644, 1646, 1657, 1678 en 1683.
Begin 17e
eeuw werd de kerk door brand vernield. Volgens aantekeneningen van Petrus De
Mol, aartspriester van het district Mechelen, door de onachtzaamheid der
inwoners welke er zich schuilhielden tegen de aanvallen der krijgslieden van de
Hollandse Staten.
Sindsdien werd de kerk
wederopgebouwd en vergroot.
In 1741 werden de
Heilige Vaten uit de kerk gestolen en in 1794 moest al het goud en het zilver
worden afgestaan aan de Franse overheersers.
Op 12 juli 1794
verscheen het Franse leger s namiddags voor de brug te Leest en viel de
Oostenrijkse bewapeningstroepen aan. Ongeveer twee uur lang werd er geschoten
en de Fransen verloren vier man waaronder een Hollander, Piet genaamd, die
sneuvelde vlak voor de pastorij. Hij werd begraven op het kerkhof.
Pastoor De Heuck
noteerde in een kerkregister: ...de Fransche troepen zijn hier ter plaatse en
in de naastliggende parochies blijven legeren tot zij op den 15 juli
gewapenderhand
Mechelen hebben bezet...
Op 25 december 1794
hadde naar gewoonte de Gedurige Aanbidding moeten plaats grijpen, doch het was
niet mogelijk ter oorzake van het doortrekken van de Fransche troepen.
In de loop van
augustus 1796 werden de kerkregisters door de Fransen weggehaald.
Pastoor De Heuck
weigerde de eed van trouw aan de Republiek af te leggen en werd vervolgd. Hij
verschool zich op het goed ten Moortele van Jonkvrouw Pauli in een onderaardse krocht, waar hij huwelijken
inzegende en doopsels toediende.
In 1798 vochten de
boeren mee in de Boerenkrijg voor Altaar en Haard. Ze vochten mee te Tisselt en
te Willebroek tegen de brigade-overste Meinsveig die gekomen was om Willebroek,
het weerstandsnest van boerenkrijggeneraal Emmanuel Rollier, uit te roeien.
Meinsveig leed een
nederlaag.
Op 23 oktober werd de
Leestenaar Philippus Van Asch te Mechelen neergeschoten door een Frans
executiepeloton dat weerwraakmaatregelen uitoefende op de burgers.
Tijdens de eerste
oorlogsmaanden in 1914 kreeg de kerk het weer tamelijk hard te verduren. Bij
schermutselingen tussen Duitsers en Belgen te Hofstade en te Zemst werd de
kerkmuur erg beschadigd. Aan het tweede venster van de rechterzijbeuk waar de
biechtstoel stond van de onderpastoor, was een gat geschoten zo groot dat men
er door kon kruipen. Ook de mooie vensters in het koor met hun Gotisch maaswerk
moesten eraan geloven.
Na de oorlog(1925) werd het maaswerk van alle ramen
vervangen door eenvoudige ijzeren ramen, die met brandglas werden verlucht. Na de eerste
wereldoorlog, onder pastoor Beuckelaers, werd de schade in de kerk zo goed
mogelijk hersteld. Hij liet de kerk herschilderen volgens het plan van de
Brusselse architect Steyaert, in kleuren die het binnenzicht van de kerk zo
typisch maakten : grijs en rood. Ook de pijlers werden in het knalrood gezet.
Bij een latere herschildering in de jaren vijftig kregen ze opnieuw hun grijze
kleur.
De eerste kerk was in
grijze zandsteen en van Romaanse bouwtrant. Dat is nog duidelijk te zien aan
het onderste gedeelte van de toren. Dit gedeelte immers dateert nog uit die
tijd en is in witte steen gebleven. Bij deze verbouwingswerken werd de rest van
de toren verbouwd in baksteen en gewoonweg witgekalkt. Na de tweede wereldoorlog
werd de toren met een cementlaag bepleisterd.
In 1971 werd deze laag
verwijderd en vervangen door een half steentje.
Ook het venster boven
het kerkportaal is van latere datum. Boven de poort herinnert een steen met een
blazoen aan deze verbouwingswerken : Hic me posuit Beatrix de Villers
abbatissa Cortenbergensis 1782. In 1852 werd de middenbeuk heropgebouwd en van
zijbeukenvoorzien.
De sacristij dateert
uit 1620, het hoogaltaar uit 1790. Het altaar van
O.L.Vrouw dateert uit 1702 en dat van Sint-Cornelius uit 1871. De preekstoel
uit 1871, de glasramen uit 1924.
Het praalgraf en
borstbeeld van Sint-Niklaas uit de 18e eeuw evenals de houten
beelden van Sint-Jozef en Sint-Niklaas. Het oudste beeld uit de kerk stelt
Sint-Anna voor met de H.Maagd en kindje Jezus. Het is een gepolychromeerd beeld
uit de 16e eeuw.
In 1840 kocht pastoor
Hermans van Tambuyser 2 beelden : een Sint Cornelis en een Sint-Markoen
geplaetst in onze kerk op verzoek van de kerkraad en met toestemming van den
heerweerden Heer Landdeken.
Waarschijnlijk
ontstond dat jaar de begankenis voor Sint-Cornelis te Leest. Tot deze heilige
nam men zijn toevlucht tegen de stuipen of andere kinderziekten.
Sint-Markoen of
Marculphus hulp riep men in tegen kliergezwellen. Om deze heilige aan te
roepen trokken de mensen van hier vroeger naar Wezenbeek. Het is niet
verwonderlijk dat deze beide heiligen zo populair waren als men het aantal
kindersterften in ogenschouw neemt. Een derde vanalle sterfgevallen waren kinderen. Daarbij
kwam de gesel van de besmettelijke ziekten : de pest (1467-1472, 1571-1574), de
koepokken (1515-1522), de rode loop (75 sterfgevallen te Leest in de maand
september 1741) en in een sermoen van pastoor Joris uit 1866 onthouden we :
Het is nu reeds voor de vierdenmaal, beminde christenen, dat de cholera ons
komt bezoeken : in 1832, in 1849, 1859 en nu in het ongelukkige jaar 1866. Die
onzichtbare vijand klopt aan onze deur, treedt in onze woningen binnen, zet
zich neder bij onze slaapsteden, en hoopt slachtoffer op slachtoffer... Kerkrekeningen tonen
aan dat er voortdurend nieuwe sieraden werden aangekocht voor het beeld van
O.L.Vrouw. Zo bestond vroeger ook een devote gewoonte om behaalde trofeeën aan
dat beeld te schenken : in 1680 (zo ook in 1685 en 1700) werd er betaelt voor
een recreatie voor de jongmans van deze prochie, als sy eenen silveren bal tot
Heffen hebben gewonnen door liefhebberije van caetsen en alhier in onze kercke
hebben geschonken aan het belt van onslive Vrouwe.
...alsoo sekere
jongmans met hunne peerden hebben gereden om den prys te winnen te weten een
silveren peert, en also die van Leest tselve hebben gewonnen en dat tot dry
distincte reyssen, welcke dry peerden sy geschonken hebben in onze kercke en
alsoo het belt van onslive Vrouwe daer mede vereert. (1681,1683)
Ook de
handboogschutters van de Edele gilde van St. Sebastiaan deden zulks. Deze
handboogschutters gingen in de processie met pijl en boog en verbonden zich tot
onderlinge hulp, niet te vechten, geen vuile praat te vertellen, enz.
Ook te Hombeek en te
Heffen ging deze Leestse gilde in de processie.
Vroeger werden ook
Leestenaars afgevaardigdom de vlaggen
van Leest te gaan dragen in de processies van de naburige gemeenten.
Kerkrekeningen van
1610 en 1649 gaven veel prijs over de kerkklokken. Zo werd de bekende Mechelse
klokgieter Hans Van den Gheyn in 1603 aangezocht om twee klokken te gieten
wegende saemen 825 pond voor de somme van 350 gulden 12 stuyvers. Deze
rekening werd achteraf voorgelegd aan de abdis van Kortenberg die ze weigerde
te betalen. Ze verloor echter het tegen haar gevoerde proces en betaalde
tenslotte de som af in zes betalingen.
In 1647, onder pastoor
Van Hanswijck, was één van deze twee klokken gebarsten. Ze werd hergoten en er
werd een derde klok aangekocht bij Petrus Van den Gheyn. Het timmerwerk van de
toren werd vernieuwd en verstevigd en in 1649 kwamen deze klokken klaar : de
grootste woog 2.087 pond, de tweede 1.305 pond.
In 1788 barstte de
grootste klok tijdens een lijkdienst. Ze werd hergoten op kosten van de abdij
van Kortenberg, ditmaal zonder discussie. Het was de zogenaamde Tiendenklok
van Leest Andreas, gewijd op 19 februari 1790.
De tweede klok (eveneens
uit 1649) barstte in1739 en werd
hergoten doorde Mechelaar Lambertus Franquin, op kosten van de parochie. Ze
werd gewijd op 11 december 1739 en kreeg de naam Maria.
De kleine klok
St.Nikolaes uit 1608 hing gebarsten in de toren toen ze op 19 januari 1790
door enkele Leestenaars in t geheim instukker werd geslagen omdat pastoor De Heuck weigerde de klok te laten
hergieten op kosten van de kerkfabriek.
In 1798 werd de
middenklok op bevel van de Fransen kapot geslagen en in 1802 barstte de Tiendenklok
(amper hergoten in 1788). De kerk zat op dat ogenblik zonder klokken.
Daar het
tiendensysteem tot het verleden behoorde en voor de aankoop van klokken geen
beroep meer kon gedaan worden op Kortenberg, moesten de parochianen er zelf
voor
zorgen.
Op 25 augustus 1806
kwam aartspriester Huleu twee klokken wijden te Leest. Een grote klok van 1.943
pond met name Nikolaas en een kleine met de naam Maria.
Beide klokken werden
te Leest gegoten door de Brusselaar Roelans. Ze werden in 1943 door de Duitsers
uit de toren gehaald om als kanonnenspijs te dienen.
Na de oorlog werden
drie nieuwe klokken aangekocht want de derde klok was ondertussen ook
gebarsten. Deze nieuwe klokken werden op 23 april 1950 door Mgr. Van Eynde
gewijd.
De grote klok weegt
969 kg, geeft als toon FA en wordt Niklaas genoemd.
De kleine klok heeft
als naam Jozef, weegt 325 kg en geeft als toon DO. De derde, de middenklok heet
Maria, weegt560 kg en heeft de toon LA. Op 1 juli dat jaar werden de drie
klokken geëlectrificeerd.
Onder pastoor
Coosemans kocht de parochie in 1949 de oude schoollokalen aan in de Kouter, het
domein was 40 aren 55 ca groot en kostte 161.650fr zonder de
administratiekosten. Men besloot aan de lokalen van de vroegere meisjesschool
een zaal te bouwen waarvoor verschillende omhalingen werden gedaan. In november 1954 werd
de kerk herschilderd en het koor voorzien van dubbele ramen met katedraalglas.
In 1958 werden aan de
toren in Leest de laatste grote herstellingswerken uitgevoerd. Het bovendeel
van de kerktoren werd volleldig voorzien van een kalkbezetting.
In 1967 begonnen er
stelselmatig kleine brokstukken naar beneden te vallen.
Een jaar later werden
de stukken stilaan groter en pastoor Lornoy verwittigde via het bisdom het
gemeentebestuur.
Uit voorzorg liet de
gemeente een dak boven de ingangspoort aanbrengen. Plannen voor herstelwerkzaamheden
werden opgemaakt. Voor de volledige herstelling van de toren, nieuw dak, kruis
en haan was een bedrag nodig van 666.604 fr. Een provinciale tussenkomst van
tien procent is reeds bevestigd. De voorlopige herstelling tien jaar terug kon
niet als geslaagd worden beschouwd... (Gazet van Mechelen 18 december 1969) Het kerkhof dateert
van 1784. Jozef II de keizer-koster had een edict uitgevaardigd waardoor het
voortaan verboden was de lijken in de kerk te begraven.
In de kerk vinden we
nog verschillende grafstenen, vermeldenswaard : grafsteen van Jonker J. Schoff,
edelman van het huis van Beveren, een gedenksteen van Messire Jean Charles
graaf van Upigny en Creux Hodenge, van zijn vrouw Margaretha De Clercq de
Bouvekercke en hun kinderen, van Jonkvrouw Catherine de Gerlays de Corbion, van
jonkvrouw Mostinck ter Moorter, van heer Caïmo, enz.
Tegen de kerkhofmuur
van Leest staat een grafmonument : Rustplaats van de Monialen
Redemptoristinnen van het klooster Sint Alfonsius Mechelen.
Deze zusters
Redemptoristinnen, in de volksmond beter bekend als de rode nonnen omdat ze
in het rood gekleed waren, hadden hun klooster te Mechelen.
Ze lieten hun dode
zusters begraven op het kerkhof van Leest.
Zo werden tussen het
jaar 1861 en 1974 94 rode nonnekes begraven.
Vroeger bevatte de
grafsteen een franse tekst : Sepulture des Religieuses de l ordre du T.S.
Redemt. du monastère de St Alphonse à Malines. RIP.
Deze grafsteen was in
verhakkelde toestand en na overleg tussen de pastoor van Leest en de stad
Mechelen werd overeengekomen dat de
steen, terug gerestaureerd, zijn plaats zou krijgen tegen de muur van het
kerkhof, als een blijvende herinnering aan de kloosterzusters die hier hun
laatste rustplaats kregen.
Eén van de 94 hier
begraven nonnen was de dochter van de zoon van gravin de Courtebonne, die te
Oostakker de grot liet bouwen in haar tuin.
Ze zou te Mechelen
gestorven zijn, in een geur van heiligheid. Vele Mechelaars werden
te Leest begraven, de aanleiding schijnt een kwestie te zijn geweest van een
niet-gewijd kerkhof te Mechelen. Ten teken van protest lieten zij zich te Leest
begraven.
In 1925 schreef
pastoor Beuckelaers een brief naar het Leestse gemeentebestuur. Hij deed een
verzoek om de muur van het kerkhof als monument te latenklasseren of zonder vertoeven zoodanig
herstellingen te doen aan de kerkhofmuur en pastorijmuur dat alle schandaal
verdwijne...
Zowel pastorij als
kerkhof werden in 1985 als monument geklasseerd.
Het dorp kreeg toen de naam van
Arm Leest omdat de parochianen de Bisschop
verzochten om hun pastoor een
fatsoenlijk inkomen te bezorgen.
Arm Leest
De ons omliggende gemeenten stonden destijds
als volgt bekend, en dat werd als een litanie afgedraaid : Kaal Muizen, Bot
Meerbeek, Poef Haacht, Plezierig Berg, Lomp Elewijt, Rijk Zemst, Hovaardig
Hombeek en Arm Leest.
Waarom Arm Leest. We hebben daarvoor de
verklaring gevonden.
Op 7 augustus 1566 doet het Mechels Magistraat
kend dat voor haar verschenen zijn de eerbare persoonen Geeraert Van Relegem,
meyere, Jan Peeters, Gielis van Ertbrugge, Gielis Verschueren, Pieter Diedens,
gesworen kerkmeesters ende eylich geestmeesters des dorps van Leest, bij
Mechelen, representerende de
notabelste deel der gemeente van de voirs dorpe die komen verklaren dat op haer
mannelijcke waerheyt ende deel hemelrijckx, niet geduborneert oft bedwongen
wesende van iemanden om mee te delen dat het prochiaenschap
ofte cure van Leest seer qualijck gedoteert es om eenen prochiaen
ende priesters met eeren daer op hem
tonderhoudene namelijck met de tienden waervan hij maer het negende deel trekt
en belopende met accidenten, offeren ende vervallen 65 gulden s jaers gemerckt
dat de meestendeel aerme end scamele lieden
sijn die in de prochie
wonen en waarom er nu binnen de 20 jaren de voors cure is bediend geweest door
zes of zeven verschillende bedienaers, bij zover dat de parochianen aldaar
menichwerf geweest zijn sonder herder tot groote pericule van haerlieden sielen
ende cleenicheyt van oversten overmidts de weynicheyt ende sober competentie
van levene, daeromme versuecken de voirs attestanten (gemerckt dat sij lieden
nu eenen goeden Pastoor hebben, die haer lieden twoordt Godts saet ende t
officie sijnder curen genoech ende wel bedienende es) hem de grote tienden die
nu opgestreken worden door het Nonnenklooster van Kortenberg in hun geheel aan
de pastoor van Leest te laten toekomen.
Het spreekt
vanzelf dat sedertdien Leest als arm moet bekend geworden zijn.
(Gazet van Mechelen-
datum onbekend)
1566 17 augustus
:Voor de Mechelse schepenengetuigden Leestse notabelen
meier Geeraert Van Relegem en twee
kerk- en twee H. Geestmeesters dat
er van 1545 tot 1566 in Leest zes
verschillende pastoors elkaar opvolgden
en datde parochianen gedurende die
twintig jaar er bovendien ook regelmatig
zonder pastoor waren :
binnen XX jaeren herwaerts de
voors(eyde) cure (of bediening) es geweest
onder ses oft zeven diversche
handen alsoo dat de voirs(eyde) attestanten
(dat zijn die Leestenaars) meenich
werf geweest zyn sonder herder tot
groote pericule (of gevaar) van
haerlieden sielen...
1417 ...in
Leest apud dictamSceurcapruyn in campo
dicto Dwaesheyt...(GM)
SCHEURCAPPRUYN in de Winkelstraat
Oorspronkelijk sloeg de naam Scoercapruyn (1417) op een bos van 28
bunder, waarschijnlijk omwille van de grondvorm ook naaldbos geheten. Dit bos
lag grotendeels op Hombeek, tegen de Winkelstraat aan.
(Fr. De Ridder en Dr. Jan Lindemans : Geschiedenis van Hombeek,
Handleidingen van Mechelen 1946, blz.134)
Andere vermeldingen van de Scheurcappruynhoeve in de Winkelstraat :
1442 : sit in Leest apud Scheurcapruyn. (GM)
1442 : 4 juni Jan en Hendrik Maes, broers, geven aan Arnold Maes hun
broer al hun rechten op hun erf van ongeveer ½ bunder te Leest op
Scheurcapruijn tussen Perceval de Doncker en Gillis van Ranst. (IFL, blz.96,
nr.360)
1447 : 22 april : ...die lopen op de 3 dagwand van Arnold vander
Bruggen, genaamd De Dwaasheijt, op Scheurcapruijn. (IFL,blz.97 nr.366)
1451 : 22 maart Willem vander Most verkoopt aan priester Boudewijn
Creijt...op zijn erf te Leest bij Scheurcapruijn. (IFL, blz.97 nr.372)
1458 : bi den Scoercapruyn op den horic van der Winkelstrate.(RPL)
1488 : ...bij Scheurcapruijn tussen het erf van de abdij van
Rozendaal... (IFL,blz.102 nr.404)
1543 : in de prochie van Leest ende Hombeke inde Schuercrappruyn. (GM)
1453 : 20 augustus Het Gasthuis van de H.Drievuldigheid legt beslag op
een stuk land vroeger van Arnold van der Bruggen- van 3 dagwand onder Leest,
op de Scheurcapruin, langs de Heirstraat ende Winkelstraat. (MS,nr.3786)
1599 : Willem Joosen huurt vant Clooster van Leliëndael een hoore den
Scheurcrapruyn
groot VI bunderen waarvan 3 bunderen lant gen. Volghelshoff, is geleghen
in Brabant.(GM)
1603 : ...het Scuercaproen tussen eesterbos...(Notaris
V.D.Venne,Mechelen, nr.1844)
1645 : stuck lants geh. Domdach onder Leest omtrent het
Scheurcappruyn. (AM)
In de 17e eeuw komt de Hoeffve uit Scheurcappruyn
regelmatig voor in de rekeningen van de kerkfabriek omdat er jaarlijks 4 stuiver
moest op betaald worden aan de pastorie.Zo weten we dat de hoeve toen
toebehoorde aan Mijnheer Daniels, Heer van Corbeke.
