Vervolg historiek ledenfeest van St.-Cecilia.
Meedoen aan het ledenfeest was in de jaren vijftig tot zeventig een morele verplichting. Wie niet deelnam en wie geen gegronde reden had, werd niet beschouwd als een echt en trouw fanfarelid. De fanfare moest omwille van politieke redenen aan de buitenwereld laten zien dat ze uit veel leden bestond. Wie dan niet meedeed, benadeelde daarom de uitstraling van de vereniging…
Zo’n veertig jaar geleden waren er nog heel wat leden die de tijd van schaarste hadden gekend tijdens de oorlogsjaren. Dit bleek ook aan tafel. Voor de meeste muzikanten en ereleden die geboren waren na 1945 was het onvoorstelbaar wat ze te zien kregen toen zij voor ’t eerst aan de teerfeesten deelnamen. Wanneer de spijzen op tafel kwamen, gebeurde het nogal eens dat de een zijn bord proppensvol lag en dat een ander geen kans meer had om zelfs maar iets uit de kommen te halen. Gelukkig was er meer dan genoeg van alles…Veel kunnen eten en drinken, waren voor sommigen ook deugden die in de fanfare toen heel hoog stonden aangeschreven…De leden van St.-Cecilia waren in de eigen gemeente en ver daarbuiten bekend om hun Bourgondische levenswijze.
Na het feestmaal volgde het bal en daarop werden allerlei gezelschapspelletjes gedaan om ‘de goede sfeer tussen alle leden te bevorderen’. Dikwijls was er in de late uurtjes echter heibel als gevolg van vermoeidheid of een teveel aan gerstenat. Het waren vooral de vrouwen die hun wederhelft moesten intomen. Toen ze vaststelden dat de situatie uit de hand dreigde te lopen grepen ze hun wederhelft bij de kraag en gingen naar huis, goedschiks of kwaadschiks. Heel wat mannen strubbelden tegen en zetten het op een lopen en toen begon er een jacht tussen stoelen en tafels. Een aantal dames maakte daarbij gebruik van hun handtas of van een paraplu om het opgejaagde wild tot betere gedachten te brengen. Dergelijke situaties zorgden voor heel wat gelach en de beide kampen hadden hun supporters. Dikwijls waren het dezelfde fanfareleden die jaarlijks voor dit spektakel zorgden. Zelfs stille mannen waarvan men het nooit zou verwachten, wilden als het ware één keer per jaar uit de band springen. Hun biologische klok oordeelde dat het ledenfeest van de fanfare daartoe de beste gelegenheid was… Het bestuur moest tot voor dertig jaar haast elk ledenfeest ingrijpen om groter onheil te voorkomen en het was een uitzondering als dat eens niet het geval was.
Vanaf omstreeks 1985 werd het feestmaal klaargemaakt door een traiteur. Vanaf dat jaar kreeg iedere deelnemer direct zijn portie. Toestanden als voorheen waarbij sommigen met een overvol bord zaten en anderen niets hadden, kwamen niet meer voor. Er werd steeds gezorgd dat wie daarna nog wat meer wilde, dat ook kreeg.
In 1973 waren de brandstofprijzen zodanig gestegen dat er in de Westerse landen een ware oliecrisis ontstond. De regering besliste brandstof te besparen door op een aantal zondagen geen vervoer met personenwagens toe te laten. Op één van die zondagen had St.-Cecilia haar ledenfeest georganiseerd. In die jaren waren er al heel wat leden die buiten de gemeentegrenzen woonden en er werd gevreesd dat zij niet meer zouden ‘meeteren’ op zondag. Er waren destijds al paarden liefhebbers in de fanfare. De toenmalige secretaris vroeg op de eerste dag van het ledenfeest aan Leo Verschuren of hij geen paardentram kon organiseren om zo het vervoer van de Heide naar Leestdorp mogelijk te maken voor mensen die niet meer zo best te been waren. Nog dezelfde zaterdagavond kon worden meegedeeld dat de paardentram de volgende dag zou rijden en zo gebeurde het ook (zie foto). De Ceciliadames spraken daarna af dat ze in aangepaste kledij de tweede dag van het ledenfeest zouden vieren. De kleren van de grootmoeders en de cowboyhoeden werden uit de kast gehaald. Gelukkig was het op die late novemberzondag in 1973 zonnig weer en konden de paraplu’s achterwege gelaten worden. Het werd voor de dames een heerlijke namiddag… “ (‘Leest in Feest’, Stan Gobien)
