Wijzigingen – aanvullingen Kronieken van Leest.
Het gezin van Austustinus en Maria Theresia Van den Bergh-Haverhals. De foto werd vermoedelijk genomen in juli-augustus 1918 aan hun herberg in de Bormstraat te Tisselt. Albert die het verhaal deed van zijn ongelukkige broertje zit op de schoot van zijn moeder. Boven links Jozef Van den Bergh die de ramp overleefde naast zijn oudste broer Frans die tot de slachtoffers hoorde. (Foto :"Vaertlinckcontact", "Groote oorlog editie")
1918 – 14 november : Ontploffing te Kapelle-op-den-Bos, twintig doden waaronder twee geboren Leestenaars.
Op 14 november 1918 om halfacht explodeerde munitie in een treinwagon. Twintig personen, jong en oud, kwamen om. Velen werden gewond.
De Nieuwe Gazet van 18 november 1918 daarover : “Daar zij al hun buit niet konden meevoeren verkochten de Duitsche soldaten den laatsten dag van hun verblijf te Capellen op den Bosch, in het station al wat er in de wagons was opgestapeld, tot meubels toe. Een talrijke menigte verdrong zich in ’t gebouw toen plotseling, door een onbekend gebleven oorzaak, drie munitie-wagons ontploften, waarbij 20 kinderen die in de nabijheid speelden, werden gedood en 40 werden gewond.”
Onder de getroffen gezinnen waren er twee geboren Leestenaars :
-Pieter Antoon Verbergt (°Leest 19/11/1862, +14/11/1918) zoon van Filip Verbergt en Anna Cornelia Bosman, die samen met zijn echtgenote Veronica Houwelijks om het leven kwam. Het echtpaar woonde te Kapelle-op-den-Bos, Schuttershof 10. Hij was fabrieksarbeider, zij huishoudster
-Angela Virginia Potums (°Leest 23/2/1871, +14/11/1918), dochter van Jan Baptist Potoums en Anna Verdickt. Angela V. Potums was weduwe van Frans Filip Peeters. Ze kwam om samen met haar man Egied Moens. Hij was staatswerkman, zij huishoudster. (’t Ridderke nr.3 1999)
In “Vaertlinck contact” speciale “Groote Oorlog” editie 2014 verscheen de getuigenis van Martha Verbruggen die de ramp meemaakte en die op haar, als kind, een enorme psychische impact had.
“…Ons gezin woonde op de hoek van de Wipstraat en de Mechelse weg waar mijn ouders een hotellerie hielden, een restaurant uitbaatten en een staande wip hadden. Ik was 8 jaar geworden van februari van dat rampspoedige jaar 1918. De Duitsers moesten in november vluchten terwijl de mensen op dat ogenblik in euforie leefden. Ik had reeds enkele dagen een tricolore strikje in mijn haar dat mijn moeder voor mij had gemaakt. Op het spoor hadden de vluchtende Duitsers wagens laten staan; hoeveel kan ik mij niet meer herinneren. Ik hoorde zeggen dat daarin goederen opgeslagen waren die de Duitse troepen hadden gestolen in Vlaanderen, bericht dat onder de mensen voortging als een lopend vuur. Die dag, 14/11/1918, ’s morgens vroeg, ging ik uit nieuwsgierigheid ook eens kijken naar de wagons op het spoor, samen met mijn nichtje uit Brussel Martha Verhagen, toen 14 jaar en Jozef Van Dijck, toen 10 of 11 jaar. Hij woonde samen met nog een kind en zijn moeder bij ons in; zijn vader was aan het front. Mijn nichtje had thuis een piano en vermits wij hadden horen zeggen dat in de achtergelaten wagons ook piano’s aanwezig waren, was onze nieuwsgierigheid dan ook zeer groot. Buiten weten van onze ouders gingen wij een kijkje nemen. Er waren aan en op de spoorwegberm zeer veel mensen aanwezig. Wij geraakten tot aan één van de wagons en zagen er boeken in liggen. Jozef Van Dijck stapte binnen. Op het ogenblik dat hij in de wagon was en ik op de tranche-pied stond en van hem een boek wou aannemen, gebeurde de ontploffing. Het was niet aan de wagon waar ik stond, maar aan deze die het verst richting Hombeek stond, dus links van mij. Ik herinner mij niet het geluid van de explosie, wel dat ik plots niets meer zag en wegliep, trapte op kreunende mensen, iets wat ik mij nog steeds duidelijk herinner en waaraan ik gans mijn leven een gevoel van angst heb overgehouden. Ik rolde de spoorwegberm af. Later vernam ik dat veldwachter Alfons Vergaelen mij had opgeraapt en naar huis had gedragen. Mijn vader riep of ik nog leefde. Ik was zwaar gekwetst en zag gans zwart, verschroeid : mijn kleren, zelfs mijn ondergoed, hadden vuur gevat. Diezelfde dag bracht mijn vader mij naar Brussel met de bateau mouche en vervolgens in Brussel met de diligence naar het ziekenhuis aan de Square Marie-Louise. Ik bleef er twintig dagen opgenomen. Ik vernam later dat de dokters van Londerzeel en Hombeek naar Kapelle waren gekomen om de gewonden te verzorgen want op dat ogenblik was er hier geen dokter. Acht dagen ben ik blind geweest en mijn beide trommelvliezen waren gescheurd. Ik verloor uiteindelijk het zicht aan mijn linkeroog. Later vernam ik ook dat Louis een kist had open gekapt. De man was elektrieker, was gehuwd en had twee kinderen. Men had hem teruggevonden in het houtgewas van de spoorwegberm".
