1812 24 decmber Hendrik Diddens
in De Band Oktober 1964 :
Kerstmis op een hooischelf
Kerstnacht 1812. Het klokje te Leest galmt helder door de lucht.
Over de harde veldpaden lopen boerenmensen in groepjes zwijgend naar de
middernachtmis. Sommigen dragen een smoutlantaarn.
In het zwakke schijnsel lopen vrouwen met kapmantels aan.
De mannen lopen gebogen en dragen een jekker met opstaande kraag. Hun handen
zitten diep in hun broekzakken..
Aan de kerkdeur is er een traag gezoem van stemmen en het kletteren van klompen
op de keien van het pleintje.
Daar staat een man in het donker portaal. Die is niet van het dorp. De
mensen kijken hem vorsend aan.
Heb je pachter Jan Diddens niet gezien ? vraagt hij. De pastoor heeft
gezegd dat hij zeker naar de middernachtmis zal komen.
Ja, antwoordt een vrouw, die kunt ge hier ieder ogenblik verwachten.
Enkele minuten later tikt de onbekende man de 64-jarige landbouwer op de
schouder.
Pachter Jan, kom eens een eindje met mij mee. Ik heb nieuws voor je.
De boer schrikt.
Van Pier-Jan ? Toch geen slecht nieuws ?
Ssst, kom even mee als je wilt.
Ook de pachteres en haar dochter willen natuurlijk mee. Zij lopen met hun
vieren bezijden de kerk een eindje het donkere kerkhof op.
Luister, zegt de man. Ik kom regelrecht van Mechelen en ik breng je de
groeten van Pier-Jan.
God, is het mogelijk ? roept de pachteres uit.
Stil ! beveelt de man. Pier-Jan is in de vooravond bij ons aangekomen
samen met een jongen uit Heffen Jan Serneels, die ken je misschien wel ?
Al te goed, zegt pachter Diddens gejaagd. Hij was ook een consrit voor
het leger van de verdomde keizer. Pier-Jan is met hem opgetrokken. Dat is nu
bijna 2 jaar geleden.
Wel, ze zijn met hun beiden uit het leger weggelopen. Zij komen te voet
uit Rusland. Meer dan vier maanden zijn ze op weg geweest. Ze hebben veel
geleden.
God, kan onze Pier-Jan niet meer tot hier geraken ?
Natuurlijk kan hij dat pachteres, maar je begrijpt toch dat het niet
mag. Ik zei daareven toch dat hij uit het leger van Napoleon is weggelopen.
Versta je dat niet ? Hij is gaan lopen, ginder in Rusland ! De municipaliteit
zal daar vandaag of morgen bericht over ontvangen. Als het niet reeds gebeurd
is. Dan zullen de sabelslepers opdracht krijgen Pieter weer op te pikken. Je
weet toch welke straf er op desertie staat ?
Ze kijken de vreemde boodschapper ernstig aan.
De doodstraf ? De Mechelaar knikt.
Ge moet dus voorzichtig zijn. Er zitten overal verklikkers, zelfs op een
dorp. Pier-Jan mag voorlopig niet naar Leest terugkeren.
Het klinkt als een vonnis, de eenvoudige buitenlieden weten niet wat
daarop te antwoorden. Daarom spreekt de man verder :
Ik raad je aan de middernachtmis bij te wonen alsof er niets bijzonders
gebeurd is. En morgen verwacht ik pachter Jan bij mij thuis. Ik woon op de
Hanswijkvaart buiten de vesten. Vraag maar naar de brugdraaier van de
Withuisbrug.
De volgende dag gaat pachter Jan Diddens te voet naar Mechelen. Het is
voor hem en zijn gezin een vreemde kerstnacht geweest. Vrede aan de mensen van
goede wil !
Maar hij haat Napoleon meer dan ooit. Hij kan niet anders. Napoleon is
een bloedhond.
In alle stilte heeft hij zijn getrouwde zoons en dochters gewaarschuwd.
Nu gaat hij Pier-Jan weerzien. Zijn jongste, pas twintig jaar.
Door zijn geest flitsen de beelden van het afscheid. Een 18-jarige
boerenknaap. Eerder mager maar pezig en kerngezond. Zijn pakje in een geruite
handdoek aan een gladde beukenstok. Opgeroepen om voor de keizer te vechten.
Waar ? Dat wist niemand. De keizer vocht overal. Nu weer in Rusland.
Ha ! Bedenkt de boer met een grijnslach. Dat heeft Pier-Jan de keizer
goed gelapt !
Wie doet het hem na ? Vier maanden heeft hij er over gemarcheerd vertelde
de brugdraaier. Dat is geen kinderspel. Rusland moet wel heel ver hier vandaan
zijn.
Daar hoort hij de vele kerken en kloosterklokken van Mechelen zuiver door
de kerstmorgen beieren. Ach ja, vrede moet er zijn. Wat kan Napoleon hem
eigenlijk schelen, nu hij Pier-Jan gaat weerzien ?
Een halfuur later volgt hij de brugdraaier naar een hoevetje van de
Zeutestraat.
Daar wisselen zij enkele woorden met de boer.
Dan gaan zij naar de halfdonkere stal en klimmen langs een krakende ladder de
hooischelf op. Het valluik gaat open.
Het is bijna geheel donker onder de dakpannen. Maar als een schichtigdier is Pier-Jan rechtgesprongen. Hij herkent
zijn vader. Geen van beiden kan wat zeggen. Zij wenen van geluk en kloppen
elkaar zachtjes op de schouder.
Je bent ziek Pier-Jan ! zegt de pachter eindelijk met nauwelijks
verkropt medelijden.
Ik zie het aan je ogen.
De jongen begint alweer te huilen. Na al het uitgestane leed schokt de
vertrouwde stem van zijn vader al te zeer zijn gemoed.
Ik meende onderweg te zullen sterven, vader...Je weet niet wat een mens
kan afzien op zon weg. In Polen en Duitsland hebben wij s nachts doorgestapt
en overdag geslapen waar wij konden. En honger geleden ! Honger...Hoe ist met
ons moeder ?
Goed jongen, zij wou natuurlijk dadelijk meekomen.
Dat kon niet, ik begrijp het vader.
Pier-Jans wangen gaan plotseling gloeien. Misschien is het van de koorts
?
Mogelijk ook van het weergevonden geluk.
Weet je vader dat een mens pas ondervindt hoe schoon en hoe goed zijn
land is wanneer hij ergens ver in de vreemde, ziek en uitgehongerd en
nagejaagd, aan sterven moet denken ?...Toen wij gisteren op de Leuvensebaan in
de verte de Sint-Romboutstoren zagen staan, zijn wij op onze knieën gezakt en
dan hebben we de grond gekust. Onze geboortegrond vader ! Dat kunnen sommigen
misschien flauw vinden maar die zijn dan zeker nooit te voet uit Rusland naar
hun thuis teruggekeerd.
