11 Het gelijk blijven van beide firma's in de jaren 1895-1897 is te toevallig. Vermoedelijk was men niet meer zo bereidwillig of nauwgezet in het verschaffen van de nodige gegevens voor de gemeenteverslagen. Misschien kwam dit meer voor en is daarom besloten vanaf 1897 deze gegevens niet meer in het overzicht van de toestand der nijverheid op te nemen.
Rond 1894 waren beide ondernemingen uitgegroeid tot grootbedrijf en bleven ze daarmee tot na de eeuwwisseling de enige in hun sector. Landelijk gezien nam het grootbedrijf na 1890, de jaren van hernieuwde expansie, een hoge vlucht.26) Was tegen die tijd het aantal arbeiders ongeveer gelijkelijk verdeeld over grootbedrijf, midden- en kleinbedrijf,27) in Tilburg ontbrak aanvankelijk het grootbedrijf en kwam tussen 1894 en 1900 het middenbedrijf niet voor.
Bedrijfsvoering
Het grote aantal jongeren ten opzichte van het aantal volwassen arbeiders wekt in vergelijking met de vorige cijferreeks enige verwondering. Volgens de Kinderwet van 1874 en de Arbeidswet van 1889 wordt hier onder jeugdigen verstaan: personen van volbrachte twaalfjarige tot volbrachte zestienjarige leeftijd. Voor tewerkstelling van jongeren was een van gemeentewege verstrekte arbeidskaart verplicht.
Aan het eigenlijke sigarenmaken gingen verscheidene eenvoudige bewerkingen vooraf, zoals het bevochtigen, het strippen en het maken van de bosjes (het binnengoed met omblad), ook wel wikkels genoemd, die geen speciale vakkennis vereisten en waarbij veel gebruik werd gemaakt van vrouwen en kinderarbeid. Door concentratie van arbeiders in één fabriek werd de mogelijkheid vergroot, deze deelbewerkingen afzonderlijk te laten verrichten, waardoor de productiviteit kon toenemen en een betere kwaliteitscontrole was gewaarborgd. De introductie van sigarenvormen, die na 1880 veel opgang maakten, vergrootte de productiviteit nog meer; bij het maken van de bosjes kon thans worden volstaan met een globaler formaat. Vermoedelijk bevorderde het werken met vormen de concentratie van arbeiders in één fabriek. De voorliggende cijferreeksen tonen dan aan dat bij Donders en Van Roessel moderne ideeën over rationele bedrijfsvoering toepassing hadden gevonden. Anderzijds kan de inschakeling van zoveel jongeren wijzen op de grote behoefte aan geschoolde arbeidskrachten, waarin dan door het aannemen van leerlingen werd voorzien.
Uiteraard bracht het ook een groot financieel voordeel, omdat jeugdlonen erg laag waren. Toch is het de vraag of alle jongere werknemers op de loonlijst van de onderneming stonden. In de sigarenmakerij was immers de praktijk gegroeid dat een sigarenmaker zelf een bosjesmaker naast zich had, die hij zelf betaalde. Aan dit gebruik werd bij de c.a.o. van 1920 een einde gemaakt.28)
Van oudsher steunde de sigarennijverheid voor een belangrijk deel op jeugdigen; in dat opzicht vormde de situatie in Tilburg geen uitzondering op Eindhoven en Den Bosch. Wel was er een duidelijk verschil wat de arbeid van vrouwen betrof. Volgens de gemeentelijke opgaven waren tussen 1876 en 1897 geen vrouwen werkzaam op de Tilburgse sigarenfabrieken. Of zij daarnaast veel in de huisnijverheid en de kleinere bedrijven ingeschakeld waren, zal nader onderzoek moeten uitwijzen. De veronderstelling ligt voor de hand dat het terugdringen van vrouwenarbeid is toe te schrijven aan de invloed van de geestelijkheid. Maar was de clerus in Tilburg dan minder toegeeflijk dan in Den Bosch, waar vrouwenarbeid in de sigarenindustrie wel voorkwam, of in Eindhoven, waar op de fabriek van Lurmans en op die van Mignot & De Block het personeel zelfs merendeels uit vrouwen bestond? 29)
De verwachtingen in het gemeenteverslag van 1891 ten aanzien van de bijdrage van de sigarennijverheid in het behoud van de werkgelegenheid in Tilburg bleken toch te hoog gestemd. Er vond tot 1903 weliswaar uitbreiding plaats, maar het verloop was erg groot. Na 1902 zou de sigarennijverheid pas voldoende stevig gevestigd raken, dat zij voor de economische ontwikkeling van Tilburg betekenis kreeg.
