1960 – Vrijdag 8 januari : Dodelijk verkeersongeval te Leest.
G.v.A., 9 januari : “Op de Juniorslaan te Leest had vrijdagmorgen omstreeks 8 uur een aanrijding plaats waarbij een inwoner van genoemde gemeente de dood vond. Langsheen de Juniorslaan stond een autocamion met aanhangwagen van de internationale transportfirma Koeneman en Zonen, geparkeerd deels op de rijbaan en deels op de grasberm. Een personenwagen bestuurd door de hovenier Robeyns Frans, wonende Kleine Heide, is met volle geweld tegen de achterzijde van de camion gebotst. Hierbij werd genoemde bestuurder Frans Robeyns vrijwel op slag gedood terwijl zijn 40-jarige dochter mevr. Raymond Teughels – Rosa Robeyns die naast hem was gezeten minder erge verwondingen opliep en ter verpleging naar de St-Romboutskliniek werd overgebracht. Het stoffelijk overschot van het slachtoffer werd naar het gemeentelijk dodenhuis overgebracht. Het Parket, samengesteld uit onderzoeksrechter Lowagie, subsituut De Mesmaeker en griffier Audiëns, stapte ter plaatse af, terwijl de Rijkswacht van Blaasveld de nodige vaststellingen deed.” (Onderaan een foto van het ongeval)
Frans Robeyns was te Tisselt geboren op 20 januari 1893 en gehuwd met Elisabeth Hieckeleers. “Mannelijke rechtschapenheid en innemende goedheid kenmerkten de dierbare overledene. In alle eenvoud volbracht hij de hem opgedragen taak, edelmoedig diende hij zijn evenmens, daarom ook zal zijn aandenken duurbaar zijn aan al degenen die hem gekend hebben..” Mooie woorden uit zijn bidprentje.
1960 – 17 januari : Afscheidsfeest van zuster Liberta (Paulina Robijns).
“Laten we maar beginnen met het ronduit te zeggen dat deze avond als afscheid van E. Zuster Liberta een waardige en welgeslaagde avond is geweest. Ondanks het gure weder was de opkomst zeer bevredigend en mochten we andermaal meer dan twee uren nader kennis maken met het missieleven. De feestavond werd ingezet door de “Koninklijke Fanfare Arbeid Adelt” onder leiding van de heer Van der Taelen, om plaats te maken voor de “Koninklijke Fanfare Ste Cecilia” onder leiding van de heer Rik De Bruyn. De muziek had het voorbereidend werk gedaan om dan de hoofdschotel ten beste te krijgen. Terwijl plaats geruimd werd om de filmvertoning te geven werd door Mejuffer Rheinhard enkele woordjes gezegd en dan nog wel terloops voor “haar Linneke” en deed vooral een beroep op de vrijgevigheid der aanwezigen om in de mate van het mogelijke geldelijke steun te verlenen. De filmvertoning zelf was een parel ! Met omlijsting van zeer gepaste muziek hebben de aanwezigen mogen kennis maken met een der schoonste missiewerken n.l. “bij de Melaatsen”. Zou iemand, zonder die werkelijke toestanden te hebben gezien zich wel een gedacht kunnen vormen hebben van het apostolaat dat deze Missiezusters en leken volbrengen ten bate van onze zwarte broeders en zusters ? Heeft men zich ooit kunnen indenken dat er zoveel leed heerst en wat zou er geworden van hen indien geen hulp zou verleend worden om die ongelukkigen te troosten, te verzorgen en…te genezen. Zou men die bewondering kunnen ontzeggen aan die zusters en priesters-missionarissen die jarenlang vertoeven bij hen die bij hun afwezigheid, verstotelingen zouden zijn en blijven ? Laten wij naar hen met fierheid opzien ! Buigen wij eerbiedig het hoofd voor die eenvoudigen en grote helden, die de WAARHEID met woord en daad toepassen tot heil der ongelukkigen. Wat we te zien kregen was eenvoudig, enig en schoon, en allen die de gelegenheid hadden gegrepen om tegenwoordig te zijn zullen die dag nog lang geheugen. Met een dankwoord van zuster E. Zuster Liberta besloot deze avond in de beste stemming en elkeen toog ten zeerste voldaan naar huis. Wij wensen onze dorpsgenote een voorspoedige reis toe, het behoud van een goede gezondheid en een verder mooi apostolaat door Gods zegen ! Spectator.” (De Band, nr.1-1960)
G.v.A. van 14 januari : Afscheidsfeest.
“Na een welverdiende rust van enkele maanden vertrekt binnen enkele weken voor de derde maal naar Kongo, Zuster Liberta, van de Zusters van het H. Hart. Te dezer gelegenheid had zondag in “Ons Parochiehuis” een intieme feestvergadering plaats, waarop heel Leest wilde tegenwoordig zijn om hulde te brengen en dank te betuigen aan een van haar verdienstelijkste dorpsgenoten, in de wereld juffrouw Pauline Robijns. De zaal liep weldra bomvol. Vooraan zaten de ouders en familieleden van de Eerw. Zuster, Z.E. Pastoor en Onderpastoor alsmede E.P. De Laet, eveneens een missionaris in verlofperiode uit Kongo. Z.E.H. Pastoor leidde de vergadering in met een korte toespraak, waarin hij wees op het karakter van deze feest- en afscheidsvergadering en bracht een warme hulde aan de Zuster voor haar prachtig en heerlijk missiewerk. Daarna kwam juffrouw Rheinhard nog eens de “feestelinge” bedanken in naam van haar vroegere oude B.J.B.-zusters. Vervolgens kregen de aanwezigen enkele muzikale uitvoeringen ten gehore door de beide plaatselijke Kon. Fanfares. Nu volgde een prachtige kleurfilm over het “Dorp der Melaatsen in Kongo” afgerold door de E.P. van het H. Hart. Deze mooie film was meer een goede documentair over deze vreselijke ziekte, die thans geneesbaar schijnt, mits op tijd een goede verzorging. Tussenin deed de Eerw. Zuster een omhaling ten voordele van haar missie. Op het einde dankte zij al de aanwezigen om hun milde gift en vroeg nogmaals de steun van al haar dorpsgenoten vooral een vurig gebed voor haar en haar zo duurbare zwarten in Kongo.”
