“Een mens krijgt in zijn leven al eens het deksel op de neus, ieder verwerkt het op zijn manier. Sommigen sluiten aan bij een extreme godsdienst, anderen krijgen met plezier een klantenkaart in een of andere kroeg en nog anderen pakken de koe bij de horens en trachten hun leven weer zin te geven.
Ik heb het ingevuld met bergschoenen, slaapzak en rugzak en trok de wijde wereld in. Ik werd trouwe klant bij Anders Reizen. Of de Neroboeken ermee te maken hebben weet ik niet, maar sinds mijn prille jeugd bekoort Afrika mij. Ik heb de mooiste herinneringen aan de jaarlijkse almanak van de Witte Paters van Afrika. Hij werd door mij gelezen, herlezen en bepoteld tot de negertjes bijna wit waren.
Toch was mijn eerste verre reis niet naar Afrika maar naar Nepal. Het was een lange reis en bovendien verbleven wij gedurende 12 uur in de transitzone van de luchthaven van New Delhi.
Kathmandu was pas een cultuurshock. Het lawaai van de bellende riksjarijders en het overijverige gebruik van de claxon zou gedurende een paar dagen ons deel worden. Koeien, geiten, kippen en eenden waren de koning te rijk en zochten hun voedsel in het afval dat overal verspreid lag. Bovendien regende het en was de aanblik nog groezeliger en gortiger.
Ik wist niet waar eerst kijken. Een ijverige slager gebruikte de straatstenen als kapblok en ook op de straat kon je je een mooi kapsel laten aanmeten. De fakirs met vlechten van meer dan 1m. zaten langs de weg en hun ogen blikten van links naar rechts om de onverlaat, die trachtte zonder te betalen een foto te maken, tot betalen te dwingen. Hetzelfde toneel speelde zich af bij de slangenbezweerders. De slangen zaten in mandjes en kwamen op de tonen van de fluit, maar vooral door de beweging van de hand, al kronkelend naar boven. Iemand nam zonder te betalen een foto van het gebeuren en de slangenbezweerder nam zijn broodwinning onder de arm en achtervolgde hem zelfs tot in een winkeltje.
De makaken maken ook deel uit van het straatbeeld, het is oppassen geblazen als ze in de buurt zijn en een plastic zak is uit den boze. Ik zag hoe een makaak de zak van een vrouw veroverde, ermee op een muur kroop en hoe ze ook protesteerde, ze moest hulpeloos toekijken hoe al het geld uit haar geldbeugel werd gehaald en naar beneden fladderde. Wat de makaak bezielde weet ik niet, maar plots sprong hij naar beneden en hing te bengelen aan de mooie zwarte vlecht van de ontredderde vrouw.
Wij verlieten Kathmandu en vertrokken voor 3 weken voor een tocht van ongeveer 350 km. rond de Annapurna. Het was een gammele bus en waarschijnlijk om de minder goede geuren te verdoezelen worden er constant wierookstokjes gebrand. Aan de start tussen de achtduizenders, stond een grote boog met de woorden, ‘Knowlegde is power’ en daar ben ik, na al mijn reizen steeds meer van overtuigd. Onze bagage werd gedragen door sherpa’s en vaak waren ze blootvoets, weigerden elk contact met ons, hebben zich al die weken niet gewassen en dat was eraan te ruiken. Er zijn 7 kastes en ze hopen, met nu hun best te doen, dat ze later in een hogere kaste zullen terugkomen.
Wij liepen via vele uitgehouwen marmeren trappen langs enorme rijstvelden, reuze rododendrons, vrouwen die in de vroegte van de morgen reeds in de potten stonden te roeren en vrouwen die bij elkaar op luizenjacht gingen. Gezeten boven op een tafel zaten de kleermakers in de blakende zon te stikken. In Nepal worden de stoffen voor de kledij, in een rode kleur, de kleur van het geluk, zorgvuldig uitgekozen, het neemt zelfs een ganse dag in beslag, en de kleermakers zorgen ervoor dat de vrouwen er stralend bijlopen.
Kinderen met enorme snotneuzen verzamelen de uitwerpselen en deze worden als brandstof gebruikt. Er waren enorm veel zwerfhonden die, omdat onze kok hen te eten gaf, ons gedurende een paar dagen volgden en zelfs onze tenten bewaakten. De Nepalezen zijn niet zo verzot op de honden en er werd ons gezegd dat ze er eenmaal per jaar jacht op maken en ze doden.
Er zijn ook enorme hangbruggen en de ezels zijn de DHL van Nepal. Er zijn karavanen van een 40-tal ezels die op hun rug allerhande waren meesleuren en zo de bergdorpen bevoorraden. Ook schapen en geiten doen de handelsroute en worden onderweg verhandeld. Zo had onze kok, buiten bloem en eieren, ook eens een geit op de kop kunnen tikken. Ik zag het als een weldaad en als beloning omdat wij moedig de Thorung La (5.300m.) hadden getrotseerd. Eindelijk eens geen TV worstjes, maar een lekker stukje geit op ons bord. De geit werd tussen onze tenten geslacht en een paar uur later kregen wij ze voorgeschoteld. Ik verwachtte er veel van, maar een Nepalees versnijdt het vlees niet zoals wij, maar kapt er maar op los. De geit heeft niet gesmaakt, ze zat vol splinters, allesbehalve smakelijk.
