Iets Jonger dan Bremmer is Anthony Coert die op 20-jarige leeftijd van Goedereede naar Leiden kwam, waar hij zijn eerste onderricht in de tekenkunst ontving. Na een tijd in den Haag gewoond te hebben, vestigde hij in 1908 zich voorgoed in Leiden, vanaf die tijd vertoonde zijn werk invloeden van Verster. Vanaf 1921 tot zijn vertrek naar Tunis in 1937 was hij als onderdirecteur en later als directeur verbonden aan de Lakenhal. Hierdoor werd zijn artistieke ontwikkeling afgeremd, omdat zijn activiteit geheel op het museum gericht was. Hij heeft voornamelijk landschappen en stadsgezichten geschilderd met een gevoelige vereenvoudiging van de vorm. Ontroerend is de Leidse gracht die hij in 1938/39 in Tunis schilderde.
Vakmanschap en visie.
Geheel en al Leids lijn de werken van de gebroeders Chris en Loran van der Windt (hoewel zij in Brussel zijn geboren) en A. J. van Driesten. Historisch zijn zij te plaatsen als voortzetters van de Haagse Schaal (Van Driesten heeft veel aan Theophile de Bock te danken). maar het meest kenmerkende is de eerlijkheid, de zuivere blik en de grote vertrouwdheid met hun onderwerpen (vooral landschappen in de buurt van Leiden), waarmee hun werk is opgebouwd.
De vroeggestorven Loran heeft in stillevens met forse kleurstelling het duidelijkst de nieuwe tendenties aangevoeld. Zijn broer en Van Driesten zijn hun leven lang zichzelf trouw gebleven. Hun grooet vakmanschap en persoonlijke visie vonden in het vertrouwde landschap genoeg bronnen om hun kunst levend te houden. Hun werk is, zoals dat van Van der Nat, in Leidse verzamelingen zeer geliefd.
Door de kunsthandels van Tersteeg en Sala en door de aandachtige beschouwingen van de criticus Karel de Boer is het ver daarbuiten bekend geraakt. In zijn zelfportret heeft Chris een boeiend document humain achtergelaten, zijn etsen tonen een delicaat aspect van zijn talent. van driesten weet te boeien door zijn zuivere toon en het weglaten van ieder effectbejag.
Zijn deze drie kunstenaars geheel en al Leids, hun tijdgenoot M.J.B. Jungmann is een geboren Rotterdammer. Hij heeft lange tijd in Noordwijk gewoond en is nu in Leiden gevestigd. Deze merkwaardige man, die een unieke verzameling heeft opgebouwd, schilderde prachtige stillevens, die praktisch onbekend zijn, maar een beter lot verdienen.
De 20 jaar later geboren Lode Sengers, was eveneens Rotterdammer van geboorte, maar ook hij heeft geruime tijd, tot zijn vroege dood, in Leiden gewoond. Behalve als graficus (illustrator) is hij vooral als monumentaal kunstenaar werkzaam geweest in een tijd, dat de bouwkunst de decoratie slechts schoorvoetend toeliet. Zijn steeds slechter wordende gezondhied heeft de spirituele kunstenaar belemmerd tot volledige ontplooiing te komen.
De in 1911 in Velp geboren Pieter Geraedts woont sinds jaar en dag in Warmond. Zijn vader Wynand had in katholieke kringen een goede naam als kerkschilder. De zoon nam deze reputatie over, maar ontwikkelde een eigen stijl, vooral als glazenier. Zijn gemakkelijke talent om grote composities te beheersen verleend ook aan zijn vrije werk een persoonlijke charme.
Knap psycholoog -
H.H. Kamerlingh Onnes, de ongekunstelde verbeelder van "gewone" taferelen die niet triviaal zijn, niet gewild naïef, is niet alleen de zoon van een Leids schilder, maar woont sinds enige jaren weer vlakbij onze stad. hij hoort tot de Leidse kunst, al zou het alleen maar zijn door het intieme karakter van zijn werk, hij stoort zich niet aan richtingen en "ismen" maar zijn werl bezit een grote waarde door de hoge kwaliteit en de subtiele weergave. In zijn portretten (o.a. van Leidse hoogleraren) toont hij zich een van de knapste psychologen onder onze schilders.
Hij is wel het tegendeel van de gedreven Tinus van Doorn, die een tijdlang in Oegstgeest heeft gewoond en die voor alles naar vrijheid zocht. Zijn gefolterde geest zocht bevrijding in idyllische landschappen en geschilderde droomgezichten, die zijn eenzaamheid niet konden overwinnen. In de tot symbool geworden vormen, die door zijn innerlijke spanningen getekend waren en zijn lichtende kleuren vertolkte hij zijn nostagie naar het verloren paradijs.