Het ledenfeest van de oudste en niet meer bestaande Leestse fanfare ‘Arbeid Adelt’ werd door J.A. Huysmans (twee generaties ouder dan Stan Gobien), in zijn plastische stijl, in De Band van augustus en die van september 1979 bescheven :
Breugeliaans aan de Zennekant
“...Het Brughuis was voor twee generaties het geliefd feestlokaal onzer fanfare. Het eerste bestuur had in het reglement onder de leuze “Arbeid Adelt” in een resum van 25 artikels, allerlei spitsvondigeheden bedacht voor : vrede, vriendschap, vlijt, vloekverbod, enz. en zelfs volharding. Met muziek doorheen alle jaargetijden, processies, stoeten, festivals, vlaamse kermissen, slenteren, stoppen, aansluiten, wachten, bruinverbrand, verwaaid, verregend, kasseihotsend, met verlies van de laatste mamber langs steeg, dorp op binnenweg. Met volharding raakten zij zelfs door de krisis en door oorlog 2. Maar wat later kwam de welvaartstaat met nieuwe vrijetijdsbesteding, onze burgers werden in competitiegelid gedrumd en onze boerkens kwamen mopperend achteraan. Conservatieven en zij die meenden dat muzikanten enkel muziek moesten maken en niet omzien, betwisten elkaar het bevel met afwisselende kans, en de wagen ging de helling af en verloor zijn wielen. Verdenk mij nu niet van leedvermaak, want ik heb in mijn blazoen gegrift : “kouterkens gulden luim, stouteriks nul in duim”. Ik heb dat stichtingsboekje nog waarin staat vermeld, dat bij ontbinding van de maatschappij, het alaam en de Standaard ter bewaring aan de gemeente wordt toevertrouwd, ter beschikking van drie van vroeger erkende leden voor aanspraak. Helaas, waar is des ouderen trots gevaren. Zie de muzikant, hoe dichter men bij het jaarfeest komt, hoe mooier hun instrument wordt gepoetst, ’t is hun loon gratis, alles voor niets... Neem een raad aan van mij : doe eens mee aan een fanfarejaarfeest op den boerenbuiten. Op Verloren Maandag om 10 uur met muziek naar de dankmis ter ere der voorgaanden, om 11 uur met muziek naar het feestlokaal voor het ochtendmaal aan rijen schraagtafels, beladen met ovensteenbrood, borden kalfskop, pannen witte en zwarte boerenmaak pensen, teilen geperste varkenskop tot wafels geriemd van nen vinger dik. Daar waren liefhebbers bij voor zo wel 10 tot 15 galetten, en naar keuze, azijn, sterke jam, koffie en gerstenat. Om 12 uur “an ava” met muziek voorop, dat klettert tegen de straatgevels, de mambers zigzag achteraan voor een uitstap rond de gemeente, de dorpplaats over, Elleboogstraat, Winkelhoek, Tiendeschuurstraat, Laerestraat, over de twee spoorwegen naar Steene Molen, Drogen Hoek, Bist, Kleine Heide, de ganse oude Tisseltbaan en terug naar het dorp. Een voettocht zeker bij de 12 km. met verpoos bij leden herbergiers. Even met muziek wat stilstand aan de woning van in die straten wonende bestuursleden, een sigaar of likeurtje voor de gebrachte hulde. Dit alles over een tijdspanne van 4 uur. Nu met een triomfmarsch twee toeren rond de dorpplaats waar onderwijl het ons opwachtend vrouwvolk en mambers, onder gekakel als in een hoenderhok, een plaats naar keuze in de zaal heeft gevonden, en dan komen wij, en nog wat later tot na de soep nog de plakkers. Na het tafelgebed verwelkomt de voorzitter het gezelschap en voegt daaraan toe : “Zit alleman goed ? Welaan dan, smakelijk, en hoe meer ge neemt hoe liever.” Applaus...en de diensters komen binnen, brengen kommen soep met de vleet : “Pas op, t’is heet !” De lepels rinkelen. Halverwege de soep rijst in gindsen hoek daar “Genet van Moeins” van haar stoel omhoog voor een lied met een avontuurlijke fictievoorspelling. “De wereld vergaat ! ’t Is klim en daal in baan, wijl zwelt of krimt de maan, de zon kruist westwaarts bovenaan, in tegendraads ons onder gaan. Wat gaan we doen met al ons fatsoen, als elk er wil af als een rat, hoe dan waarheen en op wat ?” en de soepeters sloeberen mee het refrein : “Op