SCHILDERIJEN DER HAAGSCHE SCHOOL
Kunsthandel Sala.
In haar nieuwe ruimten op het Noordeinde 96 - aanmerkelijk aantrekkelijker dan de vroegere expositiezaaltjes - stelt de directie van deze kunsthandel een flink getal nieuwe aanwinsten der Haagsche School tentoon.
Er zijn voortreffelijke werken in olie- of waterverf door Bosboom, Breitner, Jacob en Willem Maris, Gabriël en Weissenbruch. Tot het zeer goede behooren mede twee groote en kundige kleurkrijtteekeningen naar de bekende Parijsche motieven van werkpaarden door Dupont; voorts een aquarel van Alb. Neuhuys naar een boerenmeisje, ongekunsteld en ademend; ten slotte een verdienstelijke Bauer, een sierlijk teere M. Kamerlingh Onnes, en een meesterlijke aquarel van de hand van Mauve.
Veel te veel eigenlijk, om te bespreken; men moet zelf gaan kijken en er op zijn minst een uur voor nemen. Beter twee uur. Men kan een boek vullen met alle bezwaren, die tegen de impressionistische schilderkunst met meer en minder recht te berde zijn gebracht, en men kan de overtuiging zijn toegedaan, dat het impressionisme voor onzen tijd en de werkelijke kunstenaars van dezen tijd volkomen heeft afgedaan. Dat verandert niets aan de zaak, dat schilders als de hierboven genoemden meesters waren, die hartstochtelijk van hun kunst hielden, er bij wijze van zeggen hun leven voor over hadden en die dingen van onvergankelijke schoonheid in deze zienswijze hebben gewrocht.
Alleen al zoo'n aquarel door Mauve, van stil naar het asphalt starend paard in 'n herfstig mistig stadsbeeld, innig en droefgeestig, maar zonder spoor van aangedikte tragiek, zeldzaam vast en kundig, maar zonder eenigen overmoed in de voordracht, zij is een duurzaam oogenfeest voor wie zien kan!
Onder de aquarellen zijn trouwens verschillende kostelijke dingen, vooral het tweetal naar polderlandschappen door Gabriël, dat dezen schilder op zijn sterkst toont, hetgeen niet geschreven kan worden van de aanwezige schilderijen, hoe verdienstelijk overigens. De beide aquarellen geven een geliefd motief weer: water, molen, polderland en lucht. Bijna zonder kleur en met de eenvoudigste middelen gedaan, maar van een fijne, heldere, strakke gestemdheid en een ruimtelijk besef, die verrast doen staan. Achter zijn echt Hollandse, klare strenge nuchterheid toont Gabriël een bijna metaphysisch gevoel voor de ruimte, welke een Oud Chineesch kunstenaar gewaardeerd zou hebben.
Natuurlijk is Weissenbruch breeder statiger en lyrischer in zijn van atmospheer verzadigde stukken, waarin alles lijkt te vloeien en te drijven; maar de keuze tusschen zijn aquarellen en de koelere, verdiepte, van Gabriël is voor mij persoonlijk toch niet moeilijk. Een werk in waterverf van Israëls Sr. legt het inmiddels tegen de belde genoemden evenzeer af. Ook Bauer houdt het hiertegen niet uit.
Van de werken in olieverf meld ik allereerst die van Willem Maris, voor wien ik een zwak heb. Het is Jammer, dat deze fabrikant der eenden- en koeientableaux voor den salon, zoovelen blind heeft gemaakt voor de zeldzame schilderseigenschappen, waarover hij, ondanks dezen handelsgeest, toch onmiskenbaar beschikte. Men kan hier een parallel trekken met den even beminnelijken, waarschijnlijk nog rijker begaafden Corot, die op lateren leeftijd eveneens geneigd scheen, "vervalseningen" naar eigen producten te maken.
Er is van Willem Maris een klein, argeloos en sprookjesachtig werkje van eenden, nummer 25, dat eenigermate aan Corot doet denken en dat in elk geval verrukt door zijn on-zware, bijna wuivende voordracht. Daarnevens noem ik afzonderlijk het groot, klaterend doek met de twee koebeesten in de achterzaal (nr. 31) en de stevige rijke aquarel nr. 14.
Van den vroegen Bosboom vindt men verschillende ontwikkelingsstadia vastgelegd. Heel vroeg en niet veel zeggend blijkt een Gezicht op Haarlem, in olieverf; interessanter de aquarel naar Rouaan; en verbluffend rijp en gaaf het groote schilderij nr 36, Kloosterkeuken, dat een overgang geeft van een romantisch realistische naar een impressionistische visie.
Het laatste paneel is op en top een museumstuk, hetgeen niet wegneemt, dat men bijv. de Breitner op deze tentoonstelling toch nog liever ziet. Het woest, vlagend doek naar een trompetter van den Amsterdammer kondigt reeds Permeke aan.
Voorts een vroeger geziene, beste De Zwart; een Verster, aristocratisch en zeer diep van kleur; een relatief gesproken leege De Bock; een aardig, pittig, liggend beest in groen weiland van Poggenbeek, enz. Maar nogmaals, men moet eens zelf gaan kijken. W. Jos. de Gruyter.
het Vaderland 07-03-1935
|