Leiden, 6 Januari.
Bij de firma E.J. Brill alhier verscheen vóór eenige dagen het eerste deel van „Reise-bilder aus Liberia" van onzen stadgenoot den heer J. Büttikofer, conservator aan het Museum van Natuurlijke Historie. In vloeienden, opgewektcn stijl verhaalt ons de koene, onverschrokken natuurvorscher zijn leven en lotgevallen te midden der inboorlingen van Afrika's binnenland.
Dezen mochten niet altijd vroolijk of opgewekt genoemd worden; hij en ook zijn vriend en reisgenoot C.F. Sala, eveneens een onzer stadgenooten, hebben met ontzaglijk veel moeilijkheden, met onnoemlijk vele wederwaardigheden, voornamelijk met ziekten, te kampen gehad.
Zooals bekend is, is de laatste dan ook een slachtoffer der wetenschap geworden; zijn lichaam rust op het oogenblik in Afrika's schoot.
Verder teekent de schrijver in levendige kleuren de weelderige natuur dier streken; hij maakt ons bekend met de zeden, gewoonten en gebruiken dier natuurmenschen en menigmaal doet hij ons dezen bewonderen.
Wie zich den inboorling voorstelt als een bekrompen wezen, zonder gevoel voor het brave, edele of rechtschapene, dwaalt. Als bewijs hiervan diene het volgende, aan Büttikofers werk ontleend.
Terwijl een der talrijke negerkoninkjes ziek en hulpeloos te bed (1) lag, ontvlucht eene zijner vrouwen, die zich niet op eene bepaald liefderijke behandeling van de zijde haars echtgenoots had mogen beroemen; zij weigerde dan ook om tot haren gemaal terug te keeren.
Aan een ander negervorst werd de taak opgelegd als scheidsrechter in dat geding uitspraak te doen en deze velt het volgende vonnis:
dat de vrouw van haren man wegloopt, als hij haar slecht behandelt, vind ik zeer gerechtvaardigd en wijl die slechte behandeling door verschillende getuigen bewezen is, zou ik de eerste zijn om de vrouw, waarover het geding loopt, in het gelijk te stellen. Dat zij hem echter in den steek laat op een oogenblik, dat hij zich onmogelijk zelf kan helpen, dat bewijst een slecht hart en daarom veroordeel ik de vrouw om tot haren man terug te keeren.
Dit vonnis is wel niet overeenkomstig onze hoogzedelijk Europeesche begrippen, maar het bewjjst in elk geval dat het billijkheidsgevoel bij die lieden zeer ontwikkeld is.
Leidsch Dagblad 07-01-1890
|