Tweede bloeiperiode
Ondanks een algemeen economisch herstel, ondanks een veelbelovende start, een snelle toename van de bedrijfsomvang, de inrichting van een moderne sigarendrogerij was de continuïteit der werkzaamheden bij Donders en Van Roessel niet gewaarborgd.
Waren in 1896-1897 de vooruitzichten nog gunstig, beide firma's stapten toen over op de moderne sigarendrogerij, Donders breidde in 1896 zijn fabriek in verband daarmee uit,30) na de eeuwwisseling verkeerden beide ondernemingen in moeilijkheden, waarschijnlijk ten gevolge van de slapte die in 1901-1902 alom in deze nijverheidssector was ingetreden.31) Een van beide fabrieken werd in 1901 zelfs ten verkoop aangeboden. De vraagprijs was bepaald op ƒ 14.000. Er werd geadverteerd in de krant en in de Tabaksplant, Nederlandsch Orgaan gewijd aan de belangen van Tabakshandel & Tabaksteelt; voor Tabakshandelaren, Fabrikanten en Planters. Dit weinig alledaagse gebeuren had de aandacht getrokken van de vakbladen. "Typisch Brabantsen én Tilburgsch", aldus de Katholieke Tabaksbewerker in zijn commentaar bij de advertentie, overgenomen uit de Meijerijsche Courant, verschijnend in Eindhoven en omstreken:32)
Te Tilburg, waar de werkloonen laag zijn
TE KOOP eene in volle werking zijnde Sigarenfabriek, met flinke soliede clientèle.
Des verlangend ook de Inventaris afzonderlijk te koop, een en ander tegen billijke prijs.
Franco brieven onder motto Sigarenfabriek aan het Bureau van dit Blad.
Waarschijnlijk ging het hier om de fabriek van Eug. van Roessel. Hiervan bleek immers de eigendom te zijn overgegaan naar Leo Diepen, die ter bekendmaking van dit feit in de Tabaksplant van 2 december 1902 de advertentie had laten opnemen: "Tilburgsche Sigarenfabriek Leo Diepen, voorheen Eug. van Roessel Tilburg". In het gemeenteverslag van 1902 wordt de fabriek van Leo Diepen voor het eerst genoemd; die van Eug. van Roessel komt niet meer voor, evenals de fabriek van de Gebrs. Donders. Of deze laatste eveneens is gesloten, dan wel alleen is ingekrompen, is uit het verrichte onderzoek niet gebleken. Afgaande op het Provincieverslag omtrent de toestand der nijverheid in Noord Brabant bezat Diepen in 1900 reeds een fabriek, en wel een tabak- snuif- en sigarenfabriek.33) In tegenstelling tot de snuiffabriek van Wed. J.A. Verbunt en de tabakskerverij van F.C. Woestenbergh maakte hij geen gebruik van mechanische beweegkracht.34) Vanwege de eenvoud van het fabricageproces had mechanisatie in deze branches al veel eerder toepassing gevonden.35) Diepen beschikte in zijn voormalige fabriek evenmin over een moderne sigarendrogerij, noch had hij volgens het gemeenteverslag tien of meer sigarenmakers in dienst.36) Ook zijn bedrijf ondervond een zekere terugslag door de slapte die was ingetreden. In augustus 1901 had hij zijn personeel op "taak" moeten stellen: een geplaatste order werd tegen een vooraf bepaalde beloning per geproduceerde hoeveelheid uitgevoerd; geen uurloon en geen stukloon dus. Het loon dat hij bood was evenwel zo laag, dat de arbeiders aanvankelijk weigerden. Na bemiddeling door de R.K. Tabaksbewerkersbond - de fabrikant toonde zich zeer welwillend - besloten de werklieden het werk toch aan te nemen. "Voorts verklaarde de Patroon, dat hij voorloopig onmogelijk volop kon laten werken, maar dat het hem goed was, als de Sigarenmakers na het afwerken hunner taak. op het eerstvolgende schaftuur de fabriek wilden verlaten." 