Veel luxe was er niet, wij sliepen steeds op een camping en kregen elke morgen bij een kommetje lauw water om ons te wassen, een kopje thee. Onze shampoo staken wij in onze dagrugzak om, als wij eventueel onderweg een beetje water vonden, onze haren te wassen. WC papier moesten wij, zelfs als wij soms in het hotel logeerden, in een daarvoor bestemde doos leggen en dat werd ’s avonds zorgvuldig verbrand.
Er was ook een rustdag voorzien in de omgeving van warmwaterbronnen. Onze gidsen profiteerden ervan om onze tenten en zichzelf een grondige beurt te geven, maar de sherpa’s zaten hier of daar uitdrukkingsloos te wachten op het einde van de dag en…. ze konden wel meer dan één wasbeurt verdragen.
Wij kwamen terug in de bewoonde wereld en logeerden in een klein hotel in Pokhara. Ik heb mezelf daar eens grondig onder handen genomen en na een eerste wasbeurt opnieuw begonnen omdat het resultaat niet zo denderend was.
Wij reden terug naar Kathmandu en daar heb ik een lekkere kippenbout soldaat gemaakt. Ik had genoeg van de dal bath, hun nationaal gerecht van linzen, curry en witte rijst dat erg zuur smaakt. Zij eten het tweemaal daags en tot onze grote verwondering genoten zij tijdens het afscheidsdineetje van het zoveelste bord.
In het hotel vond ik een fax van mijn dochters, het was reeds 4 weken dat ik ze niet gehoord had. Ik heb hem gelezen, herlezen en ben ermee in slaap gevallen.
De dag nadien brachten wij een bezoek aan de stad. Wij zagen rijen, mooi in het rood uitgedoste vrouwen, geduldig aanschuiven voor een bezoek aan de Kumari Ghar of het huis van de levende godin. Het gebruik dateert van de 17de eeuw. Er wordt ritueel een Kumari aangesteld, meestal vanaf de leeftijd van 4-5 jaar. Het is een eer voor de familie dat hun dochter wordt “uitverkoren” als levende godin. Maar voor het meisje zelf….. Eens uitverkoren leeft ze, omringd door de beste zorgen, afgezonderd in een paleis tot een leeftijd van ongeveer 12 jaar. Na haar eerste menstruatie moet ze het paleis verlaten en wordt een nieuwe Kumar gekozen. Voor haar is er geen toekomst meer, ze vindt geen bruidegom en blijft eenzaam achter.
Tijdens haar verblijf in het paleis ontmoet de Kumar maar heel weinig mensen (enkele uitverkorenen mogen haar zien en verzorgen). Zij vertoont zich zelden in het openbaar en eenmaal per dag verschijnt deze levende godin voor enkele minuten aan het raam. Enkel een glimp van haar opvangen brengt de Nepalezen geluk.
Onze reis liep ten einde en het was nieuwjaar in Nepal. Zij vieren het in de maand november en hebben een andere jaartelling, bij ons was het 1999 en in Nepal begon het jaar 1120. Het werd uitbundig gevierd en bij ons vertrek was het nog luidruchtiger dan bij onze aankomst. Bovendien hadden onze gidsen ons in de steek gelaten en werden verschillende taxi’s besteld om tijdig in de luchthaven te raken.
Na een transitverblijf van weer 12 uur in New Dehli bracht de Jumbo ons terug naar huis”.
Enkele technische gegevens Alida vertrok voor de beklimming op 26.09 en op 1.10 was ze terug beneden. 26.09: Moshi-Mandarahut (2750m) 27.09: Mandarahut – Horombohut (3720m) 28.09 : acclimatisatie – 500m. gestegen en terug naar Horombohut 29.09: Horombohut – Kibohut (4703m) 30.09: Ultieme klim naar de top (5895m) en via Kibohut terug naar Horombohut vertrokken om 12u. ’s nachts en om 7u15 bereikte ze de top. 01.10: Horombohut – Marangu (Moshi).
Haar naam werd genoteerd in een lijvig boek onder nummer 10580/2000 en ze ontving een diploma.
Vervolgt.
Foto’s : -De cobra’s reageren op de beweging van de hand. -Ezels zijn de DHL van Nepal. -Alida overwon de Thorung La. -Eindelijk proper gewassen… -Lijkenverbranding in Kathmandu.
Als negende kind uit een gezin van elf werd Alida Polfliet op 9 februari 1941 te Lembeek geboren. In deze gemeente, thans deelgemeente van Halle in Vlaams-Brabant, beleefde ze de mooiste jaren uit haar jeugd.