Joanna Paulina Robijns werd in de Blaasveldstraat te Leest geboren op 9 oktober 1911 en ze overleed te Borgerhout op 3 februari 1993. Daar werd haar uitvaart gevierd waarna ze begraven werd te Rumst. Meer over zuster M. Liberta in deze Kronieken : 3/2/1993.
Foto’s :
-De personenwagen waarin Frans Robeyns aan zijn einde kwam. (Foto : G.v.A)
-De laatste rustplaats van Frans en zijn echtgenote op het kerkhof van Leest.
-Tweemaal Pauline Robijns, zuster Liberta.
-Maria Rheinhard, “Jufra Marja”, nam ook deel aan het afscheidsfeest van “haar Linneke”.
1960 – Zondag 3 januari : De Landelijke Jeugd in nieuw lokaal.
De meisjes van de Landelijke Jeugd kregen van de pastoor een nieuw lokaal toegewezen in “ons Parochiehuis”.
Kom toch eens kijken
“Zoals elke beweging heeft ook de Landelijke Jeugd van Leest, met veel moed 1960 aangepakt. We moeten op de eerste zondag van ’t jaar voor de eerste keer in ons “eigen” lokaal. Een grote gebeurtenis moet u weten ! We namen in ’t begin soms nog wel eens een verkeerde deur, maar er zijn nog mensen die zich hiermee vergissen. Er kwam o.a. een Mijnheer aan onze deur kloppen : “zijn de Chirojongens hier niet ?”vroeg hij heel verwonderd, “welnee Mijnheer, ’t is hier Landelijke Jeugd”, de Chiro zit ginderachter… Dus voor degenen die ons adres nog niet zouden kennen : Leidersjeugd, Ons Parochiehuis, eerste deur rechts. Ge loopt er bijna vlak binnen als ge door ’t poortje zijt. Misschien zou dit wel van nut kunnen zijn voor de meisjes die nog niet bij onze groep behoren. We nodigen allen vriendelijk uit en hopen dat er velen zullen zijn die eens komen kijken…och ja, nu denk ik weer aan iets. Men heeft me gevraagd het liedje van de landelijke jeugd in De Band te laten zetten. En…belofte …mannen zijt ge klaar.
Dan beginnen we :
-komt toch eens kijken, -hoe ’t gaat in de Landelijke Jeugd. -’t Zal dadelijk blijken, -daar is steeds zon en vreugd.
-Eenieder zorgt voor een blije lach, -een fris humeur en een “goeie dag” -en komt er dan een nieuwe bij, -dan zingen we samen vrij : komt toch eens….
-We kregen nu ook een goed lokaal, -de verf die komt er nog wel aan -en tafels, stoelen zijn besteld, -Mijnheer Pastoor heeft nog geld. Komt toch eens…
-’t Is trektocht, speurtocht in de wei, -of binnenspel bij regentij. -De avond is daar veel te snel -Goenacht en slape wel…Komt toch eens …
Natuurlijk, Mijnheer Pastoor heeft er hopen geld aan uitgegeven, maar we zijn hem dan ook heel dankbaar. Het is een prachtig lokaaltje geworden, ’t was eerste klas om er op 17 januari lekkere koeken te smullen. Wat er verder nog allemaal op het programma staat gaan we nog niet vertellen, daar hoort ge later nog wel van. Aan u, meisjes van de Landelijke Jeugd zeggen we nog dit : vergeet uw wachtwoord niet en breng vele nieuwe leden mee, dan kunnen we samen werken en zingen : KOM TOCH EENS KIJKEN… Hilde Silverans.” (DB, januari 1960)
1960 – 5 januari : Sergeant milicien Walter VAN DE POEL.
-Antwerpen, 5/1/1960 : “Hier kom ik dan met mijn nogal late nieuwjaarswensen aandraven. Ik heb uw kerstkaartje hier wat laattijdig ontvangen, maar het is nooit te laat om iemand geluk en voorspoed te wensen. Aan allen die ik met kerstmis niet ontmoet heb, een zalig kerstfeest en aan allen een gelukkig Nieuwjaar. Van harte wil ik u danken voor de geschenken en wensen. Het spijt me beste vrienden, dat ik u niet vaker kunnen schrijven heb, maar de laatste maanden, en vooral de laatste dagen, heb ik daar ongelukkiglijk de tijd nog niet voor gekregen, want ons sergeantenleven wordt druk bezet, vooral in troebele tijden zoals we er nu beleven. Elke dag zit hier vol emotionele spanningen. Elk ogenblik kunnen we bevel krijgen met een bende camions te vertrekken voor onbepaalde tijd. Het is hier alles behalve plezierig. Doch we hopen op een spoedig afzwaaien. Onze lintmeter is al met een paar cijfers verkort. Nog 143 dagen jongens. Maar met al die blijde vooruitzichten blijft het hier toch maar door en door triestig, beter kan ik het niet uitdrukken. De toestand is hier werkelijk onbeschrijfbaar. En als ge dan ’s avonds maar eens buiten mocht, maar daar is geen denken aan. Beste vrienden, laten we hopen dat alles rap voorbij is en dat ik gauw weer mijn burgerkostuum aan mag trekken. Tot binnenkort jongens, ’t sergeantje van de Bist.”