Het klokje van de dorpskerk uit het nabije Muizen klept het
middagangelus.
Het is Kerstmis 1812. En op een hooischelf heffen twee uitgemergelde
boerenzoons, deserteurs uit het leger van Napoleon, het hoofd op naar hun
vredige thuis.
P.S. Pier-Jan Diddens is enkele weken later naar Leest teruggekeerd en
heeft o verscheidene hoeven verdoken geleefd tot de val van Napoleon in 1814.
Hij huwde in 1816 met Elisabeth Goossens. Eén van zijn kleinzoons was mijn
grootvader.
Hendrik Diddens.
Hendrik Diddens publiceerde het
verhaal van zijn voorvader in de reeks Historische Verhalen van De Sikkel
onder de titel Deserteur onder Napoleon (1974/De Sikkel n.v. Antwerpen)
1812 Joannes Josephus Vertongen
werd de opvolger van pastoor Simon De Heuck.
Hij was geboren in 1783 en betrok de
pastorij samen met zijn meid Anna Maria
Huybrechts (geboren te
Bierbeek).
1812 In 1812 kreeg Pieter Jan
Diddens een oproepingsbrief om bij de legers van
Napoleon te worden ingelijfd. De
18-jarige Pieter Jan gaf gehoor aan dit bevel.
Bij de eerste schermutselingen in
Rusland zou hij echter deserteren.
Met een makker uit Heffen keerde
hij te voet naar zijn geboortestreek terug.
Daar bleef hij ondergedoken tot de
val van Napoleon.
Pieter Jan Diddens was te Leest geboren op 7
mei 1794.
In 1816 huwde hij te Hombeek met
Elisabeth Goossens maar bleef als
landbouwer te Leest gevestigd.
Wanneer op 13 november 1817
heteerste kind uit de nieuwe echtverbintenis
wordt geboren , zijn de registers
van de burgerlijke stand te Leest nog volledig
in de Franse taal. De omstandige
geboorteakte is een staaltje van de hardnekkige
nawerking der Franse administratie.
Zelfs alle voornamenworden gewoonweg
in het Frans vertaald, en als
toppunt : dezelfde Jacques Somers, die tijdens het
Frans Bewind maire et officier de
létat civil de la commune de Leest was,
is in funktie gebleven, alsof er hoegenaamd
niets gebeurd was...
Het gezin van de deserteur werd
gezegend met elf kinderen en meteen werd hij
destamvader van omzeggens alle thans bekende Diddensgeslachten.
(GVM, 21/12/1983 -Hendrik Diddens)
In het kader van stamboomonderzoek
verzocht Lieve Huysmans Kommandant b.d. de Lelys, werkzaam in het legerarchief,
om meer gegevens over deserteur Petrus Joannes Diddens. Hij schreef haar het
volgende :
Korps : 82 Regiment Infanterie de ligne. Graad : soldaat.
Diende zes maanden en is na het staken van de vijandigheden in 1814 naar
huis teruggekeerd. Hij is NOOIT in Rusland geweest.
Behorende tot de klas 1814 werd hij vermoedelijk pas in de tweede helft
van 1813 opgeroepen en ingelijfd. Zijn regiment heeft nooit een voet in Rusland
gezet, de veldtocht in Rusland was reeds lang ten einde voor de klas 1814
opgeroepen werd.
Het 82 Regt Infanterie de Ligne had in 1813 één bataljon in Duitsland, de
rest van het regiment was in Spanje en in het Regimentsdepot te La Rochelle in
Frankrijk.
Pieter Jan heeft zich te Antwerpen
moeten aanbieden om naar het regimentsdepot te LA ROCHELLE te vertrekken en om
daar ingelijfd te worden. Ik weet niet wat er verder met hem gebeurd is, ik
denk niet dat men hem vanuit het regimentsdepot nog naar Spanje of Duitsland
heeft gestuurd, maar dat is natuurlijk niet onmogelijk. Hij kan eventueel
deelgenomen hebben aan gevechten in Frankrijk in de eerste maanden van 1814,
maar hiervoor beschik ok over geen enkel tastbaar bewijs, dixit Lieve
Huysmans.
1812 Op 22 mei 1812 schreef pastoor
De Heuck zijn laatste aantekening neer : het
overlijden van Petrus De Meyer uit
Kapelle o/d Bos, sedert enige dagen
weduwnaar van Elisabeth
Van Humbeeck uit Willebroek. Die aantekening in
vette letters is moeilijk
geschreven maar niettemin nog zeer leesbaar.
Zes dagen later volgde zijn eigen
afsterven door confrater Dries van Kapellen
o/d Bos neergeschreven :
Op den 28 mei, op den feestdag van
het H. Sakrament om 4 uur s morgens
overleed hier in den Heer de
eerwaarde Simon De Heuck, geboortig uit de
St-Niklaasparochie tot Brussel
tijdens 38 jaar priester dezer kerk, in den
1800
Nadat Napoleon te Parijs aan de macht was gekomen ging de vervolging van de
katholieke godsdienst aan het
luwen.
Reeds op zondag 16 november kon
pastoor De Heuck, tot zijn grote vreugde,
wederom een godsdienstoefening houden in de
pastorij van Leest. Hij noteerde
daarover :
Heden begonst publieken dienst te
doen ten woonhuyse van den heer Pastoor,
en voor de laatste reyze gezongen
had, te weten op den 24 september 1797.
Van die dag af stonder er
regelmatig missen aangekondigd.
Het zou echter tot 16 augustus 1802
duren vooraleer de eerste begrafenis in de
parochiekerk werd gecelebreerd.
1800
Jaak De Maeyer volgde A. Van der Hulst op als burgemeester te Leest. (tot
1802)
1801
Op 15 juli 1801 werd tussen de gevolmachtigden van de paus en die der Franse
Consuls een concordaat gesloten.
Paus VII bekrachtigde het op 24
augustus 1801.
Daarmee waren de moeilijkheden
tussen kerk en staat echter niet van de baan.
Waar voordien de meeste hogere
geestelijken zich kordaat tegen iedere inmenging
in religieuze aangelegenheden
hadden verzet, trof men nu o.m. op een aantal
bisschopszetels zoollikkers en
Napoleon gezinden aan. Het stelde de lagere
geestelijken vaak voor zware
gewetensproblemen.
Op 20 november 1801 deed de
aartsbisschop van Mechelen, kardinaal de
Franckenberg, op verzoek van paus Pius VII
afstand van zijn bisschopszetel.
