Wijzigingen/aanvullingen Kronieken van Leest.
Vervolg : LEEST – GETY en TERUG…
Dinsdag 17 juli 1973:
Om 5 uur zijn wij op. Het is nog donker. De tent wordt opgevouwen. René kookt nog wat water uit de rivier Geti, maakt er koffie van, vult er onze kruik mee bij. Onze dragers komen één voor één te voorschijn. Waar ze geslapen hebben is wel een raadsel maar ze zien er ook weinig fris uit. We eten een knoeft brood met confituur erop. René geeft een matabisj, een fooi, aan Panja en we vertrekken van zodra het licht is. Het zal een zware dag worden. We gaan de vlakte door. Aan de voet van het gebergte houden wij een eerste keer halt. Dan vatten wij de beklimming aan : 800 m hoog. Halfweg moet ik rusten. René blijft bij mij en ook nog een drager met de tent. De anderen gaan door. Dan weer een stukje verder. Het wordt een echte lijdenstocht. Een half uurtje gaan en dan zich laten vallen onder een boom. Dorst en geen drinken. De anderen met het drinken zijn reeds ver vooruit. Ik val zelfs in slaap. René blijft geduldig bij mij zitten. Dan weer verder. Mijn keel is gans ruw van de dorst. Weer rusten en dan weer gaan. Het is reeds flink over middag. Al mijn hoop is gezet op het bereiken van de Geti, de stroom waardoor wij gisteren zijn gewaad. Een drager komt ons tegemoet, hij is teruggestuurd door Georges die hem een Zaïre beloofd heeft, hij heeft de kruik bij met wat koffie in. Nu gaat het beter. Bij de Geti zit Georges alleen te wachten. De dragers met onze bagage zijn er van onder gemuisd. Het water van de Geti is door het onweer van ’s nachts flink gestegen en wij moeten er door in onderbroek. Aan de overkant leg ik me aan het water neer. Ik moet vechten om niet in slaap te vallen. Dan trekken we verder, af en toe rustend. De krachten opgedaan bij de Geti, zijn weer vlug verspild. Mijn hemd dat ik nat gemaakt en over mijn hoofd gelegd had, is rap droog. De lijdensweg gaat verder. Er is maar een oplossing : verder marcheren. Eén voor één vinden we onze dragers terug. Ergens zit in onze bagage een thermos met warm water. Wanneer wij die drager gevonden hebben maakt René thee met veel suiker en een dikke vitamine erin. Dat is de redding. Om 4 uur komen wij allen weer samen in het dorp aan. René betaalt de dragers : één Zaïre (40 fr) de man. Aan de drager die steeds bij ons gebleven is, betaalt hij 1,20 Zaïre, aan een andere, die een plantrekker was, slechts 0,80 Zaïre. Dat geeft dan aanleiding tot een nieuwe palaber. De man maakt zich kwaad, René laat zich niet doen. Ergens is er wel een botsing tussen twee werelden : de zwarte zegt “evenveel betalen” de blanke zegt “ik betaal wegens prestatie”.
Voor we vertrekken zien we onze bagage na; op het eerste gezicht is er niets verdwenen. Thuis zal ik toch vaststellen dat uit mijn grote reistas een pakje sigaretten en een tube tabletten met kinine verdwenen waren. Onze dragers hadden dus toch wel onze bagage geïnspecteerd. Op de missie aangekomen : drinken en nog eens drinken. Die avond heb ik drie liter gedronken en ’s nachts werd ik nog wakker van een zere keel. Dan een bad en dan eten. In ons dagboek schrijven wij “dag van terreur, kruisweg met wel 20 staties, afslachten van twee onschuldige blanken in de brousse”. Wij zijn er toch doorheen geraakt. God zij dank.