Bij de jongere generatie, die na de bevrijding aan het woord is gekomen, viel aanvankelijk de begaafde Will H. Tweehuysen het meest op met gevoelige portretten en lyrische stillevens. de opbouw werd sterker, de vormentaal gevoeliger, de lessen van zijn leermeesters Rozendaal en Citroen verwerkte hij op persoonlijke wijze, zijn Franse reizen verwijdden zijn horizon. Maar ook hij bleef zijn inspiratie vooral zoeken in wat voor de hand lag, zijn onmiddelijke omgeving. De sfeervan het oude Leiden (de begraafplaats bij de Zijlpoort en Oud Hortuszicht) wist hij zuiver weer te geven. Zijn vormkracht blijkt ook uitmuntend geschikt voor het vervullen van monumentale opdrachten.
De noordwijker H. Bal, die een eigen stijl ontwikkelde met zuivere kleurstelling en subtiele vereenvoudiging van vorm, die ook fraaie monumentale oplossingen heeft gevonden, heeft zich een tijd lang in het Leidse milieu thuisgevoeld. In zijn werk is de beeldhouwkunst een steeds grotere plaats gaan innemen. Als pedagoog oefend hij invloed uit vooral op een aan de universiteit gelieerde groep van docenten en studenten. -
Tot dezelfde generatie behoort Lucia Steinbach, in haar schilderijen niet altijs gelukkig, maar in haar beheerste tekeningen legt zij naast een persoonlijke kijk een groeiende vormbeheersing aan de dag.
Bij de jongste generatie valt op dat er in Leiden zeer persoonlijk, ernstig en gevoelig gewerkt wordt met de natuur als uitgangspunt.
De Jager, Dool, Buurman. v.d. Veer en Jonks zijn namen die nu nog spreken van ontplooiing en ontwikkeling, maar de natuurlijke aanleg, de artistieke intelligentie en de concentratie die zij aan de dag leggen beloven veel voor de toekomst. En het zou mij niet verbazen wanneer uit deze groep een of meer kunstenaars naar voren zullen komen, die landelijk gezien voor onze kunst meer betekenen dan enige Leidse schilder sinds Verster.
Verdienstelijke amateurs
Naast deze schilders, die de kunst als beroep of tenminste als voornaamste bezigheid beschouwen, telt Leiden een groep verdienstelijke amateurs, liefhebbers in de gunstige zin, die hun horizon verruimen door actieve kunstbeoefening, meestal onder deskundige leiding in het oude, nu weer springlevende Ars. voor het kunstzinnig leven van een stad is een dergelijk centrum van onschatbare waarde.
Wanneer we zo 100 jaar Leidse schilderkunst overzien, zullen we in de eerste plaats getroffen worden door de hoogtepunten uit het verleden Verster en Bakker Korff, die iets zeer eigens aan de kunst van die dagen hebben meegegeven, en door de verwachtingen die de jongste generatie wekt. Een tweede markant aspect is de waardering die een aantal van de beste schilders in hun eigen stad heeft genoten.
Vervolgens valt de onderstroom op van gedegen dilettantisme, dat de traditie levend hield, zich baserend op de oude opvattingen van studie, nauwgezetheid en verantwoorde weergave van het geziene. Wanneer men echter een uitgebreide geschiedenis van de Leidse en van de Nederlandse schilderkunst van de afgelopen 100 jaar zou schrijven, zouden beide studies slechts weinig aanrakingspunten hebben. In het gezelschap van de Brabander Van Gogh, de Amsterdammer Breitner, de Amersfoortse Mondriaan, de Amsterdammer Sluyters, rotterdammer Chabot, de Groninger Jan Wiegers en de Haarlemmer Kees Verwey zou alleen de Leidenaar Verster zich met recht thuis voelen.
Vanuit dit gezichtspunt heeft Leiden dus een bescheiden rol gespeeld, aan de andere kant hoeft Leiden niet te bogen op modekoningen die naar enige jaren vergeten zijn. De Leidse kunst heeft in de afgelopen eeuw iets gelijkmatigs, bijna iets degelijks gehad. Het is misschien kenmerkend voor de ontwikkeling van de kunst in de achter ons liggende periode, dat figuren die hun eigen weg koste wat kost hebben gezocht zoals bijvoorbeeld Van der Valk en Tinus van Doorn in het Leidse klimaat niet konden blijven werken, en verder trokken, en dat figuren die hun kunst lieten blijven rustenop de verstaanbare weergave van de werkelijkheid zoals Van der Nat en Van Driesten hier een gunstig klanbord vonden en er tot ontplooiing komen.
Wanneer de tekenen niet bedriegen en onze kunst zich weer ontwikkelt naar verantwoording van de vorm, respect voor het eigene en handhaving van een levende traditie in leesbare vormen, dan zal, wat tot voor kort het Leidse provincialisme genoemd kon worden, alleen maar winst betekenen.
J.N.VAN WESSEM
Leidsch Dagblad 01-03-1960
|