Foto’s :
-Twee kiekjes van de Landelijke Jeugd uit die periode.
-Leidster en verslaggeefster Hilde Silverans.
-Twee foto’s met Walter Van de Poel, onderaan als derde van links.
“In ons blad van november 1959 hebben wij een ingezonden bericht opgenomen nopens het aanstaande zestigjarig bestaan van de K.Fanfare Ste Cecilia van Leest. Ten einde onze gemeentebewoners meer vertrouwd te maken met alles wat er gepresteerd werd en wordt, zijn wij ons licht gaan opsteken om te weten te komen hoe deze muziekmaatschappij tot stand kwam en verder evolueerde : in één woord de geschiedenis ervan te kennen. In onze plattelandsgemeente Leest met haar plus minus 1862 inwoners, met de gekende hoeven o.m. “de Rendelbeekhoeve”, deze van “Kobe Lates”, “Ter Moortere” e.a. en waar sedert 1552 de goede mensen ter kerke worden opgeroepen, heeft het nederige kerkklokje de gevoelens zo aangegrepen dat de tonen een wekroep waren om de Leestenaren er toe te bewegen de taal der muziek te leren beoefenen, m.a.w. een gesprek aan te knopen, met de open natuur om zodoende het educatieve ervan te doen doordringen, te leren waarderen en lief te hebben. Peter Benoit heeft zijn volk leren zingen en de onweerstaanbare drang doen ontstaan de muziek te beoefenen. Onder die impuls waren er enkele eenvoudigen onzer medeburgers die het waagden van wal te steken en de tocht op de zwalpende baren werd begonnen, de stuurlui aan boord en de stevige hand aan het rad. Het was in maart 1899 dat het vertreksein werd gegeven om na een tocht van 5 maand op een klip te worden geslagen. Het was het einde van een proeftocht maar het begin van een nieuwe inzet, want iedereen wist dat het doel moest bereikt worden. De statuten van de muziekmaatschappij Sint Cecilia werden vastgelegd in de bestuursvergadering van 26 augustus 1899. Van dat moment zou de muziek haar tonen kunnen laten weergalmen over die kleine vlek aan de Zenne, het gemoedelijke Leest. Het was op Sinter Klaas, de tweede kermisdag van 1899 dat een twaalftal muzikanten aan het kruispunt vertrokken bij de allereerste muzikant en caféhouder Van Hoof Constant en opstapten naar het dorp met als stapmars “Hulde aan Mr Mathys” getoondicht door de toenmalige chef, Louis Verbeeck van Tisselt, met als terminuspunt “De Vlaamse Leeuw” gehouden door lokaalhouder Van den Heuvel Theodoor tot in het jaar 1906. In dat jaar kwam er een nieuwe lokaalhouder, n.l. Wannes Van Crombruggen om opgevolgd te worden door Verschueren Emiel, en vanaf 1931 door Huybrechts Frans, met terug als uithangbord “Ste Cecilia”. Terloops moet aangestipt dat in 1900 een inzinking werd vastgesteld waarvan de oorzaken spoedig een publiek geheim waren geworden en dan ook zeer snel van de baan waren. Alles begon meer en meer naar wens te gaan, en na een paar jaren, dus 1902, ontvingen de muzikanten een pet, aankoopprijs 2,50 frs en daarna een bordje met de benaming “Fanfare Ste Cecilia 1899”. Wie zou ooit durven denken hebben dat zo een “sosjeteitje” zo snel een poging zou gedaan hebben om “medaljes” te veroveren ? Er staat ergens geschreven : “de Vlamingen hebben een ijzeren koppen koppigheid”, ook hier waren de Leestenaren van aan de welriekende Zenne, stijfhoofdige mensen geworden en begonnen onder de leiding van de respectievelijke muziekchefs, de heren Louis en Ferdinand Verbeeck mede te dingen. De geleverde prestaties tussen de jaren 1900 en 1934 zijn wel de moeite waard om te vernemen ; medailles werden behaald als volgt : Mechelen (1900), Battel (1902), Oostende (1902), O.L.Vr.Waver (1902), Antwerpen (1903), Hombeek-Heike (1903), Tisselt (1904), Heffen (1904), Leest (1905), Hombeek-Plein (1906), Leest (1906), Terhagen (1906), Antwerpen (1907), Ruisbroek (1909), Tisselt (1909), Blaasveld (1911), Kap./o.d./Bos(1913), Oostende (1925), Humbeek (1934) en Mechelen (1934). De hogervernoemde muziekchefs hadden prachtig werk geleverd en na hun afsterven werd de zware taak toevertrouwd aan de heer Rik DE BRUYN, dat was in 1938. Op welke manier de muziekmaatschappij onder deze leiding verder evolueerde zullen we een volgende maal vertellen.”
