Geachte lezer, lezeres,
We nemen de draad van de chronologie weer op met aanvullingen en wijzigingen teruggevonden in diverse publicaties over Leest. Ik heb opnieuw alle nummers (tot 1979) van het onovertroffen maandblad “De Band” doorgenomen -met dank aan Karel Soors- en ontelbare details bovengespit en overgenomen. Brieven van missionarissen, kloosterzusters, soldaten…sportverslagen en -uitslagen, activiteiten en gegevens van de verschillende verenigingen… Geschriften van Frans Teughels, Albert Huysmans, Georges Herregods en andere monumenten van de Leestse geschiedschrijving….diverse reportages zoals het “Mexicaans avontuur” van wielerkampioen Staf Van Cauter, de belevenissen van pater De Laet tijdens zijn drie maanden onder het bewind van de Simba’s… Speciale aandacht ging ook naar de verschillende burgemeesters en andere notabelen van de gemeente. Ook naar de kerkelijke instanties zoals de diverse kosters, waarvoor we uitvoerig geput hebben uit het werk van Wilfried Hellemans waarvoor mijn dank. Ook de toponiemen van Leest werden geïntegreerd, dit op datum van publicatie in de periodiek van Milac en de laatste vijf jaren van “De Band” zullen nog worden verwerkt. Nog veel leesgenot. Marcel
1580 – Getuigenissen over de klokkenroof… Getuigenissen bij de Mechelse notaris Van Meere (SAM 09/12/1589) : “Peeter Joossens ongeveer 28 jaar oud, “groff smit”, poorter te Mechelen verklaarde op verzoek van meier en gezworenen van Heffen en Leest dat in 1580 “corts naer de invasie vanden vijanden ende sarpriuse deser voors. stede” Anthony vanden Maele, Antwerpenaar, “ghecommen is binnen het artillerie huys deser stede”. Hij heeft “doen ter tijdt opeenen orts oft zekeren cleynen straetwagen doen oplaeden twee groote clocken waeraff deene competeerende ende toebehoirde der voorscreven prochie van Leest ende dandere der prochie van Heffene”. Hij zag toen dat vanden Maele “de voors.clocken tschepe ghedaen laden heeft ende ghevuert naer Antwerpen”. Later heeft Joossens diezelfde klokken gezien “aende nyeuw waghe indien byvanck vande minderbroederen clooster tot Antwerpen”. Hij was heel zeker dat het die klokken waren. Hij verklaarde ze “wel te kennen deur dien hij opde zelve zoo tot Leest als Heffene respective dicwils daeroppe ghespelt, gebeyaert, ende gheluyt heeft gehadt”. Hun toon kende hij ook goed daar hij “binnen der prochie van Heffene den tydt van zeventhien jaeren lanck continuel(lyck) ghewoont heeft gehadt”. Niet enkel over klokken wist hij iets te vertellen. Hij had ook gezien dat vanden Maele “de schuren vande gestoffeerde vergulde tafereelen int voorsc. artillerye huys daerse op solder ghestelt waren in kisten ghepackt heeft gehadt ende de zelve ghedaen vueren heeft naer Antwerpen. Hij deed zijn verklaring “inden bonten os ghestaenaen dadeghem plaetse ter presentie van deersame persoonen Mr. Peeter vanden Gheyne, Peeter diddens, Jan ooster ende Hans verhyck”. Er was nog een andere getuige van die gebeurtenissen, Jan Verbercht, timmerman, 48 jaar en poorter van Mechelen, was door de meier van Heffen wettelijk gedagvaard. Ook hij had in 1580 “corts naer de Surprinse deser stede gheadsisteert met eenen Jan oostermans van Leest int artillerye huys… (alwaer hy attestant doen terttydt woonde) met mest gedeckt