G. H. BREITNER
Kunstzalen Sala
IN DEN KUNSTHANDEL SALA, waar men zoo vaak reeds goede werken van onze impressionisten, hetzij Haagsche, hetzij Amsterdamsche, heeft kunnen aantreffen, wordt thans een tentoonstelling van Breitner gehouden.
In hoofdzaak zijn het bladen uit vroege en betrekkelijk vroege schetsboeken, uit het bezit van de weduwe van den schilder, aangevuld evenwel met 'n aantal aquarellen en schilderstukken uit den rijpen tijd en met enkele kleine late werken, die tragisch zwak aandoen in vergelijking tot het overige.
De teekeningen zijn interessant om verschillende redenen. In de eerste plaats, omdat zij een beeld geven van Breitners geleidelijken groei, het zich losmaken van invloeden (Rochussen), de zich wijzigende belangstelling voor onderwerpen en het langzaam overgaan van een teekenachtige in een typisch schilderlijke opvatting en werktrant.
Maar ten tweede ook, omdat uit de vroege krabbels en studies blijkt, hoezeer Breitner aanvankelijk geboeid werd door zijn lectuur en deze tot stof zijner teekeningen koos. De belangstelling voor de werkelijkheid kwam toen pas in de tweede plaats, hetgeen inmiddels; in aanmerking genomen den romantischen inslag van zijn talent, niet onbegrijpelijk is.
De vroegste bladen dagteekenen uit 1872, uit den tijd dat hij nog 'n Rotterdamsche jongen van vijftien jaar was. Die van het volgend jaar doen al minder schoolsch onpersoonlijk aan, men moet eens de paardekoppen uit ‘72 met die uit ‘73 vergelijken, welke laatste bezielder en meer heftig, meer Breitnersch zijn. Het paard had hem toen dus al te pakken, aanvankelijk min of meer het romantisch illustratieve paard van het oorlogstafereel of de jachtscène, dat later plaats inruimde voor het reëele militaire paard, en weer later het Amsterdamsche tram- of trekwagenpaard werd.
Daarnevens bleek Breitner reeds vroeg een knap vertolker van de figuur, vooral van de heftig bewegende figuur. De belangstelling voor het stadsbeeld, dat zoowel figuur als paard zou opslokken in een grooter schilderachtig geheel, treedt pas later - na omstreeks 1890 - duidelijk aan den dag. Dan is zijn stijl in stee van illustratief of beschrijvend, al geheel subjectief reageerend geworden op picturale wijze. De snel en raak aanduidende lijn, altijd levend en rijk aan karakter, wordt afgewisseld met den toon, die in een portretje als nr. 65 zelfs de geheimzinnige diepte van 'n Redon heeft.
De mooiste of althans meest virtuose schetsen dateeren uit deze eeuw; men kan er uit opmaken, dat de latere Breitner in den letterlijken zin door zijn indrukken bezeten was. In het vertrek achter treft vooral de aquarel der "Waspitten", drie meiden over 'n grachtbrug gaande, uitstekend van karakteristiek en princelijk van kleur; zulk een werk verliest niets bij terugzien, maar verrast telkens opnieuw en doet den beschouwer glimlachen van genoegen. Men vindt op dit blad geen vierkante centimeter, dat niet sterk bewogen is en verfijnd, beheerscht in de tegelijk forsche en zachte kleur.
Een ander goed stuk is de olieverf van Rustende Cavalerie, lenig en bondig gedaan, op onmiddellijke wijze een visueele impressie vastleggend, toch overwogen van samenstel en gespannen in zijn compositorische lijninrichtingen. Let o.a. op de wijze, waarop het witte paard een verband legt tussen en de lichte lucht - het schel oplichtende van 'n lucht na regenbuien - en de donkere massa van het landschap met silhouetteerende dieren en menschen.
Tot mijn spijt ben ik laat met deze bespreking, maar de tentoonstelling is nog verlengd tot einde volgend21-10-1937 e week. Zij is zeker de moeite waard. Jos. de Gruyter.
het Vaderland 21-10-1937
|