Reeds voor de tweede wereldoorlog waren haar Leestse ouders, Karel en Marie De Prins, naar Lembeek verhuisd. Vader Polfliet werd er benoemd als ploegbaas bij ‘den IJzerenweg’ en het gezin kwam er in een routehuis van de NMBS terecht.
Het gezin kende er gelukkige tijden tot vader in 1952 slachtoffer werd van een dodelijk arbeidsongeval en moeder Polfliet noodgedwongen met haar elf kinderen terugkeerde naar Leest.
Op 30 september 2000 overwon Alida Polfliet de Kilimanjaro, de hoogste berg van Afrika, gelegen in het noordoosten van Tanzania. De berg (5.895 m) steekt ruim 5 km uit boven zijn omgeving en is daarmee de hoogste vrijstaande berg ter wereld. Hij komt ook voor in het rijtje van de zogenoemde ‘zeven toppen’.
Op 30 september 2000 slaagde Alida er in de top te bereiken. Ze was daarmee, na Lut Vivijs, die in 1982 de Dhaulagiri in de Himalaya overwon (zie deze Kronieken onder 22/2/1982), de tweede vrouw uit Leest die geschiedenis schreef als bergbeklimster.
Alida was daarmee niet aan haar proefstuk. Zo trok ze ruim drie weken met de rugzak rond in de Annapurna, het bergmassief in de Nepalese Himalaya, waar ze meer dan 350 km aflegde…En de dodentocht van Bornem zou ze twintig keer uitlopen, maar haar turbulente levensgeschiedenis laten we haar hierna zelf vertellen. In een prachtig proza stelde ze zichzelf voor in het ‘stemvorkje’, een rubriek in het koorblad van het Leestse gemengd zangkoor Korile, waarvan zij voorzitster is :
“Negen maanden na de “Blijde” intrede van Hitler ben ik geboren in Lembeek als 9de in een gezin van 11, op een paar honderd meter van Tubize, de taalgrens, en een paar honderd meter van de huidige brouwerij Boon. Vroeger was dit een fabriek die de statige naam “Les Fonderies De Blander” droeg. Op onze zoektocht naar oud ijzer voor de aankoop van een echte voetbal, was de ijzersmelterij, zonder dat zij het wisten, onze grootste sponsor.
Omwille van het werk van mijn vader bij “Den IJzerenweg” moesten mijn ouders tussen Brussel en Braine-le-Comte gaan wonen. Zij kozen voor het laatste Vlaamstalige dorp, doch deden, zeker mijn moeder, geen enkele poging om zich aan te passen en werd er streng op toegekeken dat wij ons, het door Frans doorspekte Lembeekse dialect, niet eigen zouden maken. Het was boter aan de galg, wij waren echte Lembekenaren. Mijn oudste broer (Noot : Emiel Polfliet) was erbij toen de Chiro gesticht werd en mijn oudste zus was een vurige kajotster. De wieg van Cardijn stond in het naburige Halle en hij werd in de ganse streek gewaardeerd en op handen gedragen.
De omgeving was voor ons een paradijs. Wij hadden het rijk voor ons alleen. De Zenne meanderde tussen het glooiiende landschap en was op bepaalde plaatsen zelfs doorwaadbaar. Niet alleen de “Forges de Clabecq” en de ovens van Quenast maakten deel uit van de skyline maar ook het mooie Lembeekbos, met in de lente de geurige paarse boshyacinten. Als het goed weer was kon je vanuit het bos de Leeuw van Waterloo zien.
In ons gezin was er veel ambiance. Er werd gezongen, toneel gespeeld, aan atletiek gedaan en de eerste vakantiedag werd er steevast pijl en boog gemaakt om onze krachten te meten. Ik had een zeer gelukkige kindertijd.
Op 28 januari 1952 viel de eerste sneeuw en veranderde ook ons leven. Mijn vader werd het slachtoffer van een arbeidsongeval in Brussel-Zuid. Hij overleed een paar uur later in Etterbeek en mijn moeder – 46 jaar – keerde met het ganse gezin terug naar Leest. Hoewel zij in het verleden steeds hunkerde naar haar dorp had ze alle moeite van de wereld om zich ook hier weer aan te passen. Onbewust was ook zij op een andere manier geëvolueerd.
Voor mij was de kindertijd voorbij. Mijn lievelingsbroer en speelkameraad vloog op internaat naar het Klein Seminarie. Adieu school, ruimte, pijl en boog, stekelbaarsjes, salamanders, hazelwormen, wilde aardbeien, wilde look en mispels. Ik liep nog 1 jaar school in Leest en gelukkig voor mij moest ik niet leren naaien en er werd beslist dat ik in de Ham in Mechelen Handel zou volgen. Ik studeerde graag en droomde ervan om verder te studeren voor lerares Frans. Toen was dit, zeker voor meisjes en voor mensen van de buiten, niet evident en dus werd er na de Plechtige Prijsuitreiking op de markt in Mechelen een zak gekocht om te gaan werken. Ik werkte bij het Bestuur der Posterijen in Ruisbroek (Br), Drogenbos en Mechelen en nadien bij het Centrale Handelsregister te Brussel.