heeft gehadt twee clocken te weeten de ghene van Leest ende Heffene”. Wie gaat ze daar zoeken ? Kort daarna was Anthonij vander Maele gekomen “beyde voorsc. clocken daerse gedeckt waren heeftsec ommen ontdecken en(de) dedese vuyt het voorsc. artillerye huys voeren”. Ook hij kende die klokken “deurdyen hy de zelve zoo tot Leest als Heffene zelve heeft helpen affdoen” vanwaar ze naar het artilleriehuis werden gevoerd. Hij zag ook dat vander Maele “zekere figuren van belden de welcke boven op solder gheset waren mede ghedragen heeft gehadt”. (Leon Bernaerts in Vaertlinckcontact nr.3 van 2015 : “Woelige tijden,…”)
1573 – Koster Anthonis VAN ENERE Eerste vermelding van koster Anthonis Van Enere, koster te Leest zeker van 1573 tot 1581. Mogelijk was hij afkomstig uit Zemst. Hij wordt tweemaal vermeld. In 1573 moest hij op strafbedevaart naar O.L.Vrouw van Halle. Dit om een zekere Peeter Guedens ‘met een gaffel gestoken te hebben’. En in 1581 werd hij op 31 januari genoemd als koster van Leest. (‘De Sint-Niklaasparochie te Leest’, W. Hellemans)
1592 – Koster Peeter VAN (DEN) BROECK / BROUCKE Eerste vermelding van koster Peeter Van (Den) Broeck (Broucke) in het Kerkarchief van Leest. Hij was zeker koster van 1592 tot 1594. “Peeter van(den) broeck al(ia)s de custere tot Leest gheeft der kercke van gronde daer zy schuere op staet inde plaetse (nu Leest-Dorp) zes stuivers per jaar (in 1592) . Omdat hij de grond onbebouwd liet, moest hij echter niets geven. In latere kerkrekeningen komt zijn naam voor bij datzelfde item en met telkens dezelfde inhoud. (‘De Sint-Niklaaskerk in Leest’, W. Hellemans)
‘De tweede helft van de 16e eeuw was voor Leest en omliggende een triestige tijd. De godsdienstoorlog is volop aan gang. De bevolking wordt geterroriseerd de ene keer door Spaanse soldeniers, de andere keer door soldaten van Oranje of door de geuzen. Zo wordt in 1571 de ‘kercke affgebrandt bij de soldaten van Grave Van Swertsberge’. De schade is enorm want het zal acht jaar duren vooraleer de kerk hersteld is en plechtig kan worden ingewijd. Dit gebeurt door aartsbisschop Hovius. Bij die gelegenheid wordt aan Monseigneur een ‘etentje’ aangeboden. Onder de disgenoten vinden we die dag ‘koster Pieter Van Broucke’. (‘DB’, november 1985) -
1595, 1600 en 1602-1604 : Joannes (Hans) DAEMS koster te Leest. “De visitatieverslagen van landdeken Petrus Bernaerts vermelden dat Hans in 1595 tegelijk koster was in Hombeek en in Leest. Omdat hij dan in de stad resideerde, konden de kinderen niet (meer ?) in Hombeek schoollopen. In de bewaarde Leestse verslagen over 1596 en 1598-1601 staat geen kostersnaam vermeld ; toch schreef G. Hermans dat Hans Daems in 1600 in Leest aan de slag was als ‘koster en schoolmeester’. En daarna ? Wel, van dan af wordt het wat moeilijk. In 1601 lezen we nog dat ‘de Hombeekse koster de (Leestse) pastoor wat bijstaat (‘subservit’) en dat moet dan wel Joannes Verlinden zijn, zoals blijkt uit het Hombeeks verslag. Het volgend jaar is Joannes of Hans Daems ‘die hier en in Hombeek de pastoor bijstaat’ de Leestse koster. Eigenaardig toch want dezelfde verslaggever, landdeken Antonius De Mot, noteert als Hombeekse koster…Joannes Verlinden. In 1603 en 1604 wordt J. Daems weer met naam genoemd als koster in Leest. Over Hans Daems staat bondig en goed aangegeven dat pastoor en gemeenschap over hem tevreden zijn (1602). En verder dat hij éénzelfde register gebruikte voor de dopelingen in Hombeek en Leest en éénzelfde voor de gehuwden van de twee parochies (1604).” (‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W. Hellemans)
