Vervolg van de Sussen en Blekkenxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
En in juni :
Wat
voorafging. Als grosse-caissestokdrager had ik afgedaan en liep nu met mijn
vrienden om en ronde de nieuwe fanfare
in zover ge die paar mensen fanfare
noemen kon.
Bij
iedere herberg waar de maatschappij stopte bleven we buiten staan wachten. Voor
de blazers was het geen drank, geen klank en voor ons was het geen centen,
geen bier ! Doch telkens wanneer er een ariake gespeeld werd, glipten we
binnen om de virtuoos te kunnen aanschouwen. Geen verteer, geen verweer, zei
de baas en meestal vlogen we buiten.
Tegen
de volgende processie moesten we met meer zijn, de Sussen. In snel tempo werd
een muziekcursus ingericht bij Jang van Jakes. De meester zelf zou het
onderricht geven. Een hele hoop jonge mannen had zich reeds aangeboden. Ik ook
natuurlijk, maar wanneer het aan ons vader zijn oren kwam was het ORA
Al elke
avond was ik de pijp uit, naar de academie en dat was in den beginne al zo dik
tegen zijn zin geweest. Het zou er zelfs nooit van gekomen zijn tot wanneer een
oude vriend van hem, die leraar was in die school, per toeval bij ons verzeild
geraakt was terwijl ik zat te tekenen. Daar steekt iets in, zei de vent,
moet ge bij ons op school sturen.
Ik
laat niet met mijn voeten spelen, zei ons vader van achter de toog, in t
college heeft hij er mee gerammeld dat z er zouden van gaan dansen zijn ! Werken
moet hij nu zowel als een ander ! Per slot van rekening, na samen een paar
pinten gedronken te hebben, besloten ze mij s avonds te laten gaan. Die meneer
zou mij aanmelden. De volgende dag mocht ik al komen. Als een koning te rijk
ben ik toen in bed gekropen. Maar de volgende morgen had onze oudste reeds
spijt van die beslissing en was ons moeder er niet geweest, dan had hij zich
teruggetrokken. Maar een woord was een woord en tegen de avond aan stopte hij
mij twintig frank in de pollen om een passer en ander tekengerief te kopen in
de Sarma. Dat was goed genoeg volgens hem voor die paar dagen dat ik het zou volhouden.
Vanaf
die dag mocht ik mij om klokslag halfzes, terwijl de broers nog volop aan de
arbeid waren, gaan omkleden om op een fiets, in mekaar gestoken met
verschillende oude stukken van andere afgedankte vehikels, tegen zes uur naar
school te rijden. Nog elke dag rond die tijd had hij spijt over zijn belofte
tot op een schone keer dat nieuwe bandschuurmachien was aangekomen. Daar zou ik
moeten mee werken. Dat ding was nog geen uur aan het draaien of ik stond al bij
dokter Stuyck om het bloed te stelpen en de wonden te naaien. Eerst had hij wel
medelijden met mij gehad toen hij, de rode vlekken volgend, mij achterna
gekomen was en snel naar de dokter stuurde. Ge kunt er geen slag mee
aanvangen, had ik nog verstaan voor de deur achter mij dichtviel. Toen ik
echter weer thuis kwam, zag ik hem in de deur van het werkhuis staan terwijl
hij zacht vloekend iets over de kerkhofmuur wierp. Vingers, dacht ik, toen ik
het bloed uit zijn hand zag vloeien. Verdoeme, jong, k zal op U niet meer
kwaad zijn
dat machien moet buiten, zei hij. Ik mocht dadelijk mijn kleren
aantrekken en kon naar school vertrekken. Maar ons moeder riep hij nog mij
duizend frank te geven om voor de lessen alles te kopen wat ik nodig had.
Fier
was de vent geweest; de tranen stonden in zijn ogen, wanneer hij in dle lange
gang stond te kijken naar de werken van zijn zoon, als laureaat van de klas.
Een architect, dat zou hij er van maken. Architect, titel welke hij in zijn
tijd als waardeloos geweigerd had, doch die nu gedekt werd door de Staat en nu
niet meer zo maar op iedere deur of naamkaart prijken mocht. Die eretitel zou
zijn zoon behalen. En nu kwam dat apenjong weer met muziek voor de pinnen. Daar
zou hij een stokske voor steken. Eerst de school, punt.
