De terechtgestelden werden
verplicht hun eigen graf te delven voor ze
gefusilleerd werden. (MK,blz.271)
Voor outer en voor heerd,
Een sterke boer die dierf,
Te bidden overveerd !
De latere journalist en schrijver
was zo fier als een gieter iets over Filip Van
Elcke (hij verwarde Van Asch met
Van Elcke) te mogen schrijven. Iets dat op
de koop toe werd afgedrukt, bij
Robert Lafosse, de Leestse drukker. Al voegde hij
daar eerlijkheidshalve aan toe, dat
hij de verzen zelf moest zetten en drukken...
(Het Vaartland nr.4 1973)
Honderd jaar later, op 23 oktober
1898, had te Mechelen de inhuldiging plaats
van het boetekruis, gedenkteken ter
ere van de gefusilleerden van de Boerenkrijg.
Het Vlaamsch Nationaal Dagblad De
Schelde van woensdag 23 oktober 1935
daarover :
De Gefusiljeerden van Mechelen
Wij herdenken heden de 41
gefusiljeerden van Mechelen die op 23 oktober 1798 vielen voor hun vaderland.
Den 23n oktober 1798 werden te
Mechelen 41 Vlaamsche mannen gefusiljeerd omdat zij in opstand waren gekomen
tegen het Fransche regiem.
De zogenaamde gelijkheid,
vrijheid, broederlijkheid welke hun op de puntder Fransche bajonetten werd gebracht door de beschavers van Europa.
Herhaaldelijk poogden zij het
juk af te werpen. Telkens werd hun poging in bloed gesmoord. (...)
Een geschiedschrijver zegt van
hen : Wat aan hun opstanden ontbrak, dit waren met intelligentie en
omzichtigheid begaafde leiders, keurmannen, die in revolutionnaire
omstandigheden de massa door hun gezag, hun karakter en hun wilskracht
beheerschen. Onze arme dorpelingen waren totaal aan zichzelf overgelaten,
terwijl de bewoners van de steden als door vrees en afschuw bevangen waren en
hun sympathie niet durfden te toonen tegenover deze moedige en glorierijke
patriotten, die met gevaar voor hun leven de nationale zaak verdedigden.
Anderzijds waren het gebrek aan organisatie, munitie en kanonnen een groote
oorzaak van minderwaardigheid voor den opstand.
De opstandige gedachte was
nochtans in zeer breede lagen der bevolking doorgedrongen.
De revolutionnaire propaganda
werd gevoerd door middel van volksliederen als het volgende :
Regeerders van dorpen en stee
Nederlanders blijft nu bijeen.
Wij moeten standvastig wezen,
Om te wagen ons lijf en bloed
Voor de Franschen zijn wij te
goed.
Om met schelmen en dieven te
strijden,
Dat zijn wij niet van zin,
Liever den kogen ofte
guillotien.
In Oktober 1798 had een opstand
plaats, tezelfdertijd te Duffel, Lier en Mechelen.
Den 22n Oktober had de opstand
zich uitgebreid over al de gemeenten van hun kanton. De opstandelingen hadden
voor doel Antwerpen te bereiken.
Generaal Desjardin snelde toe met 900 man. Hij slaagde erin de opstand te
dempen.
Een joernalist van dien tijd,
een half gederacineerde , gedenationaliseerde, (zoals zoovele joernalisten in
ons land, ook in onzen tijd) die de verdrukkers naar de oogen zag, en die de
opstandelingen dirot noemde, verhaalt als volgt wat er na het dempen van het
oproer gebeurde :
Den dag daer naer wesende 23
octobre 1798 (2 Brumaire) vergaederde hier naer middag eenen krygsraed die
vonnisten ter dood een-en-viertig van de gene die den gepasseerden dag gepakt
waeren en op de bezonderste hoeken van de merkt stond het kanon met kannonniers
met brandende lonten ende het garnizoen onder de waepenen, welke ongelukkige
des avonds het kwaert naer tien uren de eerste vyftien, van het gevangenen huys
gehaelt zyn, tusschen twee linien van soldaeten met brandende tortsen, een wagt
voor en achter geleyd zyn naer St-Rombouts Kerkhof, niet wetende dat zy aldaer
zouden ter dood gebracht worden, want vele van deze naemen hun brood dat sy
hadden mede, niets anders denkende of zy wierden op Antwerpen getransporteerd.
Maer aldaer gekomen zijnde en hoorende
dat zij moesten doorschoten worden, riepen om bijstand den hemel aen, en
seffens is het teken gegeven en zijn alle aldaer doorschoten. Naer de eerste
executie hebben zij wederom vijftien andere gehaelt en dan nog elf.
Welke eenenviertig menschen op
eene halve uer daer hun leven gelaten hebben.
Het is niet mogelijk te
beschrijven het droevig gehuyl en geschreeuw van deze ellendige.
Onder dezelve was er eenen of
twee die ziende hun droevig eynde, hun lieten vallen voor dat de scheuten op
hun gelost wierden, deze zijn daar doorschoten, geheel het kerkhof en den
omtrek derzelve was afgezet met soldaeten en terwijlen die een en viertig
dooden menschen daer laegen, gingen eenige ligte borgers die de fakkelen
droegen, met eene wagt van franschen, naer het huys van Pet. Jos Gooris,
grafmaker van St-Rombauts, om hem met gewelt te dwingen van die dooden komen te
begraeven, hij zeggende, dat indien iemand konde getuygen dat hij dit voor
desen gedaen hadde, hij gereed was het te doen en dat den gramaker woonde op
het algemeen kerkhof buyten de Stad, en het direct nog indirect zijn werk niet
en was ; -hierop zijn zij alle vloekende weg gegaen en hebben onder hun eenen
grooten put gemaekt en naer hun alle berooft te hebben van dat zij aen hadden,
zijn altemaal in een en hetzelve graf gedompelt, tot schrick en verbaestheyd
van alle de inwoners dezer stad is hetzelfde geschied.
Op waerheyd alzoo dit
geschreven is.
George Eekhout, die aan deze
gebeurtenis een roerend boek heeft gewijd, verklaard van deze opstandelingen :
GEHEEL ANDERS DAN DE KLASSIEKE SLACHTOFFERS VAN DEN HERTOG VAN ALVA, GINGEN
DEZE BARREVOETERS DEN DOOD IN, ZONDER DOOR HET NAGESLACHT VEREEUWIGD TE
WORDEN.
Wij hebben deze tekortkoming
tegenover deze helden willen herstellen en plaatsen hier hun namen op dezen
verjaardag van hun heldendood, als een ex-voto.
Wij drukken hierbij den wensch
uit, dat het comité der Ijzerbedevaart in het Ijzermonument een plaats moge
vinden om de nagedachtenis van al onze sublieme brigands de eer te schenken
welke haar toekomt.
VOOR GOD, VOLK ENVADERLAND.
Noot
:de lijst met 41 namen vertoont een
fout : de oudste gefusillieerde, de 67-jarigeLeestenaar Filip Van Asch wordt vermeld als Filip Vanelcke, 70 jaar
Leest.
Een
uittreksel uit Les Fusillés de Malines van G. Eekhoud over de dag van 23
oktober 1798 te Mechelen :
Mazingant stond gereed om op
de noodlottige lijst de namen van Tistiek en Tony uit te schrabben, hij lei de
pen neer.
Na een schijn van bespreking,
gaf hij lezing van een lang vonnis dat op voorhand gereed gemaakt was en
waardoor de 41 Brigands veroordeeld werden om neergeschoten te worden.
Het arrest stelde vast dat het
vonnis dadelijk en volledig zijn uitvoering zou krijgen.
De Brigands aanhoorden,
zonder veel verbazing te laten blijken, deze ongehoorde veroordeling.
Zij rekenden er op dat hunne
vrienden de stad zouden innemen en ze sanderendaags zouden verlossen. Ze
lieten zich gewillig naar het gevang brengen.
Velen namen schikkingen voor de
nacht. Afgemat door drie slapeloze nachten en drie dagen van opgewondenheid en
vermoeienis sliepen zij weldra in, zo gerust als in hun schuren en afdaken.
Buiten werden midderwijl de voorbereidselen voor hun terechtstelling
voltrokken.
Alvorens naar Brussel af te
reizen had Béguinot uitvoerige orders gegeven opdat deze terechtstelling met
grootse plechtigheid zou geschieden. Om de indruk van terreur nog te
verscherpen, moest zij denzelfde nacht nog uitgevoerd worden bij het licht van
toortsen en met de medewerking van het garnizoen.
Sedert de zitting van de
krijgsraad waren er op de vier hoeken van de Grote Markt kanonnen opgesteld
samen met hun bedienaars en met aangestoken lont.
Kwart over tien toog een
escouade soldaten naar t gevang met opdracht er 15 man te gaan uithalen om ze
naar de terechtstelling te voeren.
Men wekte dezen die sliepen en
men deed ze opmarcheren zonder hen te zeggen waar men ze naartoe voerde.
De boeren zouden nooit gedacht hebben dat deze weluitgeruste soldaten in staat
waren, in koelen bloede, ontwapende vijanden te vermoorden.
Zelfs de beulen bleven werkloos
s nachts!
Enkele woorden welke zij hadden
opgevangen deden hun veronderstellen dat en ze naar Antwerpen wou brengen.
Dus namen ze hun karig reisgoed
mee, geknoopt in een halsdoek en de knapzak met bruin brood.
Zij stapten op tussen twee
rijen soldaten en toortsdragers. Een afdeling opende de marsen een andere sloot ze af.
Zo kwamen ze aan op het
St.Rombauts-kerkhof. Daar stelde men de 15 mannen op tegen den kerkmuur op
ongeveer een meter van elkaar en zes soldaten stelden zich op voor elk der
veroordeelden.
Slechts dan kwam de waarheid tot het besef van vele dezer arme drommels die
niet meer door den roes van de wapens en het gevecht opgezweept waren, en de
reactie deed zich voor. Het gevoelen van zelfbehoud nam de overhand.
Afgrijselijke tonelen speelden zich af. Enkelen vielen op de knieen, aanriepen
de hemel, kropen tot aan de voeten van de beulen en trachtten hen de handen te
grijpen.
Daar zij geen meedogen konden
wekken, riepen zij de hulp in der Mechelaars, die als toeschouwers waren
samengeslopen en die nog nieuwsgieriger waren dan laf.
De ruiters hadden er moeite mee
deze kijkers op afstand te houden.
