De Zwart, Breitner en anderen
KUNSTHANDEL SALA
Een koeiekop van Willem de Zwart. Een van de boeiendste werken op deze tentoonstelling is de vermoedelijk betrekkelijk vroege studie naar een koeiekop door Willem de Zwart. Het woord studie is hier feitelijk niet op zijn plaats, voor zoover het een voldragen schilderij betreft, dat in gedachte een vergelijking uitlokt met den niet minder grootschen ramskop van omstreeks 1863 door Matthijs Maris, dien men op de Maris-tentoonstelling eenige jaren geleden hier ter stede heeft kunnen bewonderen.
Beide werken zijn breed en gul geschilderd in een rijpe, volle factuur en even verantwoord van bouw als van stofuitdrukking; het verschil ligt hierin dat Thijs Maris' ramskop veel milder is van geestesgesteldheid.
De runderkop bij Sala heeft, in overeenstemming met het afgebeelde dier maar toch mede in overeenstemming met het temperament van den schilder een meer klemmend, hevig en duister aspect. De kop werd drie-kwart genomen, groot in het vlak geplaatst en als het ware van vlakbij gezien; de vuilwitte vacht van voorhoofd en neusrug steekt scherp af tegen den zwarten achtergrond.
Indrukwekkend is de wijze, waarop Willem de Zwart de ingehouden aggressieve kracht van het dier in dit soliede, forsche en degelijke schilderij heeft gesuggereerd. Hoewel de kunstenaar ook andere kanten vertoont treft zijn hevigheid vaak het meest.
Plasschaert vergeleek de "stroomende" lijn zijner teekeningen met die van den hartstochtelijken Vincent. Incidenteel doet ook dit werk aan Van Gogh denken, minder evenwel door de lijn of de structuur, als door de kleur, die verwant is aan die van Van Goghs vroege periode. Er zijn dezelfde diepe grijzen en grijs-zwarten, waar okers en olijf tinten doorheen spelen. Maar er is toch tevens een mate van verwantschap met Vincent in het "boetseerende" van den toets, in het eenigszins getourmenteerde van de teekening en in den indruk van saamgedrongenheid van opgehoopte bedwongen kracht, dien het doek bij den beschouwer wekt.
Aan het schilderij schijnt een anecdote van niet opwekkenden aard verbonden, de moeite van het vermelden waard. De Zwart heeft het klaarblijkelijk geschilderd niet naar een levend dier, maar naar een koeiekop, dien hij bij den slager zag hangen en voor de som van acht gulden verwierf. Het geld zal hij wel geleend hebben, in ieder geval moest hij het zoo snel moge!ijk weer in handen zien te krijgen, en toen hem gevraagd werd wat het schilderij moest opbrengen, berekende hij zijn kosten als volgt: acht gulden voor het model, twee voor de verbruikte verf, in totaal dus tien. Maar degeen, die informeerde, vond den prijs veel te hoog en vertrok! En dus zag de schilder zich genoodzaakt bij een latere gelegenheid nog iets minder te vragen en het werk voor negen gulden uit handen te geven....
Van De Zwart ziet men hier voorts een vrij groot doek met weiland, een vaart, een schuit en bezige menschen, doek, dat in zijn heldere en sterke, haast stootende kleuren een coloristische tegenstelling vormt met het zoo juist besprokene.
Verder o.a. een aquarel en een olieverfwerk naar precies hetzelfde gegeven, "Dekkersduin". Heeft de schilder het laatste naar het eerste gemaakt? In dat geval is het interessant na te gaan, hoe hij daarbij het motief in een geheel andere gemoedsstemming transponeerde; want denkt men bij de aquarel aan een grijzen, wilden dag, het strakkere, tonalistisch minder fijne schilderij spreekt van helder vlak zonlicht.
Van Breitners liefde voor het paard als schilderkunstig motief geeft de tentoonstelling een welsprekend beeld, door de aanwezigheid namelijk van twee superieure aquarellen; teekenend is mede, dat het op de vroegste dezer beide aquarellen soldatenpaarden betreft, op de andere daarentegen Amsterdamsche trekpaarden. In zijn eerste bloeiperiode toch beheerschte het soldatenpaard het grootste deel van Breitners voortbrenging. Gaf hij het meestal weer in felle actie, op het hier getoonde blad werd een moment van ontspanning gekozen: drie cavaleristen zien uit over een heidevlakte en schijnen rustig te beraadslagen of te causeeren.
De technische beheersching van dit werk is onvolprezen. Zooals die ruiters op hun paarden zitten, zoo stevig, ferm en toch gemakkelijk, zoo doelbewust en toch ongeposeerd, zoo werd ook de geheele voorstelling raak neergezet in vrije en breede, toch exacte, beheerschte vlakken; direct, zonder aarzeling, maar ook zonder eenige opgeschroefdheid. Feilloos is de zekerheid van visie en uitvoering, gul en gezond het levensgevoel, sterk en fijn de zachte, voorname kleur, en prachtig de suggestie van wijdheid.
En dit alles schijnt bereikt met de eenvoudigste en meest voor de hand liggende middelen zonder spoor van trucage. Er zijn uiteraard nog verschillende andere Breitners, als de aquarel van een zittenden Neger, verschillende stadsbeelden en, het nagenoeg visionnair, nagenoeg expressionistisch doek van twee vrouwen in de sneeuw.
Melden we tevens een zeer beschaafde Mauve - landschap met ploeger in schemer-stemming - en een gevoelig kopje door Suze Bisschop Robertson, dat aanrakingspunten vertoont met Thijs Maris, met Paula Modersohn en met den lateren Mankes; voorts van de verschillende werken van Willem Maris de coloristisch bijzonder fijn doorgewerkte aquarel van een koe aan den slootkant en van Weissenbruch enkele kleine landschappen.
Ook Fantin Latour, Klinkenberg en Toon Kelder zijn vertegenwoordigd; de eerste door een gave en sensitieve naaktfiguur, de laatste o.a. door een expressieve Kruisiging bij maanlicht, rijk aan stemming.
Jos. de Gruyter
het Vaderland 26-02-1941
|