Wijzigingen - Aanvullingen
1940 – 30 mei : Schip met Belgische krijgsgevangenen gezonken. 167 doden waaaronder Leestenaar Emiel Van Winghe
De ramp met de Rhenus 127 te Willemstad
Wijl honderdduizenden Belgen naar Frankrijk of via Duinkerken naar Engeland gevlucht waren drong de Belgische regering er bij de koning op aan om hetzelfde te doen maar Leopold III weigerde, omdat het hem beter leek in het land te blijven en te proberen een neutrale politiek te voeren. Hij tekende op 28 mei de onvoorwaardelijke overgave van het Belgische leger en zou trachten een regeling te treffen met nazi-Duitsland waarbij hij het land zou blijven leiden en met het Belgische leger de orde zou handhaven. Deze houding zou na de oorlog leiden tot de zogenaamde “koningskwestie”, waardoor hij in 1951 afstand deed van de troon ten gunste van zijn zoon Boudewijn. Het zou anders lopen, want na de capitulatie werden de Belgische soldaten krijgsgevangen genomen. Een groot deel werd naar Duitsland gebracht. Zo vertrokken in de laatste dagen van mei ook grote groepen soldaten, die krijgsgevangen waren gemaakt in de omgeving van Gent, naar het Zeeuws-Vlaamse dorp Axel om daar op konvooi te worden gesteld naar kampen in Duitsland. Onder hen ook de 20-jarige Leestenaar Emiel Van Winghe (°Leest 24/10/1919), soldaat bij het 7de linieregiment en een klein aantal Franse krijgsgevangenen.
In Axel werden de mannen ingeladen in een viertal rijnaken om over het water naar Duitsland getransporteerd te worden. De mannen waren nog vermoeid van de strijd en hadden zich enkele dagen niet kunnen wassen en scheren. Aan boord kregen ze een brood per twee man en moesten ze staand in het diepe ruim plaats nemen. Drinkwater was er nauwelijks. De tweede rijnaak van het konvooi was de “Rhenus 127”, die aan een kabel de derde rijnaak sleepte. In dat derde schip bevonden zich ruim 1000 krijgsgevangen Belgen. De dekplanken van dat schip waren te slecht, waardoor alle soldaten gedwongen waren benedendeks te blijven. Dit in tegenstelling tot de “Rhenus 127” waar honderden soldaten op het dek zaten. Met het oog op de komende gebeurtenissen had dit feit een groter drama voorkomen.
Op donderdag 30 mei 1940 rond 9 u ’s morgens vertrok uit Walsoorden (Zeeuws-Vlaanderen, thans een deelgemeente van Hulst) het konvooi bestaande uit 4 schepen. Tegen de avond van diezelfde dag voeren de schepen het Hollands Diep op. Omstreeks 19u20, langs de kleine binnenhaven van Willemstad (Noord-Brabant), klonk er plotseling een vreselijk luide knal die alle huizen in het stadje deed daveren. Een magnetische mijn, in de eerste oorlogsdagen afgeworpen door Duitse vliegtuigen in het Hollands Diep, had de “Rhenus 127” aan de kiel gespleten. Men had de Duitse Ortskommandant van Willemstad er voordien op gewezen dat er op 13 mei 1940 Duitse magneetmijnen waren afgeworpen in het Hollands Diep maar hij had hieraan geen gevolg gegeven. De “Rhenus 127” zonk op vrij korte tijd zo’n 700 meter ten noorden van Willemstad en circa 300 meter uit de wal. De honderden vermoeide Belgen, veelal gekleed in dichtsluitende soldatenjassen en loodzware schoenen, waren in het water geraakt. Tientallen verdronken voor de ogen van hun kameraden die nauwelijks in staat waren om hulp te bieden. Al snel kwamen Duitse mariniers die het Hollands Diep bewaakten en ook bewoners van Willemstad met hun boten ter plaatse. Maar het grootste leed was in de eerste ogenblikken van de ramp al geschied. Tientallen soldaten waren beklemd geraakt in de compartimenten waaronder de mijn was ontploft en stierven een verschrikkelijke verdrinkingsdood. In de minuten daarna probeerden anderen het vege lijf te redden, maar het verwrongen ruim bemoeilijkte dit aanzienlijk. Bovendien raakten velen besmeurd met stookolie die uit het getroffen schip wegvloeide. Door de snelle tussenkomst van de inwoners van Willemstad is echter een nog grotere ramp voorkomen. Aan wal werd het eerste groot alarm gegeven door de Nederlandse Luchtbeschermingsdienst en vervolgens door de Duitse Kommandant van Willemstad. Met militaire motorbootjes werd ter hulp gesneld. Ook de vissers en andere mensen uit Willemstad schoten met hun boten en scheepjes ter hulp. De drenkelingen waren helaas zo talrijk dat redding een haast hopeloze zaak scheen. Vaak moesten ze aan hun kleren worden opgeheven omdat de uitgestoken handen te glad (te