1802
Dat jaar barstte opnieuw de Tiendenklok. Ze was amper hergoten geweest in
1788.
Daar het tiendensysteem tot het
verleden behoorde en voor een nieuwe klok geen
Beroep meer kon gedaan worden op
Kortenberg, moesten de parochianen er zelf
voor zorgen.
De kerk zat op dat ogenblik zonder
klokken : de middenklok was namelijk op
bevel van de Fransen in 1798 kapot
geslagen.
De kleinste klok Sint-Niklaas
genoemd, (uit 1608), die sinds 1773 gebarsten
was, werd op 19 januari 1790 in t
geniep stukgeslagen door Paulus Joannes Van
Den Voerde, Carolus Jozef Peeters
en Carolus Van Asch, omdat de pastoor de
klok niet wou laten herstellen op
kosten van de kerkfabriek. (WLS,blz.27)
1802
Pieter Jan Moeremans volgde J. De Maeyer op als burgemeester te Leest.
Hij werd geboren te Blaasveld in
1749 en vestigde zich te Leest in 1787.
In de bevolkingsboeken van 1819
werd hij vermeld als kostganger bij de
familie Fierens uit het dorp. Als
beroep noteerde men hovenier.
1802 Op 4 juli 1802 werd
Joannes-Amandus de Roquelaure, oud bisschop van Senlis
en gunsteling van Napoleon, als
aartsbisschop van Mechelen ingehuldigd.
In de tussentijd, die na de afstand
van de Franckenberg en de inleiding van de
Franse kerkvoogd verliep, had de
vicaris-generaal de Lantsheere het bisdom
bestuurd in de naam van de
Franckenberg, die nog altijd administrator apostolicus
gebleven was.
Wanneer later, op 11 juni 1804,
kardinaal de Franckenberg zou overlijden, wijdde
pastoor De Heuck hem een
uitgebreide bladzijde tot nagedachtenis en hulde aan
zijn uitstekende deugd en aan zijn
wijselijk bestuur in zon beroerde tijden.
(Dr.J.Muyldermans Simon De Heuck)
1803 3 mei : Het Concordaat legde
de kerkdienaars weer de eed van trouw op zij het
een afgezwakte eed. Vicaris
Generaal Huleu was de celebrant in de St.-
Romboutskathedraal en de notabelen
van de Sous Préfecture van Mechelen
waren
aanwezig. Zij zaten in het koor.
Onderprefect Wargny ging bij het
evangelie voor het altaar staan.
Hij was de eerste die de eed
uitsprak.
De tekst in het Frans of in het
Latijn lag op een stoel met een kussen naast het
evangelieboek.
Ook de pastoor van het
arrondissement Mechelen onder wie Philippe Joseph
Libotton, pastoor van Hombeek en Simon De Heuck pastoor van Leest legden
gezamelijk de eed af. Dit gebeurde
op 3 mei 1803.
De Nederlandse vertaling uit die
tijd luidde :
Ik
sweere en belove aen Godt, op de heylige evangelie, van gehoorzaemheyd
en getrouwigheyd aen
het gouvernement te houden, opgelegt door de consitutie
der fransche republiek.
Ik belove ook van geene onderhandeling, van aen geene
raed mede te helpen van
eene saemensweiring t sij binnen, t sij buytenlands,
die aen de publike
gerustheyd tegenstrevig zijn en indien in mijn bisdom of elders
ik verneme dat er eenige
saemensweering geschiedt tot nadeel van den staedt,
zal ick het
gouvernement daer van in kennis geven.
(WDK, t Ridderke, nr.2-1998)
1803 Op 21 juli 1803 bezocht
Napoleon Bonaparte Mechelen. (MK-1803)
1803 16 september : Sedert twee
eeuwen werd een gedeelte van de wijk Haksdonck
of Oxdonk, grenzend aan de parochie
Leest, maar deel uitmakend van Kapelle
op/den Bos, bediend door de
pastoors van Leest.
Het concordaat, gesloten tussen paus
Pius VII en Napoleon I, bracht er
verandering in.
Voortaan zou de grensscheiding van
het departemen der Twee Nethen de
grensscheiding zijn der parochiën
in dat departement gelegen, en de
grensscheiding van het departement
der Dijle zou eveneens de scheiding zijn der
parochieën binnen dat departement
gelegen.
Leest, in het departement der Twee
Nethen, verloor dus zijn brabantse wijk,
samen 23 huisgezinnen met ongeveer
130 zielen.
Dit werd aan pastoor De Heuck
kenbaar gemaakt op 16 september 1803 door zijn
collega Buysen uit Kapelle o/d Bos.
(DB, nr.6 juni 1957)
Kapelle, 16 september 1803
Zeereerwaarde Heer Pastoor,
Vooraf een vriendelijke groet.
Ik verwittig U, hoogwaardige Heer, dat de wijk Oxdonk, die nu reeds behoort tot
het territorium of burgerlijk gebied van Kapelle, ook voor het geestelijk
gebied door de recente beschikking van de Franse regering overgedragen wordt
aan de geestelijke jurisdictie van mijn parochie, zodat de bewoners van die
wijk van nu af moeten worden geacht mijn onderdanen te zijn, tegenover wie ik
alle herderlijke taken voortaan gerechtigd ben uit te oefenen, zoals de
aartsbisschop van Mechelen mij liet weten, waaromtrent ik U kennis geef, zodat
vanaf de ontvangst van deze brief alle jurisdictie, die te voren aan uw zorg
was toevertrouwd, helemaal ophoudt.
Daarom is mij opgedragen morgen na de Mis op een andere manier dit bekend
te maken zodat het aan allen wie betrekking heeft naar behoren ter kennis wordt
gebracht en zij er zich naar schikken.
Wees er ondertussen van verzekerd dat ik in alle vriendschap en
hartelijke genegenheid teken, eerwaarde heer.
Uw dienstwillige dienaar en collega
F.E. Buysen, pastoor te Kapelle. (t Ridderke, nr.3 1999)
Pastoor De Heuck liet het daar niet
bij en schreef op zijn beurt een brief naar de aartspriester Huleu
(25/10/1803)maar die wees hem
onmiddellijk terecht. Dezelfde dag schreef Huleu terug dat de beslissing
definitief was.
De terechtgestelden werden
verplicht hun eigen graf te delven voor ze
gefusilleerd werden. (MK,blz.271)
Voor outer en voor heerd,
Een sterke boer die dierf,
Te bidden overveerd !
De latere journalist en schrijver
was zo fier als een gieter iets over Filip Van
Elcke (hij verwarde Van Asch met
Van Elcke) te mogen schrijven. Iets dat op
de koop toe werd afgedrukt, bij
Robert Lafosse, de Leestse drukker. Al voegde hij
daar eerlijkheidshalve aan toe, dat
hij de verzen zelf moest zetten en drukken...