De officier welke gelast werd
met dit vuile werkje, voelde misschien zijn moed begeven, en om aan deze
tonelen een einde te stellen, beval hij plots : Vuur !
Man had, om dit afstotelijk
werk te volbrengen, slecht-aangeschreven mannen aangeduid, lamzakken, het
uitschot van het leger en bovendien slechte schutters.
Tot ongeluk der veroordeelden
was er ook nog mist.
De wind blies de fakkels uit of
deed hun schijnlicht nog meer beven, wat de soldaten die enig mededogen hadden
in de onmogelijkheid stelde goed te mikken.
De ongelukkigen spartelden ten
andere als bezetenen en beletten aldus het executie-peloton zijn taak kort en
goed te voltrekken...
De geweren gingen af met een
geluid van scheurend doek.
Verscheidene boeren waren
slechts gekwetst of zelfs maar licht geraakt.
Zij rolden ten gronde en
spartelden in wilde stuipen. Een tweede salvo stelde nog geen einde aan deze
afgrijselijkheid.
Men hoorde kermen. Ledematen
bleven bewegen.
Soldaten kwamen op de stervenden af en met pistool en sabel stelden zij er een
eind aan.
De massa der nieuwsgierigen
scheen nauwelijks minder roerloos en stil dan de doden.
Een tweede reeks van 15 man
wordt aangevoerd.
Alhoewel de officier, teneinde
de voorgaande afgrijselijkheden te vermijden, de soldaten dichter bij hun doel
had opgesteld, waren zij nog onhandiger en moesten tot driemaal toe
herbeginnen, om eindelijk met pistool en sabel, de laatste doodsratel en stuip
stil te leggen in die arme lichamen.
Men ging dan de laatste 11
ophalen.
Het waren de beste, de echte,
de moedige onder de moedigen : Willem Tuytgen,(Bonheiden) Jan Michiel Van
Rompaye, (Bonheiden) Rik Schalenberg,(Bonheiden)Hendrik Heratens,(Bonheiden)Jan Baptist Vervloet, (Elewijt) Antoon Van
Eylen, (Elewijt) Gillis Bul(Zennegat), Michiel de Golder(Mechelen) en Pieter
Bosmans(Keerbergen).
Wanneer zij op het
schrikwekkend prieel aankwamen, waar reeds 30 lijken uitgestrekt lagen, konden
zij er niet over stappen, zo dicht lagen ze op elkaar. Zij waren verplicht er
op te trappen en in hun bloed te polsen.
De waardige jongens, door
eenzelfde gevoel van eerbied en medelijden gedreven, lieten hun kloefen bij de
ingang van het plein staan om niet te zeer op deze overblijfsels te drukken.
Rik Schalenberg, spotter tot het bittere einde toe, riep de soldaten toe :
Een ogenblik dat ik plaats
make voor uwe kogels !
En hij ontblootte zich om zich
de opperste lust te gunnen de Franse soldaten te behandelen zoals hij hun
plakkaten te Bonheiden behandeld had.
De vrienden gaven elkaar den kus en maakten zich gereed om voor hun Rechter te
verschijnen.
Zonder tegen de muur te leunen,
rechtop en fier, het hoofd omhoog, en voet vooruit om stevig te staan, de hoed
in de hand, de blik open en frank op de geweren gericht, stond Willem Tuytgen,
de zoon van de burgemeester, alsof hij de dood tegemoet wou gaan.
Met vaste stem riep hij : Voor
God en Vaderland !
1741 September : 75
sterfgevallen van de rode loop. (Sermoenen van pastoor Joris)
1746 14 april :
Peter Apers zoon van Cornelis woont te Leest sterk voor Elisabeth
Corens zijn moeder afwezig en voor
Adriaan zijn uitlandige broer, huurt van huis
te Ruisbroek 2 Guilliam De Maeyer 2
de Hoogstraat 3 de kapel van St. Catharina
en Gerard Verhelst 4 het goed van
het gasthuis van Antwerpen.
(Notaris Jan De Cock, Willebroek)
1747 In de periodiek
De Band publiceerde Georges Herregods in het nummer van
december 1981 het proces van Joanna
Jaske De Ridder uit Willebroek die tegen
de lamp was gelopen na
verschillende geestesbezweringen.
Zijn bronnen : Kerkarchief Leest nr.29 31 (Rijksarchief Antwerpen),
Parochie-Archief Leest nr 41 en 42,
(Parochieregisters) nr 51 (status animarum)
en het Kaartboek van Jan van
Acoleyn 1723.
Een
Heksenproces te Leest.
...In deze omtrent de maent van mey in het
jaer 1747 in den stal van Berbel Vermeylen weduwe van wijlen Christiaen Lauwens
woonende in de parochie van Leest, eene van
haere koyen sieck synde, om te weten d
oirsaeck van die sieckte heeft doen roepen eene
sekere vrouwe gemynelyck genaemt de Sias oft
Jaske woonende onder de parochie van Willebroeck.
Dese omtrent tien uren morgens aldaer gecomen
synde, is gegaen in den stal van de verseide weduwe, ende heeft geseyt dat op
die siecke koye eenen geest sagh sittende in de gedaente van een wit konijn :
dit geseyt hebbende issy gegaen in huys seggende den geest niet te connen doen
spreken tensy ten twelf uren van den dagh oft van den nacht ;
omtrent twelf uren van den dagh is sy wederom
gegaen in den stal ter presentie van de voorscreve weduwe, haren soone Gillam
Lauwens, Annemi Lauwens haer dochterken, ende Jenna Kauwenbergh.
In den stal synde heeft doen ontsteken de
geweyde keersse, doen bybrenghen geweyt water, doen lesen de vrijdaegse en
saterdaegse letanien, seggende aen Janna Kouwenbergh leserse der geseyde
letanien : siet wel toe dat ge geen woorden van de letanien en mist oft den
duyvel sal u den hals breken.
Terwylen dat se in den stal waeren ist geschiet
dat de gewyde keerse gebroken is, waerop die Jas geseyt heeft : nu siet ge wel
dat hier eenen geest resideert aengesien de keerse breeckt.
De letanien geeyndight synde heeft dese Jas
geweyt water geworpen naer de siecke koye ende geseyt dat se den geest , den
welcken sy te voren in de gedaente van een wit konyn hadde sien sitten op de
koye nu sagh in de gedaente van eenen mensch sonder beenen, ende heeft tot den
geest geseyt : syde van Godtswegen spreckt, syde van duyvelswegen wyckt, waarop
den geest tot haer (de andere tegenwoordighe niet hoorende spreken) geseyt
heeft : ick ben den geest van Christiaen Lauwens den man van de voorseyde
weduwe nu overleden elf à twelf jaeren, daer moeten tot Hanswyck gehoort worden
2 gelese missen dry bedewegen gedaen worden naer Heyendonck, twee naer
Calfvoert, eenen naar Peuti, eenen naer Brussel in de Savelkercke, drij naer
Sinte Rombouts Capelle, ende eenen naer het capelleken van den boom buyten
dEcherspoelpoort alwaer moeten gelesen worden 22 vaderonsen.
De weduwe heeft van deze Jas gevraeght hoeveel
sy daer voor hebben moest, dewelcke gevraeght drij per misse schellingen
dewelcke haer van de weduwe gegeven zijn.
Twee maendt daernaer omtrent den hoist de
weduwe sieck sijnde heeft deselve Jas wederom doen roepen om van de selve te
weten welck doirsaeck was van haer sieckte, is daer gecomen omtrent elf uren
aen het bedde van de voorseide weduwe ende heeft geseyt aen de sone Gillam
Lauwens, oft hij den geest van synen vader in de gedaente van eenen man niet en
sagh waer op hij antwoorde : nee, waerop sij wederom seyde dat sy hem sagh
sitten op het hert van sijne moeder in de voorscreve gedaente. Omtrent twelf
uren heeft se de gewijde keerse doen ontsteken, doen lesen de letanien van
vrijdags ende saterdags dewelcke gelesen sijnde heeft se weyde water gesproyt
ende eenighe woorden gesproken tot den tot den geest die de tegenwoordighe niet
en verstonden, ende oock ten lesten geseyt tot den geest : sijde van Godtsweegs
spreektende seyde van duyvels weghe
wijckt.
In de tegenwoordigheyt van den siecken, van
Gillam Lauwens ende Jacobus Bulens, Annemi Lauwens.
Dit geseyt hebbende heeft geantwoordt dat tot
Heyendonck moesten geschieden drij gelese missen, ende dat daerom bij haar
quamp om van haer geholpen te worden ende dit
gedaen sijnde dat den geest dan saligh was,
ende sy heeft oock tot de siecke geseyt, dat nu noch in tijdt was, ende
waerthat de siecke voor 24 uren gewaght hadde van haer te roepen, dat er seker
soude gesterven hebben. Twee schellinghen.
Omtrent Bamis de tweede koede van Berbel
Vermijlen sieck sijnde is de geseyde wederom gehaelt en gecomen omtrent tien
uren in huys,ende weynigsken geseten hebbende is gegaen in den stal, ende seyde
dat sij den geest sagh in de gedaente van een vrouwpersoonsittende op de koede gecleedt met grouwt
lijfken hebbende verrimpelt aensicht ende brandende ooghen in het hooft dan
isse wederom in huys gecomen seggende den geest niet verder te connen spreken
als ten twelf uren.
Die uer gecomen sijnde isse naer den stal
gegaen daer bij sijnde Gillam Lauwens, Berbel Vermijlen, Anne Mi Lauwens,
Cornelis N. Heeft doen ontsteken de geweyde keerse, doen lesen de vrijdaeghse
ende saterdaeghsche letanien. De welcke gelesen sijnde begonst sij te lesen
ende eenighe woorden te spreken de welcke de tegenwoordighe niet en verstonden
ende die woorden gesproken sijnde heeft se geweyt water geworpen naer den geest
ende geseyt sijde van Godtweghe etc... ende heeft den geest gevraagt hoe sij
hiet, endeheeft geseyt dat se was de
moeder van de weduwe.
Den geest geseyt hebbende wie hij was, soo
heeft sij gevraaght tot wat eynde sij daer quamp, waarop den geest geantwoordt
heeft, dat se daer elf jaeren geresideert hadde, ende gevraeght sijnde wat sij
versocht, heeft geantwoordt datter twee gesonghe missen moesten gehoord worden
tot Caffvoert, een gelese misse tot Halle gehoort worden ende den geest heeft
geseyt dat dandere kinderen dien last moesten helpen draghen : gegeven twee
schellingen...