Met
lede ogen, van op de stoep van de zaaldeur, zag ik dan telkens mijn vrienden
De Proef (noot : evenals de
Roozelaer een café van de Sussen op het Dorpsplein) binnen en buiten gaan. Zelf durfde ik die stap niet te wagen, want bij
ons was, als moeder er niet tussen kwam, vaders wil wet. Van op die dorpel kon
ik de jongens horen zingen, soms afzonderlijk, soms samen en voor zij hun
lesken af hadden, kende ik het al van buiten. Ten lange laatste kwamen er
instrumenten bij te pas. Met jaloersheid in het hart kon ik ernaar luisteren.
Voorzichtig aanpakkend kwamen de eerste tonen er meestal dof en vals uit tot
uiteindelijk een zuivere noot de maatstaf zou worden van hun verdere muzikale
vermogen.
Een
half jaar was verstreken eer de jongens voor een eerste maal achter de pupiters mochten. Een paar weken
later zou de processie weer gaan. Ik zou er helaas niet bij zijn. Wel mocht ik
met Georges De Laet mee naar Lier om er nieuwe en herstelde instrumenten af te
halen. De mensen in de hal van die fabriek lachten ons vierkant uit toen ze ons
met twee zagen aankomen om de instrumenten van Arbeid Adelt op te halen. Een
hele tafel vol lag er klaar voor ons. Genoeg om een hele fanfare op te richten.
Als jongste kreeg ik dan de kleinste tuigen voor mijn rekening. Een geluk dat
Georges een hele bol koorden had meegenomen. Twee kleine hoorns werden over
mijn buik gehangen, twee bugels op mijn rug en opdat ik de handen vrij zou
hebben, langs elke kant nog één onder de armen. Daar stond ik dan, als klein koperen robotje te
kijken hoe ze mijn vriend aan het toetakelen waren. Een geel glinsterende raket
werd van hem gemaakt, twee baritons met een koord om de hals, twee tubas onder
de armen en om de kroon op het werk te zetten de bombardon om de hals. De
overblijvende trombone heb ik dan maar met de vrije handen als een balk op de
schouder genomen.
Toen
uiteindelijk Georges de rekening betalen wou, want hij had geld mee, hebben ze
hem weer helemaal moeten ontmantelen. De rekening viel nogal mee. Eens weer
gemonteerd, werd de dubbele deur geopend en trokken we samen het pad op, recht
naar de Zimmertoren om daar op de autobus te wachten. Voorbijgaande mensen
bekeken ons nieuwsgierig en lachten. Eens in het centrum, aan de eerste
bakkerswinkel waar Lierse vlaaikens ten toon lagen, kreeg mijn vriend
vreselijke honger. Van die paar honderd frank die we nog overhadden kon het wel
af. Een deuksken in de bariton, een diepe bluts in de bombardon, maar Georges
was nog niet binnen. Er bleef dus niets anders over dan dat ik de winkel in zou
stappen. Nog nooit in mijn leven was ik in zulke deftige winkel geweest. Van
het verschieten over zijn vraag, draaide ik mij plots om. De baas in de winkel
riep van achter de toog of ik soms zot geworden was, terwijl hij angstig naar
zijn vitrien staarde om de diggelen te zien vallen. Van alteratie was ik
vergeten dat ik dat lang spul nog op de schouder droeg. Eens binnen weerd die
vent wat vriendelijker en gaf me de gevraagde vlaaikens. Toen ik betalen wou
herinnerde ik me dat Georges met de centen zat en trok weer buiten. Hijzelf had
inmiddels al begrepen wat er scheelde en was al begonnen zijn armen in en om
zijn harnas te steken doch kon niet aan zijn zakken; daarvoor moest hij zich
van die hele pantserwinkel ontdoen. Voor het zover was, lag het hele voetpad
vol met van die blaasdinges, zodat de mensen er moesten overstappen om ze niet
te beschadigen. Komt daar een madammeke met en klein hondje aan, het beestje
rook even aan zulk ongewoon tuig en
richtte dan zijn straaltje recht in een openstaand koperen paviljoen. De schoen
van mijn makker trof raak. Het vrouwtje mompelde iets over dierenmishandeling
of zo. Veel hebben we er niet van begrepen want het menske had alle moeite van
de wereld om haar wegvluchtende lieveling te kunnen volgen, zo gehaast was dat
pekineeske.
Wanneer
mijn vriend dan die hele plaatslagerij weer om had, zijn we al smullend verder
getrokken tot aan de bushalte.
Bijna
een heel uur heben we daar moeten wachten. Toen de bus vertrok lagen er meer
instrumenten op de banken dan dat er mensen konden zitten. Van in Mechelen ging
het met de fiets verder. We leken wel een hele beiaard in die metalen cocon.
Blij ons weer te zien met al die blinkende instrumenten werden we snel van ons
omhulsel ontdaan door de wachtende jonge mannen die al lang met stralende
gezichten naar ons hadden uitgekeken.