(Het Vaartland nr.4 1973)
Honderd jaar later, op 23 oktober
1898, had te Mechelen de inhuldiging plaats
van het boetekruis, gedenkteken ter
ere van de gefusilleerden van de Boerenkrijg.
Het Vlaamsch Nationaal Dagblad De
Schelde van woensdag 23 oktober 1935
daarover :
De Gefusiljeerden van Mechelen
Wij herdenken heden de 41
gefusiljeerden van Mechelen die op 23 oktober 1798 vielen voor hun vaderland.
Den 23n oktober 1798 werden te
Mechelen 41 Vlaamsche mannen gefusiljeerd omdat zij in opstand waren gekomen
tegen het Fransche regiem.
De zogenaamde gelijkheid,
vrijheid, broederlijkheid welke hun op de puntder Fransche bajonetten werd gebracht door de beschavers van Europa.
Herhaaldelijk poogden zij het
juk af te werpen. Telkens werd hun poging in bloed gesmoord. (...)
Een geschiedschrijver zegt van
hen : Wat aan hun opstanden ontbrak, dit waren met intelligentie en
omzichtigheid begaafde leiders, keurmannen, die in revolutionnaire
omstandigheden de massa door hun gezag, hun karakter en hun wilskracht
beheerschen. Onze arme dorpelingen waren totaal aan zichzelf overgelaten,
terwijl de bewoners van de steden als door vrees en afschuw bevangen waren en
hun sympathie niet durfden te toonen tegenover deze moedige en glorierijke
patriotten, die met gevaar voor hun leven de nationale zaak verdedigden.
Anderzijds waren het gebrek aan organisatie, munitie en kanonnen een groote
oorzaak van minderwaardigheid voor den opstand.
De opstandige gedachte was
nochtans in zeer breede lagen der bevolking doorgedrongen.
De revolutionnaire propaganda
werd gevoerd door middel van volksliederen als het volgende :
Regeerders van dorpen en stee
Nederlanders blijft nu bijeen.
Wij moeten standvastig wezen,
Om te wagen ons lijf en bloed
Voor de Franschen zijn wij te
goed.
Om met schelmen en dieven te
strijden,
Dat zijn wij niet van zin,
Liever den kogen ofte
guillotien.
In Oktober 1798 had een opstand
plaats, tezelfdertijd te Duffel, Lier en Mechelen.
Den 22n Oktober had de opstand
zich uitgebreid over al de gemeenten van hun kanton. De opstandelingen hadden
voor doel Antwerpen te bereiken.
Generaal Desjardin snelde toe met 900 man. Hij slaagde erin de opstand te
dempen.
Een joernalist van dien tijd,
een half gederacineerde , gedenationaliseerde, (zoals zoovele joernalisten in
ons land, ook in onzen tijd) die de verdrukkers naar de oogen zag, en die de
opstandelingen dirot noemde, verhaalt als volgt wat er na het dempen van het
oproer gebeurde :
Den dag daer naer wesende 23
octobre 1798 (2 Brumaire) vergaederde hier naer middag eenen krygsraed die
vonnisten ter dood een-en-viertig van de gene die den gepasseerden dag gepakt
waeren en op de bezonderste hoeken van de merkt stond het kanon met kannonniers
met brandende lonten ende het garnizoen onder de waepenen, welke ongelukkige
des avonds het kwaert naer tien uren de eerste vyftien, van het gevangenen huys
gehaelt zyn, tusschen twee linien van soldaeten met brandende tortsen, een wagt
voor en achter geleyd zyn naer St-Rombouts Kerkhof, niet wetende dat zy aldaer
zouden ter dood gebracht worden, want vele van deze naemen hun brood dat sy
hadden mede, niets anders denkende of zy wierden op Antwerpen getransporteerd.
Maer aldaer gekomen zijnde en hoorende
dat zij moesten doorschoten worden, riepen om bijstand den hemel aen, en
seffens is het teken gegeven en zijn alle aldaer doorschoten. Naer de eerste
executie hebben zij wederom vijftien andere gehaelt en dan nog elf.
Welke eenenviertig menschen op
eene halve uer daer hun leven gelaten hebben.
Het is niet mogelijk te
beschrijven het droevig gehuyl en geschreeuw van deze ellendige.
Onder dezelve was er eenen of
twee die ziende hun droevig eynde, hun lieten vallen voor dat de scheuten op
hun gelost wierden, deze zijn daar doorschoten, geheel het kerkhof en den
omtrek derzelve was afgezet met soldaeten en terwijlen die een en viertig
dooden menschen daer laegen, gingen eenige ligte borgers die de fakkelen
droegen, met eene wagt van franschen, naer het huys van Pet. Jos Gooris,
grafmaker van St-Rombauts, om hem met gewelt te dwingen van die dooden komen te
begraeven, hij zeggende, dat indien iemand konde getuygen dat hij dit voor
desen gedaen hadde, hij gereed was het te doen en dat den gramaker woonde op
het algemeen kerkhof buyten de Stad, en het direct nog indirect zijn werk niet
en was ; -hierop zijn zij alle vloekende weg gegaen en hebben onder hun eenen
grooten put gemaekt en naer hun alle berooft te hebben van dat zij aen hadden,
zijn altemaal in een en hetzelve graf gedompelt, tot schrick en verbaestheyd
van alle de inwoners dezer stad is hetzelfde geschied.
Op waerheyd alzoo dit
geschreven is.
George Eekhout, die aan deze
gebeurtenis een roerend boek heeft gewijd, verklaard van deze opstandelingen :
GEHEEL ANDERS DAN DE KLASSIEKE SLACHTOFFERS VAN DEN HERTOG VAN ALVA, GINGEN
DEZE BARREVOETERS DEN DOOD IN, ZONDER DOOR HET NAGESLACHT VEREEUWIGD TE
WORDEN.
Wij hebben deze tekortkoming
tegenover deze helden willen herstellen en plaatsen hier hun namen op dezen
verjaardag van hun heldendood, als een ex-voto.
Wij drukken hierbij den wensch
uit, dat het comité der Ijzerbedevaart in het Ijzermonument een plaats moge
vinden om de nagedachtenis van al onze sublieme brigands de eer te schenken
welke haar toekomt.
VOOR GOD, VOLK ENVADERLAND.
Noot
:de lijst met 41 namen vertoont een
fout : de oudste gefusillieerde, de 67-jarigeLeestenaar Filip Van Asch wordt vermeld als Filip Vanelcke, 70 jaar
Leest.
Een
uittreksel uit Les Fusillés de Malines van G. Eekhoud over de dag van 23
oktober 1798 te Mechelen :
Mazingant stond gereed om op
de noodlottige lijst de namen van Tistiek en Tony uit te schrabben, hij lei de
pen neer.