Woensdag 18 juli 1974 :
Ik word loom wakker. Van de frisheid waarmee elke nieuwe dag in de de tropen begint is reeds niets meer te merken. De zon zit al hoog in de witte hemel. Het moet laat zijn. Iedereen heeft al ontbijt genomen maar in de eetzaal staat alles nog op tafel. Lui eet ik een boterhammeke en een sneetje ananas. Ik drink een ganse pint water, kwestie van het lichaamsvocht terug op peil te brengen. Lang lig ik in het bad, daarna was ik mijn linnen (onze was doen wij steeds zelf, daar moet geen neger aankomen). Georges, ook nog in pyjama, zit naast René op de rand van de barza, ook zij zitten te recupereren. Ik neem een dia van ze en ga er me naast zetten. Tegen de middag geraken we toch aangekleed. ’s Namiddags krijgen we onverwacht bezoek van de Anglicaanse bisschop met zijn vrouw. Hij was op doortocht, had wat last met de wagen en vraagt of wij even kunnen helpen. Michel zet de wagen boven de put en begint te sleutelen, ijverig bijgestaan door de bisschop in hoogst eigen persoon. De vrouw van de bisschop is een echt Engels geval : mager, bleke benen, witte sokjes en een doorschijnende oranje sjaal om het hoofd geknoopt met een strik bovenaan als een paasei. Wij drinken een tas koffie en eten koekjes. Als elke Engelsman verstaat ze de kunst om het weinige Frans dat ze kent nog onverstaanbaar uit te spreken. Ik schakel dan over op Engels. René op Kiswahili. Eigenaardig, twee blanken moeten zich verstaanbaar maken in de taal van de negers. Ze vertelt over haar kinderen, vier, allen zijn getrouwd, één woont in Engeland, één in Amerika, één in Indië en één in Australië. Engelsen zijn geen thuiszitters. De verhouding tussen de Anglicanen en de Katholieken is de laatste jaren fel verbeterd. Zijn godsdienstige boekjes laat de Anglicaanse bisschop zelfs drukken op de drukkerij van het katholiek bisdom in Bunia, nadat hij het eerst de protestanten gevraagd had, maar die hadden het geweigerd omdat ze ergens met de tekst van het Credo niet akkoord konden gaan. De protestanten zijn de kampioenen in het uitdelen van godsdienstige literatuur tot groot praktisch genoegen van de negerbevolking die met het gratis papier sigaretten rolt. Als de bisschop terug komt plakt zijn fijn purperen hemd met een grote zweetvlek vuil tegen zijn rug. De wagen is hersteld. Bij het afscheid maken wij onwennig een lichte kniebuiting en kussen de ring aan de hand van de bisschop. Een van ons heeft zich gans de tijd niet laten zien : Frans, de oude Hollandse pater, is op zijn kamer gebleven. Hij kan niet tegen al dat geflirt tussen katholieken en Anglicanen. Voor hem zijn ketters ketters. Als Georges zegt dat een bisschop met een madame’n valse bisschop is, stemt hij hiermee zonder aarzelen in. Zo hebben we op die uithoek van Afrika, in die kleine missie met drie paters een kerk van voor en een van na het Concilie. Tegen de avond lopen we nog sigaretten halen in het “centre commercial” van de inlanders; vier, vijf kleine hutten in snelbouw opgetrokken. Er is ook een café bij, buiten staan enkele stoelen en een kramakkelijk tafeltje, bier is er echter niet, de camion is deze week nog niet gepasseerd. De inlandse middenstand heeft het beter dan de anderen en ze laten het zien ook : ze dragen schoenen en ik moet een dia nemen van zo’n commercant met zijn vrouw, elk in het bezit van een draagbaar radiotoestel. Sigaretten zijn er, 4 fr voor een pakje Belga. Ze worden ook per stuk verkocht. Wij slenteren terug naar de Missie, onderweg spreekt iedereen ons aan. Wij beginnen het ritueel van zo’n gesprek al goed te kennen. Jambo (goeiedag) Karibu (welkom) – Habari (hoe gaat het met U) – Mzuri (goed). René vraagt dan gewoonlijk de naam, een zaak die zeer moeilijk geworden is, omdat iedereen zijn christelijke voornaam heeft moeten verwisselen voor een authentieke inlandse. Gewoonlijk wordt dat opgelost door de oude christelijke naam nog te gebruiken maar er “ex” voor te voegen, zoals ex-Francis, ex-Maria-Claire, enz. Wanneer men naar iemand vraagt gebeurt het niet zelden dat men als antwoord krijgt : “Ella ten Bella”. Dit wil eigenlijk zeggen dat hij op wandel is, dat wandelen kan dan eventjes zijn, maar ook enkele dagen duren. Maar dat kan ook wel een uitvlucht zijn om U niet te moeten ontmoeten. (Hij ligt misschien ergens zat te slapen zegt René ons dan in het Nederlands.) Het gesprek verloopt meestal in korte zinnetjes, waarop de gesprekspartner antwoordt met “ikke nezur” dat zowat wil zeggen als : och ja. Het grootste affront dat men een neger kan aandoen, wanneer men naast hem staat is hem niet aanspreken, dit zou immers willen beduiden dat hij voor u niet bestaat. Spreken bij hen is niet zoals bij ons, iets mededelen, iets te zeggen hebben. Neen bij hen is spreken tonen dat ge voor elkaar bestaat, wat men dan zegt is bijkomstig, of men het dan niet verstaat is bijkomstig. Zo heeft Georges eens een ganse explicatie gegeven aan een negerin in zijn schoon Leests, en zij maar tegen tateren. Kwaheri -tot ziens. Bij het einde van een gesprek drukt men iedereen de hand, de meisjes doen hierbij zelfs een lichte kniebuiging. Duizenden handen hebben wij zo gedrukt. In het begin gingen wij telkens onze handen wassen toen wij op de missie aankwamen, toen hadden wij het nog goed voor met onze hygiëne. Het is onze laatste avond op de missie van Gety. Voor de laatste maal zitten wij nog eens samen. Morgen gaat onze tocht verder.
Vervolgt.
Foto’s : -Vervolg van onze voettocht. Het wordt een blootvoetse oversteek van de stroom. -Deze foto toont hoe moeilijk het wordt, wij moeten aan de overkant van het dal in de verte geraken, dus eerst nog dalen en dan langs die falaises, rotswanden, naar boven. -De ochtend nadien. Wij hebben het overleefd… -Onverwacht bezoek van de Anglicaanse bisschop.
|