Het vervolg verscheen in De Band nr. 2 van 1960 : “De periode van 1899 tot 1938 waren jaren van zwaar labeur geweest, van opoffering en uithoudingsvermogen om al het braakliggende land te herschapen in weelderige velden en bloeiende wijngaarden. Het zaad met volle handen op de akkers uitgeworpen bracht een rijke oogst. Van nà de tweede wereldoorlog tot op heden werd deelgenomen aan 16 muziekwedstrijden : (Oud-Turnhout-Hemiksem-Berlaar-Londerzeel-Londerzeel St Jozef-Eikevliet-Hingene-Willebroek-Antwerpen-Itegem-Tisselt-Wolvertem Westrode-Westmeerbeek(2)-Londerzeel-Pulle-Oostduinkerke.) DE UITSLAGEN :16 eerste prijzen met lof van de jury – één erediploma – één ere-wimpel. Begonnen in een marswedstrijd lagere en een korpswedstrijd in 3de afdeling te Oud-Turnhout was de overgang naar 2de afdeling in ’t zelfde jaar 1948 een feit en dit te Hemiksem om in 1954 naar 1ste afdeling over te gaan. De viering van het zilveren jubileum had plaats in 1924 en de benoeming tot Koninklijke Fanfare in 1954. Voor Chef en muzikanten moet het wel de schoonste beloning geweest zijn voor de dikwijls afmattende herhalingen en verplaatsingen. Het mag gezegd dat men trots mag zijn op het verleden en door volharding de toekomst vol vertrouwen mag tegemoed gegaan worden. De muziek spreekt tot het hart en hoe dikwijls heeft LEEST niet gezinderd onder haar opwekkende tonen ? De muziek is vreugde die zovelen gelukkig maakt, want wij stervelingen zijn zo onvolmaakt dat we soms geen vreugde vinden maar ons gegeven wordt door de muziek. ’t Is werk dat gelukkig maakt. Wij zijn geschapen om te veroveren ; het grootste werk van de mens is te bouwen aan de volledige ontplooiing van zijn persoonlijkheid om een volwaardig mens te worden. Een aanhoudende activiteit ontwikkelen is bijdragen tot het welzijn van de gemeenschap. Moge de “Koninklijke Fanfare Ste Cecilia” onder de leiding van de heer RIK DE BRUYN, groots door zijn eenvoud, op de handen gedragen door iedereen, gekend door zijn leuze “voor kerk, kunst en cultuur” verder bloeien ! Dat de klanken hunner instrumenten mogen voortwiegen over weiden en velden en de echo moge opgenomen worden door de bomen waar de vogels ze zullen beluisteren ; dat zij mogen doordringen tot bij onze landbouwers als CREDO om nog lang te mogen genieten van de goddelijke muziek ! AD MULTOS ANNOS ! L.V.L.”
Viering zestigjarig bestaan met een muziekwedstrijd
In mei 1960 werd het 60-jarig bestaan van de vereniging toch nog met succes gevierd. De feestelijkheden werden geopend op woensdag 25 mei met een concert tegeven door de Kon. Fanfare “Arbeid Adelt” Leest, de Kon. Fanfare St. Cecilia Heffen en het Trompetkorps van de Kon. Wielerclub Hombeek. De tweede “Grote Internationale Muziekwedstrijd voor harmonieën en fanfares” van St Cecilia Leest had plaats op 26, 28 en 30 mei. Aan deze wedstrijd namen 43 muziekverenigingen deel. De wedstrijd werd georganiseerd op een terrein aan de Juniorslaan in de buurt van de Aa-beek. Op de Juniorslaan werd de marsenwedstrijd gehouden en de concertwedstrijd had plaats op een kiosk op het feestterrein. Aan de wedstrijd namen naast Vlaamse ook Waalse en Nederlandse verenigingen deel.
Foto’s :
-De allereerste muzikant van Sint-Cecilia garde Constant Van Hoof.
-Rik De Bruyn.
-De Kon. Fanfare Sint-Cecilia in 1953.
-De voorpagina van de brochure van de wedstrijd van 1960.
Zuster Melanie (Christine De Laet) tastte in haar herinneringen : “Gebrilde geleerden hebben, van onder het stof der eeuwen, de geschiedenis van Leest opgedolven en voor onze verbaasde blikken de gloriedagen van voorheen doen herleven. Maar laten we ook een stukje domein betreden “waar nooit mensenhand de voet heeft gezet”, nl. dat van de kruistochten, want ’t is toch vanzelfsprekend dat Leest, hetwelk zo menig held voor de boerenkrijg en zoveel geld voor alle ander krijg gegeven heeft, ook zijn kruisvaarders moet gehad hebben. Een bewijs ? Is er bij ons niet een straat die nu nog “de Kruisweg” heet ? Zijn er bij ons niet de “kruistochters” ? Wat zeg ik ? Leest is er vol van. En Godfried van Bouillon’s leuze : “God wil het !” is ook nog de onze. ’t Is dus duidelijk dat wij kruisvaardersbloed in onze aderen hebben. Er is echter nog meer ; wij zijn van oude adel. Leest klimt op tot de meest eerbiedwaardige oudheid. Heeft het de overblijfselen niet van een antieke Romeinse villa ? Treft men er nog niet namen aan als Juul, Cesar, August, Constant enz ? Waar besloegen Julius Caesar, Augustus, Constantijn de Grote, alle keizers en koningen hun paarden tenzij bij ons, vermits men toch bij ons hoefijzertjes uit die tijd terugvond. Wie zal het tegenspreken, dat Leest, hetwelk Romeinse heirbanen had, dat Leest-Centraal van oudsher een kruispunt der wegen was van Noord naar Zuid, van Oost naar West ? Ligt het niet tussen Mechelen dat de Pausen kiest en het beroemd Breendonk, bakermat van heldenmoed ? Ligt het niet tussen Battel en Heffen, tussen Hombeek en Blaasveld, ja zelfs met een hoekje tussen Tisselt en Triest ? En vandaar, over slechts enige landen heen, ’t is maar een boogscheut verder, bereikt ge Triest Zuid, of op zijn Frans-Italiaans : “Triëst”, de wereldhaven, kruispunt van Europa, Azië en Afrika, ja Amerika enz. Daar staat Leest allemaal mee in betrekking. Oudste en jongste geschiedenis omhelzen elkaar te Leest. Is het dan te verwonderen dat Leest zo een aantrekkingskracht heeft ? Dat niet alleen grote doorluchtigheden, maar ook marskramers en andere klanten en kornuiten, Leest kruisen op hun doortochten ? Wat kwam er, toen we nog in de kinderschoenen of –blokken liepen, allemaal niet langs de straat, om met veel larie en tamtam, zijn chronische aanwezigheid te trompetteren ! Dinsdag kan geen dinsdag zijn zonder zijn springvloed van “z-a-a-n-d !”waar we al dadelijk op aanrukten, gewapend met een emmer en zes centen, zodat de huisvloer dan weer in ’t wit stond en voor een week bestand was