1957 – Decembernummer “De Band” : Dringende oproep van de Burgemeester aan de ouders van schoolgaande kinderen.
“Ouders, langs deze weg doe ik beroep op uw goede wil en medewerking. U weet allen welke grote verantwoordelijkheid u heeft tegenover uw kinderen en u weet ook welke grote gevaren er schuilen op onze wegen. Wellicht kent u de grote ROEKELOOSHEID van de schoolgaande, of liever van de schoolrijdende, kinderen niet. Deze maken onze reeds zo gevaarlijke wegen echt onveilig. DOOR DE HOGE OVERHEDEN WERD AAN ONZE VELDWACHTER OPDRACHT GEGEVEN STRENGE MAATREGELEN TE NEMEN, zelfs tegen elke overtreder PROCES-VERBAAL OP TE STELLEN. Ouders, voor het te laat is, houdt uw kinderen langer thuis : de school begint om 08u30 en ’s middags om 13u30. Laat uw kinderen thuis slechts vertrekken om op tijd in de school te zijn en NIET om voor de klasuren nog een of andere koers te betwisten, waardoor hun eigen leven en dat van anderen in gevaar komt. En drukt ze vooral op het hart steeds en overal het fietspad te gebruiken, dit is het veiligste weggedeelte voor de fietsers. Ouders, helpt ons om onze taak te verlichten, voor het TE LAAT is… De Burgemeester Pieter DE PRINS.”
1957 – December : Werkloosheidscijfers.
Er waren die maand 14 mannen volledig en 35 tijdelijk werkloos. Bij de vrouwen 2 volledig en 23 tijdelijk werkloos. (DB, maart ‘58)
1957 – Zondag 1 december : Jaarlijkse Toneelavond B.J.B.
De jongens van de B.J.B. brachten het drama “Zo streden onze Boeren” van Kan. Engelen, een drama over de Boerenkrijg in drie bedrijven en de klucht “Moppie de ongeluksvogel” van P. Gerdas in één bedrijf. Acteurs : Rik Van de Vondel, August Verbruggen, Gaston Keulemans, August Emmeregs, August Peeters, Jos De Smet, Jozef Vloeberghen, Marcel Diddens, Achiel Van Winghe, Florent Daelemans, Frans Verbruggen senior, Frans Verbruggen junior, Willy De Boeck, Alfons De Smet, Marcel De Prins, René Bernaerts en Edward Diddens. (DB, november en december ’57)
In “De Band” van december 1957 schreef “iemand uit het publiek” volgende recensie : “Wij mogen gerust zeggen dat het drama “Zo streden onze Boeren” iedereen voldaan heeft. Het stuk was niet heel gemakkelijk spelen, maar onze jongens hebben allen hun best gedaan, de een natuurlijk met iets meer succes dan de andere. Toch blijft er nog veel te verbeteren, alhoewel wij allen redelijk moeten zijn en het onmogelijke niet mogen verwachten. De prestatie bv. van Gustje Emmeregs bewijst nochtans dat met overtuiging en durf, er heel wat resultaten te bereiken vallen. Het blijft een feit dat onze jongens “te braaf” zijn en zich niet genoeg durven tonen. En dat is nochtans iets dat zeer nodig is in een drama. Wij hopen dat de jongens elk jaar beter en beter zullen worden in hun toneel en dat zij zeker zo ver zullen komen als hun roemrijke voorgangers het gebracht hebben. Zij weten dat zij de sympathie van de meeste mensen hebben, dat bewees trouwens alleen reeds de talrijke opkomst. Naar het algemeen oordeel was de klucht minder gelukt, alhoewel er verschillende goede pogingen in voorkwamen. Die jongens zijn nog erg jong en misschien groeien er nog echte vedetten uit !”
1957 – Zondag 1 december : Vergadering Boerenbond.
Een massa aanwezigen op deze maandelijkse vergadering van de Boerenbond. “Als spreker trad de H. Van Assche op, die vooral sprak over de saladeteelt in onze streek. Op dat gebied is er zonder twijfel toekomst voor onze boeren die een beetje durf hebben. De spreker heeft dat zeker doen inzien bij onze landbouwers. ..” (DB, december ’57)
1957 – 2 december : Frans CROON werd opgeroepen voor zijn dienstplicht.
Frans Croon, Blaasveldstraat nr. 4, werd opgeroepen om zijn dienstplicht te vervullen. Hij werd die dag te Turnhout verwacht. (DB, oktober ’57)
Foto’s :
-Burgemeester Pieter De Prins bij zijn inhuldiging.
-Gelegenheidsacteurs op de toneelavond van de B.J.B : Rik Van de Vondel en Gust Emmeregs.
-Soldaat Frans Croon uiterst rechts onderaan.
-Soldaat Croon links in het gezelschap van twee vrienden.
1957 – Decembernummer “De Band” : Christine DE LAET (Zuster Melanie) schreef : Er was eens een ’n wip.