Ik huwde in 1963 en ging in Hombeek wonen. Zoals het meestal ging in die tijd vond mijn man dat ik niet meer buitenhuis kon werken als er kinderen kwamen en aldus geschiedde. Ik werd moeder van 3 dochters, Heidi, Kathleen en Els en kreeg, zoals van mij verwacht werd, de status van thuiswerkende vrouw.
Mijn man was heel ambitieus en droomde van een eigen zaak. Toeval is vaak geen toeval. In de NATO-gebouwen ontmoette hij een man die hem het voorstel deed een zaak op te starten voor het plaatsen van ondergrondse nutsvoorzieningen. Al vlug werd de eenmanszaak omgevormd tot een P.V.B.A en nadien tot een N.V. Het huis in Hombeek werd te klein en wij verhuisden naar Leest. Mijn opleiding kwam goed van pas. Journaalposten, balansen, debet, credit en rekening courant hadden voor mij geen geheimen en ik was heel blij dat ik mij kon uitleven in de doolhof van de administratie. Ik vraag mij soms af hoe ik dat toen allemaal voor elkaar kreeg.
Mijn man was amper 35 jaar toen er een ernstige nierziekte werd vastgesteld en een lange lijdensweg begon, de aftakeling, de dialyse en uiteindelijk de transplantatie. Hij werd vaak opgenomen in het ziekenhuis en telkens heb ik samen met onze ploegbazen en de toezichters van Sibelgaz het beste van mezelf gegeven om de zaak te blijven runnen. Gedurende meer dan 20 jaar waren wij de aannemer van Sibelgaz en er zullen weinig straten in Brussel en omgeving zijn die door ons bedrijf niet voorzien werden van gas- en waterleiding, TV- elektriciteits- en glasvezelkabels.
Een paar jaren na de transplantatie begonnen de medicijnen tegen de afstoting van de nier hun tol te eisen. Wij zochten een overnemer. Na een zoektocht van 2 jaar kregen wij op een paaszaterdag het bezoek van de paashaas in de vorm van een Nederlander die een bedrijf zocht voor zijn zoon. Zes weken later werden in de Hilton in Antwerpen de aandelen ingeruild voor een bankcheck. Nog 1 jaar, tot de zoon Arnold als manager zou afstuderen in Montreux, werd de zaak door ons geleid.
Op 1 april 1997 heb ik de sleutels van mijn bureau overhandigd en begon voor ons een ander leven. Mijn honger naar talen was nog steeds groot en in september leerde ik mijn eerste Spaanse woorden. Mijn man echter zag het anders en wou zijn leven verder zetten zonder zijn gezin. Ik verhuisde dus alleen naar mijn huidige woning in Hombeek, een woning die wij samen hadden laten bouwen. Het werd een heel donkere periode in mijn leven. Met tranen in de ogen ben ik een paar maanden nadien met de rugzak vertrokken voor mijn eerste huttentocht in het gebied van de Silvretta in Zwitserland. Martin, de gids, porde mij aan om moeilijker tochten te maken en verre oorden op te zoeken. Hij heeft nog steeds een aparte plaats in mijn hart. Het was de aanzet om langzaam uit een diep dal te kruipen. Ik deed niet alleen nog vele huttentochten en als afsluiter van de vakantie 20 Dodentochten, maar ontdekte ook Afrika, Azië, Midden- en Zuid-Amerika. Ik hield ervan mijn grenzen te verleggen.
Zo ben ik na een kerstconcert ook terechtgekomen in het koor en beetje bij beetje nam ik, na vele jaren, opnieuw deel aan het sociale leven.
Ondertussen hebben mijn kinderen ook niet stilgezeten en ben ik de trotse oma van zeven kleinkinderen, staan mijn rugzak, bergschoenen en ski’s nog steeds stand-by, verbeter ik met veel plezier mijn kennis van de Spaanse taal, tracht ik mijn best te doen als “Mevrouw de Voorzitter” en kreeg in mei iets voorgeschoteld om opnieuw mijn tanden in te zetten. Blijkbaar is grenzen verleggen mijn tweede natuur.”
Vervolgt.
Foto’s : -De familie Polfliet aan de voorgevel van hun woning in Lembeek. Achteraan van links naar rechts : Gusta, Maria en Josephine. Midden : Moeder Marie De Prins en vader Karel Polfliet. Vooraan : Alida, Renilde en Agnes. -Achteraan Gusta en Josephine. Vooraan Alida, Renilde en Agnes. Op de achtergrond rechts de prachtige hoeve waar, volgens de legende Sint Veronus, de patroonheilige van Lembeek, als knecht werkte. Hij was een prins van hoge Duitse adel. Rechts achteraan de St. Veronuskerk. -De Zenne meanderde tussen het glooiiende landschap en was op bepaalde plaatsen zelfs doorwaadbaar. -De kinderen van Karel en Marie werden echte Lembekenaren. Ten bewijze : Felix “Fé” Polfliet stapt vooraan, links van de ‘kasdrager’ en zwaaiend met het wierookvat, in de Soldatenprocessie van 1947. -Centraal het kleine poortgebouw, rechts het klein noviciaat van Lembeek waar Alida nog school gelopen heeft.