tegen de onbesuisde aanvallen van allerlei voeten of kattenpoten. Ja, dat zand moet u weten was destijds een macht te Leest. Als Dumont eens drastisch wilde optreden tegen een telaatkomer als V.D.G. bv., dan luidde zijn decreet : “V.D.G., volgens de wet, naar Blaasveld om zand !” Maar zand had nog meer dan een gewone, het had een mysterieuze macht : het maakte de mensen, vooral de mannen, tureluut. Zouden er soms geen bewijzen zijn ? Een lange slungel van sliereslarie, met zijn eigen broek en jas aan, liep met een emmer naar…maar ’t was Seppe de zandman niet : ’t was Van Schoor, die vroeg zonder hartkloppingen : “Posselaan en van allester, ma maske ?” –Denk toch maar : “ma maske !” met een moustache ! En ook : een moustache die, met een emmer, porselein en plus nog “van allester” loopt kopen, voor zes centen ! Maar nu van Van Schoor gesproken : die kwam nog al eens overgewaaid en men mocht hem wel graag, al kon hij soms wel eens iemand een onlekkere kool stoven. In ruil tegen alle rommel, schonk Van Schoor speelgoed, snuisterijen en vooral “van allester”. Verrukt door al die schittering, liep ik eens stiekem, vaders nieuwe schoenen halen en “verkocht” ze aan Van Schoor voor wat goudpareltjes, welke broze kostbaarheid ik zo stevig in mijn knuist drukte, dat ik ze dra tot pulver kapot kneep natuurlijk. De grote kat kwam echter pas voorgoed op de koord dansen met die verdwenen schoenen onzaliger gedachtenis : o jéékes toch ! ’s Vrijdags morgens spoot als een fusee, een scherp gerekt : “Goeie verse vi-i-is” de lucht in, dat het u door ziel en zenus scheurde. Donderdags namiddags kwam de “petrolkar” met keldersprongen aanrammelen. Haar holle gebarsten bel klepte en jengelde daarbovenuit een alarm als : “ ’t Land is in nood !” Pol, één blinkende blauwe vettigheid, wipte van zijn bok, tapte tapte, scharrelde naar zijn beurs, telde, lachte al zijn scheve tanden en zijn sjiek bloot en “merci”, hoepsa ! ’s Maandags kwam Jaakske aansjorren met zijn klutske patatten, zijn lege klak, zijn Vader onzen en soms een geërfd “Ideaal” erbij. Nu of er in een klutske patatten en een lege klak veel inzit weet ik niet, maar met gebed en ideaal kan men wel een kerel worden, ja een hele kanjer van een kerel, dat is zeker. ’s Zondags in de zomer meldde een hoog blij getuut-tuut, de komst van Wiske. Daar draafden alle dorstigen ijlings naartoe. Een ronde broekpagadder uit de buurt kwam dan rood puffend binnenvallen : “Adele : ga, twee centenhalf : crème de glacé is daar !” Een uur of zo later, raakte ook soms de lucht vol schor geroep en dra ook vol afvliegende koppen en poten van “gernôôôt !” De rest ging volgens iedere devotie, hap-snap-snorum, busken of buksken in. Er was ook nog de dubbelganger Guske, bij wie het was lijk bij den Bolle zijn bierglas : vol-leeg-leeg-vol. Zijn vol karreke kraaide : “Mosselééé !”, zijn leeg kakelde : “Voddééé, vodden en bieéééné”. En zijn eigen benen mochten een vierde van hun leven luieren, tot ze in de Zenne schoten, helaas. Nu dat was hun schuld niet, noch die van de Zenne, en de onze ook niet. Alle jaren verscheen op het Leestse werelddeel de figuur van “Pikken en Zeisen” om ons zijn voorraad ijzergerammel, sproethanden en Vlaams met dik Duits haar op ten toon te spreiden. Eens kwam er ook een kwidam om ons te beschermen tegen ketters en ander goddeloos gebroed en krees, honderd uit, langs de straat : “Almanakken van Snoeck, Kerkboeken zonder énen vloek !” Doch daar er bij ons geen kerkboeken zijn met vloeken of vloekskens, kwam hij niet meer terug. En nu nog een heuglijk gesprek, getuige van wat men te Leest aantreft als Vlaamse zin voor realisme, mystiek en bondige zeggingskracht. Het gebeurde met een “Pijt” uit de buurt : en wat zijn Pijten ! Met een hardhorige Pijt, een Pijt vooral met een vanaf haar Doopsel, hartgrondige afschuw voor de duivel en zijn pomperijen.- Welnu, Pijt was alleen thuis. Buiten regende het pijpenstelen, lange en dikke ! Komt daar een geheimzinnige Witte Berg naderbij schuiven en daaronder twee lodderbenen, die spoedig het eigendom blijken te zijn van een kromme leurder. De berg klopt op de deur, bonkt, tremt en tamboert : niets. Kijkt…door ’t sleutelgat. –Pijt vermoedt vaag, sluipt nog krommer dan krom, nabij, loert…ook door ’t sleutelgat : vier ogen in een zachtzinnig sleutelgat…dat plots davert van een vervaarlijk : “Zwette Ros, koopte geen honderd ellen lijnwaad ?” –Kon dat nu de Engel Gabriël zijn ? Peins nu toch eens : tegen zo’n brave Pijt en “Zwette Ros” nog wel ! Pijts stem rettelt op een siebot dan ook scherp schetterend terug :”Loopt zwetten duuvel !” Dat was historisch, het eerste interview. Kunst, wetenschap, politiek, ’t is tegenwoordig over heel de wereld, al interview dat de klok slaat. Maar Leest heeft er het brevet van : bij ons is dat ding geboren toen met Pijt, in dat sleutelgat. Hoe echt, hoe juist, hoe schoon, of kan het soms raker ”inter-view” ? Dat sleutelgat moest men bewaren, in een museum, ergens goed in ’t zicht, met eropgespoten : “Leest 1908, of daaromtrent toch.” Maar die historie van Pijt had nog een staartje : bij het horen van Pijts bewering is de Witte Berg snel met benen en al, zuidwaarts afgezakt. Pijt grijpt nog gauw echter een koterhaak, en door haar tandeloze mond en de pijpenstelen heen, sist ze hem nog een schoon schietgebed achterna. ’t Was een beetje te laat, maar anders, met haar ogen en met die koterhaak, had ze Turken kunnen verslaan in de kruistochten ! En nu, dierbare oude beelden, die me een poos hebben verblijd, moeten we afscheid nemen. God plaatste ons hier aan een schone, grote taak, die ons volledig opeist, maar aan dewelke we ons gaarne geven voor Hem, met volle inzet. Wie van de Leestse jongeren komt hier mede de schouder aan het wiel zetten en ons nu wat vertellen over Leest en zijn “Nieuwe Beelden” ?” (DB, januari 1960)
1960 – Januarinummer “De Band” : Nieuws van de K.W.B.