Deze feiten kregen een
staartje : Jaske werd opgesloten en veroordeeld tot twee jaar boeteklooster,
met nadien de gebruikelijke publieke vergiffenis :
...In de saecke van officie voor ons gevoert
ende ongevonnist hangende tusschen den promotor van ons Hof aenklager van den
eenen cant, ende Joanna De Ridder verlate huysvrauw (gelijck sij seght) van
Joannes Adriaenssens van den anderen cant ;
de acten hier van gesien hebbende, op alles wel
gelet sijnde ende rijpelijck alles overwogen hebbende besonderlijck verschijde
haere antwoorden ende belijdenissen, ende haere ootmoedighe onderworpinghe soo
antwoordende op den beschuldigende boeck van den promotor als op onse verbale
ondervraginghe uyt officie gedaen, aenroepen hebbende den naam van Christus,
met raet ende toestemminghe der rechtsgeleerde, definitivelijck recht doende,
declameren wij, de geseyde gevangene overtuyght te sijn, dat sij van over veel
jaeren de siecke menschen ende beesten heeft trachten te exorciseren oft
belesen, ende dat sij vermetelyck getal te licht geloovende volck heeft wijs
gemaeckt de voorseyde menschen ende beesten van eenighe vremden geest beseten
te sijn, ende dat sij haer selven geveynst heeft ende een andere bedrigelijck
geseght heeft, dat se dien sagh onder verscheyde gedaente van een conijn, dwijf
ende menschen van over lanck gestorven, dat sij dien aensprack ende dat hij
haer antwoorde, tot dien eynde misbruyckende de ceremonien ende gebeden der
kercke, met een ijdele oplettentheyd van tijdt ende met een groeter
ontsteltenisse van haer selven als van het bijstaende volck, ende dit niet
alleen in de parochie van Willebroeck alwaer haer wooninghe is, maer oock in de
bijgelegene en veer afgelegene parochien : besonderlyck in de parochien van Leest, Heffen, Hombeeck ende
Schriecke ;
hierom vonnisse wij de gedaeghde, dat sij
provisionelijck van de plaetse haerder gevangenisse sal gebraght worden in t
Huys van t H. Cruys bij de vaert in dese stadt, ende om aldaer over alle haer
geseyde uytsporigheden een waere ende oprechte penitentie te doen, ende tot
dien eyndesal sij met den eersten aen een geapprobeerden Bichtvader doen een
algemijne bichte van altemael haer sonden, sal een geheele maent over ander
daghs vasten in het broodt van quelling ende int water van droefheyt, ende dat
se provisionelijck sal besorghen ende sonder uytstel door den mont van
Eerw.Heeren pastoors der geseyde parochien sal doen vergiffenis vraghen van t
scandaele van haer gegeven, met gelofte van in t toecomende diergelijcke
saecke niet meer te doen, dat se alle maenden te minsten soo lanck als sij in
dat geseyt huys blijven sal, sal doen aen den geseyden geapprebeerden
bichtvader eene sacramentele Bicht ende alle vrijdaghen op den tijdt van haer
verblijvinge sal herhaelen den vasten int broodt van quellinghe ende int water
van droefheyt, dat se voor de twee jaeren niet en sal losgelaten worden ende
dat op een geen andere conditie als dese dat als wanneer sij sal wederom
gekeert sijn naer haere wooninghe, dat sij op den sondagh immediatelijck
volgende op gebooghde knien, ende een keerse van geel coleur hebbend in haer
handen vantbeginsel der Hooghmisse tot eynde op eene plaetse gesepareert van
dandere sal stellen, ende de vergiffenisse, dewelcke provisionelijck door den
mondt van haeren Eerw.Heer Pastoor gevraeght hadde, self tegenwoordigh sijnde
met haeren mondt sal hervraghen ende sal bekennen dat sij het al te light
geloovende volck met haere superstitien bedroghen heeft, ende dat sij meyt uyt
haere parochie op wat pretexe dat het soude moghen wesen, en sal gaen sonder
oorlog van haere Heer Pastoor, ende dat sij aen hem ten minste alle maenden
sacramentelijck sal biechten ende volgens sijn voorscrijvinghe sal entfanghen
het lichaam van ons Heer...
Bij het verlaten van
het dorp, op de Tisseltbaan, eventjes voorbij het kapelleke van de
Boerinnegilde, stonden in 1747 twee huizekes : het eerste werd bewoond door
Gilliam Bradt, het tweede door het gezin Christiaen Lauwens Barbara (Barbel)
Vermijlen. Dit laatste huisje stond ongeveer op de plaats waar later de weduwe
Emiel Baetens zou wonen.
In dat boerderijtje
vonden deze feiten plaats (geestesbezweringen).
In 1747 was vader
Christiaen Lauwens elf jaar gestorven (23/11/1736), hij had zijn vrouw Barbel
twee kinderen nagelaten : Guillam en Annemie.
Bij ziekte van mens of
vee deed Berbel telkens beroep op een zekere Joanna De Ridder (Jaske) uit
Willebroek.
Guillam Lauwens huwde
nadien met Joanna Van Campion en betrok het naburige huisje van Gilliam Bradt.
Dochter Annemie Lauwens trouwde met Jan Steenmans en bleef bij haar moeder
wonen. Dit jonge gezin kreeg twee kinderen : Petrus (1766) en Jacobus (1778).
Berbel Vermijlen overleed er op 22 januari 1775 op de leeftijd van 77 jaar 7
maanden en 11 dagen.(Georges
Herregods)
Mechelen kende, zoals
trouwens gans Europa, in het verre verleden eveneens regelmatig
weerkerendepestepidemieën. Vooral
bekend is de epidemie van 1634 gebleven waarbij niet minder dan 2600 mensen het
leven verloren, een reusachtig getal, als men weet dat de toenmalige bevolking
van Mechelen op slechts 20.900 zielen geraamd wordt !
De pest, trouwe
volgelinge van oorlogen en ontberingen, was er nadien nog in1665, in 1666 en in 1669,
schrikwekkender dan ooit.
Uit de befaamde
pestordonnantie van 1556, nog van kracht tot 1669, volgen hier enkele
bepalingen : zodra een huis wordt erkend als besmet, moet het worden gesloten
en mogen nog enkel de vensters boven de eerste verdieping worden geopend. Er
dienen witte latten geslagen dwars op de deuren, ten teken dat het huis besmet
is.
Personen die met een
zieke in aanraking komen mogen niet buitenshuis verschijnen dan met een witte
stok in de hand ; ze mogen geen voet zetten in lokalen waar eetwaren verkocht
worden, noch in kerken of kloosters (tenzij om er de sakramenten te ontvangen).
Wensen ze toch iets te
kopen, dan worden de waren hun door middel van een lange stok door het venster
van de winkel toegestoken en dienen de kopers hun geld in een emmer water voor
de winkeldeur te werpen.
Na het overlijden van
de zieke moet al het beddengoed en de klederen s nachts gewassen worden. De
kamer van de overledene dient vijf à zes weken verlucht te worden, geschuurd en
verwarmd.
Met het schuren van
besmette huizen worden de Zwartzusters belast.
Paal en perk wordt
gesteld aan het vrij langs de straten lopen van varkens. Samenscholingen van
buren die kletspraten voor hun deur, worden verboden evenals vergaderingen of danspartijen.
Vrouwen mogen niet
meer met hun rok over het hoofd geslagen rondlopen, tenzij bij regenachtig
weder...
Reeds in de 15e
eeuw bestonden er pesthuizen in Mechelen. De oudste zouden deel uitgemaakt
hebben van het klooster der Zwartzusters aan de gelijknamige vest.
Later werden bij
epidemieën, buiten de stadswallen gelegenheidspesthuizen ingericht.
Zo weten we, dat bij
de epidemie van 1518 -1519 het Mechelse stadsbestuur extra pesthuizen liet
inrichten op de gehuchten Nekkerspoel, Auwegem en Battel...
(Gazet van Antwerpen
-21/12/1985)
1638 Op de plaats
waar later het Leestse gemeentehuis met aangebouwd schoolhuis
zou komen werd in 1638 aangevangen
met de bouw van het kostershuis.
Het behoorde voor de helft aan de
kerk en de andere helft aan de H. Geesttafel.
Meer info onder 1829 bouw van de
jongensschool in de Scheerstraat.
(DB, November 1985)
1638 4 maart :
Vrouwe Elisabeth de Clermes, weduwe van wijlen Guilliam Dierickx,
in zijn leven capitain ten dienst van syne
con.maj. geeft aan Geeraert
Couckelbergh en Jan Bulens,
H.Geestmeesters te Leest, ten voordeel van de H.-
Geesttafel een dachwant land
gelegen op de couter te Heffen bij de meulen.
(Schepenakte van Mechelen
Parochie-Archief Leest)
1627 Nadat de
Leestenaars op hun verzoek toelating hadden bekomen tot het maecken
van een pastoreel huys, togen ze
onmiddellijk aan de slag.
De rekeningen uit die tijd
vermelden een uitgave van 31 gulden betaald aan R
Fruytiers voor een schip gruys op
oudt Leliëndael, met vragt tot de
fundamenten.
179 kisten kalk aan de prijs van
107 gulden werden gekocht aen den coopman
van Doornick.
82.000 carreelstenen, 8.000
thiggelen en 4.000 paveeystenen werden
besteld bij C. Somers voor een
totaal bedrag van 439 gulden.
Dit alles werd gedeeltelijk aangebracht
per schip langs de Zenne en gedeeltelijk
paarden kar want er werden 37 gulden uitgegeven
aen den schipper en de
voerlieden.
Het metselwerk kostte 400 gulden en
voor het timmerwerk betaalde men 500
gulden.Daarbovenop kwamen nog 43 gulden die aan
schrijnwerker C.
Soetemans werden betaald. Het
eysenwerck ende het slotwerck werd uitgevoerd
door L. Back aan de prijs van 249
gulden.
Verder werden nog 33 gulden uitgegeven
aan P. Van Eyck voor de ruiten en 78
gulden voor eenen watersteen en
het decken van de tack.
Er werd 23 gulden betaald aen
drinckenbier voor de wercklieden en 52 gulden
aen verteer door de kerckmeesters met de
meesters metser, timmerman en
slotmaeker, bij de aanbesteding,
het leggen van de eerste steen, het planten van
de meiboom, enz...