Na een schijn van bespreking,
gaf hij lezing van een lang vonnis dat op voorhand gereed gemaakt was en
waardoor de 41 Brigands veroordeeld werden om neergeschoten te worden.
Het arrest stelde vast dat het
vonnis dadelijk en volledig zijn uitvoering zou krijgen.
De Brigands aanhoorden,
zonder veel verbazing te laten blijken, deze ongehoorde veroordeling.
Zij rekenden er op dat hunne
vrienden de stad zouden innemen en ze sanderendaags zouden verlossen. Ze
lieten zich gewillig naar het gevang brengen.
Velen namen schikkingen voor de
nacht. Afgemat door drie slapeloze nachten en drie dagen van opgewondenheid en
vermoeienis sliepen zij weldra in, zo gerust als in hun schuren en afdaken.
Buiten werden midderwijl de voorbereidselen voor hun terechtstelling
voltrokken.
Alvorens naar Brussel af te
reizen had Béguinot uitvoerige orders gegeven opdat deze terechtstelling met
grootse plechtigheid zou geschieden. Om de indruk van terreur nog te
verscherpen, moest zij denzelfde nacht nog uitgevoerd worden bij het licht van
toortsen en met de medewerking van het garnizoen.
Sedert de zitting van de
krijgsraad waren er op de vier hoeken van de Grote Markt kanonnen opgesteld
samen met hun bedienaars en met aangestoken lont.
Kwart over tien toog een
escouade soldaten naar t gevang met opdracht er 15 man te gaan uithalen om ze
naar de terechtstelling te voeren.
Men wekte dezen die sliepen en
men deed ze opmarcheren zonder hen te zeggen waar men ze naartoe voerde.
De boeren zouden nooit gedacht hebben dat deze weluitgeruste soldaten in staat
waren, in koelen bloede, ontwapende vijanden te vermoorden.
Zelfs de beulen bleven werkloos
s nachts!
Enkele woorden welke zij hadden
opgevangen deden hun veronderstellen dat en ze naar Antwerpen wou brengen.
Dus namen ze hun karig reisgoed
mee, geknoopt in een halsdoek en de knapzak met bruin brood.
Zij stapten op tussen twee
rijen soldaten en toortsdragers. Een afdeling opende de marsen een andere sloot ze af.
Zo kwamen ze aan op het
St.Rombauts-kerkhof. Daar stelde men de 15 mannen op tegen den kerkmuur op
ongeveer een meter van elkaar en zes soldaten stelden zich op voor elk der
veroordeelden.
Slechts dan kwam de waarheid tot het besef van vele dezer arme drommels die
niet meer door den roes van de wapens en het gevecht opgezweept waren, en de
reactie deed zich voor. Het gevoelen van zelfbehoud nam de overhand.
Afgrijselijke tonelen speelden zich af. Enkelen vielen op de knieen, aanriepen
de hemel, kropen tot aan de voeten van de beulen en trachtten hen de handen te
grijpen.
Daar zij geen meedogen konden
wekken, riepen zij de hulp in der Mechelaars, die als toeschouwers waren
samengeslopen en die nog nieuwsgieriger waren dan laf.
De ruiters hadden er moeite mee
deze kijkers op afstand te houden.
De officier welke gelast werd
met dit vuile werkje, voelde misschien zijn moed begeven, en om aan deze
tonelen een einde te stellen, beval hij plots : Vuur !
Man had, om dit afstotelijk
werk te volbrengen, slecht-aangeschreven mannen aangeduid, lamzakken, het
uitschot van het leger en bovendien slechte schutters.
Tot ongeluk der veroordeelden
was er ook nog mist.
De wind blies de fakkels uit of
deed hun schijnlicht nog meer beven, wat de soldaten die enig mededogen hadden
in de onmogelijkheid stelde goed te mikken.
De ongelukkigen spartelden ten
andere als bezetenen en beletten aldus het executie-peloton zijn taak kort en
goed te voltrekken...
De geweren gingen af met een
geluid van scheurend doek.
Verscheidene boeren waren
slechts gekwetst of zelfs maar licht geraakt.
Zij rolden ten gronde en
spartelden in wilde stuipen. Een tweede salvo stelde nog geen einde aan deze
afgrijselijkheid.
Men hoorde kermen. Ledematen
bleven bewegen.
Soldaten kwamen op de stervenden af en met pistool en sabel stelden zij er een
eind aan.
De massa der nieuwsgierigen
scheen nauwelijks minder roerloos en stil dan de doden.
Een tweede reeks van 15 man
wordt aangevoerd.
Alhoewel de officier, teneinde
de voorgaande afgrijselijkheden te vermijden, de soldaten dichter bij hun doel
had opgesteld, waren zij nog onhandiger en moesten tot driemaal toe
herbeginnen, om eindelijk met pistool en sabel, de laatste doodsratel en stuip
stil te leggen in die arme lichamen.
Men ging dan de laatste 11
ophalen.
Het waren de beste, de echte,
de moedige onder de moedigen : Willem Tuytgen,(Bonheiden) Jan Michiel Van
Rompaye, (Bonheiden) Rik Schalenberg,(Bonheiden)Hendrik Heratens,(Bonheiden)Jan Baptist Vervloet, (Elewijt) Antoon Van
Eylen, (Elewijt) Gillis Bul(Zennegat), Michiel de Golder(Mechelen) en Pieter
Bosmans(Keerbergen).
Wanneer zij op het
schrikwekkend prieel aankwamen, waar reeds 30 lijken uitgestrekt lagen, konden
zij er niet over stappen, zo dicht lagen ze op elkaar. Zij waren verplicht er
op te trappen en in hun bloed te polsen.
De waardige jongens, door
eenzelfde gevoel van eerbied en medelijden gedreven, lieten hun kloefen bij de
ingang van het plein staan om niet te zeer op deze overblijfsels te drukken.
Rik Schalenberg, spotter tot het bittere einde toe, riep de soldaten toe :
Een ogenblik dat ik plaats
make voor uwe kogels !
En hij ontblootte zich om zich
de opperste lust te gunnen de Franse soldaten te behandelen zoals hij hun
plakkaten te Bonheiden behandeld had.
De vrienden gaven elkaar den kus en maakten zich gereed om voor hun Rechter te
verschijnen.
Zonder tegen de muur te leunen,
rechtop en fier, het hoofd omhoog, en voet vooruit om stevig te staan, de hoed
in de hand, de blik open en frank op de geweren gericht, stond Willem Tuytgen,
de zoon van de burgemeester, alsof hij de dood tegemoet wou gaan.