Vervolg reisverslag Robert en Bertha Verbruggen-Smulders
Vrijdag 5 oktober 2001: Payrac (Milhac)-Courcoronne, ongeveer 700 km
Het weer is weer betrekkelijk goed. Bewolkt maar droog. Na een typisch Frans ontbijt nemen we afscheid van de Hollanders van Payrac en nemen de weg terug in de richting Rocamadour. In Calès slaan we af naar het noorden en rijden tot in Lacave, een dorpje aan de rand van de Dordogne rivier. Hier willen we de grotten “Les grottes de Lacave”bezoeken. We zijn nog wat te vroeg en gaan in afwachting nog wat wilde kastanje rapen en naar huis telefoneren. Ditmaal heeft ook Marcel geluk. Hij treft Alice thuis en komt te weten wat hij wilde weten. Alles goed en nu de grotten in. We rijden met een elektrische trein schuin naar beneden de ondergrond in. Daar aangekomen nemen we een verticale lift en starten ons bezoek, 90 meter lager dan de blote hemel, aan de mooie grot met een wandeling van ongeveer 1600 m. Er is een wandeling naar links met tot 60 meter hoge zalen. Daarna doen we de wandeling naar rechts met de ondiepe rimpelloze meren die prachtig het plafond weerspiegelen. Men heeft de (valse) indruk dat men tientallen meter diep onder water kan kijken ! Zeer mooi is ook de zaal met het zwarte licht. Door het gebruik van ultra-violetlicht krijgt men duizenden fosforlichtjes te zien op het puntje van iedere mini-stalagtiet. Na anderhalf uur verlaten we de grot weer met ons treintje en we vertrekken met een verdachte stank in de wagen. Ruiten open, air-conditioning op en weer af, geduld beoefenen, niets helpt. De stank is niet meer te harden. Na stoppen en controle vinden we de stankbron. Iemand heeft in een hondenstront getrapt en een flink stuk van deze drol op zijn rubbervoetmat gedeponeerd. Een hele schoonmaakoperatie met gras en alle beschikbare vodden volgt. Als we de reis voortzetten en in Souillac de autostrade richting Limoges oprijden is alle neusleed geleden en vergeten. Even voorbij Brive-la-Gaillarde verlaten even de autostrade en vinden in Donzenac een luxueuzer dan gewenst restaurant. Drie kaarsen in een mooie kandelaar op tafel, knipbuigende garçons in smoking, amaai.. vandaag wordt het een dure dag…maar, allé … we zijn op reis en voor ene keer mag dat toch? Het lekkere eten en de goede wijn brengen ons in een uitstekende stemming, zodat het tot na de koffie duurt eer er weer aan de rekening wordt gedacht. En die viel uiteindelijk best mee, zodat we goedgeluimd weer de autostrade oprijden. In Pierre-Buffière, even vóór Limoges verlaten we de autostrade en rijden door een glooiend landschap via Chalûs en Rochechouart naar Oradour, waar we niets te zien krijgen van het gezochte, door oorlogswreedheid, verwoeste dorp. Hoe kan dat toch? Bij navraag blijken we aangekomen te zijn in Oradour-en-Gray of zoiets en we moeten naar Oradour-sur-Glane. Het verschil valt, voor ons, reeds geroutineerde lange afstandsreizigers, nogal mee: 40 kilometers en in de richting Leest ! Wie klaagt er dan. Een beetje later waren we er. Jan die het vernielde dorp 5 jaar geleden bezocht was onze gids. Op 10 juni 1944, dus 4 dagen na de landing van de geallieerden, omsingelde de Duitse Waffen-SS het dorp en doodden beestachtig 642 mannen, vrouwen en kinderen. Om dit oorlogsdrama te gedenken heeft men dit dorp in de verwoeste staat gehouden. Men heeft er ook een herdenkingscentrum opgericht met tentoonstellingen, film, diavoorstellingen en archiefstukken in verband met het nazisme en de gebeurtenissen in dit martelaarsdorp. Terug naar de autostrade ten noorden van Limoges en nu naar huis. Op de “Aire Val de l’Indre”, even ten zuiden van Châteauroux, stoppen we voor ons avondmaal en weer zijn we weg. In de buurt van Orléans zoeken we tevergeefs naar een hotel tot we al die omwegen moe worden en besluiten Leestwaarts te reiden op hoop van zege nog ergens een bed te vinden. Zo rijden we rond middernacht vlot Parijs voorbij. Om even te rusten en tegen de slaap gaan we in Chaumon-sur-Thoronne een koffie drinken in een Esso-station. Er lopen daar veel jonge Fransen, allochtonen en politie rond. We weten niet wat er te doen is, maar het vermindert ons veiligheidsgevoel en algauw rijden we voort tot we in Coucoronnes om er op de “Aire d’Asservillers “een Formule 1 hotel vinden. De deur weeral gesloten; niemand te zien ,“non de dju, is het weer van da ?” Tot we plots een computerterminal opmerken in de muur naast de ingang. Visakaart in de sleuf, intikken wat we wensen en de codes verschijnen. Met deze codes geraken we in ‘t hotel en in bed. Gezien het reeds halfdrie s’nachts geworden was vallen we als een blok in ’t slaap.