Alles samen kostte de pastorij2.010 gulden.
1630 Pastoor
Nicolaus De Clerck was de eerste pastoor die de nieuwe pastorij betrok
en enkel Leest had te bedienen. Hij
deed dat van 1630 tot 1644. Toen werd hij
verplaatst naar Hombeek waar hij
overleed.
1632 Jacques Elias werd
koster te Leest. Hij was een ingeweken Leestenaar. Hij werd geboren in 1611 en
overleed op 25 augustus 1692 op 81-jarige leeftijd.
Elias werd begraven in de kerk, op
zijn kerk staat te lezen : I.H.S.
Sepulture
Van de Eersaemen Jacques Elias coster deser kerck omtrent 61 jaeren,
gestorven den 25 augusti 1692 oudt 81 jaeren ende Jenneke Lepaige syne
wettighe huysvrouw gestorven den 29 january 1669 ende Peeter Elias synen
sone oock coster den tydt van 47 jaeren, oudt 72 jaeren, sterft den 17
juli
1722. Bidt voor de zielen...
Het kosterschap zou
gedurende vijf generaties in deze familie blijven.
(De Kosters van Leest,
De Band-november 1985)
1634 Dat jaar legden
de pastoor van Hombeek en de abdis van Kortenberg alsulcken
different neer als tusschen hen
geresen ware ten aensien van sesse meukens
corensuyt diewelcke den pastoor van Leest hem
pretendeerde te competeeren
drye veertelen corens uyt die thiende
van Sinter Nicolaes.
Kortenberg met de pastoor van Leest
beweerde dat de pastoor van Hombeek die
drij veertelen jaarlijks betalen
moest aan zijn collega van Leest, maar den 31
januari werden daar peismeesters opgesteld
: den eerweerdighen heer canoninck
Jan van Wachtendonck ende Gerardt
Smidts, licenciaet inde rechten.
Na een ernstig onderzoek bleek, dat
de St Nikolaes tiende uitging op een land
gelegen bij een molen. Die molen was ofwel de kloostermolen onder
Hombeek,
ofwel de Steinenmolen onder Leest.
Bij welken van beide molens lag het land ?
Men gelukte er niet in dit uit te
maken.
Zo werd dan op 8 juni 1641
verklaard dat de abdis van Kortenberg en de pastoor
van Leest onvoldoende bewijzen
hadden aangebracht en dat de drij veertelen dus
niet ten laste van de pastoor van
Hombeek konden gelegd.
1601 20 januari :
Jan Van Hanswijck echtgenoot juf. Anna van Malderen verkopen
Loys Breaumont, brouwer, beemd te
Leest bij de brug, grenst 1 de straat, 2 de
Zenne, 3 erfg. Lettijns, 4 klooster
Cortenberg.
(Notaris Van de Venne,
Mechelenf°12).
1601 14 februari :
Dympna Tuytelaers jong meyssen 30 jaar enige dochter van wijlen
Hendrik en Maeyken Van Eertbrugge,
verkoopt Willem van Steenhuys advokaat
en echtgenoot van Margriet van
Gottignies 6 dagwand land te Leest op tstijwerck
naast Darlantstraat en Pieter
Lancelaer verbind rente van 12-8-1572 bepand op
land daar huis op gestaen heeft een
dagmael te Leest aan de heide, en land op
Daerland te Leest naast Peter De
Cale erve.
(Notaris Van de Venne,Mechelen,
f°1202)
1601 15 mei :
Collegie van Zellaer getuige over Jan Bauwens auditeur ordinaris tot
Ruremonde dat jegens het collegie rente
gelost die op 4-8-1593 juf. Isabau
Bouwens echtgenote Jan Jaecx aan
voormeld collegie verkocht had op hoeve
omwaterd Rendelbeke te Leest
groot 32 bunder aan voors. auditeur
toebehorende.(Notaris Van de Venne, Mechelen, f°1269)
1601 26 mei : Jan Van
Hanswijcke echtgenoot van Anna van Maldere verkopen Loys
Breaumont rente op heurlieder hoeve
te Wets Hertstrate aldaer tot Leest waarvan
huurder Adriaan de Muldere.
(Notaris Van de Venne,Mechelen,nr.1285)
1601 27 juli : Peter
Scheltkens en zijn echtgenote Dympna Tuytelaers te Leest.
(Notaris Van de
Venne,Mechelen,nr.1320)
1601 8 augustus :
Barbara Pieters (dochter van Pieter) weduwe van Jan Staes en van
Jan Van de Passe testament. Aan...
...
De dochter van Laureys Bruers tot
Leest bij Peter Van Gijsele item...
(Notaris Van de Venne,
Mechelen,nr.1340)
1601 26 november :
Adam Persoons, meier van Leest, Peter Vleminckx Jan Verlinden
en Charle jans gezworenen. Pieter
Van Gijsele en Anthonis Coeckelberg als
kerkmeesters, tegen godshuis
Cortenberg over werk aan de kerk.
(Notaris Van de Vennen r. 1397)
1601 22 december :
Juf. Isabeau Manteau weduwe heer Pieter Lanceloots en nu
weduwe van Jan Boels van wie Pieter
Lancelot verkopen Guilliam Van Steenhuys
raadsheer echtgenoot Margrriet van
Gottignies beemd te Leest bij de hoeve van
Steynemeulen, en land Stoppels te
Kapellen op den Bos op Heindonk.
(Notaris Van de Venne, Mechelen,
nr.1404)
1602 ...hoffstede geheeten het Hoeffijzer ende
gelegen onder den dorpe van Leest...
(GM)
...Sr Peeter Suyens een bosch
aende hoeve can Capellen aent Hoefijzer groot
omtrent 2 dagwant...(Coh.van
Leest, TS nr.3 1676)
De Hoeve en Brouwerij het Hoefijzer
Van dit historisch
goed zijn sporen teruggevonden uit de zestiende eeuw.
In 1673 verkocht sr.
Joannes Vervoort een sekere hofstede
gelegen in Smal Brabant,
gemeynelijck genoemt het hoefyser, aan Joos Coeckelberg, de zoon van Geraard en
echtgenoot van Jenneken Fierens. Deze leende 100 gulden op deze hoeve, die ook
als brouwerij vermeld werd. In 1688 kwam daar een lening bovenop van 240
gulden.
In 1727 waren Livinus
Moortgat en Joanna Fierens huurders en twee jaar later kochten ze de brouwerij
van de erfgenamen van Anna Coeckelbergh, weduwe van Adriaen Selleslagh en
gehuwd met Peter De Laeten haar negen
kinderen.
Hiervoor werd
datzelfde jaar nog een lening aangegaan van 1.000 gulden bij Anna Theresia
Snijers.
De brouwerij kwam
daarna in handen van Antoon Erix via zijn echtgenote Adriana De Bruyn, de
tweede vrouw van Livinus Moortgat.
In 1769 verkochten zij
en haar kindPeeter Jan Moortgat Het
Hoefijzer aan Frans Scheers van Leest, echtgenoot van Anna Maria Van den
Brande van Humbeek.
Uit hun huwelijk
overleefden twee kinderen : Jan Bt (1770) en Antoon (1773).
Tot begin 1800 was het
Hoefijzer onder de parochie Leest, later onder Sint-Martinus Hombeek.
In 1821 stierf Antoon
Scheers en behield zijn tweede echtgenote het vruchtgebruik.
In 1831 stond ze dit
af aan de twee dochters uit het eerste huwelijk van haar man : Antonia, 19 jaar
en Catherina, 18 jaar.
In 1834 huwde Antonia
Scheers met Guilliam Van Messem van Humbeek.
Ze hadden negen
kinderen.
Desiré Slachmuylders
huwde het zesde kind : Maria Amelia Van Messem.
De brouwerij ging over
op haar oudste broer Aloys Van Messem met Nuyt getrouwd.
Zij vererfden ze aan
hun dochter Rosalie (1877) die gehuwd was met de brouwer Jos Lenaerts (1879)
uit Kaloo.
Na de familie Lenaerts
woonde de familie Ongena er, nadien en tot heden de familie Van Goethem. (t
Ridderke, nr.2-1996 Hombeekse stammen, Ward De Kempeneer)
In t Ridderke nr.4
van 1996 meldde Theo Geets, Kleine Nieuwendijk 49 Mechelen
Volgende correctie :
Na de familie
Lenaerts woonde de familie Ongena er, en nadien en tot op heden de familie Van
Goethem. Deze vermelding is onjuist. Op het complex der brouwerij heeft
geen van beide familie gewoond, wel op de verder gelegen hoeve.
De brouwerij het Hoefijzer met woonhuis, bijgebouwen en gronden (1 ha 25 ca)
werd in 1921-1922 van Dhr. Jos Lenaerts aangekocht door Karel Geets Van Den
Eynde.
De brouwerij werd ontmanteld, een gedeelte van de bouw werd afgebroken en de
koperen brouwketels werden verkocht aan een zekere De Bondt uit Londerzeel.
De bakstenen werden gekuist met medehulp van de buren en per loten van steeds
duizenden verkocht aan belangstellenden. De speciaal geboorde waterputten (p.m.
100 meter diep ?) met kristalhelder water bevonden zich in de boomgaard ten
zuidwesten van de gebouwen (en waarschijnlijk nog).
Tot 1955 bleven
familieleden Geets eigenaars en bewoners van de ex-brouwerij het Hoefijzer.
Antwoord van Ward De
Kempeneer : ...De laatste jaren woonden inderdaad in het huis, aan de
brouwerij verbonden, de familie Lenaerts en nadien Geets, de ouders van Theo.
De families Ongena en
Van Goethem hebben op de hoeve gewoond en niet, zoals verkeerd vermeld, in het
huis Lenaerts. Anderzijds is er een vermoeden dat oorspronkelijk enkel op de
plaats van de hoeve werd gebrouwen. Jos Lenaerts en zijn echtgenote Rosalie Van
Messem, brouwersdochter, hebben een nieuwe woning gebouwd naast de hoeve. Naar
de gegevens van Theo was daar ook de brouwerij gevestigd.
Werd deze daar
opgericht door brouwer Van Messem of stond ze daar oorspronkelijk ?
We komen er nog wel
achter.