Rond 1685 werd het hof verkocht aan de pensionaris of stadsadvokaat Van
de Venne. Zijn erfgenaam kanunnik Van de Venne bezat het nog steeds in 1723.
In 1723 is er aldaar een speelgoed bewoond door Rombout Bulens en een
speelgoed Scheurcapruyn, bewoond door Karel Bulens. (DB nr.8 1955)
In 1740 is het onbewoond. In 1773 vermeldt men t speelhuys aan t
Scheurcapruyn,
ledig op de hoeve. (DB nr.8 1955)
In 1775 Scheurcapruyn verkeert in hoeve.. (DB, nr.8 -1955)
Op den werch daer men na Scheurcapruyn gaet was er een plaats van
terechtstelling, misdadigers werder er geradbraakt. (J.D.D in DB nr.8 1955)
Rond 1850 behoorde het pachthof tot het bezit van De Vaernewijck Van
Zuylen van Nijvelt uit Mechelen. Nadien vonden we burgemeester Livinus de Laet als eigenaar terug.
In 1920 werd het hof gekocht door de familie Fierens-Van Wingevan Monne Van Baelen (uit Blaasveld) en
Justine De Laet, de dochter van Livinus.
Frans Fak Fierens en Anna Van Winge bleven er tot hun dood.
In 1990 kocht architect Frederik Sabbe de hoeve van Jan Fierens, een
broer van Fak.
Frederik is gehuwd met Inge De Poorter.
Het echtpaar renoveerde de hoeve met veel respect voor het verleden.
Zo werd het bestaande grondplan behouden en de ingrepen tot een minimum
beperkt.
De oorspronkelijke oude materialen zoals vloeren, binnendeuren en
zolderingen werden opgeknapt.
Het binnenbrengen van centrale verwarming, waterleiding en de renovatie
van de electriciteit namen ze er als noodzakelijk kwaad bij.
De raam- en deuropeningen werden behouden, behalve in de oostelijke
gevel waar een raam werd toegevoegd. Deze gevel moet vroeger trouwens een
binnenmuur geweest zijn want tijdens de renovatiewerken werden er sporen van
een binnendeur in teruggevonden. Een Rad als telraam
De almanak wees nzaomer 1568 aan. Bij de
veldbaan naar het Heike, thans de Winkelstraat, stond toen een grote hoeve.
Deze werd telkens tot nog in de 19e eeuw, volgens een al van toen
oude legende, vernoemd als die van den Duvel...
De mensen uit de omgevingvertelden dat dit erf vroeger een somber
tijdperk had
doorworsteld, met haar toen beruchte
duivelsschuur.
In die schuur stond volgende ronde tafel : in
een gekloven gat in een boomstronk, lag met zijn dom een reuze karrewiel met
tot 14 genummerde spaken, bedekt rondom met enkele plankjes...
Dit rad deed dienst als eettafel. Dat was door
de toenmalige pachter zo gepland, om een van toen vele normen van bijgeloof :
de angst, met 13 aan tafel, te omzeilen, door het aanwerven van steeds 14
werknemers. Daarmee bevond zich op de hoeve, soms een stel zonderling tewerkgesteldvolkje.
Bij avond gingen de lieden uit de buurt naar
huis, doch de vreemde knechten sliepen op
de hooischelft, en sommigen zochten stiekem hun
nachtrust in de stallen tussen paarden of koeien...
Spaanse rebellerende huurlingen doorkruisten
deze streek en plunderden de bevolking, doch enkele nog geregelde troepen
trachtten toch de verstoorde orde te herstellen. Vele opgejaagde schelmen
zochten dan heil bij roversbenden, die met een duivelse terreur, het platteland
in verschrikking dreef...
Op zekere ochtend ziet de hoevevrouw, op het
erf, een bloedspoor naar gindse schuur, en bij het ingaan van den werktijd,
telt zij 13 man aan bezigheid. Ze gaat kijken en bij het rad zit daar de 14de
, die zich zijn gewond been verzorgt.
Zij vraagt waar hij daarmee is vandaan gekomen.
De kerel beweert dat hij van koorts niet kon slapen, en bij nacht bij een
wandeling langs de wei, aan prikkeldraad was verwond. De boerin biedt hem hulp
van een dokter aan, doch hij wimpelt die af en zegt :
Ik kom seffens werken...
Die namiddag komt een koopman op het hof, en
vertelt dat vorige nacht op Sempst Laer, door rovers een hoeve werd in as
gelegd, omdat de bewoners niet waren ingegaan op een bende haar verwittiging,
die gistermorgend op een briefje aan de deur gespijkerd was, met hun eis, dat
er in deze voorbije nacht, in den emmer van den bornput 5 dozijn gouden dukaten
moesten liggen, als losprijs tegenover de thans uitgevoerde bedreiging.
De boer had enkel maar kunnen schieten op de
schurk die den emmer wou lichten...
De nu volgende nacht droomt de bazin van haar
hoeveschuur : ze ziet een gehavend rad, met slechts nog 9 goede spaken,
waartussen 5 duivels haar toegrijnzen...
Uren lang vergelijkt, wikt en berekent zij, en
voor dag en dauw sluipt zij van de boerderij naar den veldwachter en terug...
Op het middaguur wordt de hoeve omsingeld door Spaanse ruiterij, en wie wou
ontsnappen, werd door de paarden omvergereden...en het werden er 5, dewelken
die zich hadden misrekend op 12 dukaten...
De schurk met de schotwonden, was hoofdman van
nog meer verspreide benden. Hij werd in Vilvoorde op de grote markt
tentoongesteld, voor 72 uren zonder eten ofdrinken, gebonden met het hoofd omlaag, op een tegen de schandpaal
schuin geplaatst rad...
(Anselmus Jedrie in De Band december 1979) Bij de Fak op Scheurcapruyn
Op het einde van de Winkelstraat dicht bij de
Kapellebaan staat het schilderachtige hoevetje van FransFierens en Anna Van Winge.
Frans is 75 jaar en Leestenaar, de mensen
kennen hem beter als de Fak.
Jacques Fierens en Elisabeth Cuypers waren zijn
ouders. We waren thuis met zn gevijvenen, plus onze va
en ons moe (Noot : in feite
met zeven maar twee stierven voortijdig. Zo wist Faks nicht Lisette
Polspoel-Fierens te vertellen dat één van die twee overleed tijdens de Eerste
Wereldoorlog te Boom. Jan Fierens liep met het lijkje in een doos rond toen hij
door een peloton Duitsers werd aangemaand om de doos te openen. Toen die
Duitsers de inhoud zagen verplichtte hun officier hen om allemaal het
lichaampje te groeten) en we woonden
rechtover het Hof van Haelen in de Koeistraat. Ik was den oudste. Daar is er
één naar het klooster gegaan, de anderen zijn gaan werken. Want, godverdomme je
had meer land moeten hebben : t was te weinig om iets te verdienen en juist
genoem om te kunnen leven. In 1920 kochten we Schuercappruyn van Monne Van
Baelen uit Blaasveld en zijn vrouw Justine De Laet.Ik heb hier op Scheurcappruyn gezeten nog
voor dakmn plechtige kommunnie deed.
Ik kwam hier werken voor de Monne... We hebben hier 50 jaar geboerd maar de doening
was te klein om echt te boeren. We hielden 6 à 7 mestmeutes en zo konden we
stillekes rondkomen.
Frans Fierens zn boerderij staat op een kaart
van 1723. Toen was het een serieuze boerewinning met paardestallen- bakhoven en
koestallen.
Wat Frans daar nog van weet ? Niet zo veel
meer,mijn vader, dien zeventig(noot
: dat is niet helemaal juist, Jaak werd geen zestig) was als hij stierf, heeft het
me verteld, die wist dat deze hoeve twee jaar leeg stond nadat hier een zekere
ouwe juffrouw vermoord was door haren knecht. Die knecht maakte haar van kant
op Tweede Paasdag en trok naar den troep. Daar heeft hij later bekend de
moordenaar te zijn en hij is in Antwerpen terechtgesteld. Op t schavot : zijne
kop eraf.
Later heeft De Laet de hoeve gekocht, die kwam
van Weert...
Dat het hier een hele doening geweest is, daar
ben ik zeker van. Toen ik in de wei aan het graven was zat ik al vlug op de
zullen, daar moeten de paardestallen geweest zijn en het knechtenhuis. En in
het veld daar heb ik nog nen grote bakoven geweten. Dien kleine bakoven voor t
huis is gezet met de stenen van de ouwe bakoven. Het woonhuis was groter, daar
is zeker 3 a 3,5 meter van afgeslagen...
Maar wat wel vreemd is ; dien De Laet dien van
Weert kwam en burgemeester werd, heeft hier geen platte kinderen meer gehad.
Monne Van Baelen had geen kinderen. Ons va en ons moe zijn hier ingetrokken en
wij, wij hebben ook geen kinderen gehad. Ik heb hier alleen mensen weten
sterven. Hier is ook eens een koe verongelukt, we hebben die op bed gelegd, en
die is hier gestorven...
(Interview Karel Soors met Frans Fierens De
Band Mei 1977)
Jan-Frans Fak Fierens was te Leest geboren op 4 mei 1902 als zoon
vanJacobus Jaak Ludovicus en Maria
Elisabeth Cuypers(°Leest 12/2/1879, +30/12/1967).
Elisabeth, die zoals zovelen van haar generatie amper kon lezen en
schrijven, was 80 toen ze voor het eerst de zee zag.
Fak was gehuwd met Anna Van Winge en overleed te Mechelen op 1 januari
1990. Zijn bij- en roepnaam Fak had Jan-Frans te danken aan zijn jongere
broer Hendrik Constant.
Die kon Franske niet goed uitspreken en maakte er onzeFak van.
Deze laatste is er mee blijven zitten.
Zelf schreef hij zijn naam neer als Vak.
Scheurcappruyn
Mijn vaderhuis staat languit in de zon te blaken.
Debloesem koestert zich,
en spreidt zijn zoete honinggeur.
De fruithof lijkt wel een boeket in pastelkleur.
Het bakhuis staat er wat vervallen bij te dromen.
De milde geur van t ovenverse brood ontbreekt al lang.
Alleen dient het gebouwtje nog als steun en toeverlaat,
voor blauwe regen, die is er bloemig bij gebaat.
De mispelaar weerspiegelt zich in t koele water van de beek.
De diepe bronput beantwoordt donker mijn roepen
als ik mij heenbuig over de stenen rand.
Ik wil weer drinken, zoals vroeger, uit mijn hand.
De hollandse schuur, waar eens de blonde garven
in gulle overvloed, tot glorie van de boer, gestapeld werden,
is nu herleid tot droogplaats voor het linnen.
Helaas, ook hier trad het verval tot binnen.
Wat eens een welverdiende moestuin was,
werd langzaamaan één grote hoop ellende.
Mijn oom is oud en kan het niet meer aan,
rondom hem heeft de tijd haast stilgestaan.
Geen kippen meer, geen duiven, geen konijnen,
geen paard, geen varken in de stal,
de bonte pracht van koeielijven, t is al verleden tijd.
Alleen de trouwe zwaluw verbouwt het nest met vlijt.
Het leven is verstild, verstard rondom en in de oude boerderij.
De muurklok nam pensioen, drie eeuwen keek eenieder ernaar op.
Een lange tijd, geschiedenis geworden en vertrouwen schenken.
Mijn vaderhuis ik heb u lief, k blijf altijd aan u denken.
Lisette
Polspoel-Fierens dochter van Jan Fierens en Marie Christiaens en
nicht van Fak in een
nostalgische bui half jaren 80. 1417 ...petiam terra sit in Leest in loco dicto Maelt inter Johannis
Melys et Henrici de
Rogbroec et petiam terre sitam ibidem surpa cagrum dictum t Hofacker inter
Petri Van den Elze et
Egigii Van den Elze. (GM)
1418 ...item ad
pratum dictum den Capruyn circa unum bonarium sit ibidem juxta
oudeghemmercouter (GM)
1419 17 februari : Katharina dochter van Johannes Vleming met haar man
Henricus
Cale, Barbara haar
zuster met Anthoon Blaeuwe haar man en Margareta met
Eustacius Vallaert
haar man verkopen aan Henricus Theeuw en zijn vrouw
Katharina dochter van
Arnoldus Goessens drie naast elkaar liggen akkergronden
Genoemd Coemansbloc.
(Schepenakte van Mechelen, Parochie-archief Leest)
1422 25 mei : Kathelijne van Brussel, dochter van wijlen Jan met haar
man Gillis
vander Smessen, alias
Penneman, verkoopt aan Jan vanden Bossche, barbier, een
stuk land van ongeveer
1 bunder in de Laerstraat te Leest achter Leliëndael,
tussen wijlen Jan
Raduwaerd en wijlen Hendrik de Moldere belast met een
voorcijns van 3
schellingen payments. (IFL,blz.92)
1423 In de maendt October is soo grooten overvloet van water geweest
door
continuele regens dat
men op vele plaetsen de landen niet en heeft kunnen
besaeyen, ende de
schueren met het graan en de stallen met het vee onder
water stonden.
(KCM-Meyer)
1424 21 augustus Schepenbrief van Mechelen : Elisabeth Blox legt
beslag op een huis
van Jan Melijs onder
leest.
1424 30 oktober : Joannes Massijs zoon van Lodewijk verkoopt aan
Hendrik van den
Elze zoon van Walter een half dachwant lant te Leest
op t Hertsvelt.
(Schepenakte van
Mechelen, Parochie-archief Lest)
1427 ...in Leest juxta locum dictum Cobbegheemshof inter plat. et
Michaelis
Van der Crieken. (GM)
1430 Den 5. October, den gheseyden Hertogh van Bourgoingne als
Hertogh van
Brabant tot Loven
gehult wordende, heeft in syne blyde inkomste onder andere
aen de Brabanders
belooft dat hy maekende het dispuet datter was tusschen
die van Mechelen ende
Brussel om de ketene die de geseynde van Mechelen
op de riviere de Zenne
gespannen hielden, dat hy soude ordineren van synen
Raede weerdige
persoonen in goede getaelen beyde uyt seynen lande van Brabant
Ende oock van synen
landen van Vlaenderen om partyen gehoort daer over
1400 in Leest
in platea dicta Eyerstrate. (LGM)
1400 in Leest juxta locum dictum Amerloe. (LGM)
1401 11 juli : Eggerik van Steynemolen verkoopt aan Jacob De Wael drie
vierdelen
rogge erfelijke pacht
op de helft van het land de Moirterblok onder Leest, op de
Biest, op de helft van
een bos, beemd en op een vierdeel rogge erfelijke pacht op
een half bunder land
voor de stenen molen, allen onder Leest. (MS,nr.815)
STEYNEMOLEN aan de Kapellebaan
Steynemolen heeft een lange geschiedenis. Misschien is daar zelfs de
oudste nederzetting van Leest te zoeken. De Kapellebaan maakte immers deel uit
van de vroegere Romeinse heirbaan die Utrecht verbond met Bavay in
Noord-Frankrijk en die liep over Breda, Mechelen, Merchtem, Asse...
Diverse opgravingen aldaar versterken deze stelling. In 1939 door de
Mechelaar J. Uytterhoeven en in 1983 en 84 door de Archeologische Vereniging Oud-
Mechelen.
Aan de heer J. Uytterhoeven uit Mechelen was
een overlevering bekend over een kasteel dat verzonken lag in een weide te
Leest, daar waar de huidige steenweg Hombeek-Kapellen onder de spoorbaan
doorloopt. In de volksmond heette het dat dit kasteel in de grond verzonken was
als een straf van God omdat de kasteelheer zwart goed zou hebben gekocht. Bij
ondervraging van de mensen aldaar, bleek dat het vertelsel van het verzonken
kasteel nog door sommigen gekend was, doch ook een andere versie werd vernomen
:er zou aldaar een villa gestaan hebben en de bewoner dezer villa kon geen voet
verzetten zonder dat de maalder van de Steinemolen (een 200 meter daarvandaan)
zijn bewegingen had afgeloerd. De villaheer werd deze toestand te sterk : hij
brak de villa af en daar liggen nu nog de stenen rond te rijden . (J.D.D. in
DB 1957)
Op 60 cm diepte vond amateur archeoloog J. Uytterhoeven in een tarweveld
aan Steynemolen de vloer van een Romeinse woning. Hij veronderstelde dat het om
een mutatio, een wisselplaats voor paarden en muilezels, ging. De gedachte
aan een mutattio steunde hij op de aanwezigheid van een heirbaan, het vinden
van tal van kleine hoefijzers bij het graven van een vijver in de onmiddellijke
omgeving en de afwezigheid van weeldetekens in het gevondene.
Latere opgravingen gedaan door de archeologische vereniging Oud
Mechelen in 1983 en 84, herriepen deze veronderstelling. Deze vereniging kwam
tot de vaststelling dat J. Uytterhoeven op een graanschuur was gestoten.
Naast deze schuur werd de opgraving van de eigenlijke bewoning aangevat
en kwamen er brokstukken te voorschijn van diverse muurschilderingen, alsook
fragmenten van hypocausttegels (verwarmingsinstallatie) en honderden scherven
van imbrex en tegula (dakpannen) wat wees op een woning van weelderige
herkomst, een villa.
Grondpeilingen wezen op het bestaan van verschillende gebouwen in de
onmiddellijke omgeving.
Uit de fundering aan de zijkant van het gebouw bleek dat de villa zelfs
een badplaats bezat en in een waterput werden vele voorwerpen, daterend van de
derde eeuw na Chr., teruggevonden. Het badgebouw dat te Leest werd blootgelegd
was in twee verdeeld : een koud- en een warmwaterbad. Uit dit alles
concludeerden de archeologen dat deze Romeinse villa destijds werd bewoond door
een belangrijke familie.
De opgravingen wezen ook uit dat er ooit een felle brand op de hoeve
plaatshad.
De villa werd bewoond tijdens de 2de -3de eeuw en
verdween naar alle waarschijnlijkheid tijdens de Middeleeuwen.
Tijdens deze opgravingswerken werden er ook resten teruggevonden van een
houtbouw daterend uit de 1ste eeuw. Het belangrijkste was hierbij de
vondst van een zeer goed bewaard gebleven waterput. Ook heel wat
gebruiksvoorwerpen werden gevonden : aardewerk, groen vensterglas en het
belangrijkste (door de zeldzaamheid) was een deel (beenstuk) van een Romeinse
sandaal.
Over Steynemolen gaf Dr. J. Lindemans in Toponymie der gemeente
Hombeek volgende uitleg : Eertijds een windmolen op Leest, bij de grens
Hembeek en Leest, vervangende wellicht een nog oudere watermolen. Hof aldaar,
zetel van een heerlijk goed, naar hetwelk het oorspronkelijk geslacht van
Steynemolen genoemd werd.
Zeker is dat daar kortbij, op het grondgebied van Hombeek een windmolen
stond, die in 1912, na zeer zware stormschade, werd gesloopt.
De van Steynemolens waren goudsmeden die in de 14de eeuw
naar Mechelen kwamen en er als oude adellijke familie veel aanzien had.
Jan van Steynemolen die in 1346 vermeld werd als schepen van Mechelen
had er eigendommen alsook te Heffen en te Leest. Hij was de stamvader van een
aanzienlijk geslacht tot hetwelk verschillende schepenen, doch ook geleerden,
zoals Rombout van Steynemolen (16de eeuw) behoorden.
Het geslacht stierf uit einde 17de eeuw. 1346 Jan van Steynenmolen, schepen van Mechelen...
