Of deze laatste eveneens is gesloten, dan wel alleen is ingekrompen, is uit het verrichte onderzoek niet gebleken. Afgaande op het Provincieverslag omtrent de toestand der nijverheid in Noord-Brabant bezat Diepen in 1900 reeds een fabriek, en wel een tabak-snuif- en sigarenfabriek.33) In tegenstelling tot de snuiffabriek van Wed. J.A. Verbunt en de tabaks-kerverij van F.C. Woestenbergh maakte hij geen gebruik van mechanische beweegkracht.34)
Vanwege de eenvoud van het fabricageproces had mechanisatie in deze branches al veel eerder toepassing gevonden.35) Diepen beschikte in zijn voormalige fabriek evenmin over een moderne sigarendrogerij, noch had hij volgens het gemeenteverslag tien of meer sigarenmakers in dienst.36) Ook zijn bedrijf ondervond een zekere terugslag door de slapte die was ingetreden.
In augustus 1901 had hij zijn personeel op "taak" moeten stellen: een geplaatste order werd tegen een vooraf bepaalde beloning per geproduceerde hoeveelheid uitgevoerd; geen uurloon en geen stukloon dus. Het loon dat hij bood was evenwel zo laag, dat de arbeiders aanvankelijk weigerden. Na bemiddeling door de R.K. Tabaksbewerkersbond - de fabrikant toonde zich zeer welwillend - besloten de werklieden het werk toch aan te nemen. "Voorts verklaarde de Patroon, dat hij voorloopig onmogelijk volop kon laten werken, maar dat het hem goed was, als de Sigarenmakers na het afwerken hunner taak. op het eerstvolgende schaftuur de fabriek wilden verlaten." 37)
Een jaar later was Diepen nog niet uit de problemen: zijn arbeiders moesten een groot deel van het jaar op "taak" werken en de beloning was erg laag: ƒ 2,50 per 1000 sigaren. Een hongerloon; onbegrijpelijk dat de arbeiders, die nota bene lid waren van "dien hardwerkenden" R.K. Tabaksbewerkersbond, hiermee akkoord gingen; de concurrerende Neutrale Vereeniging van Sigarenmakers had hier geen goed woord voor over.38)
Kennelijk waren de sigarenmakers bereid omwille van het behoud van de werkgelegenheid, een stap terug te doen. Was dit nodig in verband met het opstarten van de nieuwe fabriek? Vermoedelijk ging het hier nog om de eerste fabriek en zag Diepen in overname van de moderner geoutilleerde fabriek van Eug. van Roessel betere toekomstkansen.
Wat zijn motief ook moge zijn geweest, hij bleek een goede beslissing te hebben genomen (zie verderop in deze tekst). Nog enkele ondernemingen, verband houdend met de sigarenmakerij en opgericht na 1890 illustreren het wisselvallige verloop van deze tak van nijverheid in de tweede bloeiperiode.
In 1892 kreeg Hub. Maas verlof tot oprichting van een drogerij aan de Gasthuisstraat, sectie K 4544. Hij werd niet aangeduid als sigarenfabrikant, noch was in zijn verzoek om vergunning sprake van een nabijgelegen of te bouwen fabriek. Dit suggereert dat hij de sigaren "nat-los" kocht van andere fabrikanten of van (zelfstandige) thuiswerkers.
Noch Donders, noch Van Roessel had toen al een moderne drogerij; of de onderneming van Karel Janssens nog in bedrijf was, is zoals reeds opgemerkt, niet met zekerheid te zeggen.
Het is niet onaannemelijk dat Maas van beroep sigarenmaker was en zijn beroep is blijven uitoefenen, zij het dan op bescheiden schaal, omdat zijn naam niet in de gemeenteverslagen voorkomt. Blijkens het adresboek uit 1900, 1902 en 1903 had hij zich inderdaad toegelegd op de sigarenmakerij: als beroep staat vermeld "fabrikant van sigaren".
In 1911 zou de vergunning zijn vervallen.39) Op 9 september 1895 diende Antoon Janssens Hzn een verzoek in tot oprichting van een sigarenfabriek met drogerij, gelegen aan de Stationstraat, sectie M 4127.
Hij begon zijn bedrijf in een bestaand pand, dat hij gehuurd had van een zekere Van Dun. Op de begane grond bevonden zich de drogerij en de bewaarplaats van tabak; de bovenverdieping diende als werkplaats.40) Of de huur kon niet worden verlengd, of om andere redenen zag hij in 1898 uit naar een andere bedrijfsruimte.
Op 19 juli vroeg hij vergunning om een fabriek met drogerij te mogen oprichten, gelegen op de Heuvel, sekte M 3317, naast Villa Nova. Ook hier betrok hij een bestaand pand, dat hij huurde van Louis Broekx.41) Het ging hem voorspoedig: in 1900 had hij minstens tien arbeiders in dienst. Daarna liep de bedrijvigheid terug; de gemeenteverslagen vanaf 1902 noemen zijn fabriek niet meer.42)
|