ne musaard mee goei vleugels, naar ons janneke op de maan !” Na de soep kwamen er felicitaties, deels voor de muzikanten hun ijver en kameraadschap, en voor de inzet van het bestuur en medeleden. Tot daar de bel klingelt voor de aantocht der vloot, schotels, teilen, pannen, kommen, bouilli, rosbif, patatten en brood, drie, vier soorten groenten, sausen, kannen gerstenat en dit alles verdeeld over twee beurten. Het rumoer valt stil. ’t Is om te watertanden als ge ’t ziet : een hap in de mond, een op de vork en een in zicht. Geen tijd om te zingen. Na die eerste verorbering neemt de Lodde zijn kans met zijn lijfspreuk, “’n varken zonder gat”, dat door een boerken op de markt werd aangekocht en bij zijn thuiskomst aan de familie stoefend wordt tentoongesteld. “Wel dat is nog een verken hé !” “Ja,” zei zijn vrouw die dat zwijntje eens vierkant had bekeken, “maar vent, dat verksken heeft geen gat !”En ergens wordt geteld 1, 2, 3 en dan komt het : klap, klap, klap, klap... Wat nagepraat met lach en zwans wordt de tweede beurt van het menu in uitdaging opgesteld, dit zal ook de grootste sloekers doen sneuvelen. Maar eer het zover is komt daar de “Schàmet” zijn circusschets : “’k Ben een fijne muzikant en ik kom van het mimollenland en kan goed spelen, op mijn trompe-te”-, en allen spelen mee : “van tei tegerei tegereitetei tei tei tie (bis) Andorium, Andorium, patatten met saucis (bis)...als er is.” Tweede couplet : “Ik ben...enz. uit het eerste couplet met verandering van instrument, nu : op mijn vio-ola, en allen janken al zagend met de armen : van ieje ieje ah ah ah, oh oh oh, ai ai ai (bis) Andorium, enz. Na nog meerder instrumentennabootsingen, als laatste couplet : “op mijn grosse cai-isse” enz. en allen bonken en stompen met vuisten en ellebogen op de schraagtafels, en galmen mee : van zjum zjum, zjum zjum zjum (bis), Andorium enz. en menig eetgerei is tot scherven verwerkt op de kosten van Arbeid Adelt ! De diensters ruimen en brengen verfrissingen, fruit, krentekoeken, patekes en pralines, met alle smaken, geuren en kleuren tot er zijn die gaan puffen en indommelen. De voorzitter dankt alle medewerkers voor het genoten festijn en nodigt alle deelnemers voor het een uur later aansluitend bal en de boerkens haasten zich naar huis voor de zorg aan kinderen en dieren. Het ander volk stapt nog eens op naar het dorp... (...) Het wordt stilaan twintig uur en in de zaal wacht men op het dansorkest, dat met de secretaris het programma bespreekt, waarop die dan de opening van het bal aankondigt, met als inzet een wals voor den feestkus... De voorzitter en madame Voet openen den dans en als het halve is wordt het vollen bak, en als het uit is, geeft ieder paar elkaar de feestkus, drie op de linkerwang, drie op de rechterwang, en daarmee gedaan...maar hier en daar achter enkele tonnekens met een lavlierboomke, elkander nog veel meer ! Nu gaat de wals naar polka, marsch, quadrille, strieep sstrieep rokken mee ne rieep enz. Zie ze maar zwieren, draaien, amoureus wiegen, glorieus wippen, huppelen, uren lang, dat volk danst zoals men het nergens kan nadoen. Aan de tapkast in de zaal worden de haastigsten eerst van dorst verlost. De tappers en diensters hebben tijd te kort om de toeschouwers achter de balustrade en de dansers die wat pauze zoeken op het verhoog, te voldoen. Een daar ook uitrustend bestuurslid weet : “geen zorg vrienden, we hebben voor de drie dagen feest of nog meer, achttien vaten in de kelder hieronder.” Om 22 uur gaan er vier groepen aan den dans voor den “Lancier”. Een kwartier later herademt het jongvolk, dat een beetje jaloers, het einde daarvan heeft betracht, en de Lanciersdansers trekken zich terug in de herberg, met dienst voor eigen rekening, waar er nu juist plaats vrijkomt na de aankondiging : “het vrouwvolk een uur de baas.” Op de dansvloer komt er nieuw geweld, er wordt ingezet met Polka klets af, en het is weer langen tijd vollen