Met vaste stem riep hij : Voor
God en Vaderland !
1741 September : 75
sterfgevallen van de rode loop. (Sermoenen van pastoor Joris)
1746 14 april :
Peter Apers zoon van Cornelis woont te Leest sterk voor Elisabeth
Corens zijn moeder afwezig en voor
Adriaan zijn uitlandige broer, huurt van huis
te Ruisbroek 2 Guilliam De Maeyer 2
de Hoogstraat 3 de kapel van St. Catharina
en Gerard Verhelst 4 het goed van
het gasthuis van Antwerpen.
(Notaris Jan De Cock, Willebroek)
1747 In de periodiek
De Band publiceerde Georges Herregods in het nummer van
december 1981 het proces van Joanna
Jaske De Ridder uit Willebroek die tegen
de lamp was gelopen na
verschillende geestesbezweringen.
Zijn bronnen : Kerkarchief Leest nr.29 31 (Rijksarchief Antwerpen),
Parochie-Archief Leest nr 41 en 42,
(Parochieregisters) nr 51 (status animarum)
en het Kaartboek van Jan van
Acoleyn 1723.
Een
Heksenproces te Leest.
...In deze omtrent de maent van mey in het
jaer 1747 in den stal van Berbel Vermeylen weduwe van wijlen Christiaen Lauwens
woonende in de parochie van Leest, eene van
haere koyen sieck synde, om te weten d
oirsaeck van die sieckte heeft doen roepen eene
sekere vrouwe gemynelyck genaemt de Sias oft
Jaske woonende onder de parochie van Willebroeck.
Dese omtrent tien uren morgens aldaer gecomen
synde, is gegaen in den stal van de verseide weduwe, ende heeft geseyt dat op
die siecke koye eenen geest sagh sittende in de gedaente van een wit konijn :
dit geseyt hebbende issy gegaen in huys seggende den geest niet te connen doen
spreken tensy ten twelf uren van den dagh oft van den nacht ;
omtrent twelf uren van den dagh is sy wederom
gegaen in den stal ter presentie van de voorscreve weduwe, haren soone Gillam
Lauwens, Annemi Lauwens haer dochterken, ende Jenna Kauwenbergh.
In den stal synde heeft doen ontsteken de
geweyde keersse, doen bybrenghen geweyt water, doen lesen de vrijdaegse en
saterdaegse letanien, seggende aen Janna Kouwenbergh leserse der geseyde
letanien : siet wel toe dat ge geen woorden van de letanien en mist oft den
duyvel sal u den hals breken.
Terwylen dat se in den stal waeren ist geschiet
dat de gewyde keerse gebroken is, waerop die Jas geseyt heeft : nu siet ge wel
dat hier eenen geest resideert aengesien de keerse breeckt.
De letanien geeyndight synde heeft dese Jas
geweyt water geworpen naer de siecke koye ende geseyt dat se den geest , den
welcken sy te voren in de gedaente van een wit konyn hadde sien sitten op de
koye nu sagh in de gedaente van eenen mensch sonder beenen, ende heeft tot den
geest geseyt : syde van Godtswegen spreckt, syde van duyvelswegen wyckt, waarop
den geest tot haer (de andere tegenwoordighe niet hoorende spreken) geseyt
heeft : ick ben den geest van Christiaen Lauwens den man van de voorseyde
weduwe nu overleden elf à twelf jaeren, daer moeten tot Hanswyck gehoort worden
2 gelese missen dry bedewegen gedaen worden naer Heyendonck, twee naer
Calfvoert, eenen naar Peuti, eenen naer Brussel in de Savelkercke, drij naer
Sinte Rombouts Capelle, ende eenen naer het capelleken van den boom buyten
dEcherspoelpoort alwaer moeten gelesen worden 22 vaderonsen.
De weduwe heeft van deze Jas gevraeght hoeveel
sy daer voor hebben moest, dewelcke gevraeght drij per misse schellingen
dewelcke haer van de weduwe gegeven zijn.
Twee maendt daernaer omtrent den hoist de
weduwe sieck sijnde heeft deselve Jas wederom doen roepen om van de selve te
weten welck doirsaeck was van haer sieckte, is daer gecomen omtrent elf uren
aen het bedde van de voorseide weduwe ende heeft geseyt aen de sone Gillam
Lauwens, oft hij den geest van synen vader in de gedaente van eenen man niet en
sagh waer op hij antwoorde : nee, waerop sij wederom seyde dat sy hem sagh
sitten op het hert van sijne moeder in de voorscreve gedaente. Omtrent twelf
uren heeft se de gewijde keerse doen ontsteken, doen lesen de letanien van
vrijdags ende saterdags dewelcke gelesen sijnde heeft se weyde water gesproyt
ende eenighe woorden gesproken tot den tot den geest die de tegenwoordighe niet
en verstonden, ende oock ten lesten geseyt tot den geest : sijde van Godtsweegs
spreektende seyde van duyvels weghe
wijckt.
In de tegenwoordigheyt van den siecken, van
Gillam Lauwens ende Jacobus Bulens, Annemi Lauwens.
Dit geseyt hebbende heeft geantwoordt dat tot
Heyendonck moesten geschieden drij gelese missen, ende dat daerom bij haar
quamp om van haer geholpen te worden ende dit
gedaen sijnde dat den geest dan saligh was,
ende sy heeft oock tot de siecke geseyt, dat nu noch in tijdt was, ende
waerthat de siecke voor 24 uren gewaght hadde van haer te roepen, dat er seker
soude gesterven hebben. Twee schellinghen.
Omtrent Bamis de tweede koede van Berbel
Vermijlen sieck sijnde is de geseyde wederom gehaelt en gecomen omtrent tien
uren in huys,ende weynigsken geseten hebbende is gegaen in den stal, ende seyde
dat sij den geest sagh in de gedaente van een vrouwpersoonsittende op de koede gecleedt met grouwt
lijfken hebbende verrimpelt aensicht ende brandende ooghen in het hooft dan
isse wederom in huys gecomen seggende den geest niet verder te connen spreken
als ten twelf uren.
Die uer gecomen sijnde isse naer den stal
gegaen daer bij sijnde Gillam Lauwens, Berbel Vermijlen, Anne Mi Lauwens,
Cornelis N. Heeft doen ontsteken de geweyde keerse, doen lesen de vrijdaeghse
ende saterdaeghsche letanien. De welcke gelesen sijnde begonst sij te lesen
ende eenighe woorden te spreken de welcke de tegenwoordighe niet en verstonden
ende die woorden gesproken sijnde heeft se geweyt water geworpen naer den geest
ende geseyt sijde van Godtweghe etc... ende heeft den geest gevraagt hoe sij
hiet, endeheeft geseyt dat se was de
moeder van de weduwe.
