Detail van de "Kaart der Stad Leiden (datum vervaardiging 1870) aanwijzende de sterfte aan cholera en typhus gedurende de jaren 1853-1869 benevens sommige ophopingen van schadelijk vuil" Mestvaalten, varkenshokken, beerputten en stallen.
Bij de familie Sala (Breedestraat) waren tijdens voornoemde periode geen gevallen van tyfus of cholera.
Als in 1832 plots een onbekende, dodelijke ziekte door de Leidse achterbuurten raast, weten het handjevol dokters en het gemeentebestuur zich geen raad.
Hoewel de geneeskundigen zich krom werken, sterven de verpauperde inwoners bij bosjes aan de cholera.
Cholera gaat gepaard met braken, diarree en blauwverkleurde ledematen.
Vanwege dat laatste wordt de gevreesde ziekte ook de blauwe dood genoemd.
De cholera-epidemieën maken in de negentiende eeuw in de verpauperde achterbuurten van Leiden meer dan drieduizend slachtoffers.
Bij gebrek aan middelen en kennis, maken medici verkeerde keuzen. De dokter wordt kop van Jut. Beruchte artsen zijn Haesebroek, Dozy en Baert.
Er zijn maar liefst vijf cholera-epidemieën tussen 1832 en 1866. De gemiddelde levensverwachting in 1866 in Nederland is veertig jaar.
De interactie tussen stedelijke overheid en stadsgeneesheren tegen de achtergrond van de onhygiënische situatie in Leiden en elders, geeft de cholera ruim baan.
Het doen en laten van de Leidse geneesheren en hun rol in deze geschiedenis is in wezen diep tragisch.
Ze moeten zich staande houden tegen het dramatisch decor, van cholera in de arme en vervuilde stad.
Slecht uitgerust en met minimale kennis, worden ze geconfronteerd met de cholera Aziatica, vermoedelijk in Scheveningen aan land gebracht door botersmokkelaars en zo verder verspreid.
De artsen maken rake beschrijvingen van wat ze bij hun patiënten zien en noemen het cholera, naar het gal braken, maar wat het precies is, weten ze niet.
De stadsdokters werkten in totaal verpauperde en gore wijken. De meesten moeten alles lopend doen, een paard en wagen is voor de rijkeren.
De stadsbestuurders doen weinig tot niets om de ziekte een halt toe te roepen en de artsen kunnen eenvoudig weinig doen.
Ze zijn machteloos en worden gebruikt om briefjes voor de bedeling te schrijven. Als je een doktersverklaring hebt dat je aan cholera lijdt, krijg je wat extra's.
De zes stadsdokters op een bevolking van ruim 30 duizend inwoners komen snel in diskrediet en er ontstaat een negatieve spiraal.
Aanvankelijk doen ze tot overmaat van ramp vrijwel alles verkeerd. Een cholerapatiënt heeft extreem last van braken en diarree en sterft door uitdroging.
De dokters gaan over op aderlaten, en onttrekken nog meer vocht aan de patiënt, of ze smeren de buik in met mosterdpap, waardoor de darmen worden aangezet tot ontledigen.
"Als we de zieke nu maar volledig laten leeglopen, gaat al het slechte eruit", is de achterliggende gedachte. Het gaat volledig mis, de meeste patiënten gaan dood.
Leiden heeft het academisch ziekenhuis en het stadsziekenhuis, het Cecilia gasthuis. Maar dat laatste is zó slecht dat men cholerapatiënten daar niet wil onderbrengen.
Het lekt overal en oppassers, vaak bedelaars van de straat geplukt, deugen niet. Men richt cholerahospitalen op, maar de mensen die daar komen overlijden vrijwel direct.
Dat gaat als een lopend vuurtje door de stad. "Als de dokter komt, ga je zeker de pijp uit."
Het gemeentebestuur vreest het morrende volk en legt de schuld bij de dokters.