-1601 en 1605-1607 : Koster Joannes VERLINDEN “Blijkbaar was Hans Verlinden –in Hombeek al (vanaf 1599) koster-onderwijzer – (in 1601) dus ook in Leest aan de slag. Dat gebeurde opnieuw van 1605 tot in 1607. En daar er toen in Leest geen schooltje was, volgden wat Leestse kinderen ook bij hem in Hombeek de lessen. Jammer genoeg verwaarloosde hij zijn taak en dronk, kreeg vermaning na vermaning en verliet Hombeek.” (‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W. Hellemans) -
1608 : Bertelmies VAN GHIJSEL koster tot zeker 1621. Zijn naam werd ook Bartholomeus Gijs(s)els, Gijssele en (Van) Gysel geschreven. Zijn geboorteplaats is ons onbekend maar hij huwde te Leest op 29 augustus 1604 met Catharina KEYSERS (De Keyser). Getuigen bij dat huwelijk waren hun beider vaders: Martinus De Keyser en Petrus Van Gijsel. Deze laatste zou een maand daarop overlijden (+17/9/1604). Uit dat huwelijk ontsproten vijf kinderen : -Maria, geboren op 19 juli 1604. -Anna, geboren op 7 december 1608. -Petrus, geboren op 31 mei 1611. -Arnold, geboren op 21 maart 1612. -Willem, geboren 17 januari 1621 stierf toen hij 19 was (19 augustus 1640). In 1607 was Bartholomeus Van Ghijsel kerkmeester en in meer dan een verslag herhaalde de landdeken telkens opnieuw dat hij als koster ‘voldeed aan de pastoor en de parochianen’. In 1617 staat er duidelijk bij dat hij geen les gaf : de Leestse kinderen liepen nog altijd school te Hombeek. Hij stierf te Leest op 20 augustus 1629 en werd twee dagen later begraven in de kerk. Als koster genoot hij het voorrecht onder de kerkvloer te worden begraven. Op zijn grafzerk stond te lezen : ”Hier light begraeven / Bertelemies Van Ghysel / Coster was in synen tyt / deser Kercke, sterf op den 20 / dagh Augustus 1629 / bidt voor de Siele.” Zijn vrouw Catharina ‘Katrien’ Keyzers overleefde hem 35 jaar, zij stierf te Leest op 23 juni 1664. (‘DB’, november 1985 en ‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W.Hellemans)
1627 – Jacques ‘Jacobus’ Elias werd koster te Leest Officieel volgde zijn benoeming op 25 december 1629 maar toen was hij al van in 1627 aan slag. Jacques Elias (in sommige kerkrekeningen wordt zijn naam Ilias, Elrias en Ilrias gespeld) was een ingeweken Leestenaar. Geboren in 1611 werd hij reeds op jonge leeftijd koster te Leest, want bij zijn overlijden op 25 augustus 1692, op 81-jarige leeftijd, schreef pastoor Michael Gijsens in zijn overlijdensregister : ‘Jacobus Ilias custos hujus paroeciae per 64 annos, aetatis 81 annorum, sepultus est in ecclesia nostra prope altare B.M.V. (Jacob Ilias gedurende 64 jaar koster van deze parochie 81 jaar oud, hij werd begraven in onze kerk dichtbij het altaar van O.L.V.) Jacques Elias beleefde in 1627 de overgang naar weer eigen Leestse pastoors. Tegelijk was hij de eerste uit een rij van vijf generaties Leestse kosters uit éénzelfde familie : drie droegen de naam Elias en twee heetten Van Vaerenbergh. Jacques