vettig van de olie) waren om hen zo in een boot te hijsen. Er speelden zich heroïsche taferelen af. Zo hield een Duits soldaat een van de gevangenen bij de haren vast, onderwijl de kleren van een andere gevangene tussen zijn tanden klemmend, opdat ze niet zouden verdrinken. Sommigen van de redders gingen zo in hun taak op dat zij overboord sprongen om de schipbreukelingen het hoofd boven water te houden. Met ladders, deuren en karren werden de drenkelingen naar de hoofdstraat van Willemstad gebracht, alwaar ze op stro te ruste werden gelegd. Zwaargewonden werden binnenshuis verzorgd. Kleer- en linnenkasten werden leeggemaakt om de soldaten droge en propere kleding te geven en de inwoners zetten koffie en thee, smeerden boterhammen à volonté en deelden sigaretten uit. Ook uit naburige gemeenten was al snel hulp gekomen, een tiental dokters uit de regio snelden ter hulp en van overal kwamen verpleegsters en helpsters hun diensten aanbieden. Rond middernacht arriveerden de eerste ziekenwagens om gewonden naar omliggende ziekenhuizen te vervoeren. Tot diep in de nacht werden drenkelingen uit het koude water gehaald. De volgende dag werden diegenen die geen letsel hadden overgehouden aan de ramp ingescheept in de andere rijnaken en vertrokken richting Duitsland. Daar geen inschepingslijsten werden opgesteld is niet geweten hoeveel Belgische militairen aan boord waren. Men kan geredelijk aannemen per schip circa 1200 personen.
Getuigenissen
Een getuige : “Het was een hels tafereel, de “Rhenus 127” de kiel opengereten, richtte zich met de voorsteven even op en vormde met de achtersteven als het ware een rechte hoek. Er ontstond grote paniek op het overvolle, zinkende schip : geschreeuw, gekrijs, angstkreten en daar bovenuit het aanhoudend gehuil van de scheepssirene…”
Een andere getuige : “De brancardiers op het andere schip zagen nu een bruine massa rondspartelen in het schuimende en golvende water : tientallen soldaten waarvan er sommigen poogden te zwemmen. Maar het koude water, de dichtsluitende soldatenjassen en de loodzware schoenen beletten een langdurige inspanning, zij spoelden verder mee met de verschillende stromingen van de watergeulen. Men stond machteloos : er was geen hulp te bieden. De aalmoezeniers prevelden herhaalde malen de woorden : ‘Ego te absolvo’. Touwen of reddingsboeien waren er niet. De militairen op de andere schepen moesten hulpeloos toezien hoe hun kameraden verdronken”.
Alfons Leyssens die aan boord van de “Rhenus 127” was, verwoordde later het drama aldus : “Een verschrikkelijk schouwspel dat geen mens, zelfs geen overlevende van de ramp, in staat is te beschrijven. Ik stond op het dek toen het schip met een hevige slag in twee is gescheurd en door de ontploffing vloog ik meters hoog in de lucht om, met een kleine boog, in het water terecht te komen. Ik ging zo diep dat ik juist op tijd aan de oppervlakte verscheen om te ademen. Maar daar zag ik dat ik een dijbeen in handen had : heel waarschijnlijk van een Duitse wachter die zich op het schip had bevonden, want rond het been bevond zich een stuk grijs uniform. Uit vrees voor verdere ontploffingen ben ik van het schip weggezwommen intussen uitkijkend naar een balk of stuk hout waaraan ik me zou kunnen vastklampen om wat uit te rusten. Maar niets, niets dan splinters hout die op het water dreven. Ik was op 1 km van de oever en moest blijven rondzwemmen om boven te blijven. Tot eindelijk een vissersboot naderde en een reddingsboei uitwierp naar een soldaat die in mijn nabijheid was. Juist als deze de boei wilde grijpen, zonk hij en verdween. De boei werd ingehaald en naar mij geworpen. Zo werd ik gered…”
Adriana Groen (93 in 2005 tijdens de herdenking), die langs het water fietste toen ze een knal hoorde : “Ik was verpleegster en werkte bij het Rode Kruis. Ze vertelden me dat er een binnenschip ontploft was. In de schemering zag ik honderden mensen rond de romp drijven. Een uur later lag de hoofdstraat vol lichamen. Ik heb talrijke mond-op-mondbeademingen en hartmassages moeten toepassen. Ik wist niet waar je moest beginnen, overal hoorde je gejammer. De volgende dag kwamen ze ons alleen nog doden brengen, met buiken die opgezwollen waren door het water”.
Vervolgt.
Foto’s : -Rijnaken vol met Belgische krijgsgevangenen. -Emiel Van Winghe. -De “Rhenus 127”. -De rijnaak enkele dagen na de ramp.
|