Die dag vielen 19 doden; de volgende dag overleed nog Frans Van den Bergh uit de Bormstraat (Tisselt) aan de gevolgen van de ontploffing. (Noot : Joannes Franciscus Van den Bergh, 12 jaar oud. Hij stierf echter een maand later in het ziekenhuis van de Keizerstraat te Mechelen).
"Ik weet dat buiten mij nog enkele mensen, die gewond raakten, de ontploffing overleefden zoals Mon van de Houtte die op de Oostdijk woonde en de moeder van Jan Peeters ook wonend op de Oostdijk, zij verloor een oog”.
Aan de hand van verschillende (mondelinge) bronnen kan opgemaakt worden dat in één van de wagons zich een kist dynamietpatronen zou bevonden hebben die exploideerde toen deze werd open gekapt met een pikhouweel. Men meende dat in de kist(en) suiker zat. José Van de Ven deelde mee dat zij haar moeder vaak hoorde vertellen dat de springstof bij de kleinhandelszaak van Frans De Wit in de Mechelseweg in bokalen in de vitrine te koop stond in de volle overtuiging dat het suiker was. De dynamietklontjes en de suikerklontjes moeten dus erg op elkaar geleken hebben vandaar de grote vergissing met de fatale gevolgen. Tijdens de voorbereiding van een bijdrage in 1999 over deze ramp vertelde Albert Van den Bergh het verhaal dat zijn broertje Frans Van den Bergh naar de spoorweg was gegaan, samen met zijn jongere broer Jozef, toen ongeveer 8 jaar. Door de explosie had Frans brandwonden opgelopen en meerdere brokstukken in zijn lichaam gekregen. Het kind werd overgebracht naar het gasthuis in de Keizerstraat te Mechelen waar hij negenentwintig dagen na de explosie overleed. Zijn jongere broer bleef ongedeerd. Uit de notulen van de gemeenteraad van Kapelle-op-den-Bos van dezelfde dag vernemen we het officiële verslag over de ramp. Als gevolg van het drama was de raad ’s avonds in spoedzitting samen gekomen. Reeds op 12 november was een goederentrein gestopt op de lijn Dendermonde-Mechelen ter hoogte van het station. Duitse soldaten verkochten in de loop van de avond allerhande goederen zoals meubelen en werkgerief aan spotprijzen. De volgende dag kwam de verkoop van ’s morgens vroeg al op gang. Om 11 uur vertrok de trein. Een tiental wagons bleven zonder bewaking achter, maar alles bleef rustig. Op 14 november kwamen inwoners opnieuw van ’s morgens vroeg samenstromen aan de achtergelaten wagons. Toen bleek dat er geen bewaking aanwezig was, werden ze met breekijzers open gebroken. Het is toen dat een lading munitie ontplofte. Het verslag van de gemeenteraad beschrijft dat de personen die zich in de nabijheid van de wagons bevonden onkennelijk werden verminkt of gedood. Vele mensen vluchtten, maar een aantal onder hen bleef ter plaatse om eerste hulp te verlenen. Dokters van Londerzeel, Hombeek, Willebroek en van Kapelle-op-den-Bos werden opgeroepen om hulp te bieden. Zij lieten zes gewonden overbrengen naar de ziekenhuizen van Brussel en Mechelen. Onder hen ook de 12-jarige Frans Van den Bergh. Het gemeenteraadsverslag van 14 november 1918 eindigt met de beslissing van de raad om “alle deze lijken ten kosten der gemeente aanstonds te doen begraven in eenen gemeenzamen begraafplaats, morgen 15 november om 2 ure namiddag, en op 16 november eenen dienst te doen celebreren om 9 ure.” (Gust Van Auwenis in “Vaertlinck contact” speciale “Groote Oorlog” editie 2014)
|