“Met genoegen hebben wij de roep van het nieuwe bestuur van Milac beantwoord om verder mee te werken aan haar werking ; wij wensen hun verder een zeer vruchtbare werking en zij mogen verder op onze algehele medewerking en sympathie rekenen. Zeer gemeend danken wij ook onze vriend JAN DE DECKER voor al wat hij gepresteerd heeft in dienst van Milac ; onze arbeiders hebben dat zeker gewaardeerd, want het is ten slotte toch onze vriend Jan die de stevige basis van de soldaten-actie heeft gelegd en in stand gehouden op onze parochie ; Jan nogmaals de dank van onze arbeiders voor dat alles. WAT NU MET DE KWB ? Na de verwezenlijkingen van de laatste maanden die wij hier niet meer moeten herhalen, hebben wij nog enkele bijzondere zaken voor ogen. In de eerste plaats een zekere hervorming van onze werking, namelijk het verdelen van de bestuurs-verantwoordelijkheid vereist onze studiekringen, voor welke Jan Casteels de organisatie op zich heeft genomen. Dat brengt met zich dat de studiekringen zeer veel aan interesse zullen winnen omdat er een meer diepgaande studie over de noden en problemen van onze arbeiders gemaakt wordt ; zodanig dat op dit punt zeker heel wat kan en zal verbeteren. Wat het kaarten betreft, heeft Gust Mollemans de zaken in handen genomen, en vermits Gust zelf een kwade klant voor het kaarten is mogen wij op dat punt gerust verklaren dat hij de rechte man op de rechte plaats is ; dus mogen wij van die kant enkele verbeteringen verwachten. Nog een bijzonder punt op ons programma is ons lokaal. Ons huidig lokaal gelijkt noch min noch meer een varkensstal ; om hierin verbetering te brengen zal het bestuur, mijnheer Pastoor om de toelating verzoeken verbouwingswerken uit te voeren en er nieuwe meubelen in te hebben, zodat onze arbeiders tenminste in een lokaal, hun waardig, zouden kunnen vergaderen, zodat wij in oktober waarschijnlijk de inhuldiging van een nieuw lokaal zullen krijgen. Dit alles zal natuurlijk een bom centen kosten, maar dat hebben wij er gaarne voor over. Wat onze verdere werking betreft geven wij volgende maand wat meer nieuws. dd. Verslaggever Polfliet Emiel.”
Foto’s :
-Christine De Laet (Zuster Melanie) naar een tekening van G. Herregods. -De klas van Christine in 1912. Zij staat op de onderste rij als zevende van links. (Foto : L.G., blz. 137) -Christine in zwart ornaat. -Jan Casteels, anno 2018, werkte mee aan de hervorming van de Leestse KWB. -Verslaggever Emiel Polfliet op oudere leeftijd.
1959 – Maandag 28 september : Edward Van Steenwinkel en Rosalia Andries 50 jaar getrouwd.
Na de herdenkingsmis werden Edward en Rosalie ontvangen op het gemeentehuis en ’s avonds om 19 uur werd er door de Kon. Fanfare Arbeid Adelt, waarvan hij reeds vele jaren erebestuurslid was, een serenade gebracht. Edward Van Steenwinkel werd te Hombeek geboren op 9 april 1886. Hij was reeds 15 jaar de dynamische voorzitter van de Kerkfabriek, waarvan hij 39 jaar deel uitmaakte en ook erelid van de Bond van het H. Hart. Hij overleed te Leest op 9 januari 1967. (DB, april 1959, G.v.M., 25/9)
“Hij was nederig van harte, minzaam in de omgang met zijn evenmens en altijd bereid een helpende hand toe te steken daar waar het nodig was. Zo had hij ieders genegenheid verworven.” (Mooie woorden uit zijn doodsprentje)
Iets meer dan een maand later, op 13 mei 1967 overleed zijn echtgenote Maria Rosalia Andries eveneens te Leest. Ook zij was in Hombeek geboren op 24 januari 1891.
1960 – Militielichting 1960.