1347 ...ad V bonaria prati te Steinemolene inter Sigerum de
Steinenmolene et Nycol. De Molendino. (GM)
1397 ...het oude hof te Steynemolen...(GM)
1401 ...mansio thof van Steynemolen sit in Leest apud locum dictum
Steynemolen. (GM)
1403 Johannes de Steynemolen dedit Johanni de Berlair suam partem
mansionis dicte
thof van Steynemolen cum orto et pommario sit in Leest apud locum dictum
Steynemolen. (GM)
1414 ...quart.terre perpetue se micultur. situm in Leest apud
Steynenmolen et terram Godefridi filii qd. Sigeri de Steynenmolen. (GM)
1418 ...hered. et terram Eggherici de Steynenmolen partomi pascualem et
partim nemosam continen. circ. III bonaria dicta in vulgari den Moirtere sitam
in Leest in de biest juxta mansionem dictam thof ten Eynde inter Reyneri de
Steynemolen et Willelmi Poirtere. (GM)
1436 ...in Leest te Steynenmolen opte beke...(GM)
1451 Godefridus en qd. Reynerus de Steynemolen hebben goederen op het
Cleynaersland. (GM)
1475 Juffrouw Margriete wilen Jans dochter van Steynemolen heeft uit
sake van wisselingen voir andere erven opgedragen tot behoef van meester Jan de
Leeuw twee viertelen rogs erffelichen pachts die si hadde op een hoeve geh.
Tgoedt te Steynemoelen binnen de prochie van Leest gelegen. (GM)
1484 Een huys geheeten t berchhuys steynenmolen metten winhove,
groeten ende cleynen bogaerden ende alle andere toebehoeren daer neven
liggende, gelegen in prochie van Leest in totaal 12 bunderen groot. (MS)
1556 ...derfgenamen ende executeurs van wylen meester Louys Claerhaghe
advocaet in den grooten raedt tot Mechelen in syn tijt hebben vercocht het Hoff
van Steynenmolen, metten winnende landen bempden gronden...voor alsoo veele als
die gelegen syn onder de prochie van Leest...
Meester Jan van Walem heeft gecalengiert ende vernaerdert van
bloetswegen tvoors Hof van Steynemolen. (AM)
1605 Jan de Leeuw als man ende mombois van Jouffr. Anna Snellincx ende
hare kinderen heeft verreyct een steynen huys met pachthove, stallinghe,
bogaerd, land, bempde, gronde, etc. genaampt thoff van Steynemolen, groot
omtrent 30 bunder onder de prochie van Leest toebehorende Jouffr. Ysabeau
Manteau ende Peeter Lansloots haere sone. (GM, 1605 f°23)
1607...eene hoeve metten
steynen huyse stallinghen bogaerden landen beemden bosschen gronden...thoff van
Steynemolen genaempt uit geheel omtrent XLIX bunderen gel. bij die Vaert van
Brussel zoo onder leest ende zoo onder Raemsdonk gelegen. (AM)
1608 Ridder Jean Vanderlaen, heer van Schriek en Grootlo was eigenaar.
(DB-november 1977)
1676 Coh. van Leest : Peeter VanHove tot Londerseel een bosch gel. Aen
de bane van Capellen bij de Hove van mijnheer Steenhuyse groot omtrent 1
dachwant.
In 1723 zien we op de kaart van Jan Van Acoleyn dat het pachthof met
speelhuys en vijver en wallen tot de eigendom behoort van de heer Van
Reyneghem.
Dit omwald buitengoed met pachthof lag echter niet op de plaats van de
huidige boerderij, maar wel aan de overkant van de aardeweg die van de steenweg
naar de Biest loopt. De akker echter waar de huidige boerderij werd gebouwd,
heette in Acoleyns tijd (1723) reeds Steynemeulevelt en behoorde toe aan
een zekere heer Swerts.
In 1740 stond het ledig. Het werd Op
den nieuwen molen of Nova Mola (1786) genoemd.
Uit de Visitationes decanales (verslagen van de kerkvisites door de
deken) blijkt dat in
1774 een private kapel bestond op het hof van Steinemolen.
Tijdens de Franse overheersing was het in eigendom van Baron Norbert de
Spanghen uit Brussel, men sprak toen van het Chateau de Spanghen.
Zijn dochter huwde graaf Werner de Merode.
De nieuwe boerderij Steynemolen kwam er in 1781.
Ze staat afgebeeld op de figuratieve kaart uit 1785 met als bewoner
Guilliam Keyenberg.
Op dat ogenblik schoot van het oude complex Steynemolen aan de overzijde
van de aardeweg nog enkel het kasteeltje over : het speelgoed van den heere
Spangen genaemt Steyne Molen.
In 1828 werden ook deze resten van het Oude Steynemolen afgebroken.
De kadasterkaart van Popp leert ons verder, dat rond 1850 gans het
domein, zowel oud als nieuw Steynemolen, boerderij inkluis, eigendom was van
graaf Felix Amaury Ghislain de Merode, een rentenier uit Everberg. Alles te
zamen bezat hijte Leest 31 ha, 2 a, 15
ca.
In 1885 kwamen deze bezittingen door erfenis in handen van de
koninklijke familie van Italië, namelijk aan de drie prinsen :
Emmanuel-Filibert hertog van Aoste, Victor-Emmanuel, graaf van Turijn en
Lodewijk-Amedee de Savoie hertog der Abbruzen, allen wonende te Turijn.
Ze verkochten ten slotte de boerderij Steynemolen met hun 22 Ha 58 a 7
ca eigendommen te Leest in 1920 aan het echtpaar Gulielmus Slachmuylders
Lauwens, beiden afkomstig uit Hombeek, maar wonende te Leest. Dit echtpaar
huurde reeds het pachthof sinds 1889.
Giele Willem Jan Slachmuylders was te Hombeek geboren op 18 januari
1865. Hij overleed op 6 maart 1967.
Het waren de ouders van de latere bewoners Slachmuylders Muyldermans.
(G.Herregods in DB november 1977). In het nummer van november 1977 nam De Band eenintervieuw af met de toenmalige eigenaar boer
Slachmuylders :
Veel mensen denken dat het hier Steynemolen heet omdat er een molen
stond aan de overkant van de Kapellebaan, maar dat is niet zo, een zekere Jan
Stijnemolen bezat hier een kasteel en daarrond veel land. In de beek hier een
beetje verder is er zon klein watervalleke, het water stroomt daar klotsend
over een zulle en mn vader (Giele) heeft altijd gezegd dat dat de zulle was
van den oven van t kasteel. Mijn broer Frans heeft hier langs de beek een
bungalow gebouwd. Toen hij zn garage heeft gezet is hij ook op n zulle
gestoten. Misschien is dat die van t kasteel ?
In 1925 hebben we gecementeerd, ook aan de stallingen hebben we gewerkt.
Men is eens hier geweest om te vragen of de boerderij nog in haar
oorspronkelijke staat was , anders hadden ze ze geklasseerd. In het begin
hadden we wel 25 Ha grond om te bewerken. We kregen toen veel werkvolk, die
kwamen hier helpen voor paardenarbeid, in die tijd ging dat zo. Maar later
begon ieder op zn eigen stukje grond te bouwen en wij moesten
machines kopen. Dan hielpen we mekaar nog met de pikdorser enz.
Graan, patatten, koren (rogge) en ook al bloemkool hebben we van begin
af gezet. De laatste 25 jaar zijn daar spruiten bij gekomen. In 1938 ben ik
getrouwd en met mn vrouw heb ik de boerderij overgenomen. Mijn ouders gingen
terug naar Hombeek wonen. Nu
ben ik gepensioneerd en met mijn 1 Ha grond heb ik mijn handen wel vol.
Wat ik nooit zal vergeten is onze schuur. Onze schuur hier langs het
woonhuis, dat was nog met ouwe eiken balken. In 1918 sloegen de Duitsers de
schuur aan om de wacht op te
trekken bij de tunnel. Een groep met hunne officier sliep in de schuur.
Een soldaat die telaat op post was, was met een sigaret in de schuur
ingeslapen. Baas brand ! Baas brand!
klonk het in de nacht, onze schuur stond in lichtelaaie. De brandweer
van Mechelen is nog opgedaagd maar was te laat, de schuur brandde helemaal uit.
Aan de overkant van de Kapellebaan stond er een molen. We waren nog
jonge gasten toen die is afgebroken. Ik weet het nog goed. De molen was van een
zekere Van Winge. Toen die molen was afgebroken rolden en tolden we van het
molenbergsken af.
Maar nu zie je daar niks meer van.
In den echten Ouden Steinen Molen.
Bejaarde Kapellenaren herinneren zich nog wonderwel de stenen molen,
opgericht nabij de grens Kapelle Leest, langs de Mechelseweg, enkele
tientallen meter zuidwaarts van de spoorwegviadukt.
Deze werd in 1807 gebouwd en, na zware stormschade, in 1912 gesloopt.
De grondvesten en de4 stenen pijlers werden enkele jaren geleden
weggeruimd en in de onmiddellijke nabijheid ervan werd een electriciteitscabine
gebouwd.
Het vroeger bestaan leeft echter onder de Kapelse en Leestse bevolking
nog voort in de uitdrukkingen : bij... van de staane meule..
Trouwens, de familie Van Winghe, laatste bewoners van het molenaarshuis
worden haast uitsluitend door iedereen vernoemd met toevoeging van Staane
Meule achter de voornaam. En dat is ook het geval voor de nakomelingen.
Persoonlijk herinneren we ons heel goed dat er zich in de onmiddellijke
omgeving van de gewezen stenen molen drie staminekes waren, haast deur tegen
deur, en die onderscheidelijk de naam droegen van :
a)In de
Steinen Molen
b)In de Oude
Steinen Molen
c)In de Oude
Echte Steinen Molen.
Een zekere onderlinge
concurrentiegeest lag hierbij zeker aan de basis van de naamkeuze. En alhoewel
ze opgericht waren in een weinig volksrijke omgeving floreerden ze
buitengewoon. Immers, elke baas of bazin liet niets onverlet om klanten te
lokken.
Er ging, en dit
gedurende jaren, geen weekend voorbij of er stond wat op het programma.
Naast kaartavonden
werden regelmatig wedstrijden georganiseerd op de vogelpik, op de schietbak,
op de bollebaan en golfbiljart. Elk
etablissement had daarbij haar spaarkastje en was de zetel van de ene of
andere vereniging.
En om t jonge volk te
lokken werd er op de zaterdag- en zondagavonden bovenop nog
gezorgd voor
dansmuziek.
Ingevolge overlijden
sloten de twee eerstgenoemde inrichtingen hun deuren en dit enkele jaren na
wereldoorlog II.
In den Echten Ouden
Steinen Molen hield stand tot voor een tiental jaren.
(H. Van de Ven in het
Vaartland nr.2 van 1976)
Steinen Molen
Op Oxdonk woonde op
de hoeve Dunkema, een zeker Joriske, en die betaalde reeds lang, slechts zijn
vorige maalrekening, doch nu bij het afhalen van een gisteren gebrachte zak
graan, kreeg hij de rekening der twee bakzakken van voorgaande keer. Hij
verweet de maalder diens eis tot die dubbele betaling als een moedwillige
vergissing.
De zonen van den
Steinen Meulenreus namen dat niet en grabbelden Joriske bij zijn kraag,
bonden hem aan armen en benen en duwden het poefboerken in een graanzak, vulden
die aan met kaf, er bovenop een briefken met vermelding dat na betaling van
drie bakzakkenloon, het eetwaar mocht worden afgehaald, en snoerden met een
molenaarsknoop de vracht toe. Een paar uur later komt Jorisboerin op het
molenerf, en ziet daar hun geladen kruiwagen staan, en vraagt naar Joris.
O, zei één der zonen
, we hadden wat molenpanne en uwe man moest wat wachten. Hij is onderwijl een
glaasje gaan drinken naar den Droogen Hoek, voert gij liefst uw bakzak naar
huis, want ge weet, als uw ganske Joriske bier ziet...
De stoere Marjan, van
geen kleint gerucht vervaard, die duwt geen kruiwagen, maar trekt die achter
zich naar huis.
Wat daarna is gebeurd
heeft de molenaar nooit geweten maar Joriske kwam ditmaal en later om zijn
bakzak met gereed geld.
De twee eeuwen oude
grondvesten van den Steinen Meulenreus zijn grotendeels verdwenen, enkel de
wijk wordt nog naar zijn naam vermeld.
(J.A.Huysmans in De
Band augustus 1980)
Op 26 september 1930
verzocht het gemeentebestuur van Leest de NMBSom een machtiging tot aanbrengen van draden voor de elektrische
straatverlichting, om verlichting te kunnen geven onder de tunnel aan
Steinenmolen te Leest, doorgang gevende onder den aangehoogden spoorweg
Mechelen-Dendermonde, voor den buurtsteenweg van Hombeek naar Kapelle op den
bosch. Daar den steenweg langsheen den spoorweg lloopt, zoo is het doorrijden van
den onverlichten tunnel bij avond en nacht tengevolge van het groot verkeer,
zeer gevaarlijk... (Brief Gemeente Leest)
Leestse
gevarenbocht blijft schrik voor autobestuurders, blokletterde Het Laatste
Nieuws in de editie van 14 april 1984.
De krant trok van leer
tegen de vele ongevallen die de negentiggradenbocht aan de tunnel Steinenmolen
aan de Kapellebaan,veroorzaakte.
1402 22 januari
Schepenbrief van Mechelen : Rombout Daniels verkoopt aan de Kiste
het Beatrijsbunder onder Leest,
neven de Warande.
1402 14 oktober :
Ludovicus Van de Venne verkoopt aan Rogier Van der Most een
rente op goed gelegen te Leest.
(Schepenakte van Mechelen, Parochie-arch.Leest)
1403 12 juni : De
H.-Geesttafel van Sint Rombouts geeft aan Peter Van Zebbroeck een
half bunder land onder Leest, in de
Werffelstraat ; een ander stuk aldaer, langs de
Scoeurcapruin, met een woonst
neven het eerste land tegen 3 vierdelen rogge
jaarlijkse pacht. (MS,nr.833)
1405 23 mei :
Schepenbrief van Mechelen. Aleidis, weduwe van Peter De Beckere, nu
echtgenote van Henri Gysemans, en
haar dochters Margaretha en Maria geven aan
Henri In t Hof van Leest 3 dagwand
op het Grootaerland onder Leest, de helft
van1 dagwand op het Beekveld, met nog een half dagwand erbij ; 3 dagwand
land op het Kleinarland en de
helft van 1 dagwand op Asrotken tegen 3
vierdelen rogge jaarlijkse pacht.
1406 28 juni
Johannes en Willus, zonen van zekere Johannes de Zenne verkopen aan
Henri Vander Hocven een rente op
een half bunder land onder Leest.
(Schepenakte van Mechelen,
Parochie-archief Leest)
1407 5 februari :
Jan Van der Bruggen geeft aan Jacob Van den Boegarde een bunder
land onder Leest, het Hoogveld,
tegen twee kappuinen s jaars. (MS,nr.4606)
1407 3 maart :
Petrus Vanden Bossche en Roger Van der Most, Heilige Geestmeesters
van Leest , geven aan Rumoldus zoon
van Laureys de Ranst een rente op en
wijmenvelden ten Holsen.
(Schepenakte vanMechelen,Parochie-arch.Leest)
1407 In parochia de
Leest in bloco dicto Cloosterbloc. (GM)
1408 4 mei :
Johannes Van den Holse draagt over op Rogier Van der Most en Elisabet
zijn vrouw, een stuk land gelegen
te Leest op de plaats genoemd Ten Holse.
(Schepenakte van Mechelen,
Parochie-archief Leest)
1408 29 september :
Hendrik Moldere, van Hombeek, verkoopt aan Willem van
Rotselaer zijn helft in 3 dagwand
land te Leest op de Hombekerkouter tussen
Peter Tielens en het land van
Leliëndael op een mudde rogge voorcijns.
(IFL,blz.90)
1408 10 oktober :
Johannes Aerts uit Leest verkoopt aan Rogier Van der Most een stuk
zaailand genoemd Leestervelt.
(Schepenakt van Mechelen, Parochie-arch.Leest)
1409 27 april :
Petrus Van der Most verkoopt aan Reynier en Arnold de Steynemolen
land gelegen te Leest in de
Werffelstrate.
(Schepenakte van Mechelen, parochie-archief
Leest)
1410 ...II bonaria
prati dictam Vrancxbloc sitam in Leest inter Jacobi Van den Walle
et ag. Dictum Duykensvelt. (GM)
(De benaming Vrancxbloc komt voort van de
eigenaar Vranck vanHalen, bastaard.)
1413 13 september
Schepenbrief van Mechelen : Lodewijk van Steynemolen
verkoopt aan Eggeric van
Steynemolen 1 dagwand land onder Leest, op de Biest,
bij het Beekveld.
1415 Te Leest opte
Beke liggen in 1415 : Groot en Klein Beecvelt, Oudenhof,
1363 15 augustus O.L.V.Hemelvaart : de Infirmerie binnen het
Begijnhof geeft aan
Jan van Perreke 2
stukken land onder Leest, samen 1 dagwand, naast het bos van
Wouter Bau, tegen 20
solidi jaarlijkse cijns. (MS)
1364 In Februario was soo grooten vorst dat de boomen vervrosen, ende
in de selve
maendt soo grooten
overvloedt van wateren, datter veel dycken doorbraecken,
welck water quam van
boven uyt de geberghte door menighvuldige regens.
(KCM-Meyer)
1366 Item dat Jan Zangher en Margriet Korgers verteghen op hare
lijftocht die si
hadde op 1 stuck lant
te Leest omtrent 1 buenre bi den wech tusschen Lisbeth Van
Endout en den heeren
lant van Pitsenborch dat men hout van den heer van
Mechelen. (CAW)
Dit land werd later
Zenghersgoet (1406) en ook Tsanghersbloc (1443)
genoemd.
1366 Item J. Bogaert ende sine ghesellen van den palen ute te doene
die int water
stoeden voir de
brugghe te Leest ende te Heffen ende die te voerne in de halle...
(SR)
- Feest van
St.-Laurentius martelaar: Johannes de Steynemolen en Willus Massijs
H.-Geestmeesters geven
in naam van de H. Geesttafel van Leest aan Gerard de
Haren een rente op
grond aan de sbredestrate.
(Schepenakte van Mechelen, Parochie-archief
Leest)
1370 In Leest
in loco dicto HOLSE (LGM)
Andere vermeldingen
van Holse vonden we in 1380 (GM), 1382 (LGM) en 1389
(GM). In 1387 is er
sprake van een Berbele van den Holse op huys ende hof ten
Holse. (Inv.VI blz.271
Cens de Leliëndael)
In een verkoopakte van
1399 wordt ene Jan van den Holse genoemd.
Andere vermeldingen : 1403 in Leest ten Holse (GM), 1406 in Leest
ten Holse
Prope pontem dictum
Hoghevondel (GM), 1439 in Leest ten Holse (GM), 1458 te
Leest op een stuck
lant geheeten te Holze (HGO), 1626 thoff ter Holsenanders
Genaempt de HOEVE VAN
HEYST (GM), 1724 het hof van Holsen te Leest
(GM), 1860 hof ter Holsen, tegen de baen naer
Capellen (GM) en 1879 in de
Tinneschuurstraat opde
hoeve Hof ter Holsen (MB).
Van oudsher behoorden
het Hof ten Holse en Rendelbeek toe aan dezelfde
eigenaar. De twee
boerderijen waren en zijn trouwens nog met elkaar verbonden
door een lijnrechte
dreef.
In het toponiemholse kan misschien holt gezocht worden,
dit is steengrond
met bomen.
Volgens het landboek
van Van Acoleyn, caertbladt 6 en 7, was het Hoffter
Holsen in 1723
bewoond en uitgebaat door Jacques Peeters. Hij was hertrouwd
met Anna Goins die hem
6 kinderen schonk : Anna (1701),Petrus
(1703), Lieven
(1705), Jeanne (1707),
Willen en Ferdinand (1713). Jacques had nog twee
kinderen van zijn
eerste vrouw Anna De Man (die overleden was op 28 januari
1697) Antoon en
Mattheus.