Er was eens een wip te Leest, een wip die daar, bij alle weer en ontij, steeds schoon haar zonnelied stond te zingen. Die wip was wel, met de kerktoren, het hoogste, fijnste, edelste ding dat er was : die twee immers piekten met hun wijsvinger recht de hemel in. Heel Leest hing, met ziel en zenuw, aan hun rijzende spil. De molen was een goedige reus, jawel; doch, bij avond en donker schrikaanjagend met het gezoef van zijn zwartkantelende vleermuisvlerken. Wie kent er de uitdrukking niet : een slag van de molen hebben ? Maar hebt u ook al wel eens gehoord : een slag van de wip hebben ? De wip, ziet u, staat in het hart van ons leven. Zou er iemand aan het nut van een wip, en dus ook van schieten, kunnen twijfelen ? Men schiet brood in de oven, en op een wip is het gebakken. Ook de heiligen schoten, waren zelfs beroepsschutters : was het niet met schietgebeden dat ze op hun voetstuk wipten ? – Het is duidelijk, dat een wip, zo voor het tijdelijk als voor het eeuwig leven, het weergaloos beste ding is. LEEST had eens een wip !...Andere dorpen hadden mogelijk wel dit of dat, doch wij hadden honderdmaal méér en beter : wij hadden een wip ! Op sommige zondagnamiddagen was het daar een vrolijke wemeling. Dan kwamen, behalve onze eigen mannen, de scherpschutters af van de omliggende dorpen : Londerzeel, Breendonk, enz. : allen waren present en men kon het hun aanzien, dat waren geen bleke slungels : dat waren stoere, joviale kerels. Onze kippen hadden dat ook gauw in de gaten. Al vielen er op zulke dagen wel pijlen onder hun verwanten, zodat ze er pluimen bij lieten en kakelend en snebberend dan uiteenstoven, toch kwamen ze, in vrouwelijke nieuwsgierigheid, alle kijken als de mannen afkwamen, en kekkedaakten hun tukkezot blij, in koor welkom toe. De schutters openden de pezen op hun boog. In trui of hemdsmouwen, met leren armbekleedsel, schaarden ze zich in gelid onder de wip : allen onder onze eigen Leestse wip ; want ja, mensen, dat was me nu eens een pracht van een wip ! Welk dorp kon er in heel het vaderland, en daarbuiten, bogen op zo een wip als wij ! Zo een slanke, elegante wip ; zo een sterke, rasechte, met drie ijzeren armen in de aarde klauwende, bodemvaste wip…als wij ! Een wip, geworteld in de eigenste vrome Vlaamse grond waarvoor onze voorvaderen in 1302 op de Groeningenkouter, waarvoor onze Boeren ten jare 1798 in onze gouwen hier, en waarvoor onze jongens aan de IJzer hun bloed vergoten ! De storm beukte wel bomen en blaaskakerige schouwen en spoorpalen omver, maar, o neen ! niet onze wip ! Zie nu even naar de schutters; bekijk er zo eentje terwijl hij mikt. De lippen zijn dun en toegenaaid van wilskracht. Zijn één open oog is als een patrijspoort gebrakeerd op de gaai. Zijn flamingo-hals rekt zich, mede de kin agressief scherp de hoogte in spiesend : energie voor drie, en zo vol inwendig vuur, dat het is of zijn wezen zelf vonken schiet. Er spannen zich levende, trillende draden van hem naar de hoogvogel…Frans Hals, vergelijk en beken : uw schoten schutters van Haarlem zijn maar een schaduw naast deze : waar of niet ? De pijlen snorren door het gekruif en gestreuvel van de vederweelde daarboven, stevig vastgespitst op het takkenrif van wat we (in de vlastijd zaliger), de “strijp” noemden. Daar prijkte, schitterend plechtig, souverein, de koningsvogel, de heerlijke reuzengaai, links en rechts onderaan geflankeerd door fiere vleugeladjudanten : de zijvogels ; en dezen zelf door twee kadetten : de wuivende kallen ; en de laatsten dan geëscorteerd door heel het kakelbont gehummel van de kleine vogeltjes. Pijlrapers zwermden lustig toe op het lokaas van een cent of een solleken ! De behendigsten vingen zelfs de pijlen rechtstreeks op in hun vlucht : heerlijk !... “Hela…! Binnen blijven, zusje !”