Foto : amateur-archeologen tijdens hun
opgravingen in 1983. (foto DMW) xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
1939 OPGRAVINGEN
Dat jaar startte de
Mechelse amateur archeoloog J. Uytterhoeven opgravingen aan de
Steinemolenhoeve.
Jan De Decker
daarover in De Band van 1958 :
Aan de heer J. Uytterhoeven uit Mechelen was een
overlevering bekend over een kasteel dat verzonken lag in een weide te Leest,
waar waar de huidige steenweg Hombeek-Kapellen op den Bos onder de spoorbaan
doorloopt.
In de volksmond heette het dat dit kasteel in de grond
gezonken was als een straf van God omdat de kasteelheer zwart goed zou hebben
gekocht.
Bij ondervraging van de mensen aldaar, bleek dat het
vertelsel van het verzonken kasteel nog door sommigen gekend was, doch ook
een andere versie werd vernomen : er zou aldaar een villa gestaan hebben en de
bewoner dezer villa kan geen voet verzetten zonder dat de maalder van de
Steinemolen (een 200 meter daarvandaan) zijn bewegingen had afgeloerd. De villaheer
werd deze toestand te sterk : hij brak de villa af en daar liggen nu nog de
stenen rond te rijden.
Dhr. Uytterhoeven begon zijn opzoekingen op een
tarweveld van Louis Ceuppens.
Op 60 cm diepte stuitte hij op een vloer van een
romeinse woning, deels gaaf, deels doorheen gehaspeld. De vloer vertoonde
constante kenmerken van de goedkoopste betonvloer der gewone romeinse villas
in ons land : d.i. een steunvlak van ruwe mergelstenen en daarop een 8 cm dikke
laag van het zo stevige romeinse beton, gekend als opus signinum (naar een te
Signia, Italië gedane uitvinding).
Het is een licht-roze mengeling van kalk en gemalen
tichels waarin kleine brokjes van vermillioen-rode tichels verdronken zijn,
zelfs tal van kleine rolkeien aan de onderkant.
Deze mooi uitziende laag werd dan glad gestreken, in
de meeste villas zelfs gepolijst, zodat de vloer werkelijk het uitzicht had
van wat we heden granito noemen.
Verder was deze vloer begrensd door de fundering van
een muur in zogenaamd opus incertum (mengeling van lichtroze morter met
allerlei steenafval), meestal tichels, doch nog al veel blauwe leistenen,
waaruit zelfs een geheel gave bakstenen plavei van 22x21x5 cm te voorschijn
kwam.
Peilingen in de omgeving der muurresten gedaan,
brachten danig verhakkelde stukken van romeinse tichels en vorsten aan het
daglicht, hier en daar wat grote en kleine scherven van grijze, bruine, rode en
vaal-gele ceramiek, zelfs een deel van een halfverbrande lijkurn.
Ook brokjes van geel-bruine verharde leem.
Volgens Dhr. Uytterhoeven staan we hier niet voor de
resten van een eigenlijke romeinse villa, doch veel eerder voor deze van een
mutatio (wisselplaats voor paarden en muilezels, zoals er gedurende de
romeinse overheersing op regelmatige afstanden bestonden langsheen de heirbanen),
misschien wel in verband met een caupona of zelfs taberna waar de reizigers
zich tevens van voedsel konden voorzien en logies verkrijgen.
De gedachte aan een mutatio steunt niet zozeer op de
aanwezigheid van een heirbaan (de oude Mechelbaan of Kapellebaan is een deel
der romeinse heirbaan die vroeger Utrecht met Bavay verbond over Breda,
Mechelen, Merchtem, Asse,enz..), dan wel op de afwezigheid van weelde-tekens in
het gevondene.
Meer nog op vinden door de eigenaar van de Steinemolenhoef van tal van kleine
hoefijzers wanneer hij een vijver groef vlak tegenover de vindplaats.
De vindplaats werd gemakkelijkheidshalve
Steinemolenveld gedoopt, doch het is best mogelijk dat ze deel uitmaakte van
het zogenaamde Stawerk, een reeks velden die zich uitstrekten ten noorden der
vindplaats.
In Mechelse schepenakten worden volgende schrijfwijzen
gevonden van deze zonderlinge benaming Stawerk :
-in 1351 : pecchiam terrae te leest op Steiwerc
-in 1429 : bonar. Terre Beatricis de Steynemolen sitam
in Leest supra Cleyn Steenwerc inter Sigeri de Steynemolen
-in 1539 : een stuck lants geh. Steywerck groot sesse
dachwant gel. In de prochie van Leest in de Biest.
-in 1602 : tot Leest opt Sywerck.
-in 1777 : het Stauwerck (WB), 1778 : het Stauwerck
land aen s Heerenstraete.
-in 1877 : het Stawerk. (MB)
Men is van mening dat de benaming tot een
oorspronkelijk Stein-werk zou kunnen teruggaan. Voor de w moet die n
wegslijten en dan zou de benaming wel een zinspeling kunnen zijn op het stenen
werk of puin van het belgo-romeins gebouw.
In april 1983 werd
door de Archeologische vereniging Oud Mechelen een onderzoek ingesteld naar
de bevindingen van J. Uytterhoeven.
Na enkele weken
intense arbeid werden de eerste grondvesten van een Romeinse bewoning blootgelegd.
De eerste conclusies
van 1939 moesten worden herroepen.
Er werd tot de
vaststelling gekomen dat het hier ging om de graanschuur van het geheel,
waarvan verschillende paalkuilen konden waargenomen worden.
De eigenlijke
bewoning was van weelderige herkomst daar er brokstukken van diverse
muurschilderingen te voorschijn kwamen, alsook fragmenten van hypocausttegels
(verwarmingsinstallatie), honderden scherven van imbrex en tegula (dakpannen).
Deze laatste
vertoonden indrukken van dierenpoten, daar ze op de grond in openlucht gedroogd
werden.
De reeds opgegraven
gedeelten zijn bevloerd met Romeinse beton (opus signinum).
Eveneens werden
funderingen gevonden van een muur in oostwestelijke richting.
Bij de vondsten
behoren, naast de zeer schaarse aardewerkscherven (waaronder een gedeelte van
een amphora), een fragment van een handmolensteen en een bronzen messchede.
Grondpeilingen
wijzen op het bestaan van verschillende gebouwen in de onmiddellijke omgeving.
Hieruit kan besloten
worden dat het een zeer uitgestrekte villa moet zijn geweest.
De opgravingen
stonden onder leiding van de licenciate Archeologie en Kunstgeschiedenis Myrna
Peeters en van amateur-archeoloog Jean Willems.
(DMW-19/5/1983)
|