Onder hetzelfde dak
woonde ook hun meid : Anna Kools.
De familie Peeters
bewerkte 30 bunder en 45 roeden land (ongeveer 37 ha), zoals
de boerderij
grotendeels behorend aan baron van Macque.
In 1723 was het pachthof Ter Holsen nog
steeds omwald.
In 1921 kocht het
echtpaar Karel Van den Brande- Jozefien Van Camp de hoeve
van de gravin de
Bethune Hesdigneul. Voordien (vanaf 1879) had zijn moeder ze
ze in pacht gehad.
In 1989 kocht het
echtpaar Patrick Vergauwen Rita Cardoende hoeve aan van
de kinderen Van den
Brande.Ze waren afkomstig van Hombeek.
Patrick is
veehandelaar en landbouwer.
1373 ...ad bona heriditaria dicta vulgariter tgoet van DEN MOETERE in parochia de
Leest situata. (GM)
HET HOF TER
MOORTERE
Deze oude hoeve, gelegen op de hoek van de Molenstraat en de Vinkstraat
waar thans het Apollonia kapelletje staat , roeptonmiddellijk een associatie op met pastoor De
Heuck. Onder de Franse overheersing zat deze er immers verscholen in de
onderaardse spelonk. Een nota uit het kerkregister van 24 september 1799 laat
dat veronderstellen. In bedoelde nota tekent De Heuck het overlijden aan van
zijn zuster : oblit in diversorio pastorali praedio domicillae Pauli ter
Moortele.
Daar werden ook doopsels toegediend en huwelijken ingezegend. Deze
Jonkvrouw Pauli Ter Moortele ligt begraven in de Leestse kerk aan de tweede
biechtstoel rechts.
Kronologisch gerangschikt vonden we volgende verwijzigingen naar dit hof
:
1284 Gheraert Van der Mortere. (AAB)
1342 Jan Van der Moerter. (CAW)
1343 dominus Johannes de Moertere, miles cont. Domino Waltero de
Bergheem, militiet domine Yde ejus
uxori ad vitam ipsorum (een cijns) ad mansionem sitam in Leest et Molendinum
aquosum prope dictam mansionem et molendinum ventosum prope pontem in
binnendijx et schaidbroec et in Robbrouc. (Gijs-Theys, reg nr.10 f°30)
1363 Goessen Van der Moertere. (CAW)
1400 Reynier Van den Moeter. (Moetter)
1415 ad patiam et terre et pascue dictam de Moertere continentem tria
bonaria Eggherici de Steynemolen sitam in Leest in de Biest inter liberorum qd
Willelmi Poirtere et Arnoldi Van den Driessche en parte una et alian terram
dicit Egherici ex altera. (GM)
1418 heridit terramEggherici de Steynemolen partim pascualem partim
nemosam continentem circiter III bonaria dictam in vulgare den Moirtere sitam
in Leest in de Biest juxta mansionem dictam thof ten Eynde inter Reyneri de
Steynemolen et Willelmi Poirtere. (GM)
1453 ad mansum cum universis pertinentus suis dictum tgoed ten Moirtere
qd Henrici de Rogbroeck in Leest situatem. (GM)
1515 Hippoliet van Voesdonck geeft aan Marg. Van Voesdonck zijn zuster
14 zakken rogge bij pacht op zijn molenberg en windmolen onder Heffen, op een
watermolen met toebeh. en op een stuk land onder Leest. (Inv.COO Vol.I nr.4722,
Schep.Mechelen)
1557 Jacob Schooff verkoopt aan Remi de Halut en Heilwich van Campvoort
een watermolen en windmolen en een lap grond twee kleine beemden en een
boomgaard onder Heffen en Leest. (Inv.Coo Vol.I nr.4759 Schep.Mechelen)
1568 Executeurs testament van Vrouwe Heylwyck Van Campvoort huysvr. Van
wylen Remi de Halut, Boschgrave van Wynoxberge...verkoopen heeren Willem van
Bovekercke, ridder, heer van Locxem, van den Broeke etc en zijn huysvr. Margr.
Schooff... eenen watermolen metten huysken ende eenen wintmolen metten berge
ende lande daer den selve wintmolen op staet groot omtrent drij
dachwant...gelegen neffens malcanderen met noch een cleyn beemdeken boven
denselven watermolen met eenen bogaerde gelegen eensdeels onder heffene ende
eensdeels onder leest, als wijlen Jonckeer Jacob Schooff heer Van den Broeke
dat te besitten plach. (Chron.Aenw.rg 57 f°83)
1594 Heer Willem van Boevekercke van een huys metten hoven groot
omtrent dertich buenderen onder lant ende bempt geheeten den Mortere comende
metter eender syde aent goet van den Heylighen Geest van Liest, ter ander aent
goet van der Sieckenlieden ter derdere aen derve van Adolph Van de Venne metter
vierdere syde aent t Hoochacker. (HCM)
1606 Het Hoff ter Moirtere gheleghen tot Leest.
1621 Karel van Bouvekerke geeft aan Anna Schoof 25 Carolusgulden
erfelijke rente op een hoeve met 30 bunder het Hof te Moirtere onder Leest.
(Inv.Coo Vol.Inr.1177 Sch.Mech.)
In 1632 werd Jonker Jan Jeronimo De Clercq, heer van Bouvekercke vermeld
en op
20 januari 1647 was J. Bouvekercke hooftman van de
handboogschuttersgilde
In 1723 hoorde de hoeve toe aan mevrouw De Boevekercke en werd ze
uitgebaat door Guilliam Buelens en diens echtgenote Carola Keulemans. Ze hadden
twee meiden Maria Jansens en Katrien Diddens en twee kinderen Jan (1713) en
Quirinus (1720).
Buiten de 1642 roeden verbonden aan het Hof ter Moortere pacht Guilliam
Buelensook nog 5 bunder , 3 dagwand en
80 roden land en weidegrond van mevrouw de Boevekercke en 212 roeden land en
weidegrond van graaf Van der nat, zelf bezit hij nog 37 roeden elsbos tegen
den Molenbemt. (JvA)
In het koor van de Leestse kerk ligt een grafsteen : D.O.M. Hier rust
Jouffre Maria Ambrosia Mostinck Gebortigh van Brussel, gestorven op haar hoeve
genaemt ter Moertere den 8 julii 1757 Sijnde gefondeert in deze kerck een
gesonge jaergetijde op haere sterfdagh. R.I.P.
1374 In Februario was soo grooten vorst dat de boomen vervrosen, ende
in de selve
maendt soo grooten
overvloedt van wateren, datter veel dycken doorbraecken,
welck water quam van
boven uyt de geberghte door menighvuldige regens.
(KcM-Meyer)
1375 Op 9 augustus overleed te Mechelen Francois de Mirabello, gezegd
van Halen,
ridder, Heer van
Lillo, raadsheer van de graaf van Vlaanderen, gouverneur en
comandant der Mechelse
verdedigingswerken. Franco van Halen was eigenaar
van het Hof ter Halen
in de Elleboogstraat.
1377 5 april- Oorkonde van de commissarissen namens de
graaf van Vlaanderen als
heer van Mechelen in
het geschil tussen Leliëndael en Jan Zalaert, deurwaarder
van de graaf.
In dit geschil om een
cijns van 34 schellingen leuvens op een stuk land groot 4
bunder bij het hof van
wijlen Klaas vander Straeten te Leest, nu gehouden door
Jan Zalaert,
verschuldigd aan Leliëndael en achterstallig tot 24 gulden beslissen
de commissarissen Jan
Wonder, priester, baccalareus in het kerkelijk recht en
klerk van de stad,
Willem Kerman, schout en Rombaut Bau, deken van het
Wollewerk , dat
Leliëndael gelijk heeft. Dat Jan Zellaert de cijns schuldig is,
maar dat hij slechts
de helft van de achterstalligen zal moeten betalen.(IFL,blz.85)
1377 18 december vrijdag na H.-Nicasius : Henri Mussche verkoopt aan
Jan
Schoonjans 1-1/2 g. 1
cap. erfelijk op een.stuk land van Jan Muishont onder Leest
en10 s. op een woonstede van Peter De Smet op
de Alboeme onder Leest. (MS)
1379 ...pethiam terre sit te Leest in de Dwaesheyt inter terram
dictam trot et Gerardum
Van der Varent. (GM)
1380 20 september : Wouter van Duffel bekent verkocht te hebben aan
Jan Luctenman
een half bunder land onder Leest.
(MS, nr.685)
1382 Den 4. Mey was groote aerdtbevinge. (KCM)
1383 27 maart Vrijdag in de paasweek (in Paschalibus) : Elisabeth
Van der Capellen
geeft aan de Kiste 2
vierdelen rogge erfelijke pacht op 3 dagwand land van Jan
Muysken op de
Rennecouter onder Leest. (Schepenbrief van Mechelen)
1384 Eerste bekende vermelding van Aerlantstraat (Alemstraat ?). ...X
bonaria terre sit
in Leest inter
Aerlantstrate et... tendenten usque ad Vekenstrate. (GM)
1385 18 maart zaterdag na Letare Schepenbrief van Mechelen :
Daniel Van der
Most verkoopt aan
Eleida van Lispt 1 gulden erfelijk op een huis met hof en 3
dagwand land onder
Leest en op 2-1/2 dagwand land op het Hertsveld aldaar.
1388 24 januari vrijdag na H.-Agnes Schepenbrief van Mechelen :
Catharina
Thuisheeren,
echtgenote van Arnold De Vettere, verkoopt aan Margaretha,
weduwe van Henri van
Wechelen, een stuk land onder Battel, nog een op de
Heide aldaar, een
derde stuk langs de baan naar leest, de beemd de Delft aan
deDijle, een tweede, de Boeghe in Diepbroek
onder Battel.
-29 april : Gillis Casse verrijkt tvv Leliëndael
een erf te Leest op Ten Winkele, van
Gillis vander Beke,
tussen het land van de abdij van Rosendaal en dat van Gillis
achterstallige cijns
het erf met tuin en land van de kinderen van Margriet Tielens
te Leest tussen Walter
van Halle en wijlen Jan van Bechengheem. (IFL,blz.81)
1356 2 maart woensdag na H.-Matthias:Margaretha van Leliëndael geeft aan de
Kiste 58 solidi
erfelijke rente op een perceel land van de Leesterkouter en op een
stuk land van de
Hombekerkouter. (Schepenbrief van Mechelen)
1357 28 juli : Vrouwe Kathelijne Lancvoets, religieuze van Leliëndael,
verrijkt ten
behoeve van het
klooster een stuk landvan Jan Molnere,
groot ongeveer 2
bunder, te Leest
tussen wijlen Geert van Hofstaden, ridder en Jan vanParijs
wegens achterstallige
cijns. (IFL,blz.82)
- 12 november : Zondag na H. Martinus
: Egidius Doude verkoopt aan Mathias
Van den Brande 2
vierd. rogge lijfrente op een blok onder Leest. (MS,nr.23100)
- 13 december Vigilie van
h. Nicasius : Zeger Van den Venne verkoopt aan
Elisabeth Van den
Dijke40 solidierfelijke rente op3 bunder grondvan
Boudewijn Van der
Molen op Swittenblok onder Leest. (MS,nr.2102)
1358 De bruggen te Hombeek, Hofstade en Leest, die wegens de oorlog
waren
afgebroken, werden
hersteld.
9 november : vrijdag voor
h.-Martinus : Jan van Leest verkoopt aan de H.-
Geesttafel van Sint
Jan 5 pond erfelijke rente op anderhalf bunder land onder
Leest. (MS,nr.2103)
1360 Dideric Stradiot van Faversines hout een woeninge te Leest bi
Mechelen met
20 buenre lants daer
bi gelegen ende waren wilen Boudewijn Van Houthem.
Aldus het oudste
document over het Hof ter Haelen dat bewaard is gebleven in
een leenregister van
het leenhof van Brabant onder hertogin Joanna.
HET HOF VAN HALEN
Het Hof van Halen was, zoals Rendelbeek en het Hof ten Broecke, een
leenhoeve.
Alhoewel het helemaal binnen het grondgebied lag van de Mechelse
Vrijheid, hing het af van de Hertogen van Brabant. In het document van 1360
over het Hof ter halen vinden we meteen de oudstgekende eigenaar van het hof : BOUDEWIJN
VAN HOUTHEM (voor 1300) alsook de toenmalige uitgestrektheid van het domein :
20 bunder (ongeveer 25 ha). Deze 20 bunder waren, in 1440, verdeeld als volgt :
eene woeninge geheiten Thoff van Halen met twintich buenderen lants
dair by in de prochie van Leest gelegen in de manieren hier nae volgende : te
weten:
I. Yerst de voirs, woeninge ende Hoff houdende tsamen bijnnen de
grachten een buender.
II. item drie ende een halff buenderen lants in de voirse prochie
gelegen, tusschen die thienschuere strate aldair aen deen zijde ende derve
wijlen Jans van den Walle ende Aernts Vermost aen daender.
III. item een block geheiten thouten block, vore thoff gelegen; houdende
zeven buenderen, tusschen tbedeken van halen aldair aen deen syde, ende die
goede wijlen Jacops Lutman, Willem Van der Aa ende Jans Metsirs aen de Stappe
aen dandere.
IV. item opten Couter van Leest twee buenderen lants geleiten, comende
mitten eenen eynde aende voirs. zeven buenderen.
V. item drie buenderen lants op ten voirs. Couter gelegen comende mitten
eenen eynde aen een cleyn straetken aldaer.
VI. item eenen bosch geheyten kerckenbosch, twee buenderen groot,
gelegen neven des heeren strate aldaer aen deen syde.
VII. item noch eenen bosch geheiten den Molenberch, groot synde
anderhalff buenderen gelegen te Leest aen de heyde.
Nadien vermeldden de leenregisters van Hertog Jan III van Brabant
MACHITILDIS DE HELBEKEals eigenares. Ze
was gehuwd met Henricus de Walcourt, Heer van Faverchines.
DIEDERIK STRADIOT DE FAVERSINES werd vermeld in een register opgesteld
tijdens het begin van de regeertijd van Hertogin Jeanne van Brabant, die
regeerde van 1355 tot 1404..
Rond 1370 kwam het Hof in het bezit van VRANCKE VAN HALEN die het zijn
naam meegaf.
De familie van Halen de Mirabello was afkomstig uit Lombardije in
Italië. Ze vestigde zich in onze provincies voor 1300 en hield zich bezig met
financiën en geldhandel, waardoor ze een groot fortuin verzamelde.
De familie schafte zich grote heerlijkheden aan zoals Halen bij Diest en
verenigde zich met de meest eerbiedwaardige families. Enkele leden van deze
familie droegen zelfs de titel van miles. Het is algemeen bekend dat tijdens de
middeleeuwen vele geldhandelaars uit Italië of uit het zuiden van Frankrijk
zich in onze streken vestigden, alwaar Lombaardys en cahorsins synoniem
werden voor bankier.
Franco (Vrancke) de Mirabello, genaamd van Halen, heer van Lillo,
ridder, zat ooit met zijn vader in de gevangenis. Hij werd jonker in dienst van
de koning van Engeland en was gouverneur van Mechelenin naam van graaf Lodewijk van Vlaanderen
wiens raadgever hijwas.
Vrancke van Halen speelde een aanzienlijke rol op politiek en militair
vlak. Hij werd genoemd bij de helden bij de kroning van koning Edward van
Engeland in 1326, voerde oorlog in Schotland in 1331, onderscheidde zich bij de
slag van Ecluse in 1340, begaf zich naar Bretagne, viel de Fransen aan voor
Hennebont en nam deel aan een groot steekspel in Londen in 1342. In 1344 vocht
hij voor Bergerac, legde beslag op Langon en nam deel aan het gevecht van
Auberoche in 1345. In 1350 werd hij naar Gascogne gestuurd.
Als gouverneur van Mechelen nam hij de leiding van de Mechelse troepen
die trouw waren gebleven aan de graaf van Vlaanderen en die in 1356 en 1357
vochten tegen het leger van de graaf van Brabant.
Hij was in Champagne in 1359, zwoer trouw aan de vrede van Bretigny in
1360 en ontving van Edward III van Engeland de gewaden voor het feest van de
Kouseband in 1364. In 1366 werd hij belast met de bewaking van het kasteel van
Rochefort in Gascogne. Omstreeks die tijd keerde hij terug naar de Nederlanden
alwaar hij aanzienlijke bezittingen bezat.
Vrancke van Halen overleed te Mechelen op 9 augustus 1375 en zijn tweede
echtgenote Marie van Ghistelle overleefde hem tot 10 maart 1405. Beiden werden begraven
in de St.Romboutskerk onder een prachtig praalgraf versierd met twee liggende
figuren, uitgevoerd op kosten van de stad door beeldhouwer Jan Keldermans. Dit
document, het enige van de kerk dat ontsnapte aan de woede van de
beeldstormers, werd op 27 september 1810 vernield. Belangrijke gedeelten ervan
werden aangekocht door de graaf van Beaufort. Ze bevinden zich nu in het museum
van de Cinquantenaire.
Franco van Halen had 7 kinderen van twee echtgenoten (Margaretha
Berthout van Duffel en Marie van Ghistelle) en een bijzit (Margriete van
Werffelt).
Zijn zoon, eveneens VRANCKE VAN HALEN genoemd, (kind van Margriete van
Werffelt) was hoofdman van de kruisbooggilde te Mechelen die zich in 1397 met
24 schutters begaf naar het graafschap van Juliers om hulp te brengen aan
gravin Jeanne van Brabant.
Vrancke van Halen junior had zware schulden en was verplicht in 1451 de
Leenhoeve te verkopen aan SYMON LATHOUWER alias INT POORTKEN.
Deze laatste, gehuwd met Yde Ghijsbrechts, bezat gronden te Leest en
woonde te Mechelen alwaar hij verschillende huizen bezat. Symon Lathouwer was
lid van de Mechelse corporatie van de edelsmeden. Hij leverde aan de stad 12
bekers in zilver die deze schonk aan de kanselier van Bourgondië in 1425.
REYNE DE LATHOUWER erfde op 26 mei 1460 van zijn oom Symon een gedeelte
van het Hof van Halen. Op 18 februari 1466 stonden Lysbet Tswilden en Jan van
Steensele, haar echtgenoot, hem een ander gedeelte af, zodat hij eigenaar werd
van ongeveer de helft van het domein. De andere helft was nagelaten aan HENRICK
DE LATHOUDERE maar in 1463 had Reyne zich ook dat deel toegeëigend zodat hij
het geheel van 20 bunders herstald had.
In 1466 verkocht Reyne de Lathoudere heel zijn bezit aan meester DIERICK
ADRIAENS, secretaris van de stad Mechelen. Deze deed, samen met zijn eerste
vrouw Catheline Meynaerts, alias van Tilborch, nieuwe aankopen en vergrootte
zijn domein te Leest aanzienlijk. In 1491 was hij al hertrouwd met Katheline
Schermers die stierf in 1508.
Achtereenvolgens kregen we dan als eigenaars : JAN ADRIAENS, zoon van
Dierick, AMBROSIUS ADRIAENS,broer van Jan en in 1518 deken van de gilde der
edelsmeden te Mechelen (in 1507 bestelde Margaretha van Oostenrijk bij hem een
gouden keten).
ADRIAEN ADRIAENS , genaamd WILDERLANTS, zoon van Ambrosius en zijn
zuster MARGRIETE.
Meester AdriaenWilderlants
woonde in de Molenstraat te Mechelen waar hij van 1557 tot 1559 de functie
waarnam van superintendent van den gemeynen huysarmen, t.t.z. aalmoezenier van
de stad. Deze functie was voorbehouden aan de meest gefortuneerden van de stad.
Zoals zijn vader was ook hij lid van de gilde der edelsmeden.