bak. Zelfs de oudste mamber en verlegen jonkman wordt door het zwakke geslacht fair betwist ! Plots komt daar, door getoeter van diensters begeleid, Cleynkes naar jaarlijkse gewoonte, in zijn witte keukenshirt, met zijn witte kokspots op met een lint vastgesnoerd onder de kin. De mensen glunderen, want deze keer heeft hij een met witte bloem bepoederde stoofbraadring om zijn hals met diens steel over de borst, waar een grote witte tutter aan bengelt. Hij stapt met zijn nieuwe witte klompen op een witte keukenstoel en zwaait met een eind stok, waaraan een grote witte neusdoek wappert. Daarmee zal hij, de op puntgestelde oudste kuskensdans dirigeren, en hij nodigt : “Allemaal aan den kant !..” en alle paren sluiten zich hand in hand aaneen in een ronde om hem heen…Nu heft Cleynkes zijn vlag hoog, slaat die neer na een rekkende roep : “Waaant !”, tot inzet van het orkest voor dans 1, en heel de groep slingert op maat der muziek rond de zaal, heen en weer, naar Cleynkes vlaggezwaai van links naar rechts, meezingend diens couplet : “Hier is de zven, de zeven, de zeven, hier is de zeven, de zevensprong. Om dat we zo schoon zijn, van voor en van achter, mee ne geziene en ongeziene kant. Wij willen springen, en zingen, en dansen, hier is de zeven, de zevensprong !” Vlaggezwaai, muziek en dans valt stil. Nu ontsluiten allen de handen, en elke partner gaat binnen de ronde op een meter van en voor zijn partnerin staan, en na Cleynkes roep “Aaaalzo !” roepen allen : “Eén” bij een linkervoet vloerstamp, en de groep sluit opnieuw aaneen. Zo wordt nog zesmaal, voorgaande uitvoering van af “Waaant” herhaald, met als verschil, een telkens bij te roepen hoger getal, als volgt : Dans 2 : roep 1,2 rechtervoet… Dans 3 : plus 3 linkerbeen knieval. Dans 4 rechterbeen…Dans 7 : de zeven wordt ongeroepen ingeslikt, maar de paren wachten : Cleynkes steekt zijn vlag omhoog en zijn tutter in den mond en bij zijn vlagneerslag, herneemt enkel het orkest het couplet. Onderwijl geeft, in hunte blijven gekomen houding elk paar, afwisselend, elkaar een zoen, en wie van beiden, als laatste een zoen kan ontfutselen, krijgt, zij van haar partner, of hij van zijn partnerin, een likeurtje aangeboden. In de herberg is het aanschuiven voor die trofee… (...) Na wat pauze, roffelt opnieuw het repertorium van het orkest, volk op den vloer, en wat later zijn er al ooms, tantes en ouders die zonen, dochters en buren “sloppel” wensen, zij willen er morgen ook nog kunnen bij zijn. De voorzitter waagt zijn kans tussen twee dansen in, en vraagt aandacht, waarbij hij zijn voldoening uit over de gedeelde vreugd en hij is ervan overtuigd dat het de twee volgende dagen ook zo kan zijn en hij verklapt : “In de keuken hebben ze me juist gezegt, dat, in de tweederde van het uitgebeende vlees van die koe, welke we voorgaande week hebben geslacht, daar is nog geen blutske in, dus allemaal tot morgen en straks wel thuis en goennacht.” En weer doet de grote wijzer een toerke meer tot het orkest de voorlaatste dans aankondigt, en dan komt tot slot de wals voor den feestkus. Doch het jong volk port een paar bestuursleden en dezen stichten een overuurfonds...”
Nvdr : bij het teerfeest van 1954 zaten ze bij ‘Arbeid Adelt’ met 220 aan tafel. Verdwenen gebruiken : op de tweede teerfeestdag was er ’s avonds een lichtstoet in de dorpskom, een optocht naar de woning van burgemeester Bernaerts en naar het Brughuis. Op de derde teerfeestdag was er in de namiddag een optocht met hindernissen naar Battel-brug en Heffen-dorp.
Foto’s : -Sfeerfoto van een teerfeest in zaal ‘Piessens’. -Een gezelschapspel op het ledenfeest van St.-Cecilia in het ‘zaaltje achter de root’. -De paardentram met koetsier Leo Verschuren en assistenten Josée Keulemans en Josephine Polfliet. Op de achterste bank : ereleden Alfons Verbruggen en Louis De Schoenmaeker.(Foto’s : ‘Leest in Feest’) -De fanfare ‘Arbeid Adelt’ in 1902. (Foto : verzameling Verschueren)
|