Maar drie procent van de Leidse bevolking overlijdt tijdens zo'n epidemie, maar het hakt er wel in, het zorgt voor angst.
Hoe gefrustreerd de dokters zijn blijkt uit vergadergedrag in de nazomer van 1855.
De cholera grijpt vanaf begin augustus weer om zich heen, maar de stadsgenees- en heelkundigen vinden het op dat moment niet nodig om de koppen bij elkaar te steken.
Pas op 25 oktober komen ze weer in vergadering bijeen. Over de cholera wordt slechts terloops gesproken.
Wél vermelden de notulen uitvoerige beraadslagingen over de vraag wat een passend geschenk zou zijn voor het naderend vijftigjarig ambtsjubileum van collega Hasebroek.
Met de laatste epidemie in Leiden in 1866, schakelt men over van therapeutische behandelingen als aderlaten naar allerlei middeltjes zoals de opiumdrankjes van dr. Bleeker.
De kranten staan vol met advertenties voor allerlei kwakzalversmiddeltjes. Het is pappen en nathouden, met geneesmiddelen als opium, kamfer, bismut, rode wijn en mosterdpappen
De kwetsbare maatschappelijke positie van dokters en de vertrouwensband met hun patiënten is de rode draad.
De zieke armen vertrouwen de artsen niet meer en zien er steeds minder heil in om zich in het hospitaal te laten opnemen. Ze dokterden zelf maar wat aan.
Ze nemen bijvoorbeeld hun toevlucht tot de opiumdrank van dr. Bleeker, die veel onnodige slachtoffers maakt, doordat de drank zeer ernstige verstoppingen veroorzaakt.
Het onvermogen van de artsen werkt kwakzalverij en zelf dokteren in de hand.
Tijdens de cholera-epidemieën functioneert het logement ‘Op den Burg', als Bureau van Gezondheid en is dag en nacht bemand. Alle geneesheren en apothekers houden er bij toerbeurt spreekuur. Leiden beschikt tijdens de cholera-epidemieën over drie cholerahospitalen. De Lakenhal met uitzondering van 1848 en 1849 wanneer de cholerapatiënten in de kazerne aan de Morspoort verpleegd worden, en in 1832 fungeert het Nosocomium Academicum korte tijd als cholerahospitaal.
Bij de gegoede burgerij, waar de hygiënische omstandigheden veel beter waren, maakte de ziekte nauwelijks slachtoffers.
In het ‘Hof der 24 Huizen', gelegen aan de Langegracht, wonen de mensen zeer dicht opeengepakt. De bewoners zijn allemaal aangewezen op één enkele bronput. Een zeer onhygiënische toestand. Tijdens de eerste cholera-epidemie in 1832 is het complex in handen van Karel Blansjaar, die het in 1839 voor zestig gulden per huisje verkopen zal.
Blansjaar is meer met winst bezig, dan met het creëren van gezonde woonomstandigheden voor zijn huurders.
In 1863 maken B&W bekend dat de (inmiddels 32) woningen in het Hof der 24 Huizen nadelig voor de gezondheid, onbruikbaar en onbewoonbaar zijn.
De eigenaar van dat moment, Pieter Hasselbach trekt er zich niets van aan en blijft zijn huizen verhuren. Tientallen bewoners overleven de grote cholera-epidemie van 1866 niet.'
Vanaf het moment dat Leiden een drinkwaterleiding krijgt, in 1873, kunnen ook de armen beschikken over schoon drinkwater. Daarna is het snel afgelopen met de cholera en is het vertrouwen van het publiek in de geneeskundigen langzamerhand hersteld.
Samengesteld uit; Eerst gal braken, dan aderlaten van Hans van Scharen
Het vuil, de stad en de dokter Nieuwsbrief van Har Meijer
Het boek wordt uitgegeven in eigen beheer en is voor € 25 te koop in de Leidse boekhandels.
http://www.leidenuniv.nl/mare/2005/07/07.html
http://www.wetenschapsagenda.leidenuniv.nl/index.php3?c=343
|