In 1564 noteerden we ADAM WILDERLANTS, zoon van Adriaen en in 1575
FRANCHOIS WILDERLANTS, broer van Adam, als eigenaars van het Hof van Halen.
Op 22 december 1575 kocht Franchoisde heerlijkheid van zijn broer. Hij stierf te Diest rond 1580 en liet
geen kinderen na. Zijn echtgenote Barbara Goetkint was overledenin 1573. Franchois Wilderlants liet na zijn
dood zoveel schulden achter dat dat het Hof op 3 juli 1614 publiek verkocht
werd, (na een jarenlange procedure tussen de erfgenamen) en wel aan GUILLIAM DE
GRISPERRE, ridder, raadslid van de Grote Raad te Mechelen en raadgever bij de
Raad van Staten.
Bijna 150 jaar bleef het goed nadien in handen van de familie de
Grisperre en kreeg vanaf dan de naam Pachthof
van Grisperre.
CHARLES DE GRISPERRE erfde het Hof van Halen van zijn vader in 1631. Hij
was raadgever van het Rekenhof van Rijsel en was gehuwd met Anne-Catherine van
Essen die hem 9 kinderen schonk waarvan er drie achtereenvolgens de
heerlijkheid bezaten : LOUIS DE GRISPERRE (eigenaar vanaf 1666) was kolonel in
dienst van de Staten Generaal en baron. Hij werd onthoofd in Den Haag in 1698.
Daarop was het zijn broer PHILIPPE DE GRISPERRE die eigenaar werd. Toen ook die
stierf ging het Hof van Halen naar de derde broer Baron GUILLAUME-ALBERT DE
GRISPERRE, een man van groot aanzien. Hij was achtereenvolgens lid van de Grote
Raad van Mechelen, lid van de Staatsraad en lid van de opperste raad van
Vlaanderen die gevestigd was in Madrid.Hij werd voorzitter van de Grote Raad te Mechelen en kanselier van
Brabant.
Hij hadgeen kinderen en zo ging
na zijn dood in 1725 de hoeve naar de natuurlijke dochter van zijn broer
Philippe : MARIE-JOANNA-JOSEPHA DE GRISPERRE die gehuwd wasmet RUMOLDUS VAN BLINCKEN.
Ook die familie maakte vele schulden en was op haar beurt verplicht het
goed te verkopen in 1759. Het werd gekocht door de familie de Meester.
Zo zien we dan PIERRE DE MEESTER als eigenaar in 1760. Hij bezat o.a.
ook het Expoel kasteel te Hombeek.
Zijn zoon GASPAR-ANTOINE DE MEESTER volgde hem op. Gaspar-Antoine was
advokaat bij de Grote Raad van Mechelen en onder de Franse bezetting voorzitter
van het noordelijk kanton van Mechelen.
Na diens dood in 1823 werd zijn zoon JOSEPH-ANDRE DE MEESTER eigenaar.
Hij was kommandant van de burgerwacht in Mechelen en burgemeester van Heffen.
Eén van zijn broers, PIETER-JAN was te Leest burgemeester van 1818 tot 1836.
Een andere broer PIERRE-JOSEPH DE MEESTER werd eigenaar in 1840 bij de
dood van Joseph-André, niet voor lang want hij stierf het jaar daarop.
Pierre-Joseph was o.a. schepene van Mechelen en burgemeester van Walem.
Zijn dochter CATHERINE-ANTOINETTE DE MEESTER kreeg dan de hoeve in
handen. Bij haar dood behield haar echtgenoot FRANS JOSEPH DE CANNART DHAMALE
het vruchtgebruik tot aan zijn dood, waarna de hoeve in het bezit zou komen van
LEOPOLD en ATHANASE DE MEESTER, de twee neven van Catherine-Antoinette.. Ze
stierven echter beiden voor hem, zodat na zijn dood in 1888 de hoeve in het
bezit kwam van de kinderen van Leopold de Meester. (burgemeester van Leest van
1871 tot 1879) Die hielden het in onverdeeldheid tot aan de dood van hun moeder
Anna Rachel de Coussemaeker in 1916, datum waarbijHENRI DE MEESTER DE RAVESTEIN, één van de
kinderen van Leopold, eigenaar werd.
Hij was burgemeester van Zandhoven en bestendig afgevaardigde. Henri de
Meester was gehuwd met Cecile van de Werve. Tijdens de eerste wereldoorlog was
hij vrijwilliger en bracht het tot majoor bij de Genie.
In 1931 verkocht Henri de Meester de Ravestein het Hof ter Haelen aan
het echtpaar EMIEL VERSCHUEREN CATHARINA LAUWERS, die ook voor de uitbating
instonden.
De Pachters
De eerste eigenaars van het Hof zullen er wellicht ook hun verblijf
hebben gehad. Later werd het domein echter een gewoon pachthof, behorend tot
de bezittingen van de eigenaar, maar dat hij verpachtte aan een plaatselijke
uitbater. Enkele van die pachters zijn ons bekend : JAN COREMANSbewoonde het hof in 1614.
In 1704 stond Guillaume-Albert de Grisperre een huurceel toe voor een
duur van 6 jaar aan MATHEUS BULENS en JACQUEMINE VAN DORSELAER, huurceel die telkens
vernieuwd werd in 1711, 1716 en 1721.
In 1723 stierf Matheus Bulens. Hij liet vier minderjarige en twee
meerderjarige kinderen achter : ENGEL BULENS en Maria Bulens gehuwd met Peeter
van Causbroeck uit Kapelle o.d. Bos. Deze laatsten vertrouwden de belangen van
de minderjarigen toe aan de weesmeesters van Mechelen die,volgens Mechels
gebruik, de verkoop bevalen van de meubels die zich bevonden in het Hof van
Haelen.
Engel Bulens tekende hiertegen verzet aan op grond dat de woonst gelegen
was in de provincie Brabant en niet in de provincie Mechelen. De weesmeesters verwierpen
deze bewering en gaven op 3 december 1723 opdracht aan de meier van Leest,
Borquelmans, over te gaan tot publieke verkoop. De heer van de
heerlijkheidOp-Hombeek (Brabant) Petrus
van Steen kwam echter ter plaatse met een aantal gewapende mannen. Ze verzetten
zich met geweld tegen de verkoop. Ze stelden zich op voor de deur van de
schuur en gaven zelfs kolfslagen aan één der mannen van Leest.
Volgens de magistraat van Mechelen voerde Engel Bulens dit verzet alleen
maar om zich meester te maken van de hoeve en om de meubels en het vee te laten
verdwijnen in zijn voordeel. Hoe dit conflict is afgelopen is niet bekend. Vast
staat dat Engel Bulens huurder bleef van de hoeve, dit voor 325 gulden. De huur
werd in 1731 op 400 gulden gebracht.
Engel Bulens pachtte in totaal van baron van Goyck 17 bunder, 1 dagwand
en 24 roeden (21 ha, 40 are en 77 ca). Hij had twee knechten in dienst : Jan
Van den Heuvel, die later met zijn jongere zus Jeanne zou trouwen,Jan Lamberegsen een meid : Katrien Keersmakers.
Toen zijn vrouw ELISABET SIBENS weduwe werd, hertrouwde ze met PEETER
NAGELS en die nam de pacht over in 1743.
In het begin van de 19e eeuw werd de hoeve bewoond door JAN
FRANS STEENMANS die stierf in 1820. Zijn weduwe ANNA CATHARINA HUYSMANS
hertrouwde in 1824 met CAROLUS WOUTERS die het beheer van de hoeve overnam.
Carolus Wouters was burgemeester te Leest van 1836 tot 1858.
Zijn dochter Maria Virginie Wouters huwde met FRANS VOET en dat werd dan
de volgende pachter. Na zijn dood in 1877 hertrouwde Maria Virginie met JAAK BERNAERTS die
burgemeester was te Leest van 1888 tot 1924. Hij bleef op het Hof ter Haelen
tot 1893.
De laatste pachter op de hoeve was JAN-BAPTIST DE COSTER, gehuwd met
CATHARINA VAN DAM. In 1931 kocht EMIEL VERSCHUEREN de hoeve aan om ze voor eigen rekening
uit te baten. Emiel was gehuwd met Catharina Lauwers en was burgemeester te
Leest van 1939 tot 1944 en van 1954 tot 1965.
Hij overleed te Leest op 1 februari 1975.
(LHof van Halen à Leest Bernard de Meester de Ravestein.
LG,blz.70 en volgende. Verschillende nummers
van de periodiek De Band)
1291 – November : oorkonde van de proost en het klooster van Leliëndael. Ten overstaan den de dominus fundi Gillis de (van) Dike en met toestemming van hertog Jan van Brabant, geeft Sophia van Mechelen, weduwe van Hendrik van Breda aan Leliëndael 5 bunder land te Hombeek op de Zenne mits een jaarlijkse heerlijke grondcijns van 5 solidi. Zij behoudt het vruchtgebruik voor zichzelf. Na haar dood zullen een aantal personen dit vruchtgebruik verder genieten. Als dezen gestorven zullen zijn zal de opbrengst als volgt verdeeld worden : 5 solidi aan de H.-Geest-tafel van Leest, 12 dinarii aan de pastoor van Leest, enz... (IFL,blz.59)
1295 – “Van Huldenberghe alias Van der borch Van Musick in gheboorte-Linie oft geslachts afkomste derHeeren vooghden van Mechelen zegt : “Des Bisschop- pengherechtigheyt in de Heerlykheid van Mechelen is de hooghe, middele en nedere justitie mitsgaders ’t hoofd over de Vooghdye. De gerechtigheyd van de Heeren Berthouders is de Voogdye van Mechelen met de dorpen van Heyst, Hever, Muysen, Hombeeck, LEEST, Heffen, Nieuwland en Neckerspoele, den waterstroom, tol, staepele van zout, visch en haver, opene straeten, Lombardiers en Joden gelyde te gheven, wissel houden, alle de maeten van gewichte, met een deel chyns en laethoven onderhoorende.” (MK – F.Berlemont)
1295 - April : Omdat er al lang een betwisting bestond tussen Leliëndael enerzijds en wijlen Daniël de Ponte (alias vander Bruggen) en zijn zoon Arnold anderzijds, over het visrecht in de Zenne tussen de brug van Weerde en de brug van Leest, heeft genoemde Arnold uit zijn naam en uit naam van de kinderen van zijn broer Daniël daaraan volkomen verzaakt in het bijzijn van Floris Berthout...” (IFL, blz.60)
1301 – “Gerardus, plebanus de Leest...” (Gijs-Thys, akt Leliëndael)
1301 - 13 september : woensdag voor de Kruisverheffing : de justiciarius van Sint Rombouts meldt dat Willem en Arnold van der Molen aan Henri de Goudsmid drie vierdelen rogge verkocht hebben, bepand op een lap grond onder Leest “Aan den langen Bruul”. (Schepenbrief van Mechelen, MS, nr.104)
1302 – “Den 11 Julii wierdt die Battaillie voor Cortryck geslaegen daer die Francoisen al meest doodt bleven, men schryft dat daer oock bleven achtthien Edele van Mechelen, fonder de andere, ende een groote menighte van Edele Brabanders, Ende Vlamingen, soo dat hierom desen Slagh genoemt wirdt de Bataillie van de Goude Sporen.” (KcM)
1302 – Jan, zoon van Claus Roec, bekent aan Leliëndael 10 schellingen payments ’s jaars op een dagwant land, tussen Wain Roec, zijn grootvader en de molen van Leliëndael, schuldig te zijn. (Schepenbrief van pastoor Geraard van Leest, IFL,blz.62)
1302 - 29 septermber : Arnout van Segbroche bekent jaarlijks aan Leliëndael schuldig te zijn een rente van 10 schellingen op een half bunder land, naast zijn huis te 29/9 : Jan van Haexdonc bekent aan Leliëndael 10 schellingen payments schuldig te zijn in jaarlijkse erfcijns op een stuk land van een half bunder te Leest op Fleerdonc. (IFL,blz.62)
1302 - Leest. (IFL, blz. 61)
1302 - 29/9 : Jan van Rendelbeke werd, in een paar oorkonden, genoemd als schepene van Leest.
1303 – 31 januari – donderdag voor Lichtmis : Henri de Goudsmid verkocht aan de H.-Geesttafel van Sint Rombouts drie vierdelen rogge op een stuk land onder Leest, aan den langen Bruul”. (MS,nr.111)
1304 – “Segheren, den prochiaen van Leest...” (Gijs-Thys. Topon.kerk)
1305 – Dat jaar werd Willem de Langhe in een handvest vernoemd als schepene van Leest.
1305 - 5 januari : Zeger Bulen bekent aan Leliëndael jaarlijks erfelijk 20 schellingen payments schuldig te zijn op ½ bunder land gelegen bij het hof van Waen Roec. (Schepenbrief van Leest, IFL,blz.63)
1306 – Betwisting van een bepaalde tiende tussen Kortenberg en Jan van Houthem, genaamd van der Maleizen. Meer specifiek over detiende van een half bunder onder Leest. (IFL,blz.64)
1306 - 2 februari : Jan vander Bijst heeft aan Leliëndael 20 schell. ’s Jaars erfelijk verkocht op 5 vierendeel land op d’Espt. (IFL,blz.64)
1308 – Woensdag na St Paulus bekering – 31 januari 1308 : Theobaldus, bisschop van Luik, oorkondt dat hij met Egidius Berthout een verdrag heeft gesloten : Hever, Muizen, Hombeek, LEEST, Heffen, Nieuwland en Nekkerspoel, alsook hun afhankelijkheden blijven voor immer onder Luikse bevoegdheid en onder deze van de schepenen van Mechelen. In gezegde gemeenten zullen geen andere rechters zijn dan de schepenen van Mechelen. Alle voordelen, boeten en betalingen die zullen komen of komen kunnen uit rechtspraak in Mechelen en in de andere voorzeide dorpen met hun afhankelijkheden zullen in gelijke delen ten goede komen aan de bisschop van Luik en Egidius Berthout, behoudens de rechten van de stad. Alle inkomsten zullen gemeenschappelijk zijn. Nemand mag het andere deel inpalmen zonder wederzijdse toestemming, en is het reeds gebeurd dan is het goed te verdelen. De schout, als afgevaardigde van de Luikse bisschop, houdt de schepenen in gehoorzaamheid waar het nodig is, zo voor de bisschop als ten overstaan van Berthout in dier voege dat hij eerst de schepenen zal verwittigen en na hem mag de dienaar van Berthout ze vermanen indien hij het wil en aanwezig was. Was de schout nalatig om het recht te vervolgen dan mag Berthout’s dienaar de schout verzoeken gedurende drie dagen tot hij de schepenen verwittigt. Weigert de schout, dan mag de dienaar van Egidius de schepenen manen en moeten ze in deze zaak recht spreken met inachtname van de bisschoppelijke rechten op de boete. Zo de dienaar van Berthout nalaat te manen, dan blijft de maning aan de schout voorbehouden. Op dezes maning moeten de schepenen recht spreken. Komt het in deze plaatsen tot oorlog of handgemeen en de schout was er niet aanwezig doch de dienaar belooft op haar beurt aan Egidius deze vrede naar best vermoegen te bewaren. (Zegel van de stad Mechelen – MS)
Door dit verdrag werden de Leestse schepenen eenvoudigweg gezworenen. Voordien berustte de gewone rechtspleging in het dorp bij de schepenbank, een voortvloeisel uit het vroegere Germaanse burenrecht, volgens hetwelk de rechtspraak geschiedde door de buren of vrijgeborenen. De schepenen waren naar de opvatting van het oude recht de “ordinarissen rechteren”, d.i. de gewone rechters van het dorp. Zij spraken na onderlinge beraadslaging over het hun voorgelegde geval, een verklaring of bescheid uit met kracht van rechtsgeldigheid. Ook waren de schepenen dikwijls getuigen van wettelijke akten en overeenkomsten, die dan werden vastgelegd in de zogenaamde “schepenbrieven” en konden gelden als eigendomstitel. De Leestse schepenen waren vijf in getal wanneer zij de vierschaar spanden en hun vonnissen en uitspraken deden. Na 1308 heeft Leest geen schepenbank meer ; alle vonnissen gaan dan uit van de schepenbank van Mechelen, want Leest en de omliggende dorpen behoren van dan af tot de Vrijheid van Mechelen. De Leestse gezworenen , die de opvolgers zijn van de oude schepenen, hebben dan slechts een raadgevende stem behouden. Zij worden door de Mechelse schepenen gehoord en geraadpleegd, maar mogen geen beslissingen meer treffen. Daardoor verdween een eeuwenoude instelling, die tevens teken was van de oude gemeentelijke vrijheid en zelfstandigheid. Leest is als het ware een verlengstuk van de Dijlestad geworden.
1308 – 1 oktober : Jan vander Sinnen, zijn vrouw Margriet en haar zuster Kathelijne geven aan de kosterij van Leliëndael 17 schellingen leuvens erfelijke cijns ‘s jaars, min 2 penningen en 2 kapoenen, op een blok land te Leest bij de molen en op een stuk land bij de cijnsschuur bewerkt door Willem, zoon van de smid. (IFL, blz.65)
1309 – Donderdag na O.L.V.Boodschap : Johannes Van Opstalle verkoopt aan Nicolaas Van der Zennen ten profijte van de H.Geesttafel van Leest een jaarl. erfel. Rente op land in de Biest. (Schepenakte van Mechelen)
1309 - bonarium terre sit in loco dicto opt Aerlantcontigue terre Walteri de Zantvoert et terre Arnoldi de Rendelbeke a domino episcopo le odieuse ac Bertholdo depen. (LGM)
1234 – Adam de Lehist stond zijn tiende, die hij in leen had van Arnoud van Grimbergen, af aan de abdij Kortenberg, in aanwezigheid van Arnouds leenmannen, Wouter van Sottegem, Wouter van den Damme, Jan van Ramsdonk en Arnoud Bichus.(AA. Cartularium van Kortenberg, nr.491)
1235 – Eerste bekende vernoeming van “Walterus, miles de Leest”. (de Leest, ook de Strata genoemd). Hij wordt rond 1235 vernoemd als leenman van de tienden van het kapittel te Hombeek. Het is de enige aan wie de titel van Miles wordt gegeven. We kennen verder een Willelmus de Leest, dictus de Strata in 1270 en 1271 met zijn broeder Nicolaus de Strata, die tienden aan de abdij Kortenberg vermaakte, een Johannes de Leest in de 14e eeuw, Balduines de Leest in 1243 en Adam de Lehist in 1234, leenman van Arnoud van Grimbergen. Al deze de Leest blijken in verband te staan met de Berghouts.” (J. Verbesselt – Het Parochiewezen in Brabant)
1236 – “Peregrinus, presbyter de Leest.” (Gijs-Thys f°190.)
1242 – “Actum predicto domino duce presente et consentiente in domo ipsius apud lyre anno dominice incarnationis M°CC° quadragesimo secundo mense augusto”. Oorkonde van Wouter Berthout. Wouter Berghout stond het visrecht in de Zenne af aan het klooster van Leliëndael en dit tussen de brug van Weerde en de kerk van Leest. (IFL,blz.54, ook Laenen p.39)
1243 – In dit jaar trad Baldiunus presbyter (pastoor) de Leest op als getuige in een schenking van 9 bunder moerland te Espenlo aan de abdij ter Kameren door Wouter en Hendrik Bertold. (J.Verbesselt – Het Parochiewezen in Brabant)
1250 – 8 mei : Hertog Hendrik III van Brabant gaf aan de vrouwenabdij van Kortenberg en aan zijn lieden van Zemst, Hombeek en Leest 250 bunder van de “woestien” of heide van Hoksdonk. Zo werd het grondgebied van Leest eens zo groot. Dat nieuw aangeworven stuk grondgebied maakte “wereldlijk” deel uit van het Hertogdom Brabant.Zo kwam Leest in dezelfde toestand te verkeren als het nabijgelegen Hombeek, dat eveneens uit een Mechels en een Brabants deel bestond. Kerkelijk bleef Leest een parochie, precies zoals Hombeek. (DB-1/5/1958) Rond 1260 zou de Hertog daar nog 58 andere bunders aan toevoegen ten voordele van Leliëndael.