Zaterdag 6 oktober 2001: Courcoronne-Leest ongeveer 200 km.
Aangezien we gisteren zo een extra lange dag hadden en we ondertussen veel dichter bij huis zitten dan voorzien, kunnen we vandaag rustig huiswaarts rijden. Via Valenciennes rijden we België binnen en in Nijvel krijgen we allemaal dorst. Onze VW krijgt zijn laatste dieselvoer en wij een goed Belgisch biertje. We zijn nauwelijks vertrokken of we krijgen wéér zin in het vaderlands vocht. Samen besluiten we nog een goede Chimay te drinken aan de voet van de leeuw van Waterloo vooraleer naar Leest te rijden. Via de E19 gaat het dan naar de Hogeweg in Battel waar we Jan bij dochter Emilia thuisbrengen. Onze belofte aan haar is ingelost. Vijf dagen eerder had ze ons immers haar vader toevertrouwd met "past er goed op hé, want t’is ne goeie en ik heb er zo maar ene”. De andere “goeie” hebben we bij Alice Verbeeck op de Kleine Heide afgeleverd. Ook zij was tevreden haar Marcel gezond en tevreden weer te krijgen. Hij was door haar aanmoediging “pak dat maar mee, die kans krijg je niet meer”, meegereden. Alleman tevreden thuis, wij ook!
Robert & Bertha
Foto’s : -Bertha in het martelaarsdorp Oradour-sur-Glane. -Jan, Robert en Marcel. -Chimay, heerlijk vaderlands vocht. -Jan Spoelders. -Marcel De Prins.
Hierna in de kijker : -globetrotster Alida Polfliet.
Vervolg reisverslag Robert en Bertha Verbruggen-Smulders
Donderdag 4 oktober 2001: Bagard-Payrac (Milhac) ongeveer 400 km, door de bergen van de Cévennes
Weer hebben we goed weer. We nemen de weg naar Anduze en gaan eerst bij Françoise langs voor een foto en om afscheid te nemen. Ze is even vriendelijk als de avond voordien. Graag blijven we wat langer, maar ons vijfdagenplan laat het niet toe. We willen immers twee heren dienen: Marcel met zijn Bagard en Jan met zijn Milhac.
Na enkele kilometers komen we aan in Anduze. Een prachtig gelegen toeristisch stadje, omringd door hoogoprijzende rotsbergen. We begrijpen snel dat Anduze destijds zoveel indruk heeft gemaakt op Marcel. Hij sprak er onderweg zeker zoveel over als over Bagard zelf. We nemen er een paar foto’s en rijden resoluut de bergen in. Tot St. Jean du Gard, waar we tanken, gaat het nog; maar op de bergweg naar Florac wordt het menens. De ene haarspeldbocht na de andere. Jan voelt zich misselijk worden. Even halt houden, wat van de natuurpracht genieten en weer zijn we weg. Nu met Jan vooraan in de wagen. We raden hem aan niet naar de diepten te kijken, maar voor zich uit naar het slingeren van de weg. Gelukkig helpt dat Anders moesten we een grote omweg maken over de autostrade langs Montpellier, Narbonne, Carcasonne en Toulouse…Regelmatig stoppen we om van prachtige uitzichten te genieten en éénmaal om van de vele kastanjes langs de weg te proeven. In het kleine middeleeuwse stadje Florac, het hart van de Cévennes, bezoeken we de lokale kleurrijke markt en vergasten onszelf op een fris lokaal biertje. In het café wordt Marcel, op zijn terugweg van het toilet, aangesproken door een lokale schone. Het gesprek schijnt maar niet te vlotten. We grijpen in door er het vrouwtje op te wijzen dat Marcel niet te best meer hoort als er teveel achtergrondgeluid is en haar Nederlands eigenlijk ook niet dát is…Na Florac, trekken we weer de prachtige Cévennes in. Het weer blijft zonnig en even denken we aan het regenweer waarin we Leest, een paar dagen geleden, verlieten. Gedurende een dertigtal kilometers rijden we nu door de “gorge du Tarn”. Een enig mooi landschap. Achter in de wagen horen we Marcel iets ,halfgemeend, mompelen van “amaai, ik denk dat we hier nooit niet meer uitgeraken”. We verstaan Marcel, de rotsen omringen ons langs alle kanten torenhoog, het riviertje de Tarn blijft steeds diep langs onze weg kronkelen en na de 286-ste haakse bocht komt de 287-ste. Er lijkt geen einde aan te komen en wegwijzers naar Leest zijn er niet te zien! Toch komt er een einde aan. We profiteren enkele spiksplinternieuwe kilometers