In de 19e
eeuw hadden er in de herberg Het Hoefijzer verschillende openbare verkopingen
van de oogst en de gewassen te velde plaats. De verkopen kenden een groot
succes en boeren van Hombeek en Leest kwamen er op af. Bij deze verkopen waren
Cornelis Meuldermans, veldwachter van Leest en Jacob Preutens, veldwachter te
Hombeek getuigen. (t Ridderke, nr.2,1995)
1602 22 janauri :
Jan van Hanswijck verkoopt Loys Breaumont brouwer rente op een
beemd te Leest aan de brug, een
bunder.
(Notaris Van de Venne, Mechelen,
nr.1421)
1602 6 februari :
Margriet Janssen weduwe msr Hendrik Sterck raadsheer gelast msr
Jan van der Hofstad Peter Vlemincx,
Jan Verlinden en Charles Janssens
gezworenen te Leest, Pieter van
Gijssele en Andries Koeckelberg kerkmeesters
over voldoening van vonnis 8 juli
l.l. ten achterdeele van voors. Margriet ter cause
van onkosten dekken en vermaken van
den koor der voorschreven kerk, zij moet
500 gulden geven. (Notaris Van de
Venne, Mechelen, nr.1435)
Volgens N in Leest in de spiegel
van het verleden, in Gazet van Mechelen
zou deze Margriet Janssens samen
met de abdis van Kortenberg de tienden van
Leest genieten.
1602 9 februari :
Msr Antoon Sucquet pensionaris verkoopt Cornelis Van Triest 4
bunder beemd en bos te Leest,
eertijds toebehoort hebbende Adam Wilderlants.
(Notaris Van de Venne, Mechelen,
nr.1437)
1603 Dat jaar hebben
de kerckmeesters doen gieten bij Hans Van den Gheyn
clockgieter te Mechelen twee
clocken, wegende saemen 825 pond voor de
somme van 350 gulden 12 stuyvers.
Deze rekening werd nadien
voorgelegd aan de abdis van Kortenberg die voor de
parochiekerk moest instaan maar
blijkbaar niet scheutig was om te betalen.
Ze verloor echter het tegen haar
ingespannen proces en betaalde tenslotte de som
afin zes betalingen.
In 1606 waren de rekeningen
vereffend.
1603 29 januari :
Brief van Mathias, aartsbisschop van Mechelen aan P.Vander Meulen,
de pastoor van Leest de toelating
verlenend aan kerk en H. Geestmeesters het bos
de Wiehaeghe gelegen te Kapelle
op den Bos te verkopen aan Matthijs vander
Heyden. (Parochie-Archief Leest)
1603 26 maart :Juf.
Anna Van Paffenrode X +Jeronimus Bernaerts XX Jan Janssen
apotheker, Anna en Elisabet haar
dochters uit eerste huwelijk, religieusen
Blijenberg voor twee staken, mgr
Jan Bernaerts, priester voor een staak, mgr Jan
Van Paffenrode secretaris derstad
voogt van Hendrik en Joronimo Bernaerts
beiden minderjarigvoor de vierde en
vijfde staak, allen kinderen van Jeronimus.
Kavel A = Hendrik Bernaerts / de
helft van een bos van 9 bunder samen te Leest
bij de Thiendeschuur den Torpoel,
drie dagwant land Vriesendonck te
Heffen
Kavel B =Jeroen Bernaerts / de Maenenbos te Leest in
de Aerlamstraat, de helft
en 1/12
(Notaris Van de Venne 26/3/1603,
nr. 1914 f°73),
1603 5 mei : Msr
Willem van Steenhuys raadsheer Grote Raad verklaart dat Dympna
Tuytelaers alsdan jonge meyssen en
nu huisvrouw van Pieter Schellekens aan
hem verkochtt 6 dagwand land te
Leest. Verbind twee chijnsen van 3-II-1571 en
12-8-1572 bepand op land daar
eertijds huis op g estaan heeft een dagwand te
Leest. Actum ten huize van eerstg.
Nieuwen Bruul.
(Notaris Van de Venne, Mechelen,
nr.1673)
1603 10 september :
Wijlen Hendrik Van Berge, echtgenoot van wijlen Maria Dussens
van wie Katelijne, echtgenote Jan
de Meyer, Margriet jonge meyssen 25 jaar,
Hester van Berge 25 jaar voogd
Philips Raet...
... plantagie 3 dagwand te Leest
waarop huizen gestelt zijn kavel B : bos
Scherpenhorick te Leest aan de
heide verkrijgbrief 18-6-1567 land drie
dagwand te Leest op de beke bij
Biest...
(Notaris Van de Venne, Mechelen,
nr.1771)
1603 5 december :
Msr Aert van Heyst als bezitter ¼ hoeve t Hof ter Holse te Leest
met Jan Bouwens auditeur ordinaris
Rekenhof van Holland weduwnaar van
Margriet Molliaerts vanwie twee kinderen
¾ dezelve hoeve mangelen met Jan
van Saeffoet inwoner Mechelen.
De eerste partij geeft
Sondagsveld dependerende voormelde hoeve groot twee
bunder te Leest tussen eesterbos
van een bunder toebehorende juf. Isabella
van Heyst en het Lakeusel het
Sceurrcaproen tussen eesterbos een bunder
toebehorende juf. Isabella van
Heyst en bosken Lankeusel waartegen Jan Safoet
geeft eesterbos 3 bunder naast
Torrebosch.
Cornelis Moortgat blijft huurder
tot 1606.
Jan Bouwens bezit nog andere
hoevehet Rendervelt.
(Notaris Van de Venne, Mechelen,
nr.1844)
1604 ...onder de
prochie van Leest in de Voosdonckstrate... (GM)
1604 2 maart :
Pieter Diddens geeft een stuk grond op het Hertsveld aan de kerk en
de H.-Geesttafel van Leest mits te
doene eene misse tot laeffenisse sijns
In 1630 kreeg Leest
een pastorij naast zijn kerk en meteen opnieuw een eigen pastoor. Gedurende de
jaren 1591-1630 waren de pastoors van Hombeek immers deservitor te Leest.
Na het concilie van
Trente (1563) werden alle pastoors verplicht de doopsels, huwelijken en
overlijdens die ze deden, in een register in te schrijven. Een goeie zaak want
dat deden ze heel secuur en het werd als het ware de officiële burgerlijke
stand, die een rijkdom aan gegevens over onze voorouders voor het nageslacht
bewaarde. Het duurde evenwel nog een tijdje eer die nieuwe gewoonte er inzat
bij de pastoors.Zo vangt het eerste parochieregister van Leest aan in 1595. De rekeningen uit die
tijd vermelden voor de bouw van de nieuwe pastorijeen uitgave van 31 gulden betaald aan R.
Fruytiers voor een schip gruys op oudt Leliëndael, met vragt tot de
fundamenten.
179 kisten kalk aan de
prijs van 107 gulden werden gekocht aen den coopman van Doornick.
82.000
carreelstenen, 8.000 thiggelen en 4.000 paveeystenen werden besteld
bijC. Somers voor een totaal bedrag van
439 gulden.
Dit alles werd
gedeeltelijk aangebracht per schip langs de Zenne en gedeeltelijk met paard en
kar want er werden 37 gulden uitgegeven aen den schipper en voerlieden.
Jan Van Balen,
JacquesVergalen en Carel Walschaert
hebbenaanveert het curenhuys te metsen
voor 210 gulden, Christiaen Vergaelen neemt het timmerwerk op zich voor 505
gulden.
In 1628 werd de eerste
steen gelegd. De metsers werden bij die gelegenheid getrakteerd voor 4 gulden
en 4 stuivers. Datzelfde jaar nog is de ruwbouw af en de palmstock er op.
Weer werd er op gedronken, ditmaal voor 3 gulden.
L. Back zorgde verder
voor het eyserwerck ende het slotwerck, kostprijs 249 gulden en P. Van Eyck
voor de gelaesen(ruiten) voor 33 gulden.
Men zette ook eenen
watersteen voor 78 gulden.
Minstens een gedeelte
van de pastorij was oorspronkelijk met stro bedekt. Michel De Nijn leverde het
stro en Zenny Fruytiers met Carel Walschaerts legden het erop voor 55 gulden.
Er kwam nog een gracht
rondom en een bruggetje : de pastorij was af.
Tijdens de werken werd
voor 23 gulden drinckenbier gedronken door de werklieden en voor 52 gulden
aen verteer door de kerckmeesters met de metsers,timmerman en slotenmaker
meester, bij de aanbesteding, het leggen van de eerste steen, het planten van
de meiboom,enz...
Alles samen kostte de
pastorij 2.010 gulden.
Om ze af te betalen
gingen de kerkmeesters een lening aan van 1.100 gulden bij Jacob Coeckelbergh
den ouden met synen sone Jacob Albert aan een rente van 5%.
In 1635 was de helft
van deze som reeds terugbetaald.
Nicolaus De Clerck was
de eerste pastoor die enkel Leest had te bedienen en voor het eerst de pastorij
betrok, dat was in 1630.
In 1650 liet de
toenmalige bewoner Petrus Van Hanswijck in het achterhuysken van depastorij een solderken bijplaatsen en 7
jaar later werd er aan het dak voor 107 gulden en 2 stuyvers kosten gedaan. De
werken werden uitgevoerd door Jan Colas.
In 1663 was er groten
watervloet te Leest en daarbij moet ook de pastorij onder water gestaan hebben
want datzelfde jaar werden de plaetse en het pastoorsachterhuis met aarde
opgehoogd : Louis Vermijlen gaat met synen waghen ende peerden om 20.500
careelstenen, den calck, de savel ende gesaecht hout halen voor dat
pastoorsachterhuysken.
Datzelfde jaar 1663 fabriceerden
de timmerlieden Niclaes en Lucas Troch een slaapstede met schutsel in de
pastorij.
Pastoor Van Espen liet
tijdens zijn verblijf van 1674 tot 1691 een Loote pomp plaatsen in het
pastoorshuis en de keucken en de pastoorscaemer met calck besetten ende
witten.
In 1689 liet hij
reparaties aanbrengen in de stal en aan het bruggetje.
Onder pastoor Van den
Malekreeg het pannendak in 1722 een
beurt. Adriaen Lauwens voerde de werken aan het ticheldack uit en Francois
Hendricus plaatste een blecke gote.
Ondertussen was de
pastorij een eeuw oud. De 18e eeuw was een periode van relatieve
welstand en de mensen stelden grotere eisen om te wonen. Ook de pastorij
voldeed niet meer aan de normen. Daarbovenop dienden er dringende herstellingen
uitgevoerd : het regende binnen en er stond water in de kelder.