1253 – “...Monasterium de Valle Lilliorum...sub nostra protectione suscipimus....praeterea...in locis de Hombeeck et Lest...cum pratis, vineis terris,.....(Wij nemen het klooster van Leliëndael onder onze escherming...bovendien..te Hombeek en Leest...met weiden, wijngaarden...”) Een stuk getekend door paus Innocentius IV. (J.D.D in DB 1/7/1957)
1261 – Geschil tussen de abdij Kortenberg en de “presbyter ecclesie” de Leest, omtrent zijn competentie of bezoldiging vanwege de abdij. Het ging er om 20 sisters graan, half rogge en half haver, en 100 solidi Leuvens, die de abdis hem jaarlijks moest geven.De zaak kwam voor de officiaal van Kamerijk en daar werden ook de offeranden en andere inkomsten ter sprake gebracht. Door de deken van Brussel werden de scheidsrechters aangesteld. Vanwege de abdij trad G. Dictus de Helsdergensis, pastoor van Huldenberg op, vanwege de pastoor van Leest, Wouter, presbyter Leprosorum Maghlimensis. Er werd overeengekomen dat voortaan de pastoor 12 sisters, half rogge en haver, zal hebben. Voor het aandeel in de offer zal hij zich verder schikken naar de aanspraak van de scheidsrechters. Op het einde vernemen wij nog dat de akte werd verleend : “ante institutionem Stephani tunc ecclesie ejuxdem curates.” Pastoor Stefaan wenste dus een regeling voor zijn aanstelling. Onder de getuigen vernemen wij dus dat in de 13e eeuw elke pastoor van Leest contraktueel werd aangenomen door de abdij en dat de bezoldiging niet vast was. De voorganger van pastoor Stefaan werd blijkbaar meer bevoordeligd. (J. Verbesselt – Het Parochiewezen in Brabant)
1263 –Dat jaar had Johannes de Rendelbeca een twist met de abdij Kortenberg over een tiendegebied. “In juni 1263 verschenen Walterus, dictus dapifer nobilis viri domini Walteri, dicti Berthout, de abdis van Kortenberg en Johannes de Rendelbeca, die twist hadden super quadam parte decime site in parochia de Leest apud dictum locum de Rendelbeca. Tandem post multas altercationes verzaakt vn. Jan van Rendelbeke zijn aanspraken op vn. tiende en verklaarde “se nihil habere juris in dicat decima”. Als getuigen traden op Magister R., rector ecclesie de Campenhout en B., plebanus de Berga (Berg bij Kampenhout), Guillielmus de Linth, Arnoldus de Poddeghem en Ywanus de Campenholt. Rond dezelfde tijd bekomt Kortenberg een ander voornaam deel van de tienden van Leest in pand vanwege Vrouwe Beatrix van Houtem voor 60 Keulse mark en 20 pond Leuvense munt. Hiervan verlenen Lutgardis van Breda, in haar hoedanigheid van opperleenvrouw en haar zoon Godfried een bevestiging.” (Het Parochiewezen in Brabant – J. Verbesselt)
1269 – Dat jaar werd de pastoor van Leest aangesteld als scheidsrechter samen met Willem, pastoor van Wemmel, in een geschil tussen de pastoor van Hombeek en Leliëndael omtrent de rechten van het toedienen van sacramenten en de begrafenis te Hombeek. (L.Gevelus, het voormalig klooster van Leliëndael, bijdragen dl.III blz.254-56)
1269 - 24 december: Oorkonde van Jan Van Leest, genaamd Piscator (alias Visschere). Perkament, zegel van B., deken van Mechelen, J. Cantor van Mechelen, plebaan van Leest, Stephanus de Fleto (Vande Vliet) en Walterus de Heida (Vander Heiden) :hij neemt voor 15 jaar het visrecht in de Zenne, zoals dit werd gegeven door hertog Hendrik van Brabant en Wouter Berthout heer van Mechelen, aan Leliëndael, in pacht van het klooster tegen 20 solidi Leuvens per jaar, te nemen op de tiende van Wilnout. (IFL, blz.57 nr 68)
1270 – In 1270 trad Johannes de Rendelbeca als schepene van Leest op in een overdrachtsbrief van tienden aan de abdij Kortenberg door Niklaas van Leest. - Ook Arnoldus de Proddeghem trad als schepene van Leest op in een overdrachtsbrief van tienden te Leest aan de abdij Kortenberg door Willem van Leest. Hoe de schepenen hun vierschaar spanden is niet geweten. Toch waren zij, als elders de “ordinarissen rechteren” van het dorp. Hun voornaamste taak was het “twistende twivelnisse” te beslechten. Van ambtswege waren zij “sculdich altoes te verclaerene ende te bescedene,alsoo verre alst hun cont wre, welc igewelcs recht ende haren brengen ware int dorp.” Kwam iemand ter vergadering om een vonnis of, zoals het heette om “een waarheyt te horen” of “om een claernisse te hebbene” dan gingen de schepenen, na de klacht of het verzoek ontvangen te hebben, buiten ter beraadslaging “ende sy bespraken hen wel ende quamen dan weder inne ende verclaerdent ende besciedent”. De schepenen van Leest waren waarschijnlijk met vijf. Althans een akte van 3 januari 1308 noemt er zoveel. Zij moeten hun ambt ook uitgeoefend hebben over buurgemeente Heffen, maar namen dan de titel aan van “schepenen van Heffen”. Verscheidene handvesten van de eerste jaren der 14e eeuw laten dat veronderstellen. .Er zijn niet zoveel namen van Leestse schepenen bekend. In janauri 1271 vonden we terug : Gozewijn Dunker, Gozewijn vander Molen (de Molendino) en Jan van Rendelbeke.In een paar oorkonden van 29 september 1302 : Jan vander Varent en Willem de Langhe. In een handvest van 1305 Peter vanden Santvoorde en Giesbert vanden Amere of Hamere. In een oorkonde van 2 februari 1306 Mathys vander Sinnen en Willem de Langhe. In een handvest van 1308 staat nogmaals deze Willem de Langhe samen met zijn medeschepenen : Jan de Smet, Wouter ser Godevert, Peter vanden Santvoorde en Nikolaas Holteken. Het akkoord tussen Gielis Berthout, de heer van Mechelen en Theobald van Bar, de prinsbisschop van Luik, in 1308 gesloten, zette Leest onder de schepenbank van de stad Mechelen. Door dit akkoord vervielen de schepenen van Leest tot simpel gezworenen, die wel geraadpleegd werden, maar niets te beslissen hadden.(F. De Ridder – De Schepenen van Leest)
1270 - In 1270 vonden we te Leest als grondbezitters Adelaide en Boudewijn de Visschere, later de edele familiën van der Aa, van Winckele, van Voisdonck en van Walle.
1270 - 14 april : Oorkonde van de priorin, de proost en het klooster van Leliëndael, perkament, zegel van de priorin en van het klooster, beschadigd : zij sommen al de jaargetijden op, gesticht door Boudewijn van Leest, genaamd Visschere (alias Piscator) en zijn vrouw Adelisa, met de inkomsten daaraan verbonden. (IFL,blz.57, nr 69)
1271 – In januari van dat jaar werd een deel van de tienden van Leest aan Kortenberg opgedragen door Niklaas, genaamd van der Straten (dictus de Strata), mits twee penningen oude Leuvense munt jaarcijns, telkens op kerstmis vervallend. Deze tiende werd door voormelde Niklaas in leen gehouden van zijn broeder, “Willelmus de Leest, dictus de Strata” die het van alle leenrechterlijke banden ontsloeg. De desbetreffende oorkonde kwam voor de schepenen van Leest en de voornaamste ingezetene mannen van het dorp, o.a. Jan van Rendelbeke, Goswijn Dunker, Goswinus de Molendino, Arnold van Blaasveld, Arnold van Prodegem e.a. Ook de persoonlijke akte van Willelmus van Leest, waaraan het zegel hangt van “Johannis curati de Humbecka et g. (osuini ?) curati de Leest”, bleef bewaard.(J.Verbesselt – H.P. in Brabant)
1273 – “Nicholaus dictus de Strata posuit sen obligavit in certo vadio coramnobis margarete sorori sue et Willelmi de Wilnout…” (LGM)
1284 – “Gheraert Van der Mortere”. (AAB)
1289 – Andermaal ontstaan van een geschil tussen de abdij van Kortenberg en de pastoor van Leest enerzijds en de pastoor van Heffen anderzijds, omtrent de novale tienden van de “heide et bruaria ; vulgariter nuncupata MAGNA HEIDE DE LEEST.” Om het proces, dat reeds geruime tijd aan gang was en nog een hele tijd schijnt te zullen voortduren, met succes te kunnen voortzetten, maken de abdis van Kortenberg en Reinerus, presbyter curatus de Leest, gemene zaak wat het dragen van de onkosten betreft. De pastoor van Leest verplicht zich jaarlijks aan de abdis 30 schelling leuvense munt te betalen in twee termijnen d.i. 15 schelling op Sint-Remigiusfeest in oktober en 15 schelling in het midden van Quadragesima. Wat het overige van de proceskosten betreft, verplicht de pastoor van Leest zich steeds te verschijnen op al de zitdagen en alles te betalen wat boven vermelde 30 schelling zou in rekening gebracht worden. Bij gunstige afloop van het proces zullen zij de inkomsten van de betwiste tiende onderling verdelen. “In cujus rei testimonio sigillum meum quo usus fui et utor Presentibus duxi apponendum”, verklaart pastoor Reinerus. Uit deze gegevens volgen twee vaststellingen : 1. Er bestaat nog geen vaste grens tussen Heffen en Leest ; de twist betreft immers het gebied van het novale tiende, dat aan een van beide partijen toekomt. Dus totnogtoe werd de Grote Heide van Leest, waarvan hier sprake is, nog niet ontgonnen. 2. Vanaf deze jaren is hierin verandering getreden. Ook de Grote Heide van Leest wordt van nu af vruchtbaar gemaakt, vermits er novale tienden worden van geëist door de twistende partijen. De algemene conclusie is dus de volgende : ook te Leest is op het einde van de 13e eeuw de evolutie in volle gang. Nieuwe en uitgestrekte gebieden van de parochie worden ontgonnen. De verkaveling van meer dan 300 bunder heide tussen 1250 en 1260 door Hendrik III ten voordele van zijn mannen van Zemst, Hombeek en Leest was hiervan de inzet. De landbouw ondergaat daardoor grote verandering.Er ontstaat welstand en aangroei van de bevolking. Ook de parochie ondergaat er de weerslag van. Ze deelt in de algemene welstand en wordt door giften en Stichtingen verrijkt, zodat ze bij het intreden van de 14e eeuw in de taxaties van de aartsdiaken voor XII pond aangeschreven wordt. (J.Verbesselt – H.P. in Brabant)
640 – “Omtrent het jaer 640 quamp tot Muysen den H. Lambertus, die aldaer vele mirakelen dede en vont daer eenen tempel staen ter eeren van de negen goddinnen des gesanghe, (de muysen of musen) die daer van de heydenen aanbeden werden. Maer den H.Lambertus wierp die uyt den tempel ende verjoech door syne predicatie alsoo de heydene. Eenigen teyt daer naer van gramschap soo vergaerden de heydene met de ongeloovige van Mechelen naer de Battalie, welcke nu genoemt wordt Battel, alwaer den H. Lambertus tegen de ongeloovige moest stryden, ende door Godts toedoen namen sy de vlucht, ende meynden den slagh te verheffen ter plaetse hetgene men nu noemt Heffen, maer tevergeefs vluchtende tot Leestse,alwaer het was het LESTE gevecht.” (Remmerus Valerius – Chronyke van Mechelen)
836 – “Omtrent den jaere 836 zyn de Noortmannen lang Vvalcheren met vele schepen naer Antwerpen gekomen, en naer dat de selve aldaer alles verbrandt hadden,zyn naer Mechelen ende Lier gekomen, alwaer sy de selve vreedheden hebbengepleeght, dese verwoestinge van alle de plaetsen in Brabant en daer omtrent, alwaer sy met schepen konden aenkomen, heeft geduert twintigh jaeren langh.” (KCM)
1129 – “Burchard, bisschop van Kamerijk, geeft het patroonsrecht der kerken van Hombeek en Leest aan de abdij van Kortenberg.” (Miraeus 2, p.964 suppl.)
1172 – “Bloeyden die boomen ende het gras wiesch meer dan het gewoonlyck in den lenten wascht, ende die wilde vogelen leyden eyeren ende kipten jongen omtrent Lichtmisse ende dat in dese landen...” (KCM)
1181 – “In September was ’t Aerdtbevinge te middernacht. In het selve jaer is een schadelyck tempeest geweest.” (KCM)
1200 – “Reeds vanaf de 13e eeuw werd er te Leest, als in het omliggende aan wijngaardteelt gedaan. Leest en Hombeek blonken hierin uit. Deze teelt nam af in de 16e eeuw, door het feit dat de wijngaarden al te dikwijls werden verwoest door oorlogen en door de invoer van vreemde wijnen.” (DB-1.7.1957)
1200 - “Prope pontem de Leest inter terram d.traghel on parte una etbuscum dictum WYNGAERT en altera.” (LGM 1377) - et ad petium terre de WYNGAERT...” (LGM 1398) -“..ad prata dicta den WYNGAERD continentia cum fossato duo bonaria qd Joh. Scherniet sita in Leest interprata coram et terram dictam GALGENLAND.” (GM- 1418)
1232 – “Omtrent het jaer 1232 is gesticht het Clooster van Leliëndael, in het dorp van Hombeke bij Leest onder Mechelen, door sekeren pastoor van Hombeke Lambertus, den welcken de plaetse daer het geseyt Clooster op gebouwt stont te worden hier tot gegeven heeft. Welke fondatie door Gedefridus Bisschop van Cameryck, in het jaer 1233 bevestight is, door seker Diploma. Siet van Gestel, pag. 83. Dit Clooster is voorders door de Berthouders gefondeert. In het jaer 1234 heeft Henrick den I. Hertogh van Brabant aen dit Clooster gegeven het recht van visschen in de Zenne, van de brugge van Sempst tot aen de Brugge van Hefne. Item in het jaer 1242, heeft Wouter Berthout, met consent van Henrick Hertog van Brabant, aen het geseyt Clooster gegeven het recht van visschen van de brugge van Weerdt tot aen de kercke van LEEST. “(KCM)
“Het klooster van Leliëndael, op de grens Hombeek-Leest, langs de Zenne, werd opgericht voor 18 maagden op initiatief van Lambertus van Nosseghem, pastoor van Hombeek, na bescherming en akkoord van de burgerlijke en religieuze autoriteiten enerzijds, en de Benediktinessenabdij van Kortenberg anderzijds, waarvan de parochiekerk afhing. De pastoor gaf al zijn goederen aan Wouter IV Berthout en Adelaïde van Edingen om er een religieuze instelling van te maken. De keuze viel op een stuk land gelegen langsheen de Zenne op de grens Hombeek Leest. De organisatie werd toevertrouwd aan de zusters van Hertogseiland te Gempe, gehucht van Sint-Joris-Winge, van de orde van Prémontré. De verklaring van het feit dat het een norbertinessenpriorij werd, is te danken aan Wouter Berthout, laatste afstammeling van de heren van Grimbergen, stichters van de norber-tijnenabdij aldaar. Het nieuwe sticht werd geplaatst onder bescherming van O.L.Vrouw en de H. Norbertus. De twee eerste geprofeste nonnen waren Sabina en Margaretha van Nosseghem. Volgen- de zusters werden eveneens geprofest : Elisabeth, priorin Margaretha, suppriorin Clementia van Leest, Machtildis de Hargeschot, Beatrix de Hargeschot en Alaeidis van Brussel. De ratificatie van het klooster vond plaats op 14 maart 1239 door Jacob Pecorari, pauselijk legaat. Godefroid de Fontaines, bisschop van Kamerrijk, keurde de stichting goed op 2 februari 1234 en Wouter V Berthout met Marie d’Auvergne op zijn beurt in 1265. Het visrecht, gaande van de brug van Zemst tot aan deze van Heffen, werd verleend door Hendrik II, Hertog van Brabant (1235) na ruggespraak met Wouter IV Berthout. Een tweede visrecht werd toegelaten in augustus 1242 door Wouter V Berthout, vanaf de brug van Weerde tot aan de kerk van Leest. Paus Innocentius IV keurde de nieuwe stichting in 1253 goed. Dank zij de hulp van talrijke weldoeners konden de gebouwen uitgebreid worden en de mooie kerk worden opgericht, met het gevolg dat het getal van 18 kloosterzusters wel eens overschreden werd. Wegens de voornaamheid van de kanunnikessen bezat de priorij een toevluchtsoord aan de Ganzendries te Mechelen, op de hoek van de Nieuwe Capucienenstraat en de Veluwestraat. In de Begijnenstraat was ook een “huys van Leliëndale”. In 1479 werd het Hof ter Most verkocht aan de prioij van Leliëndael. Het werd de woning van de proost tot het einde van de 16e eeuw. De woonst werd ook “ ’t Proosthof van Leliëndael” genoemd.” Waarschijnlijk vluchtten de religieuzen van het klooster tijdens de plunderingen van Maarten van Rossum (1542) naar de Ganzendries te Mechelen. Doch volgens Azevedo leed het klooster geen schade. Op 29 maart 1552 verscheen er een stadsheffing op de goederen. De zusters verkochten lijnlaken en lijnwaad of gaven penningen, die ze zelf maakten. Om de protestantse hervormingen te beletten, stuurde de Spaanse koning Filips II soldaten naar onze streken. Mechelen kwam toen onder het bestuur van gouverneur de Cappes. Bij het uitblijven van soldij plunderden ze op 16 oktober 1562 Hombeek en Leest. In het klooster van Leliëndael verbleven meer dan een week 16 ruiters en 7 voetknechten en 11 paarden. Priorin Petronilla van Carbeke werd hiervoor een grote financiële steun toegewezen door abt Cornelius Embrechts (1562-64) van Sint-Michiel te Antwerpen-Kiel. De priorij liep veel schade op met de beeldenstorm. (1566) Een hoop beeldstormers “van meer dan hondert persoonen” viel het klooster binnen en sloegen er alles kort en klein in de kloosterkerk. (18 augustus). De nonnen vluchtten naar hun refugium op de Ganzendries. Slechts op 24 augustus vertrekt vanuit Mechelen, door bemiddeling van de graaf van Hoogstraten, een groep edellieden om de beeldstormers in Leliëndael te doen ophouden. Proost Joannes de Harbeke betaalde op regelmatige tijdstippen in 1566-67 geldelijke bijdragen aan de boosdoeners om Leliëndael tegen nieuw geweld te vrijwaren. Tussen 1567 en 1569 werden op verschillende plaatsen herstellingen doorgevoerd o.a. aan de kerk, pand, dormitorium en duifhuis van de kloosterhoeve. Op 2 oktober 1572 vernield door de Spanjaarden onder generaal Don Juan Alvarez de Toledo tijdens Alva. Dit ondanks het feit dat de religieuzen 800 Rijnse gulden aan de overheersers gaven om alzo aan de plundering te ontsnappen. De woestelingen wilden zelfs de oren van de proost afsnijden. Vijf jaar later brak de pest uit, die verschillende slachtoffers maakte. In februari 1578 werd het sticht opnieuw bezocht en ten dele neergeblaakt door De Noyelles’ soldatenvolk. Uiteindelijk totaal verwoest en afgebrand door de Staatsen onder de leiding van Norritz en Vandentympel op 9 april 1580. Dit onder het bestuur van Margaretha Wisschouwers. De kloosterlingen vluchtten via Mechelen naar Keulen alwaar priorin Wisschouwers zou overlijden. Veel archiefstukken die in de priorij bewaard werden gingen verloren door de brand van 1580. In 1585 kregen de kloosterlingen de toelating terug naar Hombeek te keren. Daar aangekomen was alles verwoest en de religieuzen vestigden zich voorgoed te Mechelen. (In 1592 kochten ze de refuge van de abdij van Sint Michel te Mechelen op de Bruul en gingen dit gebouw in 1602 betrekken. Om in Mechelen te mogen blijven moesten ze aan de stad 125 gulden betalen “en voorders drij-en-veertig gulden ’s jaers”. Jozef II schafte in 1784 het klooster af. (G.H. 1977 in DB).