van de in aanbouw zijnde autostrade tussen Clermont-Ferrand en de Middellandse zee en gaan er belegde Franse broodjes eten in het nieuwe ultramoderne autostraderestaurant van Séverac-le-Chateau. Vanaf onze tafel genieten we van het prachtig landschap met het kasteel op een spitse heuvel in het centrale décor. Voldaan trekken we verder. Buiten schijnt een straffe zon. Geen wolkje aan de hemel en toch geeft de thermometer slechts 14 graden aan. We kunnen het amper geloven tot we ergens op de parking in de schaduw komen. Brrr.... wat voelt dat koud aan. De verklaring ligt in het feit dat we hier nog op 800 meter hoogte zijn, de lucht zeer zuiver is en de UV-stralen van de zon maximaal doorgelaten worden. In de wagen hebben we gelukkig een aangename 22 graden. De wegen veranderen van bergachtig naar heuvelachtig. Via Rodez reizen we naar Décazeville, waar we even stoppen voor een drankje. Dan rijden we via Figeac naar het gekende Rocamadour. We komen er aan langs boven en dalen via de kruisweg tot aan de tegen de rotsen geplakte middeleeuwse bedevaartkapel. Na een kijkwandeling door het pittoreske straatje met overwegend souvenirwinkels, nemen we eerst de loodrechte en daarna de schuine lift naar boven om er op de parking onze VW terug te vinden. Nu rijden we verder om na 25 kilometer bochtige weg, overwegend door de bossen, aan te komen in het kleine Payrac, een 50-tal km ten noorden van het bekendere Cahors.
We zoeken er een onderkomen voor de nacht. Het eerste hotel vinden we wat te stijf (lees: te duur) en met wat geluk vinden we er een gezellig hotel restaurant, aangepast aan onze smaak en beurs: “Le Cocardy”. Bovendien kunnen we alles in onze taal vragen, de uitbaters blijken sympathieke Hollanders te zijn. We maken met hen een afspraak voor het avondeten en vertrekken onmiddellijk naar Milhac. Het ligt een half uur rijden verder. De smalle wegen er naartoe lopen hoofdzakelijk door de bossen. De weinige wegwijzers zijn voor ons Latijn en eindigen allemaal op –“ac” of “at” Onze goede neus brengt ons toch nog snel tot bij het kerkje van het piepkleine en afgelegen dorpje Milhac. Jan die hier vijf jaar eerder nog geweest was met zijn schoonzoon Johan had ons even voordien nog gezegd:”als ik aan de kerk kom weet ik alles direct terug staan”. Was het de emotie? Zelfoverschatting? We weten het niet en Jan weet het ook niet meer! Gelukkig vinden we de madame van de oud-burgemeester op onze weg en die wijst Jan naar een tabaksdroogschuur. En plots weet Jan het weer. Vlug de wagen in en naar de boerderij die bij die droogschuur hoorde. Enkele minuten later rijden we de steile hofweg op en worden we hartelijk welkom geheten door boer en boerin. Jan is de blijdschap zelve en wil in twee minuten vertellen waar er een uur voor nodig is. We stellen ook verbaasd vast dat hij plots veel meer Frans spreekt en verstaat dan ervoor. Is het door de emotie? De herinnering? De boer, een kleinzoon van boer en boerin Perier waarvoor Jan in de oorlog heeft gewerkt, heeft hem direct herkend. Zijn moeder ligt spijtig genoeg in het ziekenhuis, herstellende van een dijbeenbreuk. We nemen een paar foto’s. Op deze boerderij heeft Jan in de zomer van’40 zijn bed en zijn thuis gehad. Hier en op nog twee andere boerderijen in de buurt heeft hij met een ossespan geploegd. We bezoeken ook de tweede boerderij en treffen er de boerin aan die toen één jaar oud was en nog op Jan zijn schoot gezeten heeft. De tijd vliegt snel voorbij en we nemen afscheid. Het is al donker als we, met enige moeite de weg terug vinden naar Payrac en in ons hotel aankomen. Een smakelijk avondmaal met een goede Bergerac doet ons allen deugd. We hebben weer een dag om nooit te vergeten meegemaakt.
Vervolgt.
Foto’s : -Afscheid... -Anduze maakte indruk op Marcel De Prins. -Genieten van de natuurpracht. -Mooi Frankrijk. -Jan Spoelders op de boerderij waar hij in de oorlog gewerkt had. Hier gekiekt met de kleinzoon van zijn vroegere bazen.