In 1728 diende Francis
Pauwels een houte pompe te maecken om het water uyt den kelder van de
pastorije te pompen.
Joannes FransVan Heymbeke was gedurende 50 jaar pastoor te
Leest (1723-1773). Hij zou voor een vernieuwde pastorij zorgen en haar
grotendeels het huidig uitzicht geven.
Die eerste pastorij
bestond slechts uit een kelder, een gelijkvloers en een zolder. Beneden had men
vier plaatsen : een bureauke aan de ingangsdeur rechts, een eetkamer, een
keuken en een kelderkamer. In feite was die pastorij te klein. De pastoor
woonde daar met zijn zuster. Zij sliep op de kelderkamer en de pastoor zelf
sliep op zolder. Ook de priester die op zondag kwam bijspringen en de paters
die af en toe de missie kwamen preken waren verplicht op zolder te slapen.
Pastoor Van Heymbeke
wou dus de pastorij vergroten en verbeteren. Zulke zware onkosten kon de
kerkfabriek echter niet aan. Vermits de abdij van Kortenberg de
tiendenbelasting van Leest opstreek, was ze in principe ook verplicht de kerk
en de pastorij te onderhouden.
De pastoor wendde zich
tot Bernarda Driessens de abdis van Kortenberg maar die weigerde de
herstellingskosten te dragen. Daarop schakelde de pastoor een advokaat in ,
meester Louis De Vorster, kanunnik van St Rombouts,maar ook de abdis reageerde
met een advokaat. We noteren 1737.
De pastoor deed beroep
op de aartsbisschop van Mechelen, kardinaal d Alsace de Boussu maar de twist
raakte niet opgelost.In 1741 bracht hij
de zaak voor de Grote Raad van Mechelen en uiteindelijk op 4 april 1742 kwam de
uitspraak : de abdis van Kortenberg moest willens nillens de duimen leggen en
pastoor Van Heymbeke kreeg wat hij gevraagd had, een vernieuwde pastorij.
De wapenstilstand
tussen de pastoor van Leest en de abdis was echter van korte duur. Nog geen
tien jaar later volgden nieuwe tribulaties. Weer waren er dringende reparaties nodig
aan de pastorij, in feite diende de pastorij volledig vernieuwd te worden.
In 1754stierf de abdis en de zaak werd uitgesteld.
De nieuwe pastorij zou er komen maar eerst twintig jaar later, onder de
volgende abdis Seraphine Duchateau en onder de volgende pastoor Simon De Heuck.
De rekeningen van de
abdij tussen 1774 en 1778 vermelden een uitgave van 216 gulden aan huyshuere
ten teyde men besigh was het nieuwe pastoreel huys te Leest op te bouwen.
Deze nieuwe bouw werd
beeindigd in de zomer van 1776. Dit jaartal staat ook aangegeven op de zijgevel
van de huidige pastorij.
Onder de Franse
bezetting was men verplicht de pastorij tweemaal met een rente te belasten om
aan de zware belastingen van de Fransen te voldoen.. Een eerste maal op 10
janauri 1794(500 gulden courrant
Brabants) en een tweede rente van 1.000 gulden Brabants courant op 29 juli van
datzelfde jaar.
Drie jaar later werden
de pastoors door de Fransen verplicht , op straffe van verbanning, de eed van
haat tegen het koningdom af te leggen. Pastoor De Heuck weigerde. Hij werd op 3
januri 1798 uit zijn pastorij gezet door commissaris Peeters, een Leestenaar
van geboorte, begeleid door een Frans soldaat en door Jan Frans Bulens agent
van de gemeente en diens adjunct Engel Van der Hulst.
De op dat ogenblik
62-jarige pastoor vond met zijn twee zusters en zijn meubels een onderkomen op
het Hof ter Moortele in de Molenstraat.
De Franse staat
verhuurde vanaf dan de pastorij aan Jan Frans Bulens, voornoemde agent van de
gemeente, voor de hurprijs van 85 Franse Livres of 45 gulden 3 stuiver
plaatselijke munt.
In maart 1799 werd de
pastorij door de Franse staat publiek te koop gesteld. Ze werd verkocht voor
een hoge prijs aan een schijnkoper, een zekere De Becker, een dokterszoon uit
Boom, die de prijs echter nooit betaalde, maar die de pastorij opnieuw
verkocht, ditmaal aan de helft van deze prijs,800 gulden, aan Jan-Frans Jacques en Karel Bulens. Die kochten de
pastorij om ze te vrijwaren. De helft van deze nieuwe koopprijs moesten ze
onmiddellijk betalen, de andere helft na 6 maanden. Deze laatste kopers waren
echter lelijk bedrogen, want deze koop was ongeldig en ze zagen hun geld nooit
terug omdat De Becker ineens spoorloos verdwenen was. De koop werd door de
Fransen nietig verklaard en op 24 februari 1801 werd de pastorij opnieuw
verhuurd, voor de duur van drie jaar, ditmaal aan Peter Moeremans, adjunct van
meier De Maeyer Jacques en aan Engel Van der Hulst. Ze huurden de pastorij in
naam van de gemeente ten gebruike van de pastoor.
Op 17 april 1801 kon
pastoor De Heuck opnieuw zijn intrek nemen in zijn pastorij.
In 1847 schreef de
residerende pastoor Gabriel Hermans een brief naar het Bisdom bestaande uit één
zin : Humillime peto permissionem fossam horti mei implendi terra ex
coemeterii. (Heel nederig vraag ik toelating om de gracht rond mijn hof te
mogen opvullen met grond van het kerkhof)
Dat werd hem per
kerende post met even weinige woorden toegestaan, de gracht rond de pastorij
werd dus dat jaar toegeworpen.
In 1865 was de
pastorij opnieuw dringend aan restauratie toe.
Dat zou een van de
eerste verwezenlijkingen worden van de nieuwe pastoor Vandercruyssen. Het
werden veranderingswerken die de pastorij binnenin totaal vernieuwden : hij
liet de vloer in de hal en in de keuken uitbreken en een nieuwe kelder
uitgraven. Enkele binnenmuren van gelijkvloers en eerste verdiep werden
afgebroken en in de voorkamer, eetplaats en in de kamers op het eerste verdiep
werd telkens een zware balk gestoken om de roosteringen te dragen en in
vervanging van de uitgebroken muren.
Er kwam een nieuwe
keldertrap in klompsteen en een nieuwe boventrap in beukenhout, van
gelijkvloers tot de zolder.
Keuken en washuis
kregen rode boomse geschuurde plaveyen 22 cm. In de gang werden het zwarte
tegels.
De zaal, de voor- en
eetkamer werden met drie nieuwe dobbeldeuren voorzien. De beide buitendeuren
kregen de nodige reparaties met aan de vooringang een nieuwe stoep in
papensteen., de oude verhuisde naar de achtergevel. Bij deze reparatie werd
ook de voorgevel van de pastorij bezet met doorniksche kalk en scherpzand.
Alle nodige herstellingen werden uitgevoerd aan het schaliedak en aan de
slagvensters van de ramen en deze laatsten kregen nieuwe onderdorpels.
Het gemak dat aan de
zijgevel stond van de pastorij, werd afgebroken en nieuw gezet. Er werd ook een
regenput uitgegraven en gemetst. In het washuis van de pastorij, tegen de
buitenmuur, kwam een dubbele pomp met koperen bek en sloten.
Tenslotte kreeg de
pastorij nog een nieuw inkompoortje en op een lengte van 18,90 m werd de
sluitmuur langs de straat vernieuwd. Deze hele restauratie kostte 5.500 fr,
gedeeltelijk gedragen door de staat (916,66fr), de provincie (916,66fr), de
kerkfabriek (1.500fr) en het leeuwenaandeel door de gemeente (2.166,68fr).
Door deze grote
restauratie van 1865 kreeg de pastorij van Leest haar huidig binnen- en
buitenuitzicht.
Op 21 juni 1913
verzocht het gemeentebestuur van Leest aan de verzekeringsagent Potums van
Kapelle op den Bos om een nieuwe polis op te maken voor de gemeentegebouwen. De
pastorij werd verzekerd voor 19.000fr, op de waarde van een gebouw in steen,
gedekt met schaliën, dienende voor pastorij, bevattende gelijkvloers,
verschillende kamers en zolder, den trap en de remisie aanhechtig,
medebegrepen.
De pastorij is verlicht
bij middel van naphte met luchtdrukking uitgaande van eenen ketel nabij de
pastorij.
In 1950 werd het dak
van kerk en pastorij vernieuwd door de firma Clinckart uit Hoboken voor de som
van 243.539 fr, via een openbare aanbesteding.
(Geraadpleegde bronnen
: Leest en zijn Kerk, Leest Geweest 1978, Waar Leestenaars samenkwamen
1980, Geschiedenis van de parochie Hombeek, - F. De Ridder, Het
Parochiewezen in Brabant J.Verbesselt,diverse jaargangen van de periodiek De Band, Parochie-Archief Leest en
Rijksarchief Antwerpen : stukken betreffende de kerk 1661-1825, Boek
Provinciaal Bestuur der Monumenten Inventaris der Kunstvoorwerpen, Drukkerij
Kennes 1914., Notas nopens Leest in de 17 en 18e eeuw Dr. J.
Muyldermans)
Uit de Notitia
provinciarum et civitatum Gallilae (opgesteld rond de jaren 400) weten we dat
Gallië (met België) 17 provincies telde, onderverdeeld in 115 civitates
(landstreken).
Zo behoorde Leest tot
het aloude bisdom Kamerrijk hetwelk onder het aartsbisdom van Keulen stond.
Kamerrijk was het bisdom van de Nerviërs met de vijf kleine volksstammen die
hun onderdanig waren.
Het telde zes
aartsdiakonaten : Brabant, Henegouwen, Brussel, Antwerpen, Valenciennes en
Kamerrijk. Leest behoorde tot het aartsdiakonaat Brussel (121 parochieën).
In 1308 kwam het onder
de jurisdictie van de bisschop van Luik.
Bij de oprichting van
het aartsbisdom Mechelen in 1559 werdLeest daar bij gevoegd.
(J.D.D DB 1/7/1957)
Het is onbekend
wanneer de eerste kerk te Leest zou gebouwd zijn. In 1129 deed Burchard,
bisscop van Kamerrijk afstand van de parochiale kerk van Leest ten voordele van
de Benedictinessenabdij van Kortenberg. Dit is meteen het oudste document dat
over Leest gewaagt.