Den geest geseyt hebbende wie hij was, soo
heeft sij gevraaght tot wat eynde sij daer quamp, waarop den geest geantwoordt
heeft, dat se daer elf jaeren geresideert hadde, ende gevraeght sijnde wat sij
versocht, heeft geantwoordt datter twee gesonghe missen moesten gehoord worden
tot Caffvoert, een gelese misse tot Halle gehoort worden ende den geest heeft
geseyt dat dandere kinderen dien last moesten helpen draghen : gegeven twee
schellingen...
Deze feiten kregen een
staartje : Jaske werd opgesloten en veroordeeld tot twee jaar boeteklooster,
met nadien de gebruikelijke publieke vergiffenis :
...In de saecke van officie voor ons gevoert
ende ongevonnist hangende tusschen den promotor van ons Hof aenklager van den
eenen cant, ende Joanna De Ridder verlate huysvrauw (gelijck sij seght) van
Joannes Adriaenssens van den anderen cant ;
de acten hier van gesien hebbende, op alles wel
gelet sijnde ende rijpelijck alles overwogen hebbende besonderlijck verschijde
haere antwoorden ende belijdenissen, ende haere ootmoedighe onderworpinghe soo
antwoordende op den beschuldigende boeck van den promotor als op onse verbale
ondervraginghe uyt officie gedaen, aenroepen hebbende den naam van Christus,
met raet ende toestemminghe der rechtsgeleerde, definitivelijck recht doende,
declameren wij, de geseyde gevangene overtuyght te sijn, dat sij van over veel
jaeren de siecke menschen ende beesten heeft trachten te exorciseren oft
belesen, ende dat sij vermetelyck getal te licht geloovende volck heeft wijs
gemaeckt de voorseyde menschen ende beesten van eenighe vremden geest beseten
te sijn, ende dat sij haer selven geveynst heeft ende een andere bedrigelijck
geseght heeft, dat se dien sagh onder verscheyde gedaente van een conijn, dwijf
ende menschen van over lanck gestorven, dat sij dien aensprack ende dat hij
haer antwoorde, tot dien eynde misbruyckende de ceremonien ende gebeden der
kercke, met een ijdele oplettentheyd van tijdt ende met een groeter
ontsteltenisse van haer selven als van het bijstaende volck, ende dit niet
alleen in de parochie van Willebroeck alwaer haer wooninghe is, maer oock in de
bijgelegene en veer afgelegene parochien : besonderlyck in de parochien van Leest, Heffen, Hombeeck ende
Schriecke ;
hierom vonnisse wij de gedaeghde, dat sij
provisionelijck van de plaetse haerder gevangenisse sal gebraght worden in t
Huys van t H. Cruys bij de vaert in dese stadt, ende om aldaer over alle haer
geseyde uytsporigheden een waere ende oprechte penitentie te doen, ende tot
dien eyndesal sij met den eersten aen een geapprobeerden Bichtvader doen een
algemijne bichte van altemael haer sonden, sal een geheele maent over ander
daghs vasten in het broodt van quelling ende int water van droefheyt, ende dat
se provisionelijck sal besorghen ende sonder uytstel door den mont van
Eerw.Heeren pastoors der geseyde parochien sal doen vergiffenis vraghen van t
scandaele van haer gegeven, met gelofte van in t toecomende diergelijcke
saecke niet meer te doen, dat se alle maenden te minsten soo lanck als sij in
dat geseyt huys blijven sal, sal doen aen den geseyden geapprebeerden
bichtvader eene sacramentele Bicht ende alle vrijdaghen op den tijdt van haer
verblijvinge sal herhaelen den vasten int broodt van quellinghe ende int water
van droefheyt, dat se voor de twee jaeren niet en sal losgelaten worden ende
dat op een geen andere conditie als dese dat als wanneer sij sal wederom
gekeert sijn naer haere wooninghe, dat sij op den sondagh immediatelijck
volgende op gebooghde knien, ende een keerse van geel coleur hebbend in haer
handen vantbeginsel der Hooghmisse tot eynde op eene plaetse gesepareert van
dandere sal stellen, ende de vergiffenisse, dewelcke provisionelijck door den
mondt van haeren Eerw.Heer Pastoor gevraeght hadde, self tegenwoordigh sijnde
met haeren mondt sal hervraghen ende sal bekennen dat sij het al te light
geloovende volck met haere superstitien bedroghen heeft, ende dat sij meyt uyt
haere parochie op wat pretexe dat het soude moghen wesen, en sal gaen sonder
oorlog van haere Heer Pastoor, ende dat sij aen hem ten minste alle maenden
sacramentelijck sal biechten ende volgens sijn voorscrijvinghe sal entfanghen
het lichaam van ons Heer...
Bij het verlaten van
het dorp, op de Tisseltbaan, eventjes voorbij het kapelleke van de
Boerinnegilde, stonden in 1747 twee huizekes : het eerste werd bewoond door
Gilliam Bradt, het tweede door het gezin Christiaen Lauwens Barbara (Barbel)
Vermijlen. Dit laatste huisje stond ongeveer op de plaats waar later de weduwe
Emiel Baetens zou wonen.
In dat boerderijtje
vonden deze feiten plaats (geestesbezweringen).
In 1747 was vader
Christiaen Lauwens elf jaar gestorven (23/11/1736), hij had zijn vrouw Barbel
twee kinderen nagelaten : Guillam en Annemie.
Bij ziekte van mens of
vee deed Berbel telkens beroep op een zekere Joanna De Ridder (Jaske) uit
Willebroek.
Guillam Lauwens huwde
nadien met Joanna Van Campion en betrok het naburige huisje van Gilliam Bradt.
Dochter Annemie Lauwens trouwde met Jan Steenmans en bleef bij haar moeder
wonen. Dit jonge gezin kreeg twee kinderen : Petrus (1766) en Jacobus (1778).
Berbel Vermijlen overleed er op 22 januari 1775 op de leeftijd van 77 jaar 7
maanden en 11 dagen.(Georges
Herregods)
Mechelen kende, zoals
trouwens gans Europa, in het verre verleden eveneens regelmatig
weerkerendepestepidemieën. Vooral
bekend is de epidemie van 1634 gebleven waarbij niet minder dan 2600 mensen het
leven verloren, een reusachtig getal, als men weet dat de toenmalige bevolking
van Mechelen op slechts 20.900 zielen geraamd wordt !
De pest, trouwe
volgelinge van oorlogen en ontberingen, was er nadien nog in1665, in 1666 en in 1669,
schrikwekkender dan ooit.
