Indien
de behoefte aan een eigen wapenschild er ooit zou komen, kan men dit in
overweging nemen. Het
is gebaseerd op dat van Mechelen waarmee Leest van bij het ontstaan verbonden
was en het werd
aangevuld met enkele lokale karakteristieken zoals de mijter en de staf van
patroonheilige Sint
Niklaas. Het
wiel en het lis alluderen naar de oorsprong van de naam. xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
1972 5 september : Antwoord van het
Rijksarchief Antwerpen aan het Callege van Burgemeester en Schepenen i.v.m. het voeren van
een GEMEENTEWAPEN.
In
antwoord op uw brief van 17 augustus ll. heb ik de eer u het volgende mee te
delen.
De
oudste benamingen van Leest zijn Lenst (1129, 1267, 1271), Lesth (1253), Lest
(1317).
Voor
1308 had Leest een eigen schepenbank, bestaande uit 5 schepenen.
Enkele
namen van deze schepenen zijn bekend : Gozewijn Dunker, Gozewijn vander Molen,
Jan
van Rendelbeke (1271), Jan vander Varent, Willem Langhe (1302), Peter van
Santvorde,
Gisebert
vanden Ameze (1305), Matthijs vander Sinnen en Willem de Langhe (1306).
Voor
zover mij bekend is er echter geen zegel bewaard van de oude schepenbank van
Leest.
Door
de overeenkomst, op 31 januari 1308, gesloten tussen de bisschop van Luik en
Gillis
Berthout,
werden Hombeek, Leest, Heffen, Hever en Muizen rechtstreeks onder het gezag
van
de schepenen van Mechelen geplaatst.
Het
plaatselijk gezag werd uitgeoefend door een meier, die door de Mechelse
schepenbank
werd
benoemd.
De
vrijheid Mechelen was in 1556 ingedeeld in 3 meierijen. Leest vormde toen met
Hombeek,
Heffen en Battel één meierij. In de volgende eeuwen werd de samenstelling
van
de meierijen nog herhaadelijk gewijzigd.
Tot
aan de Franse Revolutie is Leest steeds een deel geweest van de stad Mechelen.
Op
het grondgebied van Leest waren reeds vroeg een aantal heerlijkheden en
cijnshoven.
In
de 13de 14de eeuw waren grondheren in Leest : de
abdijen van Kortenberg en
Averbode,
de families van Rendelbeke, van Hertendrecht, van Steynemolen, vander
Straten,
van de Venne, van Muizene.
In 1521 bezat Margareta van Voesdonk het hof van Broecke in leen. Naast dit
leenhof,
waren
er ook nog de leenhoven van Rendelbeke en Ter Most. Het leenverhef van het hof
van
den Broecke werd in 1751 gedaan door Jan Jozef Locquet, burggraaf van Hombeek.
In
1774 werd het verheven door zijn erfgenamen M. vander Linden, baron van
Hoogvorst.
Het
hof van Rendelbeek, waarvan het kasteel reeds verdwenen was, was in 1723
eigendom
van
baron van Macque. In hetzelfde jaar was het pachthof van Stijnemolen eigendom
van
de
familie van Reyneghem.
Mijn
inziens gaat het echter niet op het wapen van een van de bezitters van zulke kleine
Heerlijkheden
als symbool te nemen voor de ganse gemeente. Het voornaamste feit
in
de geschiedenis van Leest is dat het steeds deel uitgemaakt heeft van Mechelen.
Dat
zou dan ook tot uiting komen in het Wapen van Leest, doch opdat het niet
helemaal
identiek
zou zijn aan het Mechelse gemeentewapen, dient er een element bijgevoegd
te
worden dat meer bepaald aan Leest herinnert. In dit verband zou ik voorstellen
de patroon
van
de parochiekerk van Leest, nl. Sint Niklaas, in het wapen te verwerken.
Het
meest geschikt als gemeentewapen van Leest lijkt mij dan ook het wapen van de
stad
Mechelen (van goud met 3 palen van keel, over het geheel, van goud een dubbele
adelaar
van sabel) geplaatst voor een H. Niklaas.
Met
de meeste hoogachting, de Afdelingschef Dr. A. Bousse.
De exacte datum van de gemeenteraad
waarop besloten werd een wapenschild te voeren
is ons onbekend. Wel had de gemeente
naast het Rijksarchief ook advies gevraagd aan
de burgemeester van Hombeek, baron de
Meester de Ravenstein.
Van hogerhand werd een wapenschild
voorgesteld dat de blazoenen diende te bevatten
van de families die de heerlijkheid
Leest bezaten op het einde van het Ancien Regime (1789),
omdat de heerlijkheden (grondgebied dat
eigendom was van een heer of baron) zelf nooit
een eigen wapenschild bezaten.
Op het einde van het Oud Regime was
Leest eigendom van drie grote families, nl. de
familie dOverschie van Neerijsche die het Hof van
Rendelbeek bezat, de familie de
Meester, eigenaar van het Hof ter Haelen
en de familie van der Linden dHoogvorst, eigenaar
van het hof ten Broecke.
De eerste familie had als blazoen een
gouden schild met daarop een rietschoof, gebonden
met goud en met drie zwarte waterrieten
erin. De tweede voerde een schild met een kruis
van negen gouden besanten op een zwarte
achtergrond. De derde familie had als blazoen
een rood schild met een zilveren
bovenstuk met drie zwarte hellende hamers erin.
Het Leestse gemeentewapen zou
bovengeschetste blazoenen omvatten op een achtergrond
van rood en geel, de Mechelse kleuren.
Raadslid K. Duysburgh drong aan op
eenvoud en ook burgemeester Lauwers deelde die
mening.
Uiteindelijk werd beslist het advies in te winnen van een gezaghebbend persoon
op het gebied
van heraldiek, nl. van baron de Meester
de Ravenstein, burgemeester van Hombeek.
Ook het Rijksarchief van Antwerpen werd
geconsulteerd en op 5 september 1972 reageerde
deze instelling met bovenstaande brief.
Wat baron de Meester uiteindelijk heeft
geadviseerd is ons niet bekend maar in een artikel
van Gazet van Mechelen uit 1972 (enkel jaartal
bekend) werd het onderwerp in de
gemeenteraadszitting besproken en daar
besliste men om het wapenschild van de aloude
hoeve hof van Rendelbeek als
gemeenteschild voor goedkeuring aan de Raad van Adel voor
te leggen. Dat wapenschild kreeg de
voorkeur, omdat het hof van Rendelbeek de enige
nog bestaande hoeve was van de drie
hereboerderijen die Leest destijds nog bezat.
De journalist voegde er nog fijntjes aan
toe dat het hof van Rendelbeek eigendom was
van raadslid Fr. De Prins.
Misschien is dit plan door de nakende
fusie met Mechelen op 1 januari 1977 nooit
geconcretiseerd.
|