In 1250 bekrachtigde
Godfried III, hertog van Brabant aan deze abdij de eigendom van verschillende
goederen in de gemeente.
In 1305 stellen
Mechelse kronijken het bestaan vast van een wassen zegel, toebehorend aan de
kerkraad.
De abdis van
Kortenberg inde de tienden te Leest (tot 1796) waarvan ze één derde afstond aan
de pastoor. Er bestaat nog een stuk van 1566 waarin de bewoners van Leest aan
de bisschop vragen dat er aan hun pastoor een fatsoenlijk inkomen zou
verleend worden : de abdis die zeer zware cijnsen hief, kon het wel met wat
minder stellen en de
pastoor wat beter
betalen ! We zien dat in 1637 de pastoor een vaste som uitbetaald kreeg.(Deze werd in 1650 op 400 florijnen gebracht)
In 1458 was de kerk zo
vervallen dat de pastoor en zijn parochianen op Rome beroep deden. Paus
Calixtis III schonk dan een aflaat. Vermoedelijk mogen we slechts van dan af
spreken van de parochiekerk van den H. Niklaas. De kerk had herhaalde
malen van soldatenhorden te lijden. Nadat ze het klooster van Leliëndael
verwoest hadden trokken de geuzen naar Leest. De Geuzenhoek in de Grote
Heidestraat zalhiermee wel in verband
staan.
De geuzen teisterden
het Mechelse zeer hevig : t Woedende soldatenvolk en was niet te voldoen, het
plunderde en ruïneerde een heele maandt lang in de stadt ende op den buyten...
In augustus 1566 had
de kerk opnieuw te lijden van de beeldstormers : Die ketters hebben alsdan
alle die kercke buyten die stadt van Mechelen ontstucken gesmeten.
In oktober 1572
veroverde Alva Mechelen en gaf de stad met haar omtrek ten prooi aan de
moedwil van de soldaten : drie dagen lang werd er geplunderd.
In februari 1578
maakten de Staatsen zich meester van Mechelen, aangevoerd door Maximiliaan de
Hennin en Pontus de Noyelles.
Deze laatste beval in
de dorpen rond Mechelen de klokken uit de torens te halen en liet
zes vendels
voetknechten onder kommando van d Outremelle Leest, Hombeek en Heffen aflopen.
Toen werd de hand gelegd op alle silveren cassen daer eenighe releguien van
heyligen in rustten, op alle cieraeten, juweelen ende costelyckheden van die
kercken en de cloesters.
In 1591 werd de kerk
vernield door garnizoensoldaten en in 1599 werd de nieuwe kerk gewijd door
kardinaal Hovius. Petrus Verschuren en
Jacobus Coeckelberg waren toen kerkmeesters te Leest en hielden de rekeningen
bij. Ze noteerden ter gelegenheid van de kerkwijding een uitgave van 5 gulden
13 stuivers voor den maaltheyd door de heeren capellaenen van syn
Hooghweirdigheyd, pastor, coster, kerckmeesters, meyer, die daer in de
kerckweyding behulpsaem syn geweest. Er werd ook nog 1 gulden 14 stuiver
uitgegeven aan eenen stoop Rijnswijn en 7 stuiver aan schaaps- en
verkenspootjes.
Soldaten brachten
schade aan de kerk in 1601, 1604, 1626, 1639, 1644, 1646, 1657, 1678 en 1683.
Begin 17e
eeuw werd de kerk door brand vernield. Volgens aantekeneningen van Petrus De
Mol, aartspriester van het district Mechelen, door de onachtzaamheid der
inwoners welke er zich schuilhielden tegen de aanvallen der krijgslieden van de
Hollandse Staten.
Sindsdien werd de kerk
wederopgebouwd en vergroot.
In 1741 werden de
Heilige Vaten uit de kerk gestolen en in 1794 moest al het goud en het zilver
worden afgestaan aan de Franse overheersers.
Op 12 juli 1794
verscheen het Franse leger s namiddags voor de brug te Leest en viel de
Oostenrijkse bewapeningstroepen aan. Ongeveer twee uur lang werd er geschoten
en de Fransen verloren vier man waaronder een Hollander, Piet genaamd, die
sneuvelde vlak voor de pastorij. Hij werd begraven op het kerkhof.
Pastoor De Heuck
noteerde in een kerkregister: ...de Fransche troepen zijn hier ter plaatse en
in de naastliggende parochies blijven legeren tot zij op den 15 juli
gewapenderhand
Mechelen hebben bezet...
Op 25 december 1794
hadde naar gewoonte de Gedurige Aanbidding moeten plaats grijpen, doch het was
niet mogelijk ter oorzake van het doortrekken van de Fransche troepen.
In de loop van
augustus 1796 werden de kerkregisters door de Fransen weggehaald.
Pastoor De Heuck
weigerde de eed van trouw aan de Republiek af te leggen en werd vervolgd. Hij
verschool zich op het goed ten Moortele van Jonkvrouw Pauli in een onderaardse krocht, waar hij huwelijken
inzegende en doopsels toediende.
In 1798 vochten de
boeren mee in de Boerenkrijg voor Altaar en Haard. Ze vochten mee te Tisselt en
te Willebroek tegen de brigade-overste Meinsveig die gekomen was om Willebroek,
het weerstandsnest van boerenkrijggeneraal Emmanuel Rollier, uit te roeien.
Meinsveig leed een
nederlaag.
Op 23 oktober werd de
Leestenaar Philippus Van Asch te Mechelen neergeschoten door een Frans
executiepeloton dat weerwraakmaatregelen uitoefende op de burgers.
Tijdens de eerste
oorlogsmaanden in 1914 kreeg de kerk het weer tamelijk hard te verduren. Bij
schermutselingen tussen Duitsers en Belgen te Hofstade en te Zemst werd de
kerkmuur erg beschadigd. Aan het tweede venster van de rechterzijbeuk waar de
biechtstoel stond van de onderpastoor, was een gat geschoten zo groot dat men
er door kon kruipen. Ook de mooie vensters in het koor met hun Gotisch maaswerk
moesten eraan geloven.
Na de oorlog(1925) werd het maaswerk van alle ramen
vervangen door eenvoudige ijzeren ramen, die met brandglas werden verlucht. Na de eerste
wereldoorlog, onder pastoor Beuckelaers, werd de schade in de kerk zo goed
mogelijk hersteld. Hij liet de kerk herschilderen volgens het plan van de
Brusselse architect Steyaert, in kleuren die het binnenzicht van de kerk zo
typisch maakten : grijs en rood. Ook de pijlers werden in het knalrood gezet.
Bij een latere herschildering in de jaren vijftig kregen ze opnieuw hun grijze
kleur.
De eerste kerk was in
grijze zandsteen en van Romaanse bouwtrant. Dat is nog duidelijk te zien aan
het onderste gedeelte van de toren. Dit gedeelte immers dateert nog uit die
tijd en is in witte steen gebleven. Bij deze verbouwingswerken werd de rest van
de toren verbouwd in baksteen en gewoonweg witgekalkt. Na de tweede wereldoorlog
werd de toren met een cementlaag bepleisterd.
In 1971 werd deze laag
verwijderd en vervangen door een half steentje.
Ook het venster boven
het kerkportaal is van latere datum. Boven de poort herinnert een steen met een
blazoen aan deze verbouwingswerken : Hic me posuit Beatrix de Villers
abbatissa Cortenbergensis 1782. In 1852 werd de middenbeuk heropgebouwd en van
zijbeukenvoorzien.
De sacristij dateert
uit 1620, het hoogaltaar uit 1790. Het altaar van
O.L.Vrouw dateert uit 1702 en dat van Sint-Cornelius uit 1871. De preekstoel
uit 1871, de glasramen uit 1924.
Het praalgraf en
borstbeeld van Sint-Niklaas uit de 18e eeuw evenals de houten
beelden van Sint-Jozef en Sint-Niklaas. Het oudste beeld uit de kerk stelt
Sint-Anna voor met de H.Maagd en kindje Jezus. Het is een gepolychromeerd beeld
uit de 16e eeuw.
In 1840 kocht pastoor
Hermans van Tambuyser 2 beelden : een Sint Cornelis en een Sint-Markoen
geplaetst in onze kerk op verzoek van de kerkraad en met toestemming van den
heerweerden Heer Landdeken.
Waarschijnlijk
ontstond dat jaar de begankenis voor Sint-Cornelis te Leest. Tot deze heilige
nam men zijn toevlucht tegen de stuipen of andere kinderziekten.
Sint-Markoen of
Marculphus hulp riep men in tegen kliergezwellen. Om deze heilige aan te
roepen trokken de mensen van hier vroeger naar Wezenbeek. Het is niet
verwonderlijk dat deze beide heiligen zo populair waren als men het aantal
kindersterften in ogenschouw neemt. Een derde vanalle sterfgevallen waren kinderen. Daarbij
kwam de gesel van de besmettelijke ziekten : de pest (1467-1472, 1571-1574), de
koepokken (1515-1522), de rode loop (75 sterfgevallen te Leest in de maand
september 1741) en in een sermoen van pastoor Joris uit 1866 onthouden we :
Het is nu reeds voor de vierdenmaal, beminde christenen, dat de cholera ons
komt bezoeken : in 1832, in 1849, 1859 en nu in het ongelukkige jaar 1866. Die
onzichtbare vijand klopt aan onze deur, treedt in onze woningen binnen, zet
zich neder bij onze slaapsteden, en hoopt slachtoffer op slachtoffer... Kerkrekeningen tonen
aan dat er voortdurend nieuwe sieraden werden aangekocht voor het beeld van
O.L.Vrouw. Zo bestond vroeger ook een devote gewoonte om behaalde trofeeën aan
dat beeld te schenken : in 1680 (zo ook in 1685 en 1700) werd er betaelt voor
een recreatie voor de jongmans van deze prochie, als sy eenen silveren bal tot
Heffen hebben gewonnen door liefhebberije van caetsen en alhier in onze kercke
hebben geschonken aan het belt van onslive Vrouwe.