De klasse 1960 telde 13 ingeschrevenen + 9 die ertoe hoorden wegens uitstel. Van die 22 militianen vroegen er 14 uitstel, zodat het contingent 1960 slechts uit 8 dienstplichtigen bestond. De 14 vragen om uitstel omvatten : 1 wegens kostwinnerschap, 7 wegens studieredenen, 4 wegens hoger onderwijs en 2 omwille van broederdiensten. Het ging hier om : Willy Slachmuylders, Firmin Van den Brande, Jan Verbruggen, Robert Verbruggen, Jorome Verbruggen, Walter Stuyck, Frans Fierens, Herman Bradt, Willy Bradt, Wilfried Hellemans, Guido Hellemans, Paul Polspoel, Julien Polspoel en Frans De Maeyer. (DB, januari 1959)
1960 – Burgerlijke stand 1960.
Geboorten
Beullens Eddy, De Prins Willy, Selleslagh Jozef, De Laet Stefaan, Muyldermans Beatrix, De Prins Frans, Bas Dirk, Van Praet Petrus, Van Dijck Viviane, Mertens Vera, Van Roy Lucia, Goossens Ludo, Moons Ermelinda, Piessens Paul, De Prins Frederika, Solie Rudi, Jacobs Marina, De Decker Hedwig, Robeyns Lucas, Spannael Madeleine, De Smet Nadine, De Prins Rudolf, Vloeberghen Maria, De Hondt Patrick, De Bleser Daniella, De Reydt Donald, Gobien Wilhelmus, De Meester Mark, Brugghemans Herman, De Wit Erna, Jules Emmanuel.
Overlijdens
Vloebergh Louis, Robeyns Frans, Cnops Veronica, Huybrechts Frans, De Croes Jaak, De Wit Octavie, Van den Bempt Victor, Leemans Eduard, De Prins Petrus, Boey Joannes, Gobien Willem, Van den Broeck Frans, Van den Eede Petrus, De Muyer Virginia, Somers Jan, Van Ingelghom Helena, Van Praet Jan, Van den Brande Louisa, Beullens Arnold, Gobien Victor. (DB, nr.1,1961)
1960 – Overlijden kind van Hugo Verlinden. (enkel jaartal bekend)
“We vernamen dat het eerste geboren kindje van onze sympathiek gebleven Hugo Verlinden, wonende te Bonheiden, kort na de geboorte overleden is. Wie zou Hugo niet kennen, hij die zoveel presteerde in de Parochiale werken onzer gemeente. Wij voelen het zeer goed aan dat dit pijnlijk treffen hem en zijn echtgenote zwaar moet wegen. Wij kunnen niet anders dan hen beiden ons medevoelen betuigen, zulks moge een kleine troost zijn.” (DB)
1960 – Januari : Samenstelling van het Milac-Comité.
Jan De Decker had zijn ontslag aangeboden als verantwoordelijke Voorzitter van De Band en van Milac. Het Milac-comité zag er toen als volgt uit : -Proost : Pater Clementiaan.
-Voorzitter en Verantwoordelijke uitgever : Leopold Bas.
-Secretaris-schatbewaarder : Cyriel Verbruggen.
-Leden : Lucien Beterams, Louis Ceulemans, Alfons De Smet, Frans Selleslagh, Louis Solie, Richard Van Praet, Frans Verbruggen, Jozef Vloeberghen en Louis Vloeberghen. (DB, januari 1960)
Foto’s :
-Edward Van Steenwinkel.
-Het graf van de echtelingen Van Steenwinkel-Andries op het kerkhof van Leest.
1959 – 18 september – G.v.M. : De St.-Jozefskapel te Leest.
J. Uytterhoeven : ”Tussen Leest en Tisselt, aan de zoom der oude Romeinse buurtbaan die aldaar, en nu nog in de dorpskom van Tisselt, Hoogstraat heet, en die niets anders is dan het vervolg der Oude Leestse Baan die, over de Warande van Mechelen komt, staan er twee oude en schilderachtige kapellen : de Sint-Jozefskapel is eigenlijk nog gelegen in het dorp Leest zelf, links van de steenweg naar Tisselt, op nauwelijks 200 meter van de kerk. Deze kapel is in baksteen gebouwd, maar alles is beplakt en wit geverfd. Boven de ingang komt een arduinsteen voor waarop tweemaal geschilderd werd “Maria, help ons in allen nood”, heden schier niet meer zichtbaar. In de rechterzijmuur komt een steen voor met een jaartal dat echter niet meer te ontcijferen is, doch waarschijnlijk het jaar aangaf waarin de kapel na de Franse revolutie, gerestaureerd werd. Voor de ingang staat een oude linde. Van binnen is de kapel geheel gewitkalkt, van weerskanten en tamelijk hoog, een getralied venster met negen ruitjes die echter heden bijna tot de laatste door het keuteljacht met steenworpen kapot zijn gekegeld. Binnenwaarts is de kapel 3,50 bij 4,50 meter. De oude deur voorzien van een getraliede opening en van een offerblok is, aan de binnenkant beslagen met een metalen plaat en sluit met een zeer oud slot. Wanneer men even door de getraliede deur kijkt staat men enigszins verwonderd over wat er daar binnen te aanschouwen is. Men ziet daar een houten Renaissance-altaartje dat zonder twijfel speciaal voor deze kapel vervaardigd is geweest. Het retabel vormt een troontje waarop drie oude gepolychromeerde beeldjes staan de H. Familie voorstellend en het staat vast dat deze beeldjes vroeger in de processie gedragen werden. (Noot : in 1974 werden ze uit deze kapel gestolen) Op de altaartafel staan aan weerskanten twee houten verzilverde kandelaars.Op de antipendiumplank staat het monogram van O.L. Vrouw geschilderd. Maar op de altaartrap staan twee reusachtige en voorzeker oude houten beelden, geheel wit geschilderd, links St.-Jozef, rechts St.-Niklaas en dit is zo maar geen toeval want St.-Niklaas is de eerste patroon der parochie en St.-Jozef de tweede. Deze beelden zijn alvast geen knoeiwerk, ze hebben een zekere allure en doen aan werk van een Fayd’Herbe denken. Beide beelden komen vermoedelijk uit de kerk, want voor de kapel zijn ze veel te groot. Dit vermoeden wordt alvast versterkt door het feit dat er in een kerkrekening van Leest, zo maar uit het jaar 1597, de volgende post voorkomt : “Item betaelt voor het repareren van een Sint Nicolaes, te maken een hant metten staf ende het cuypken met de drij kinderkens II guld. VIII St..” Beide beelden zijn veel te mooi om ze daar langer aan de vernielzucht van het keuteljacht prijs te geven, want de kapel schijnt niet meer onderhouden te worden. Al wat we weten is dat de kapel er reeds stond in 1702, als blijkt uit een toelating, op 23 augustus van dit jaar, door aartsbisschop Humberto a Precipiano verleend, om in de St. Jozefskapel te Leest wekelijks een mis te lezen. Er is ook spraak van in een vragenlijst in 1716 voor het kerkvisiet voorgeschreven door aartsbisschop Thomas Philipp d’ Alsace de Bossu. Uit nagelaten nota’s van pastoor J. Van Heyenbeke in 1744 en door pastoor De Heuck in 1774 blijkt dat de kapel is begiftigd geweest door baron de Spangen en vrouwe wwe. de Saint Roman Koninxsteen om er ’s zondags en op de feestdagen mis te lezen. We geven aan een Leestse oudheidkundige, gesteld dat die bestaat, de raad de omgeving te doorzoeken, want het is nog altijd niet geweten waar de Romeinen woonden die op de Berg der Warande te Leest, zijn begraven geworden."