Volgens een request van 1655 meldden proost Gijsbert Mutzaert en priorin Elisabeth van Beke dat van het klooster te Hombeek nog de dakloze muren van de kapel waren overeind gebleven. Wat er nog restte van het oude klooster werd volledig weggebroken en het nog bruikbare materiaal werd naar Mechelen gevoerd om van nut te zijn bij nieuwe constructies.
Voor de bouw van de eerste pastorij te Leest in 1625 werd ook beroep gedaan op de ruïnes van Leliëndael.
In de 18de eeuw werden de gronden waar eens het klooster van Leliëndael stond “kerkhof of Oud-Kloosterplaats van Leliëndael” genoemd, groot 1.277 roeden. Deze weide wordt nu nog steeds “Kerkhofweide” of “Kerkhofbeemden” genoemd. De laatste overblijfsels verdwenen waarschijnlijk bij het verleggen van de Zenne in 1893-95. In de maanden januari-februari 1974 werd er door de Mechelse vereniging voor Archeologie een opgraving ondernomen ter localisatie van de oude priorij. (S. De Cock – Klein Brabant Vaartland)
- “Lambertus was een natuurminnaar en ging dikwijls wandelen op de linkeroever van de Zenne. Elke morgen ging hij luisteren naar het vogelconcert langs de Zenneboorden, toen nog een heldere en visrijke rivier. Zeven dagen na mekaar zaten de vogels op dezelfde plaats en de dorpsherder telde tot zijn verbazing nooit minder dan 18 heldere zangertjes. “Dat moet een teken van de Schepper zijn”, dacht hij, “Hij roept me om hier een klooster op te richten waar iedere dag van de week een loflied wordt gezongen tot de Heer !” Hijzelf stelde zijn bezittingen ter beschikking om dat klooster te bouwen. Het ontbrekende geld werd door de parochianen samengebracht en Wouter Berthout, de grondheer, stelde zijn grond ter beschikking en verleende hulp om het klooster te bouwen...” (K.S. in DB september 1981.)
Bovenaan : Het klooster van Leliëndael naar een aquarel van De Noter. Jan Baptist De Noter (°Walem 30/11/1786, +Mechelen 08/05/1855) tekende en schilderde tussen 1830 en 1850 in opdracht van de archivaris van het aartsbisdom Schoeffer 350 aquarellen van Mechelen. Door hun eigen stijl zijn ze zeer herkenbaar, de tekeningen zijn ingekleurd met grote kleurvlakken in zacht coloriet. De lucht is bijna steeds lichtblauw met altijd dezelfde drie wolken. Een rookpluim stijgt op uit een gebouw, waarvan hij de monotonie doorbreekt door er enkele figuurtjes bij te tekenen. De Noter baseerde zich vooral op de oude stadsplannen van Mechelen en op het werk van J.F. Mandulijn (1751-1843).
AFKORTINGEN DIE VERWIJZEN NAAR GERAADPLEEGDE BRONNEN.
AAB : Aelmoessenkiste arme Beghinnen (1359). AB : Algemeen Aenkondigingsblad van Mechelen (1827-1857). AM : Registers amptman stad en jurisdictie Mechelen (1545-1715). AVDW : Akten van de Weeskamer van de stad Mechelen (stadsarchief Mechelen nrs 203-207- regesten 1796-1805). BCPA : Beschermd Cultuurpatrimonium in de provincie Antwerpen 1997-1998.W.Aerts e.a. Uitgave : Bestendige Deputatie v.d. Provincieraad van Antwerpen. CAW : Centraal Archief Weenen (Pitzemburg). CEP : Cynzen en Pachten binnen en buiten Mechelen onder Graaf Lodewijk van Male (14e eeuw). CKB : Chynsboeck kisten Groot Begijnhof. CKM : Cynsboek klooster Muizen (1424). CKL : Cynsen klooster van Leliëndaele (14e eeuw). COG : Cynsrol O.L.Vrouw Gasthuis (rond 1220). CPL : Vernieuwing cynsen Pytantien Lelyendale in 1561. CVL : Chynsen Prosdge ende Clooster Lelyendale in 1637. DB : “De Band” – maandblad van Milac, Leest, alle nummers. DMW : De Mechelse Week – weekblad, alle nummers. GA : Gemeente-Archief Leest (uitgaande briefwisseling, diverse jaren) GR : Gemeenteraden gemeente Leest (diverse jaren). GM : Schepenakten Mechelen (Archief Mechelen). GVM : Gazet van Mechelen (diverse jaargangen). HCM : Cens Seignouriaux domaine Malines, 1594. HGK : Cynsboek van den H. Geest St.Kat.Kerk (14e eeuw). HGO : Chynsboek Heyligen Geest O.L.Vr. Kerk. IFL : Inventaris v/h fonds Leliëndael – H. Installé 1984. KCM : Korte Chronycke der stadt ende provincie van Mechelen, Acevedo. KH : Kroniek van de 20ste eeuw, Deel 1 en 2. Hoembekania 8ste deel, 2001. KL : Kerk en Leven, parochieaal weekblad. LGM : Losse Schepenakten van Mechelen (Archief). LG : “Leest Geweest”, Georges Herregods, 1978. MB : Mechels Bericht (1857 en volgende jaren). MC : Mechelsen Courant. MK : Mechelse Kronieken, F.A. Berlemont, 1975. MS : Mechelse Schepenbrieven op het Rijksarchief te Antwerpen. RPL : Renten Pietantien Godhuus Leliendale 1408-1458 en 1503. SC : Schepencolleges der gemeente Leest, diverse jaren. SPM : Dits my vrouw Sofie Panels Chysboeck A 1521. SR : Stadsrekeningen Mechelen, vanaf 1311 en volgende. VD : Van Doren, uittreksels. VVH : Archief Victor Van Hoof, veldwachter. WB : Wekelijks Bericht, Stads en provincie Mechelen (1773-1827) WLS : “Waar Leestenaars samenkwamen”, G. Herregods, Davidsfonds Leest 1980.
ANDERE GERAADPLEEGDE BRONNEN.
-Dr F.G.C. Beterams – Inventaris van het Archief v.d. Commissie van Openbare Onderstand van Mechelen (1957), het Begijnhof te Mechelen. -Dr Louis Th. Maes – Vijf eeuwen stedelijk strafrecht. De Sikkel 1947. -Frans Verhavert – De Duitschers te Mechelen, drukkerij L en A Godenne 1919. -de la Faille – Hongersnoden en volksziekten Mechelen 1874. -J. Laenen – Geschiedenis van Mechelen tot op het einde der middeleeuwen.Mechelen -W. Van Melckebeke – Geschiedk.aantek. rakende Kruis- of Voetbooggilde te Mechelen. Mechelen 1869. -Valerius Remmerus – Chronyke van Mechelen 1680. -F. De Ridder – Geschiedenis der gemeente Hombeek , 1931. -F. De Ridder – Geschiedenis der parochie Hombeek, 1931. -F. De Ridder – De Schepenen van Leest, 1933. -Dr J. Muyldermans – Nota’s nopens Leest. -Dr J. Muyldermans – Simon De Heuck, pastoor te Leest. -J. Verbesselt – Het Parochiewezen in Brabant. -Archief de Lalaing, boek 1020 – Leenboek van Huges De Prant 1497 – 1580. -Notaris Guido De Hondecoutere Mechelen 1552-1600 (oudste notaris van Mechelen, Stadsarchief Mechelen, bewerkt door Gaston Roggeman Blaasveld, register nr.997). -Notariaat Sporckmans Verhulst Mechelen 1650. -Notaris Antoon Van Der Veken – Willebroek. -Notaris Adolf vande Venne – Mechelen 1585. -Notaris Jan De Cock – Willebroek. - ’t Vaartland – allle nummers van 1973 tot 1980. -Vaertlinck contactblad van de Werkgroep Genealogie en Heemkunde Willebroek, losse nummers, diverse jaargangen. - Den Burger 1858. -Notaris Henri De Bruyn. -De Maanblusscher 3/12/1889 tot einde 1890. -Den Denderbode 1857. -De Provincie vroeger en nu – Antwerpen. -Gazet van Mechelen 1857, 1858, 1860, 1861, 1862, 1863, 1864, 1896 tot 1910 en losse nummers diverse jaargangen. -J. David – Geschiedenis van de stad en de heerlykheid van Mechelen, Leuven 1854. -Mechelse Courant van 2/1/1881 t/m 31/12/1882. -J. Van Balberghe – Achttiend’eeuwse toponiemen (archief M6668 – (a) ). -Zondagsvriend, weekblad van 1930 t/m 1938 volledig + diverse losse nummers. -Pachtboek van Juffrouw De La Rue,Mechelen over 1735 tot 1785. -R. Van Kerckhoven – Een dorp in een wereldoorlog. Zemst 1914 1918. Drukkerij Binst, Zemst. -De website van de familie Lauwens/Lauwers : www.laurentii.be van Patrick Lauwens.
Indien de behoefte naar een eigen wapenschild er ooit nog zou komen, kan men dit in overweging nemen. Het is gebaseerd op dat van Mechelen waarmee Leest van bij het ontstaan verbonden was en het werd aangevuld met enkele lokale karakteristieken zoals de mijter en de staf van de patroonheilige Sint Niklaas. Het wiel en het lis alluderen naar de oorsprong van de naam.
KORTE GESCHIEDENIS VAN LEEST
Vele eeuwen geleden, toen de Zenne nog een rol van betekenis had als rivier en zij voor kleine schepen nog normaal bevaarbaar was, ontstonden de eerste nederzettingen op haar oevers.
Zo ook Leest en door die gemeente liepen twee straten :
-de grote Zenneweg, van zuid naar noord, die van Eppegem kwam en liep over Zemst, Hombeek, Leest, Heffen, Heindonk tot waar de Zenne en de Dijle de Rupel vervoegen vlak voor Rumst. Die weg kwam door Leest via de huidige Kouter (vroeger Laerestraat genoemd) en over het dorpsplein naar de Molenstraat.
-de Mechelse baan, van oost naar west, was de baan die van Mechelen kwam over de Zennebrug en de huidige Pastoor De Heuckstraat. Ze nam de bocht door de Scheerstraat (vroeger ’s Heerenstraete), de huidige Vinkstraat (vroeger Koeistraat), de Tisseltbaan om aan het kapelletje van de Vrouwengilde uit te komen op de Juniorslaan richting Tisselt.
Deze twee hoofdwegen kruisten mekaar op de huidige dorpsplaats en aan dat kruispunt ontstond Leest.
Volgens de geschiedkundige F. De Ridder moet de bevolking van Leest toen een Frankische zijn geweest, een gemeenschap van vrije mannen levend naar het gewoonterecht der Germanen.
Ze hadden hun eigen schepenbank bestaande uit 5 schepenen, die als getuige optraden bij belangrijke overeenkomsten en verkoopcontracten bekrachtigden.
Ze waren ook de rechters van het volk en spraken het oordeel uit als er geschillen waren onder hun mensen. Aanvankelijk werden de schepenen jaarlijks verkozen, later ging dit ambt over van vader op zoon.
De oudste schepenen van Leest ons bekend zijn :
in 1270 : Arnoldus de Proddeghem.
1271 : Gozewyn Dunker, Gozewyn vander Molen (de Molendino), Jan van Rendelbeke, Arnold van Blaesveld.
1302 : Peter vanden Santvorde, Gisebert vanden Amere of Hamere.
1306 : Mathys vander Sinnen, Jan de Smet, Wouter Sergodevert, Peter vanden Santvoorde,Nikolaas Holteken.
Door de overeenkomst, op 31 januari 1306 gesloten tussen Theobald van Bar, de bisschop van Luik en Gillis Berthout, heer van Mechelen, werden Hombeek, Leest, Heffen, Hever en Muizen rechtstreeks onder het gezag van de schepenen van Mechelen geplaatst. Het plaatselijke gezag werd uitgeoefend door een meier, die door de Mechelse schepenbank werd benoemd.
Zo was de vrijheid Mechelen in 1556 ingedeeld in drie meierijen. Leest vormde toen met Hombeek, Heffen en Battel één meierij. In de volgende eeuwen werd de samenstelling van de meierijen nog herhaaldelijk gewijzigd.
Tot aan de Franse revolutie is Leest steeds een deel geweest van de stad Mechelen. Na de Franse bezetting werd de gemeente zelfstandig met een eigen gemeenteraad en burgemeester, door het volk gekozen. Deze toestand duurde tot 1 januari 1977 bij haar fusie met Mechelen.
Romeinse overblijfselen
In 1939 vond de Mechelaar J. Uytterhoeven nabij Steinemolen de resten van een Romeinse woning. Op 60 cm diepte stootte hij op een vloer, deels gaaf, deels ondersteboven geworpen. Deze vloer vertoonde constante kenmerken van de goedkoopste betonvloer der Romeinse villa’s in ons land. Peilingen in de omgeving brachten danig verhakkelde stukken van Romeinse tichels en vorsten aan ’t daglicht, hier en daar wat grote en kleine scherven van grijze, rode en vaal-gele ceramiek, zelfs een deel van een halfverbrande lijkurn. Ook brokjes van geel-bruine verharde leem. Aan de hand van zijn vondsten ging hij er van uit dat het niet om een villa maarom een “mutatio” (een wisselplaats voor paarden) ging.De gedachte aan een “mutatio” steunde niet alleen op de aanwezigheid van een heirbaan (de oude Mechelbaan of Kapellenbaan is een deel der Romeinse heirbaan die vroeger Utrecht met Bavay verbond over Breda, Mechelen, Merchtem, Asse, enz.) maar ook op de opvallende afwezigheid van weeldetekensin het gevondene. Ook werden door de eigenaar van Steinemolenhoef talrijke kleine hoefijzers gevonden, toen hij een vijver groef rechtover de vindplaats.
Na de oorlog was er blijkbaar geen interesse meer. Pas jaren later werd het artikel van J. Uytterhoeven toevallig gelezen door leden van de Archeologische Vereniging Oud-Mechelen en in 1983 werden de opgravingen herstart.
Op vrij korte tijd werden funderingen en vloer van een badhuis blootgelegd. Men trof er een hypocaustum en praefurnium aan. Beiden vormen zij één geheel, een voor die tijd ingenieus verwarmingssysteem. In het praefurnium (stookplaats) werd vuur gemaakt met hout en stro om de lucht te verwarmen die via de stookgang in het hypocaustum (kelderverdieping van een badgebouw of een verwarmde kamer) terechtkwam. Via tubuli (trekbuizen) werd de warmte in de muren afgezet.
Het badgebouw dat te Leest werd blootgelegd was in twee verdeeld : een koud- en een warmwaterbad. De vloer bestond uit ruwe Romeinse beton met daarop pijlertegels met daarbovenop de vloer uitgevoerd in suspensurategels. Ondermeer door de aanwezigheid van dit privé badgebouw, maar ook door het vinden van andere belangwekkende stukken (gebruiksvoorwerpen en mooie muurschilderingen) concludeerden de archeologen dat deze Romeinse villa destijds werd bewoond door een belangrijke familie.
De opgravingenwezen ook uit dat er ooit een felle brand op de hoeve plaatshad.
De villa werd bewoond tijdens de 2de-3de eeuw en verdween naar alle waarschijnlijkheid tijdens de Middeleeuwen.
Tijdens deze opgravingswerken werden er ook resten teruggevonden van een houtbouw daterend uit de 1ste eeuw. Het belangrijkste was hierbij de vondst van een zeer goed bewaard gebleven waterput.
Ook heel wat gebruiksvoorwerpen werden gevonden : aardewerk, groen vensterglas en het belangrijkste (door de zeldzaamheid) was een deel (beenstuk)van een Romeinse sandaal.
Gondgebied en eigenaars
Leest is momenteel ongeveer 931 ha groot. Zevenhonderd jaar geleden was haar grondgebied veel kleiner.
Tot 1250 grensde Leest in het westen aan de wastina (heide). Deze barre heidestreek werd in de volksmond doorgaans Ockdonck, Hacksdonck of Zordonck genoemd en strekte zich uit langs de bossen van Aa en in de richting Meise. De huidige Bist, Kleine en Grote Heide werden er door bedekt. Die heide liep ook over Zemst, Heffen, Heindonk.
In 1250 gaf hertog Hendrik III van Brabant een stuk van die heide aan zijn onderzaten vanLeest waardoor het grondgebied van die gemeente praktisch verdubbelde.
Van dan af was Leest versnipperd in twee delen, het ene (het oude kouter-en beemdengebied) behorend tot de vrijheid van Mechelen onder de prinsbisschoppen van Luik, het andere als gesneden uit de heide tot Smalbrabant, onder de hertogen van Brabant. De scheiding liep langs de Winkelstraat , een deel van de Koeistraat en Tisseltbaan en de Blaasveldstraat.
Dat gaf aanleiding tot vele twisten, dikwijls beslecht ten voordele van Luik. Meer nog dan de bisschop trachten de Berthouden (de heren van Mechelen) hun gezag te vestigen en uit te breiden over de Leestse heide.
Zoals deze laatsten kregen dra minder vooraanstaande en machtige families hier en daar, op het Leestse grondgebied , heerlijke rechten, zoals de abdijen van Kortenberg en Averbode, de van Rendelbeke’s, de van Hertendrechts, de van Steynemolens, de van der Stratens, de van de Vennes, de van den Dales, de van Muizenes...
In 1270 Adelaïde en Boudewijn de Visschere en later de edele families van der Aa, van Winckele, van Voisdonck, van Walle e.a.
Ocksdonck werd tot aan de Franse Revolutie (1798) bij Leest gerekend, maar parochiaal hoorde het bij Meise. In 1803 sloot het geestelijk bij Kapelle op den Bos aan.
De naam
Over de oorsprong van de naam Leest bestaan er verschillende meningen. In oude documenten vinden we Lenst (1129, 1267, 1271), Lesth (1250), Lest (1317), Liest (1217), Leest (1302, 1327, 1349, 1460 en volgende jaren).
Komt Leest misschien van het oorspronkelijke“lisc” of “lise of lese”en “uth” een plaats waar lis of biezen groeien of van het middelnederlands “lees, lese,leise” wat betekent gracht, voor of wagenspoor. In het Leestse dialect ook “karliës” genoemd. De benaming zou wijzen op de slijkerigheid van de bodem waar verschillende “lesen” samen liggen. Door de moerassige grond langsheen de Zenne liep weleer een oude baandie ging over Zemst, Hombeek, Leest, Heffen en Rumst. Het drukke gerij maakte onbetwistbaar vele wagensporen of “lesen”.
A. Kreglinger opperde in “Mémoire historique et étymologique sur les noms des Communes de la Province d’Anvers” :“Liste”,“Lista” : rand, zoom, grens, zelfkant. Dit zou wijzen op de ligging van de gemeente : aan de rand van het grondgebied der Berthout’s., heren van Mechelen.
J. Lindemans in “Plaatsnamen” vroeg zich af of er in Leest misschien de naam van een thans verdwenen boomsoort verscholen zit. Het achtervoegsel –t verschijnt in de oude oorkonden als –ut, -at, -it, en werd later dof als –et en –t. Het stamt af van het Latijnse –etum. Die samenstelling was terug te vinden in boomnamen eindigend op –t : bv. Aalst = aals = els,enz.