37) Een jaar later was Diepen nog niet uit de problemen: zijn arbeiders moesten een groot deel van het jaar op "taak" werken en de beloning was erg laag: ƒ 2,50 per 1000 sigaren. Een hongerloon; onbegrijpelijk dat de arbeiders, die nota bene lid waren van "dien hardwerkenden" R.K. Tabaksbewerkersbond, hiermee akkoord gingen; de concurrerende Neutrale Vereeniging van Sigarenmakers had hier geen goed woord voor over.38) Kennelijk waren de sigarenmakers bereid omwille van het behoud van de werkgelegenheid, een stap terug te doen. Was dit nodig in verband met het opstarten van de nieuwe fabriek? Vermoedelijk ging het hier nog om de eerste fabriek en zag Diepen in overname van de moderner geoutilleerde fabriek van Eug. van Roessel betere toekomstkansen. Wat zijn motief ook moge zijn geweest, hij bleek een goede beslissing te hebben genomen (zie verderop in deze tekst). Nog enkele ondernemingen, verband houdend met de sigarenmakerij en opgericht na 1890 illustreren het wisselvallige verloop van deze tak van nijverheid in de tweede bloeiperiode. In 1892 kreeg Hub. Maas verlof tot oprichting van een drogerij aan de Gasthuisstraat, sectie K 4544. Hij werd niet aangeduid als sigarenfabrikant, noch was in zijn verzoek om vergunning sprake van een nabijgelegen of te bouwen fabriek. Dit suggereert dat hij de sigaren "natlos" kocht van andere fabrikanten of van (zelfstandige) thuiswerkers. Noch Donders, noch Van Roessel had toen al een moderne drogerij; of de onderneming van Karel Janssens nog in bedrijf was, is zoals reeds opgemerkt, niet met zekerheid te zeggen. Het is niet onaannemelijk dat Maas van beroep sigarenmaker was en zijn beroep is blijven uitoefenen, zij het dan op bescheiden schaal, omdat zijn naam niet in de gemeenteverslagen voorkomt. Blijkens het adresboek uit 1900, 1902 en 1903 had hij zich inderdaad toegelegd op de sigarenmakerij: als beroep staat vermeld "fabrikant van sigaren". In 1911 zou de vergunning zijn vervallen.39) Op 9 september 1895 diende Antoon Janssens Hzn een verzoek in tot oprichting van een sigarenfabriek met drogerij, gelegen aan de Stationstraat, sectie M 4127. Hij begon zijn bedrijf in een bestaand pand, dat hij gehuurd had van een zekere Van Dun. Op de begane grond bevonden zich de drogerij en de bewaarplaats van tabak; de bovenverdieping diende als werkplaats.40) Of de huur kon niet worden verlengd, of om andere redenen zag hij in 1898 uit naar een andere bedrijfsruimte.
Op 19 juli vroeg hij vergunning om een fabriek met drogerij te mogen oprichten, gelegen op de Heuvel, sekte M 3317, naast Villa Nova. Ook hier betrok hij een bestaand pand, dat hij huurde van Louis Broekx.41) Het ging hem voorspoedig: in 1900 had hij minstens tien arbeiders in dienst. Daarna liep de bedrijvigheid terug; de gemeenteverslagen vanaf 1902 noemen zijn fabriek niet meer.42)
In hetzelfde jaar als Ant. Janssens begon M. van Leeuwen met een sigarenfabriek annex drogerij. De fabriek werd gebouwd in de Capucijnenstraat, op perceel D 3681, aldus diens verzoek van 23 september 1895.43) Tegenspoed bleef hem niet bespaard, zo kan worden opgemaakt uit een toevallig gevonden bericht in de Nieuwe Tilburgsche Courant van 28 juli 1897, namelijk dat was ingebroken in de leegstaande fabriek van v. L. in de Capucijnenstraat. Maar Van Leeuwen wist zich te handhaven: na enkele jaren, in 1900, waren bij hem tien of meer arbeiders werkzaam.44) De afzet nam toe: op 21 september 1903 vroeg hij een vergunning aan voor de verbouwing van zijn sigarenfabriek in verband met de vergroting van de daarin aanwezige drogerij. De erbij gevoegde tekening geeft een aardige indruk van de inrichting van een sigarenfabriek. Van Leeuwen had er wel zijn kantoor, maar woonde in