Meer over de Sint-Jozefskapel in deze Kronieken na jaartal 1701.
1959 – 23 september : Naar het Klein Kasteeltje.
Die dag werd Leo Vebruggen, Tiendeschuurstraat 9, in het Klein Kasteeltje verwacht voor zijn “drie dagen”. (DB, september ’59)
1959 – 26 september – G.v.M. : Correctionele Rechtbank Mechelen. Het verkeersongeval met dodelijke afloop te Leest.
“Beschuldigde autobestuurder streng gestraft. Op de baan Leest-Tisselt deed er zich op een late avond van 28 januari van dit jaar een aanrijding voor waarbij een 25-jarige wielrijder jammerlijk de dood vond. De wielrijder Albert Van Crombruggen, wonende Hoge Weg te Mechelen, in gezelschap van zijn verloofde Agnes Verhoeven uit Tisselt, langs genoemde baan rijdend werd op een gegeven ogenblik gevat door een autovoertuig dat uit tegenovergestelde richting kwam gereden en bestuurd werd door Geudens Frans. De fietser kwam door de slag der aanrijding bezijden de baan in een gracht terecht. Het slachtoffer dat verdoofd werd door de slag kwam met het hoofd in het water van de gracht en verdronk jammerlijk. Achteraf bleek dat Albert Van Crombruggen slechts een beenbreuk had opgelopen en mits onmiddellijke hulp beslist gered ware geweest. De aanrijdende auto reed echter door en kwam slechts enkele minuten terug ter plaatse. De verloofde van het slachtoffer was inmiddels om hulp gelopen maar er verstreken intussen enkele kostbare minuten. Toen dan de autovoerder en de verloofde met de ter hulp geroepen personen, op de plaats van het ongeval kwamen, was het te laat en was Albert Van Crombruggen overleden. De bestuurder van de aanrijdende auto werd in betichting gesteld en verscheen gisteren vrijdag voor de Correctionele Rechtbank te Mechelen. Na verhoor der getuigen en van de verloofde van de verongelukte werden de pleidooien gehouden. De ouders van het slachtoffer stelden zich Burgerlijke Partij en eisten een aanzienlijk schadevergoeding waarna het O.M. een streng rekwisitorium uitsprak aan het adres van de betichte. De verdediging op haar beurt poogde een gedeelte van de verantwoordelijkheid van de aanrijding op het slachtoffer te leggen en weerlegde de betichting van dronkenschap. Na beraadslaging door de Rechtbank, hoorde de betichte zich verwijzen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van (onleesbaar) maand en 2.000 frank boete, plus 2 maand ontzetting uit het recht een voertuig te besturen.”
1959 – 26 september : Landloper meldde zich aan.
Een zekere E.H. Scherlaeken, ongehuwde knecht (°Zemst 18/6/1903) met adres in Wolvertem kwam zich op het Leestse gemeentehuis aanmelden : “Ik wens in een bedelaarsgesticht te worden opgenomen. Tot verleden woensdag was ik werkzaam als landbouwknecht bij een landbouwer in Wolvertem, Westrodestraat 49, doch daar ik de laatste tijd herhaaldelijk ziek ben, kan ik het zware landbouwwerk niet langer meer verrichten. Daarom heb ik die landbouwer verlaten en meende ergens anders werk te zullen vinden, doch ik vind nergens anders werk. De nacht van woensdag op donderdag heb ik doorgebracht te Heffen,waar ik op een hooizolder heb geslapen, donderdag heb ik bij een landbouwer te Wolvertem geslapen eneneens op een hooizolder en de afgelopen nacht heb ik doorgebracht in een wagenloods hier te Leest. Daar ik geen geld bezit en geen middelen van bestaan heb tracht ik ernaar om in een gesticht te worden opgenomen.” (VVH)
Foto’s :
-De Dorpstraat jaren geleden met achter de kapel de woning van de familie Denijn.
-De gestolen beeldjes van de H. Familie.
-De beelden van Sint-Jozef en Sint-Niklaas.
-De Sint-Jozefskapel.
-Leo Verbruggen, op de foto op oudere leeftijd, moest zijn “drie dagen” gaan doen.