…Een vriendelijke grote hand grijpt me bij de schouder en troont me mee…Ai ai… en ’t was me toch zo boeiend ! Dat bij die schermutselingen onze dakpannen hun leven veil hadden voor de goede zaak, daarvan getuigen nog de blauwrode littekens. Daarvan moge ook getuigen, de paraplu waarop de regen trommelde en waaronder, Zuster Victoria en ik, eens met veel jolijt in het bed zaten, onder een gehavende zoldering. Gekneusde koppen en neuzen belandden bij ons. Moeder gaf hun elk een warm badje, en plakte er een pleistertje op, en…klaar was Kees voor nieuwe decoraties… O ! Daar gaat plots een juichkreet op…Iemand heeft, in een supreem koningsschot, de gaai afgeschoten ! Een kostelijk topmoment ! …Eerst nadat de geestdrift wat geluwd is, gaat het spel voort naar de andere spijlen, tot zijvogels, kallen, klein grut, alles kaal en eraf is. En dan worden de helden van de dag gevierd. De koning wordt in de hoogte gestoken en onder zoveel triomf en tralala rondgedragen, dat zelfs een boogscheut verder, de kikvorsen op het vijvervlak komen aandansen, hun wijde bruine kaken opensperren en kwakwakend mee kermissen op hun manier, want nu wordt het een gonzend gezellige verbroederingsavond, waarop de wip, en de blauw-stralende hemel erboven, blij neerblikken. Te Zichem werd onlangs de 300ste verjaardag gevierd van de stichter van de St. Sebastiaans-schuttersgilde. Heel natuurlijk was Claes daar, en heel onnatuurlijk, ik ook : op mijn weg naar Averbode. ’t Was daar een prachtige kleurige stoet, waarvan de film “Lied van mijn Land” een stukje geeft. Van over heel ’t Vlaamse land en tot van uit Holland toe, waren de schutters daar. En mijn oud hart, geboren en getogen bij de wip, tjoekte verjongd, want heel dat mooi verleden van Leest rees weer op voor mijn geest…Maar Leest zelf was er niet. September 1956…Hier “was” eens de “Hofweg” naar De Greef, naar Van Inghelgem toe. Achter een hoog-groeiende haag vermoedt mijn oog amper de dierbare plek waar eens de wip stond. Dit stuk verleden werd dus ook afgegrendeld…,weggevaagd. – Wanneer ???... Hoe ??...Wie zegt het eens in De Band ? Krijgt Leest nog ooit eens die typische vorm van folklore, van volksvermaak terug ? Wie geeft Leest zijn wip weer ?...Er is wat heimwee om het schone oude, dat verdwijnt voor goed. En toch, het is goed zo ! Nieuwe idealen rukken ook te Leest aan de tralies. De jongeren zijn geen slap deeg, geen voddenlappen : het zijn dappere kerels : doch ze weren zich op een ander terrein en staan er hun man : vroom en Vlaams. Nog mikken ze, Goddank, naar het hoge ; het zit hun koen, als onvervreemdbaar erf, in het bloed. LEEST, uw wip, het moge ons spijten, ging…; de ziel van uw wip echter bleef. Zij leve voort, groot en schoon. “Vergunne ons dit des Hemels Vader. Nu zegt dan “Amen” altegader”. Z.M.”
Meer over Christina De Laet (Zuster Melanie) in deze Kronieken, o.a. : januari 1955, april 1978, 2/4/1981.
De “Jezuïetenhoeve” op de Rennekouter.
Evenals de paters Augustijnen, hadden ook de Jezuïeten van Mechelen voor de Franse revolutie hier een pachthof te Leest en heel wat eigendommen. Als we op de kaart van 1723 van Jan Van Acoleyn even gaan uitrekenen, dan komen wij aan een totaal van 17 bunder, 2 dagwand en 45 roeden land en weidegrond, dat op hun naam was ingeschreven. Dat komt neer op meer dan 21 ha. Deze gronden lagen gegroepeerd rond de hoek Elleboogstraat-Tisseltbaan en verderop de Rennekouter in. Hun pachthof zelf (“Huys en Hoff met land en weye”) lag aan de noordkant van de Tisseltbaan, in U-vorm en tegen de straat. Een gedeelte van de gebouwen echter lag aan de overkant van de Tisseltbaan, wat verder het land in “tusschen de dreve, Kalfbeke en strate”, ongeveer op de plaats van het “Wiphuis”, de latere woning van Dons. De toenmalige gebouwen zijn allemaal verdwenen. Het huidige “Wiphuis” (zo genoemd omdat er een wip was achter het huis, waar de boeren uit het rond ’s zondags kwamen schieten) dateert slechts uit 1841, op het ogenblik dat de Jezuïeten hun eigendommen reeds kwijt waren. Dit huis behoorde in aanvang aan de weduwe van Louis Voet (de dokter die het kasteeltje gezet heeft op de Kouter)…
In 1723 was Peeter Bulens (geboren 1675) pachter op de hoeve van de Jezuïeten. Hij was getrouwd met Joanna Van Cauwenberghe en overleed er op 4 oktober 1741. Zijn jongste zoon Jacobus Bulens was toen 21 jaar en volgde hem op. Hij huwde met Joanna Maria De Keyser. Hij was de laatste pachter op de hoeve : “…ultimus villicus Jesuiterum Mechliniensium villa in Leest…” noteert pastoor De Heuck bij zijn overlijden op 20 februari 1802 (81 jaar). Georges Herregods.(L.G., blz.65)
Foto’s :
-De Jezuïetenhoeve in 1723, naar een tekening van Jan Van Acoleyen.
-Het Wiphuis op de Rennekouter waar voordien de “Jezuïtenhoeve” gevestigd was. De wip lag achter het huis.
-Een staande wip uit onze tijd.
- Christine en Melanie De Laet groeiden op in het Wiphuis.