Vervolg reisverslag Robert en Bertha Verbruggen-Smulders
In Bollène verlaten we de “Autoroute du Soleil” en rijden we van rondpunt naar rondpunt, bergop, bergaf door de zuid-franse wijndorpen in de richting van Alès. Onderweg stoppen we even om van dichtbij vast te stellen dat we te laat komen voor de druivenpluk. We proeven van de kleine druifjes die onder de bladeren zijn blijven hangen. We vinden ze helemaal niet slecht…tot we plots ontdekken dat er op sommige struiken nog duidelijk sporen te zien zijn van de laatste bespuiting met kopersulfaat of iets dergelijks. Vlug willen alles terug uitspuwen, maar sommige druifjes zijn daarvoor reeds te diep afgedaald…. We troosten ons met onze ouderdom en we zullen er toch zeker niet ziek van worden zeker? Al vlug komen we aan in Alès. Een kleine stad, maar door het spitsuur en de smalle straten is het er een heksenketel. Even foutparkeren, om een foto te nemen van Marcel aan de ingang van het station waar hij 61 jaar geleden de trein heeft genomen om via Vichy en Parijs thuis te geraken. We verlaten het stadje in file, steken de Gard over en nemen de weg naar Anduze. Via het dorpje St.Christol komen we aan de ingang van Marcel’s oorlogsdorpje: Bagard. In het enige Hotel-Restaurant van het dorp vinden we al snel een onderkomen. Bij het drinken van een frisse pint vragen we aan enkele bezoekers van de bar aanwijzingen naar Marcel’s verblijf in ’40. Als basisdocument hebben we daarvoor een potloodtekening van het gebouw waar “les garcons belges” toen, op de zolder, in het stro sliepen. Verder hebben we nog een foto van een gebouw, dat het mogelijk kan zijn, uit 1984. Met dit materiaal trekken we het dorp in. De kerk is gesloten, maar aan de kerk parkeert een auto en de dame van het uitstappend koppel kan ons verzekeren dat het gebouw er nog is. Ze vertelt dat ze zich de Belgen van toen nog herinnert. Begrijpelijk, ze was toen 16 en die blonde noorderlingen 17 en wat ouder. Ze vertelde ons waar we ongeveer moeten zijn, dat het gebouw is gekocht door een koppel dat het helemaal heeft omgebouwd, enz. Met deze wetenschap en na nog een boel andere navragen, o.a bij een gezin afkomstig uit Luik, trekken we met de wagen naar de vermoedelijke plek, ergens op de drukke weg tussen Bagard en Anduze. Het blijkt een tamelijk groot domein te zijn met veel groen en bomen langs de weg, zodat het gebouw nauwelijks te zien is vanop de weg. Na aanbellen en een korte verklaring aan de vrouw des huizes in de parlofoon horen we haar zeggen: ik zal de poort openen en rijd maar binnen. En dat doen we. Een grote herdershond komt ons toegelopen en doet de eerste reukcontrole. Een vriendelijke brunette van ongeveer vijftig jaar oud verwelkomt ons. Na de voorstelling vernemen we dat ze Françoise heet en hier woont met haar, op deze avond afwezige, man. Ze hebben geen kinderen.
We worden er goed ontvangen. Ze toont ons de hele ruime woning. Ook boven, waar Marcel met zijn makkers, vroeger geslapen heeft. We mochten er gerust foto’s nemen. Zij neemt op haar beurt een fotokopie van de potloodtekening en noteert begeesterd Marcel’s verhaal van toen. We mogen haar computer gebruiken om haar Leest te tonen en wisselen E-mail adressen uit. Zij en haar man blijken socialisten te zijn uit de stal van de vroegere franse president Mitterand. Hij is directeur van een “une école de carence”. Françoise werkt op het ministerie van onderwijs en is bijzonder geïnteresseerd in de mogelijkheden tot “jumelage” met buitenlandse lagere scholen. Bij een "Pernod" word er gezellig van gedachten gewisseld. Ze hebben het vroegere gebouw, dat gediend heeft als kwekerij van zijderupsen en later van varkens, omgebouwd tot een moderne landelijke villa. Een prachtig open zwembad ontbreekt niet. Haar man steekt al zijn vrije tijd in de verdere uitbouw. Hij heeft er zelfs een heuse werkplaats voor ingericht. Toen het donker word nemen we voorlopig afscheid. S’anderdaags s’morgens zouden we terugkomen om vóór de villa een foto van Marcel te nemen.
Onderweg naar het hotel begint het te bliksemen. Het is het voorspel van een fel onweer met hevige en langdurige regen. Het kan ons echter niet deren. We zitten immers ondertussen in het restaurant en genieten zowel van de maaltijd als van de voorbije dag.
Vervolgt.
Foto’s : -Jan en Marcel voor het plaatsnaambord van Alès. -Aan het station van Alès. Marcel nam hier 61 jaar geleden de trein om via Vichy en Parijs thuis te geraken. -Hier verbleef Marcel tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het vroegere gebouw was ooit een kwekerij van zijderupsen en later varkens. Thans een moderne landelijke villa.