...alsoo sekere
jongmans met hunne peerden hebben gereden om den prys te winnen te weten een
silveren peert, en also die van Leest tselve hebben gewonnen en dat tot dry
distincte reyssen, welcke dry peerden sy geschonken hebben in onze kercke en
alsoo het belt van onslive Vrouwe daer mede vereert. (1681,1683)
Ook de
handboogschutters van de Edele gilde van St. Sebastiaan deden zulks. Deze
handboogschutters gingen in de processie met pijl en boog en verbonden zich tot
onderlinge hulp, niet te vechten, geen vuile praat te vertellen, enz.
Ook te Hombeek en te
Heffen ging deze Leestse gilde in de processie.
Vroeger werden ook
Leestenaars afgevaardigdom de vlaggen
van Leest te gaan dragen in de processies van de naburige gemeenten.
Kerkrekeningen van
1610 en 1649 gaven veel prijs over de kerkklokken. Zo werd de bekende Mechelse
klokgieter Hans Van den Gheyn in 1603 aangezocht om twee klokken te gieten
wegende saemen 825 pond voor de somme van 350 gulden 12 stuyvers. Deze
rekening werd achteraf voorgelegd aan de abdis van Kortenberg die ze weigerde
te betalen. Ze verloor echter het tegen haar gevoerde proces en betaalde
tenslotte de som af in zes betalingen.
In 1647, onder pastoor
Van Hanswijck, was één van deze twee klokken gebarsten. Ze werd hergoten en er
werd een derde klok aangekocht bij Petrus Van den Gheyn. Het timmerwerk van de
toren werd vernieuwd en verstevigd en in 1649 kwamen deze klokken klaar : de
grootste woog 2.087 pond, de tweede 1.305 pond.
In 1788 barstte de
grootste klok tijdens een lijkdienst. Ze werd hergoten op kosten van de abdij
van Kortenberg, ditmaal zonder discussie. Het was de zogenaamde Tiendenklok
van Leest Andreas, gewijd op 19 februari 1790.
De tweede klok (eveneens
uit 1649) barstte in1739 en werd
hergoten doorde Mechelaar Lambertus Franquin, op kosten van de parochie. Ze
werd gewijd op 11 december 1739 en kreeg de naam Maria.
De kleine klok
St.Nikolaes uit 1608 hing gebarsten in de toren toen ze op 19 januari 1790
door enkele Leestenaars in t geheim instukker werd geslagen omdat pastoor De Heuck weigerde de klok te laten
hergieten op kosten van de kerkfabriek.
In 1798 werd de
middenklok op bevel van de Fransen kapot geslagen en in 1802 barstte de Tiendenklok
(amper hergoten in 1788). De kerk zat op dat ogenblik zonder klokken.
Daar het
tiendensysteem tot het verleden behoorde en voor de aankoop van klokken geen
beroep meer kon gedaan worden op Kortenberg, moesten de parochianen er zelf
voor
zorgen.
Op 25 augustus 1806
kwam aartspriester Huleu twee klokken wijden te Leest. Een grote klok van 1.943
pond met name Nikolaas en een kleine met de naam Maria.
Beide klokken werden
te Leest gegoten door de Brusselaar Roelans. Ze werden in 1943 door de Duitsers
uit de toren gehaald om als kanonnenspijs te dienen.
Na de oorlog werden
drie nieuwe klokken aangekocht want de derde klok was ondertussen ook
gebarsten. Deze nieuwe klokken werden op 23 april 1950 door Mgr. Van Eynde
gewijd.
De grote klok weegt
969 kg, geeft als toon FA en wordt Niklaas genoemd.
De kleine klok heeft
als naam Jozef, weegt 325 kg en geeft als toon DO. De derde, de middenklok heet
Maria, weegt560 kg en heeft de toon LA. Op 1 juli dat jaar werden de drie
klokken geëlectrificeerd.
Onder pastoor
Coosemans kocht de parochie in 1949 de oude schoollokalen aan in de Kouter, het
domein was 40 aren 55 ca groot en kostte 161.650fr zonder de
administratiekosten. Men besloot aan de lokalen van de vroegere meisjesschool
een zaal te bouwen waarvoor verschillende omhalingen werden gedaan. In november 1954 werd
de kerk herschilderd en het koor voorzien van dubbele ramen met katedraalglas.
In 1958 werden aan de
toren in Leest de laatste grote herstellingswerken uitgevoerd. Het bovendeel
van de kerktoren werd volleldig voorzien van een kalkbezetting.
In 1967 begonnen er
stelselmatig kleine brokstukken naar beneden te vallen.
Een jaar later werden
de stukken stilaan groter en pastoor Lornoy verwittigde via het bisdom het
gemeentebestuur.
Uit voorzorg liet de
gemeente een dak boven de ingangspoort aanbrengen. Plannen voor herstelwerkzaamheden
werden opgemaakt. Voor de volledige herstelling van de toren, nieuw dak, kruis
en haan was een bedrag nodig van 666.604 fr. Een provinciale tussenkomst van
tien procent is reeds bevestigd. De voorlopige herstelling tien jaar terug kon
niet als geslaagd worden beschouwd... (Gazet van Mechelen 18 december 1969) Het kerkhof dateert
van 1784. Jozef II de keizer-koster had een edict uitgevaardigd waardoor het
voortaan verboden was de lijken in de kerk te begraven.
In de kerk vinden we
nog verschillende grafstenen, vermeldenswaard : grafsteen van Jonker J. Schoff,
edelman van het huis van Beveren, een gedenksteen van Messire Jean Charles
graaf van Upigny en Creux Hodenge, van zijn vrouw Margaretha De Clercq de
Bouvekercke en hun kinderen, van Jonkvrouw Catherine de Gerlays de Corbion, van
jonkvrouw Mostinck ter Moorter, van heer Caïmo, enz.
Tegen de kerkhofmuur
van Leest staat een grafmonument : Rustplaats van de Monialen
Redemptoristinnen van het klooster Sint Alfonsius Mechelen.
Deze zusters
Redemptoristinnen, in de volksmond beter bekend als de rode nonnen omdat ze
in het rood gekleed waren, hadden hun klooster te Mechelen.
Ze lieten hun dode
zusters begraven op het kerkhof van Leest.
Zo werden tussen het
jaar 1861 en 1974 94 rode nonnekes begraven.
Vroeger bevatte de
grafsteen een franse tekst : Sepulture des Religieuses de l ordre du T.S.
Redemt. du monastère de St Alphonse à Malines. RIP.
Deze grafsteen was in
verhakkelde toestand en na overleg tussen de pastoor van Leest en de stad
Mechelen werd overeengekomen dat de
steen, terug gerestaureerd, zijn plaats zou krijgen tegen de muur van het
kerkhof, als een blijvende herinnering aan de kloosterzusters die hier hun
laatste rustplaats kregen.
Eén van de 94 hier
begraven nonnen was de dochter van de zoon van gravin de Courtebonne, die te
Oostakker de grot liet bouwen in haar tuin.
Ze zou te Mechelen
gestorven zijn, in een geur van heiligheid. Vele Mechelaars werden
te Leest begraven, de aanleiding schijnt een kwestie te zijn geweest van een
niet-gewijd kerkhof te Mechelen. Ten teken van protest lieten zij zich te Leest
begraven.
In 1925 schreef
pastoor Beuckelaers een brief naar het Leestse gemeentebestuur. Hij deed een
verzoek om de muur van het kerkhof als monument te latenklasseren of zonder vertoeven zoodanig
herstellingen te doen aan de kerkhofmuur en pastorijmuur dat alle schandaal
verdwijne...
Zowel pastorij als
kerkhof werden in 1985 als monument geklasseerd.
Het dorp kreeg toen de naam van
Arm Leest omdat de parochianen de Bisschop
verzochten om hun pastoor een
fatsoenlijk inkomen te bezorgen.
Arm Leest
De ons omliggende gemeenten stonden destijds
als volgt bekend, en dat werd als een litanie afgedraaid : Kaal Muizen, Bot
Meerbeek, Poef Haacht, Plezierig Berg, Lomp Elewijt, Rijk Zemst, Hovaardig
Hombeek en Arm Leest.
Waarom Arm Leest. We hebben daarvoor de
verklaring gevonden.
Op 7 augustus 1566 doet het Mechels Magistraat
kend dat voor haar verschenen zijn de eerbare persoonen Geeraert Van Relegem,
meyere, Jan Peeters, Gielis van Ertbrugge, Gielis Verschueren, Pieter Diedens,
gesworen kerkmeesters ende eylich geestmeesters des dorps van Leest, bij
Mechelen, representerende de
notabelste deel der gemeente van de voirs dorpe die komen verklaren dat op haer
mannelijcke waerheyt ende deel hemelrijckx, niet geduborneert oft bedwongen
wesende van iemanden om mee te delen dat het prochiaenschap
ofte cure van Leest seer qualijck gedoteert es om eenen prochiaen
ende priesters met eeren daer op hem
tonderhoudene namelijck met de tienden waervan hij maer het negende deel trekt
en belopende met accidenten, offeren ende vervallen 65 gulden s jaers gemerckt
dat de meestendeel aerme end scamele lieden
sijn die in de prochie
wonen en waarom er nu binnen de 20 jaren de voors cure is bediend geweest door
zes of zeven verschillende bedienaers, bij zover dat de parochianen aldaar
menichwerf geweest zijn sonder herder tot groote pericule van haerlieden sielen
ende cleenicheyt van oversten overmidts de weynicheyt ende sober competentie
van levene, daeromme versuecken de voirs attestanten (gemerckt dat sij lieden
nu eenen goeden Pastoor hebben, die haer lieden twoordt Godts saet ende t
officie sijnder curen genoech ende wel bedienende es) hem de grote tienden die
nu opgestreken worden door het Nonnenklooster van Kortenberg in hun geheel aan
de pastoor van Leest te laten toekomen.
Het spreekt
vanzelf dat sedertdien Leest als arm moet bekend geworden zijn.
(Gazet van Mechelen-
datum onbekend)
1566 17 augustus
:Voor de Mechelse schepenengetuigden Leestse notabelen
meier Geeraert Van Relegem en twee
kerk- en twee H. Geestmeesters dat
er van 1545 tot 1566 in Leest zes
verschillende pastoors elkaar opvolgden
en datde parochianen gedurende die
twintig jaar er bovendien ook regelmatig
zonder pastoor waren :
binnen XX jaeren herwaerts de
voors(eyde) cure (of bediening) es geweest
onder ses oft zeven diversche
handen alsoo dat de voirs(eyde) attestanten
(dat zijn die Leestenaars) meenich
werf geweest zyn sonder herder tot
groote pericule (of gevaar) van
haerlieden sielen...