de Zomerstraat. Bij hem werkten 42 of meer arbeiders: in de pakkamer vier personen, in de sorteerderij twaalf en in de sigarenmakerij op de verdieping 26 personen. In verband met de Veiligheidswet van 1895 golden er niet alleen voorschriften met betrekking van de afstand waarbinnen de fabriek mocht gelegen zijn van scholen en gebouwen voor ziekenverpleging en openbare eredienst, maar ook ten aanzien van de inrichting van de fabriek. De Inspecteur van de Arbeid was met het toezicht belast. Voor de situatie hier, zie bijgaand formulier. 45) Zijn fabriek behoorde tot de grotere sigarenmakerijen in Tilburg. Voor zover nagegaan bleef zijn fabriek evenals die van Leo Diepen zeker tot 1920 in bedrijf.46)
Huisnijverheid en kleinbedrijf
Hiernaast zijn nog enkele kleinere fabrieken te noemen, die ofwel maar kortstondig bestaan hebben, ofwel niet (blijvend) boven het niveau van kleinbedrijf uitgroeiden.
In het overzicht van de bedrijvigheid in Tilburg over 1900 en 1901 is de sigarenmakerij van een zekere Julius Wertheim opgenomen. Hierna ontbreekt deze in de jaarlijkse overzichten. Over een sigarendrogerij beschikte Wertheim zeker de eerste jaren niet.47) Het Tilburgsch Adresboek voor het jaar 1900 vermeldt onder de categorie "Fabrikanten van Sigaren" behalve de hierboven genoemden: Jan Aarts, J. van Beek en J.B. Happel. In de hierna verschenen adresboeken staat als beroep aangegeven sigarenmaker.48) Aarts werd als zodanig reeds genoemd in het adresboek van 1881, Happel in 1889. Het is goed mogelijk dat wij hier te maken hebben met geheel of gedeeltelijk zelfstandige thuiswerkers. Huisindustriële nijverheid kwam in de negentiende eeuw geregeld voor, maar was ook na de eeuwwisseling niet geheel verdwenen. Wegens de moeilijkheid om voor de sigarennijverheid een zuinig werkende machine te ontwikkelen die kwalitatief hoogwaardige producten leverde, bestond de sigarenmakerij nagenoeg geheel uit handwerk (er was hier en daar wel een wikkelmachine in gebruik), waardoor deze productiewijze zich uitstekend leende voor huisnijverheid. In tijden van economische teruggang functioneerde het als een buffer voor de kleinere ondernemingen, die door "uitbesteding" van de productie of delen daarvan zich staande konden houden.49) Kende oostelijk Noord Brabant, met name Eindhoven en Woensel na 1900 nog veel huisnijverheid,50) ook in Den Bosch zou het nog veel zijn voorgekomen.51) Uit nader onderzoek moet blijken, hoe groot de omvang was van dit verschijnsel in Tilburg.
De laatste kleine onderneming die in de voorliggende inventarisatie is opgenomen, is de fabriek van Petrus Roef. Eind februari 1901 werd hem vergunning verleend om in de Piusstraat, op perceel sectie M 667, een fabriek annex sigarendrogerij op te richten. Het was een klein bedrijf, waar voor ongeveer acht arbeiders werk zou zijn.52) Veel groter is dit bedrijf niet geworden: in de meermalen aangehaalde tellingen kwam het niet voor. Hetzelfde lijkt op te gaan voor de fabriek met drogerij, die de firma Poort en Simonis in september 1907 is begonnen op het adres Tuinstraat 6.53) De kleinere bedrijven konden de sterke expansie van het groeibedrijf niet bijhouden. In het begin van de twintigste eeuw raakten zij meer en meer in de verdrukking door een stijging van de tabaksprijs, zonder dat dit kon worden doorberekend in een evenredige stijging van de prijzen der sigaren, daar zij het juist van de productie van goedkopere sigaren moesten hebben. Gebrek aan voldoende kapitaal verhinderde hen om alert op de tabaksmarkt te opereren en gunstige voorraden aan te leggen.54)
|