Elias huwde met Johanna ‘Jenneke’ Le Paige of Lepaige, ze kregen acht kinderen : -Jacques, geboren 1 mei 1637, zou later trouwen met Anna Feermans. -Mattheus, geboren 26 september 1638. -Maria, geboren 15 april 1640. -Laurent, geboren 30 april 1643. -Henri, geboren 17 augustus 1644. Dit zoontje stierf op 15 april 1648. -Frans, geboren 19 november 1645, overleed op 11 augustus 1677. -Jan, geboren op 1 december 1647, overleed op 20 april 1684. -Peeter, geboren 6 september 1649, zou zijn vader opvolgen als koster van Leest. Blijkbaar kon Jacques Elias het niet goed vinden met zijn pastoor N. De Clercq (1630-1641). Al in 1636 is er in een rekening sprake van koster Van Vaecken, misschien een tijdelijke vervanging. Het werd zo erg dat de pastoor (in 1640) in een Latijnse brief aan de aartspriester zes ernstige klachten opsomde. Namelijk : 1.Vanaf 19 februari 1640 weigerde de koster nog langer dienst te verrichten. 2.De koster beschuldigde de pastoor dat deze hem frauduleus minder ontvangsten zou hebben gegeven dan die waarop hij recht had. 3.Hij verweet de pastoor dat die een zekere Leestenaar (‘quendam Leestensem’) zou aangezet (‘geleerd’) hebben om heimelijk stokken (rijshout ? W.H.) te stelen die (dat) de pastoor daarna voor eigen gebruik zou gekocht hebben. 4.Een door de pastoor gemaakte opmerking over zijn werk beantwoordde de koster boudweg met : ‘doe het zelf.’ 5. De koster maakte zijn dienst te schande als ‘lusor’ (speler, gokker ?). En bovendien leerde hij de jeugd op school dansen wat toch maar verderfelijk was. 6.Op 19 maart 1640 werden er ’s nachts en in het geniep vier hoogstnodige houten beschermingspalen weggenomen voor de pastorij die nadien – en dat hebben velen gezien én veroordeeld – teruggevonden werden bij de koster. Kon zo iemand opnieuw aangenomen worden en weer koster zijn ? Kon hij dat ambt nog uitoefenen zonder schande en met voldoende waardigheid ? De pastoor liet het aan zijn superieuren om hierover te oordelen en te beslissen. Blijkbaar kon het. Misschien heeft het weggaan van de pastoor uit Leest (in februari 1641) er de herbenoeming van de koster wel vergemakkelijkt. Overigens schreef hij (in 1648) de kerkrekening waarvoor hij zes gulden ontving. En ook nadien voldeed hij als koster-schoolmeester zowel aan de pastoor als aan de parochianen, schreef aartspriester F. Vanden Driessche bij zijn visitaties (o.a. in 1654). Vierenzestig jaar was Jacques koster in Leest; het staat op zijn grafsteen én in het register al maakte vanaf 1683 zijn zoon wel de dienst uit. Hij werd vooraan in de kerk begraven, dicht bij het altaar van O.L.Vrouw. Op zijn nog moeilijk leesbare grafsteen, nu achteraan in de linker zijbeukvloer, staat dit : ‘Sepulture van de Eersaemen Jacques Elias coster deser kerck omtrent 64 jaeren, gestorven den 25 augusti 1692 oudt 81 jaeren ende Jenneke Lepaige syne wettighe huysvrouw gestorven den 29 january 1669 ende Peeter Elias synen sone oock coster den tydt van 47 jaeren oudt 72 jaeren sterft den 17 juli 1722. Bidt voor de zielen…’ Na de dood van zijn echtgenote Jenneke Lepaige hetrouwde Jacques in 1669 met Catharina De Bleser die in 1696 zou overlijden. (‘De Band’, november 1981 en ‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’ van Wilfried Hellemans)
|