Een andere verklaring, misschien zonder historische waarde, maar te mooi om niet te vermelden, vonden we in de “Chronyke van Mechelen” van Remmerus Valerius :
“Omtrent het jaer 640 quamp tot Muysen den H. Lambertus, die aldaer vele mirakelen dede en vont eenen tempel staen ter eeren van de negen goddinnen des gesanghs (de muzen) die daer van de heydenen aanbeden werden. Maer den h. Lambertus wierp die uyt den tempel ende verjoech door syne predicatie alsoo de heydenen. Eenigen teyt daer naer van gramschap soo vergaerden de heydene met de ongeloovige van Mechelen naer de Battalie, welcke nu genoemt wordt Battel, alwaer den H. Lambertus tegen de ongeloovige moest stryden, ende door Godts toedoen namen sy de vlucht, ende meynden den slag te verheffen ter plaetse hetgene men nu noemt Heffen, maar tevergeefs vluchtende tot Leestse alwaer datwas het “Leste” gevecht.”
Kerk
Het is onbekend wanneer de eerste kerk te Leest zou gebouwd zijn. In 1129 deed Burchard, bisschop van Kamerrijk afstand van de parochiale kerk van Leest ten voordele van de Benedictinessen-abdij van Kortenberg. Dat is het oudste document dat over Leest gewaagt.
In 1150 bekrachtigde Godfried III, hertog van Brabant, aan deze abdij de eigendom van verschillende goederen in de gemeente. De abdis inde de tienden te Leest waarvan ze één derde afstond aan de pastoor.
In 1305 stellen Mechelse kronijken het bestaan vast van een wassen zegel toebehorend aan de kerkraad.
Er wordt aangenomen dat de eerste kerk in Romaanse stijl gebouwd was : misvormde sporen hiervan zijn nog merkbaar aan de toren en het koor.
In 1458 was de kerk zo vervallen dat de pastoor en zijn parochianen een beroep op Rome deden. Paus Calixtis III schonk dan een aflaat. Vermoedelijk mogen we slechts van dan af spreken van de “parochiekerk van den H. Niklaas”.
De kerk had herhaalde malen van soldatenhorden te lijden. Nadat ze het klooster van Leliëndael verwoest hadden, trokken de Geuzen naar Leest. De “Geuzenhoek” in de Grote Heidestraat zal hiermee wel in verband staan.
De Geuzen teisterden het Mechelse zeer hevig : “’t Woedende soldatenvolk en was niet te voldoen, het plunderde en ruïneerde een heele maandt lang in de stadt ende op den buyten...”
In augustus 1566 had de kerk opnieuw te lijden van de Beeldstormers : “die ketters hebben alsdan alle die kercke buyten die stadt van Mechelen ontstucken gesmeten...”
In oktober 1572 veroverde Alva Mechelen en “gaf de stad met haar omtrek ten prooi aan de moedwil der soldaten :drie dagen lang werd er geplunderd”.
In februari 1578 maakten de Staatsen zich meester van Mechelen. Ze werden aangevoerd door Maximiliaan de Hennin en Pontus de Noyelles. Deze laatste beval in de dorpen rond Mechelen de klokken uit de torens te halen en liet zes vendels voetknechten onder kommando van d’Outremelle Leest, Hombeek en Heffen aflopen. Toen werd de hand gelegd op “alle silveren cassen, daer eenighe releguien van heyligen in rustten, op alle cieraeten, juweelen ende costelyckheden van die kercken en de cloesters...”
In 1591 werd de kerk vernield door garnizoensoldaten (volgens aantekeningen van Petrus De Mol, aartspriester van het district Mechelen, door de onachtzaamheidvan de inwoners die er zich schuilhielden tegen de aanvallen van de soldaten van de Hollandse Staten)en in 1599 werd de nieuwe en vergrote kerk gewijd door kardinaal Hovius.
Soldaten brachten schade aan de kerk toein 1601, 1604, 1626, 1639, 1644, 1646, 1657, 1678 en 1683.
In 1741 werden de Heilige Vaten uit de kerk gestolen en in 1794 moest al het goud en het zilver worden afgestaan aan de Franse overheersers.
Op 12 juli 1794 verscheen het Franse leger ’s namiddags voor de brug van Leest en viel de Oostenrijkse bewakingstroepen aan. Ongeveer twee uur lang werd er geschoten en de Fransen verloren vier man, waaronder een Hollander Piet genaamd, die sneuvelde vlak voor de pastorij. Hij werd begraven op het kerkhof.
In de loop van augustus 1796 werden de kerkregisters door de Fransen weggehaald. Pastoor De Heuck weigerde de eed van trouw aan de Republiek af te leggen en werd vervolgd. Hij verschool zich op het goed “Ten Moortele” in een onderaardse krocht, alwaar hij huwelijken inzegende en doopsels toediende.
Op 23 oktober 1798 werden de Leestenaar Philippus Van Asch en de in Leest geboren Pieter Jacobs samen met 41 anderen te Mechelen door een Frans executiepeloton neergeschoten. Het betrof hier represaillemaatregelen tegen de burgers.
Boven de ingangspoort van de kerk staat in het latijn : “Hier plaatste mij Beatrix de Villers, abdis van Kortenberg 1782”.
In 1852 werd de middenbeuk opnieuw gebouwd en van zijbeuken voorzien. Aan de linker zijbeuk werd een steen geplaatst met de tekst, eveneens in het latijn: “hier plaatste mij Gabriel Hermans, 1852”.
In 1628 werd er een “pastoreel huys” gebouwd. Voor de fundamenten gebruikte men steengruis afkomstig van het klooster Leliëndael op de grens Leest-Hombeek (verwoest in 1580 door de Geuzen).
Deze pastorij was omgeven met een brede gracht.
Na het concilie van Trente (1563) waren alle pastoors verplicht hun doopsels, huwelijken en begrafenissen te noteren in een register.
Het eerste parochieregister van Leest vangt aan in 1599.
Wijnbouw te Leest
In oude cynsboeken wordt gesproken over de rode “lantwyn” die in het Mechelse werd gewonnen. Dat te Leest wijngaarden bestonden moge blijken uit een oorkonde van 1253, waardoor paus Innocentius IV het klooster van Leliëndael onder zijn bescherming nam, “samen met de wyngaerden van dat klooster in Hombeek en Leest”.
In de 16e eeuw verloor de druiventeelt aan belang omdat de wijngaarden te dikwijls geplunderd werden door krijgsbenden in de streekoorlogen.
Door een bepaling in het Verdrag der Pyreneeën (1659) werd het kweken van wijndruiven in onze gewesten verboden.
Wolven
In 1595 betaalde Mechelen een premie uit aan “eenen huysman” van Leest, als beloning voor vijf jonge wolven die hij ter plaatse had gevangen.
Vijf jaar later werd het Mechelse onveilig gemaakt door deze dieren “die hunne tegenwoordigheid verrieden door allerlei verwoestingen”.
Een verordening van 9 februari 1600 verplichtte de gemeenten Leest, Heffen en Hombeek elk een “wolfjager” aan te stellen. Deze wolvenjager moest, bij ontdekking van een wolf, onmiddellijk de stormklok doen luiden, waarop elk huisgezin (op straf van boete) een man moest zenden om hem ter hulp te komen.
Voor elke gedode wolf ontving de “wolfjager” 6 gulden, dit op vertoon van kop en huid.
Wapenschild
Van de gemeente Leest vonden wij geen wapenschild terug. In 1972besprak het college van Burgemeester en Schepenen de aanvraag tot het voeren van een gemeentewapen.
Van hogerhand werd een wapenschild voorgesteld dat de blazoenen diende te bevatten van de families die de heerlijkheid Leest bezaten op het einde van het Ancien Regime (1789), omdat de heerlijkheden (grondgebied dat eigendom was van een heer of baron) zelf nooit een eigen wapenschild bezaten.
Op het einde van het Oud Regime was Leest eigendom van drie grote families, nl. de familie d’Overschie van Neerijsche die het Hof van Rendelbeek bezat, de familie de Meester, eigenaar van het Hof ter Haelen en de familie van der Linden d’Hoogvorst, eigenaar van het Hof van den Broecke.
De eerste familie had als blazoen een gouden schild met daarop een rietschoof, gebonden met goud, en met drie zwarte waterrieten erin. De tweede voerde een schild met een kruis van negen gouden besanten op een zwarte achtergrond. De derde familie had als blazoen een rood schild met een zilveren bovenstuk met drie zwarte hellende hamers erin. Het Leestse gemeentewapen zou bovengeschetste blazoenen omvatten op een achtergrond van rood en geel, de Mechelse kleuren. Raadslid K. Duysburgh drong aan op eenvoud en ook burgemeesterLauwers deelde die mening.
Uiteindelijk werd beslist het advies in te winnen van een gezaghebbend persoon op het gebied van heraldiek, nl. van baron de Meester de Ravenstein, burgemeester van Hombeek.
Ook het Rijksarchief van Antwerpen werd geconsulteerd en op 5 september 1972 reageerde deze instelling via een brief ondertekend door Dr. A. Bousse : volgens deze laatste ging het niet op een wapen van een van de bezitters van zulke kleine heerlijkheden als symbool te nemen voor de ganse gemeente.. Het voornaamste feit in de geschiedenisvan Leest is dat het steeds deel uitgemaakt heeft van Mechelen. Dit zou dan ook moeten tot uiting komen in het Wapen van Leest, doch opdat het niet helemaal identiek zou zijn aan het Mechelse gemeentewapen, dient er een element bijgevoegd te worden dat meer bepaald aan Leest herinnert. In dat verband stelde hij voor om de patroon van de parochiekerk van Leest, nl. Sint-Niklaas, in het wapen te verwerken. Het meest geschikte gemeentewapen van Leest leek hem dan ook het wapen van de stad Mechelen (van goud met 3 palen van keel ; over het geheel, van goud een dubbele adelaar van sabel), geplaatst voor een H. Niklaas.
Wat baron de Meester uiteindelijk heeft geadviseerd is ons niet bekend maar in een artikel van Gazet van Mechelen werd de gemeenteraadszitting van 26 maart (1973 ?) besproken en daar besliste men om het wapenschild van de aloude hoeve “Hof van Rendelbeek” als gemeenteschild voor goedkeuring aan de Raad van Adel voor te leggen.
Dat wapenschild kreeg de voorkeur, omdat het “Hof van Rendelbeek” de enige nog bestaande hoeve was van de drie hereboerderijen die Leest destijds nog bezat. De journalist voegde er nog fijntjes aan toe dat het “Hof van Rendelbeek” eigendom was van raadslid Fr. De Prins.
Misschien is dit plan door de nakende fusie met Mechelen op 1 januari 1977 nooit geconcretiseerd.
Oude landmaten
Uit de “Studie betreffende de metrische waarde van oude landmaten”, van R. Van de Poel en W. Van Hoof blijkt dat een bunder niet overal even groot was In 23 gemeenten, waaronder uiteraard Leest,was de Mechelse maat van toepassing. De bunder Mechelse maat is gelijk aan 12.365,44 m2, is gelijk aan 4 dagwand van 3091,36 m2, is gelijk aan 160.000 vierkante voeten van 0,077284 m2. De roede van 5,56 m is gelijk aan 20 voeten van 0,278 m2.(GvM-14/3/1985)
Hoeven,huizen,herbergen
Voor deFranse inval in ons land, droegen de huizen geen huisnummers maar een eigen, dikwijls zeer pittige en schilderachtige naam. Zo hadden ook de akkers en velden hun eigen benaming.
In 1797 kwam daar verandering in en werd een eerste nummering van de huizen doorgevoerd, maar nog jarenlang zouden de oude benamingen in de volksmond blijven voortleven.
In 1878 waren er te Leest 35 herbergen, in 1887 47 en het, bij ons weten, absolute record van 52 in 1901.
Inhet jaar 1480 bezat Leest 60 strijdbare mannen, ter vergelijking:zustergemeente Hombeek had er 43.
Leest telde in 1723 674 inwoners, in 1815 was de kaap van de 1000 overschreden, in 1900 waren er 1553 inwoners, in 1970 telde men2010 en op 1 januari 2003 2.815 Leestenaars.
In 1900 bewoonden die 274 huizen. Ter vergelijking : in 1974 bezat Leest 600 woningen.
Tussen 1895 en 1907 bedroef de kindersterfte ongeveer 1/3 van het totaal aantal sterfgevallen. (J.D.D. – De Band 1958)
De gemeente telde in 1970 127 commerciële landbouwbedrijven met een gemiddelde bedrijfsgrootte van 5,3 ha. Beteelde oppervlakte : 48% grasland, 19% graangewassen (tarwe,gerst), 7,5% voederwortel- en knolgewassen, 2,5% groenvoedergewassen, 4,5% aardappelen, 16,5% groenteteelt (o.a. bloemkool, witloof,sla,prei). (Nvdr. : ook spruiten en asperges)
Enige industriële tewerkstelling in de meubelmakerij en een wegvervoerbedrijf. Het bos besloeg 11 ha.
Vlak reliëf (7-10 m hoog) met overwegend goed tot onvoldoende gedraineerde licht-zandleemgronden in het noorden en onvoldoende en tamelijk slecht gedraineerde zandleemgronden in het zuiden. Tamelijk slecht en slecht gedraineerde zandleem- en klei-alluvia langs de Zenne en de Abeek.
In 1961 pendelde 53,7¨% van de actieve bevolking vooral naar het Mechelse en ook naar Brussel.
(Winkler Prins Encyclopedie van Vlaanderen,deel 4 – 1974)
In 1998 werden de pastorie, de Sint-Niklaaskerk en oude gedeelten van het kerkhof, de Steynemolenhoeve, de hoeve “Cruyninghemhof” in de Tiendeschuurstraat, de voormalige “Jezuïetenhoeve” in de Rennekouter, het voormalig gemeentehuis en onderwijzerswoning van de vroegere jongensschool, de St.-Annakapel, St.-Jozefskapel en het kasteel “Moyson” met park en bijgebouwen als monumenten geklasseerd. (BCPA)
Na de Franse bezetting werd Leest een zelfstandige gemeente met eigen gemeenteraad en burgemeester, door het volk gekozen. Lange tijd bleef de burgemeesterssjerp in dezelfde familie (Wouters-Voet-Bernaerts).
Rond 1900 kwam de tijd van de politieke emancipatie : er kwam een oppositie en meteen twee dorpspartijen, in de volksmond “Sussen” en “Blekken”, die mekaar om beurten het burgemeestersambt betwistten. Beiden hadden hun eigen fanfare en bij elke kiescampagne was Leest voortaan op het oorlogspad. Door de fusie der gemeenten (1/1/1977) verdween ook deze lokale kleur.
Op de laatste gemeenteraadszitting voor de fusie werd pater Karel Van Aken verkozen tot ereburger van de gemeente Leest. Dit voor de vele diensten die hij gedurende vele jaren had bewezen aan gemeenschap en jeugd.
De pater was de tweede ereburger. Twee jaar voordien was Hendrik Diddens gehuldigd en ereburger van de gemeente gemaakt voor zijn werk en opzoekingen naar de geschiedenis van Leest.
In 1975 verkreeg ik via mijn vriend en collega, wijlen Frans Berlemont, een oud beduimeld boekje. Daarin stonden een aantal van de oudste Leestse toponiemen vermeld. Zijn enige voorwaarde was wel dat ik Leest “aanpakte” op de manier zoals hij Mechelen had behandeld.
De vonk van Francois’enthousiasme sprong over en zo werd de basis gelegd voor een jarenlange aangename en passievolle hobby. Het bleef niet bij toponiemen. Na een tijdje stapelden de gegevens over Leest zich zo op dat sommige onderwerpen om een eigen klassement vroegen. Zo kreeg het Leestse onderwijs zijn aparte map, evenals de kerk, het politieke leven, het verenigingsleven, de geestelijken... Ruim 2.000 doodsprentjes van Leest werden chronologisch gerangschikt per datum van overlijden (drukjaar). Ook van de individuele Leestenaar groeiden de gegevens snel aan. Deze werden alfabetisch gerangschikt tussen de stambomen van de voornaamste families van het dorp. Vanaf 1978 ontstond er jaarlijks (dit tot begin jaren 90) een tamelijk complete en representatieve map ‘Leest in krantenknipsels’.
Deze “Kronieken van Leest” zijn verre van volledig. Aanvankelijk was het de bedoeling al mijn beschikbare gegevens chronologisch weer te geven, zoals in de historische kronieken uit vroegere eeuwen. Deze boden hun lezers immers een overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen in chronologische volgorde.
Later volgde jarenlang opzoekingswerk naar nieuwe gegevens. Tijdsgebrek noopt me nu om mijn verdere opzoekingen te staken en het werk te publiceren in zijn huidige staat, maar met de hoop dat iemand ooit de draad weer opneemt om het te vervolledigen.
In een dorp zoals Leest gebeurden er in de loop der eeuwen weinig wereldschokkende dingen. Inlichtingen van personen, huizen, gronden, “fait d’hivers”, werden aangevuld met bijkomende –al dan niet reeds gepubliceerde- gegevens.
Zo werden bv ook natuurrampen zoals aardbevingen en watersnood, waarvan we kunnen vermoeden dat ze ook op Leest een weerslag hadden en die we terugvonden in Mechelse kronieken, vermeld.
Ook het klooster van Leliëndael, op grondgebied Hombeek maar op de grens met Leest, drukte ongetwijfeld zijn stempel op ons dorp en werd bewerkt.
De schaarse gegevens uit de middeleeuwen werden aangevuld met schepenakten en aan sommige vermelde toponiemen werden extra gegevens toegevoegd.
Vanaf de 19e eeuw botsten we op een massa gedetailleerde gegevens waarvan de meeste, al dan niet verkort, worden weergegeven, alhoewel er bij de samenstelling werd naar gestreefd de teksten voor zichzelf te laten spreken om bepaalde feiten en gebeurtenissen in hun juist daglicht te plaatsen.
Veel zaken over Leest vond ik terug in de geschriften en gegevens van Jan De Decker, George Herregods, Hendrik Diddens, Stan Gobien, J.A. Huysmans, Frans Teughels, Eddy Apers, Guido en Wilfried Hellemans. Zij zijn de ware baantrekkers van de Leestse geschiedschrijving en het is aan hen dat ik dankbaar deze “Kronieken” opdraag.
Mijn dank langs deze weg voor de vele dorpelingen die bereidwillig hun archief ter beschikking stelden en op wie ik ten allen tijde kon en kan rekenen, vooral dank aan wijlen burgemeester Lauwers, Jean Van Dam, Emmerance Van den Heuvel en Victor en Leonore Van Hoof-Mees, Robert en Bertha Verbruggen-Smulders, Raf Selleslagh, Amelie Portael, Antoon en Agnes Lauwens-Piessens, Hugo Lauwens, Karel Soors, Wilfried en Lieve Spruyt-Huysmans, Karel Duysburgh, Paul Van Roy, Lisette Polspoel-Fierens, Jeroom Verbruggen, Jan Teughels, Frieda Arduwie, Jean Apers, Jan Van Rompaey, Maria Lauwens, Maria Peeters, Harry Cauwenbergh, Daniel Nuytkens, Jozef Vloeberghen, Eduard en Greta Geerts en de vele anderen die ik bij vergetelheid niet vermeld heb.
Dit werk vergde jarenlange opzoekingen. We durven nochtans niet met zekerheid beweren dat er geen onnauwkeurigheden in voorkomen. Met dankbaarheid zullen we dan ook alle aanmerkingen en aanvullende inlichtingen ontvangen.
Marcel Eduard Van Hoof van.hoof.marcel@skynet.be TF 03/886.63.33 Mechelsesteenweg 386 2830 Blaasveld