Even
later vielen de eerste fladderende tonen van Johann Strauss zijn Fledermaus
!!
Juli :
Bij
de eerstvolgende processie werden de jonge muzikanten opgesteld. Daar een paar
weken later de gemeenteraadsverkiezingen plaats hadden, werd er een extra
oproep gedaan; we moesten ons zeer devoot gedragen en er werd gevraagd een
Paternoster mee te doen om te bidden gedurende de muzikale begeleding van de
Blekken.
Ach
God, wat wachtten die Blekken toch lang om met de march aan te vangen; dat was
zeker opdat wij de kans niet meer zouden gehad hebben om een derde keer te
spelen. Ondertussen liepen we daar met de Paternoster in de hand. Eindelijk was
het aan ons om te beginnen. Er waren daar mannen bij de hevigste natuurlijk-
die de bollekensdraag nog in de hand hielden terwijl ze aan t spelen waren.
Halve heiligen zagen ze eruit. Al staande voor de kerk hebben we dat derde stuk
dan toch gespeeld. Toen trokken we allen naar binnen. De Blekken waren er reeds
allemaal. In de kerk zelf hoorde ik zeggen dat er bij de Blekken ene was die,
langs weerskanten van zijn lichaam uit de zakken van zijn broek, zo een
rozenkrans hangen had met een groot kruis aan opdat elkeen goed zou kunnen zien
hoe christelijk hij wel was. In de hand had hij er dan ook nog ene, de
schijnheiligaard !!
Toen
kwamen de verkiezingen. De Sussen maakten de Blekken uit en de Blekken de
Sussen. Wat er geschreven, gedrukt, gerijmd of gedicht werd, stak zo nauw niet.
Alles was geheim al kwam het van dezelfde drukpers. Over mannen- en
vrouwenkwesties werd er geschreven, zowel als over dieven en profiteurs. De
Blekken beweerden dat de Sussen allemaal zwart geweest waren in de oorlog en
die van hun allemaal patriotten. De Sussen daarentegen beweerden dat alle
incivieken bij de Blekken zaten, bij hun waren alleen vaderlandslievende
mensen.
Wanneer
ge de lijsten zo eens nakeek en ge had alle pamfletten gelezen dan zoudt ge
gezworen hebben dat iedere partij haar best gedaan had om hun mensen speciaal
te selecteren. Hoe dichter ze bij de kop stonden, hoe onbetrouwbaarder en
slechter ze dan volgens dat verkiezingsdrukwerk wel waren. Ge kon bijna zweren
dat op geen één van de twee lijsten een menselijke mens stond.
Hoe
dichter bij de keus, hoe meer strooibiljetten er werden uitgegeven; hoe meer
er geplakt werd, hoe meer er overplakt, afgetrokken en weer overplakt werd. De
laatste week was er bij Nieke van den Barreel zelfs geen witborstel meer te
verkrijgen. Ook al het witsel was op. De meeste van die borstels waren dan ook
gesneuveld bij een handgemeen. De kalk werd naar de anderen gegoten, soms nog
met de emmers eraan. Ook de pastoor stond die dagen niet gerust op de kansel.
Een
paar dagen na de uitslag was Leest goddank dan weer in alle rust en vree
gedompeld.
In
stilte werd onze jeugd weer opgeleid. Hadden ze het niet met de moedermelk
opgezogen, dan werd het er met andere manieren ingepompt; met bijbelachtige
overleveringen of in hun eigen taal, maar bikkelhard als indertijd de stenen
van Mozes.
Die
taal heb ik dan trachten te ontleden voor mensen die eventueel later in ons
dorpken zouden willen komen wonen. Ge kunt het aframmelen als een lieken uit uw
kinderjaren !
Hier
komt het :
De
Tien Geboden van een Leestenaar
Bovenal
bemin één man
Maak
de andren zwart als t kan
Voor
hun fouten zoek ergernis
Geloof
nooit kwaad als het over d onzen is
Voor
uw partij moet ge maar liegen
Doe
d ander overal buiten vliegen
Is
bij hen dan iets ontloken
Verzuim
niet van wat vuur te stoken
Maar
vecht voor ons in uw gemoed
en
sla de belagers dood als t moet !
Dan
komen er nog
De
Vijf Geboden voor een Muzikant
Dinstrumenten
zult gij eren
In
cafés van d andren t bier ontberen
hou
ons muziek voor ongeschonden
dat
van d ander gejank van honden
en
met t Teerfeest niet mankeren !
Lang leve Leest !!!
|