Uit de befaamde
pestordonnantie van 1556, nog van kracht tot 1669, volgen hier enkele
bepalingen : zodra een huis wordt erkend als besmet, moet het worden gesloten
en mogen nog enkel de vensters boven de eerste verdieping worden geopend. Er
dienen witte latten geslagen dwars op de deuren, ten teken dat het huis besmet
is.
Personen die met een
zieke in aanraking komen mogen niet buitenshuis verschijnen dan met een witte
stok in de hand ; ze mogen geen voet zetten in lokalen waar eetwaren verkocht
worden, noch in kerken of kloosters (tenzij om er de sakramenten te ontvangen).
Wensen ze toch iets te
kopen, dan worden de waren hun door middel van een lange stok door het venster
van de winkel toegestoken en dienen de kopers hun geld in een emmer water voor
de winkeldeur te werpen.
Na het overlijden van
de zieke moet al het beddengoed en de klederen s nachts gewassen worden. De
kamer van de overledene dient vijf à zes weken verlucht te worden, geschuurd en
verwarmd.
Met het schuren van
besmette huizen worden de Zwartzusters belast.
Paal en perk wordt
gesteld aan het vrij langs de straten lopen van varkens. Samenscholingen van
buren die kletspraten voor hun deur, worden verboden evenals vergaderingen of danspartijen.
Vrouwen mogen niet
meer met hun rok over het hoofd geslagen rondlopen, tenzij bij regenachtig
weder...
Reeds in de 15e
eeuw bestonden er pesthuizen in Mechelen. De oudste zouden deel uitgemaakt
hebben van het klooster der Zwartzusters aan de gelijknamige vest.
Later werden bij
epidemieën, buiten de stadswallen gelegenheidspesthuizen ingericht.
Zo weten we, dat bij
de epidemie van 1518 -1519 het Mechelse stadsbestuur extra pesthuizen liet
inrichten op de gehuchten Nekkerspoel, Auwegem en Battel...
(Gazet van Antwerpen
-21/12/1985)
1638 Op de plaats
waar later het Leestse gemeentehuis met aangebouwd schoolhuis
zou komen werd in 1638 aangevangen
met de bouw van het kostershuis.
Het behoorde voor de helft aan de
kerk en de andere helft aan de H. Geesttafel.
Meer info onder 1829 bouw van de
jongensschool in de Scheerstraat.
(DB, November 1985)
1638 4 maart :
Vrouwe Elisabeth de Clermes, weduwe van wijlen Guilliam Dierickx,
in zijn leven capitain ten dienst van syne
con.maj. geeft aan Geeraert
Couckelbergh en Jan Bulens,
H.Geestmeesters te Leest, ten voordeel van de H.-
Geesttafel een dachwant land
gelegen op de couter te Heffen bij de meulen.
(Schepenakte van Mechelen
Parochie-Archief Leest)
1627 Nadat de
Leestenaars op hun verzoek toelating hadden bekomen tot het maecken
van een pastoreel huys, togen ze
onmiddellijk aan de slag.
De rekeningen uit die tijd
vermelden een uitgave van 31 gulden betaald aan R
Fruytiers voor een schip gruys op
oudt Leliëndael, met vragt tot de
fundamenten.
179 kisten kalk aan de prijs van
107 gulden werden gekocht aen den coopman
van Doornick.
82.000 carreelstenen, 8.000
thiggelen en 4.000 paveeystenen werden
besteld bij C. Somers voor een
totaal bedrag van 439 gulden.
Dit alles werd gedeeltelijk aangebracht
per schip langs de Zenne en gedeeltelijk
paarden kar want er werden 37 gulden uitgegeven
aen den schipper en de
voerlieden.
Het metselwerk kostte 400 gulden en
voor het timmerwerk betaalde men 500
gulden.Daarbovenop kwamen nog 43 gulden die aan
schrijnwerker C.
Soetemans werden betaald. Het
eysenwerck ende het slotwerck werd uitgevoerd
door L. Back aan de prijs van 249
gulden.
Verder werden nog 33 gulden uitgegeven
aan P. Van Eyck voor de ruiten en 78
gulden voor eenen watersteen en
het decken van de tack.
Er werd 23 gulden betaald aen
drinckenbier voor de wercklieden en 52 gulden
aen verteer door de kerckmeesters met de
meesters metser, timmerman en
slotmaeker, bij de aanbesteding,
het leggen van de eerste steen, het planten van
de meiboom, enz...
Alles samen kostte de pastorij2.010 gulden.
1630 Pastoor
Nicolaus De Clerck was de eerste pastoor die de nieuwe pastorij betrok
en enkel Leest had te bedienen. Hij
deed dat van 1630 tot 1644. Toen werd hij
verplaatst naar Hombeek waar hij
overleed.
1632 Jacques Elias werd
koster te Leest. Hij was een ingeweken Leestenaar. Hij werd geboren in 1611 en
overleed op 25 augustus 1692 op 81-jarige leeftijd.
Elias werd begraven in de kerk, op
zijn kerk staat te lezen : I.H.S.
Sepulture
Van de Eersaemen Jacques Elias coster deser kerck omtrent 61 jaeren,
gestorven den 25 augusti 1692 oudt 81 jaeren ende Jenneke Lepaige syne
wettighe huysvrouw gestorven den 29 january 1669 ende Peeter Elias synen
sone oock coster den tydt van 47 jaeren, oudt 72 jaeren, sterft den 17
juli
1722. Bidt voor de zielen...
Het kosterschap zou
gedurende vijf generaties in deze familie blijven.
(De Kosters van Leest,
De Band-november 1985)
1634 Dat jaar legden
de pastoor van Hombeek en de abdis van Kortenberg alsulcken
different neer als tusschen hen
geresen ware ten aensien van sesse meukens
corensuyt diewelcke den pastoor van Leest hem
pretendeerde te competeeren
drye veertelen corens uyt die thiende
van Sinter Nicolaes.
Kortenberg met de pastoor van Leest
beweerde dat de pastoor van Hombeek die
drij veertelen jaarlijks betalen
moest aan zijn collega van Leest, maar den 31
januari werden daar peismeesters opgesteld
: den eerweerdighen heer canoninck
Jan van Wachtendonck ende Gerardt
Smidts, licenciaet inde rechten.
Na een ernstig onderzoek bleek, dat
de St Nikolaes tiende uitging op een land
gelegen bij een molen. Die molen was ofwel de kloostermolen onder
Hombeek,
ofwel de Steinenmolen onder Leest.
Bij welken van beide molens lag het land ?
Men gelukte er niet in dit uit te
maken.
Zo werd dan op 8 juni 1641
verklaard dat de abdis van Kortenberg en de pastoor
van Leest onvoldoende bewijzen
hadden aangebracht en dat de drij veertelen dus
niet ten laste van de pastoor van
Hombeek konden gelegd.