KUNST EN LETTEREN KEVER.
Kunsthandel Sala.
De tentoonstelling bestaat uit binnenhuisjes en uit bloemstillevens. In beide toont zich Kever een knap schilder, een gevoelig colorist. Maar de bloemstukken zijn mij veel liever.
Een zelfstandigheid is Kever niet. Hij teert op 't geen voorgangers bereikten. Hij behoort tot de bekwame volgelingen, zooals men die in alle tijdperken, in alle beschavingen vindt.
Het merkwaardige is, dat dit type ook in onzen tijd nog zoo volkomen bestaan kan. In hem is geen onrust. Hij doet geen wanhoopspogingen om "persoonlijk" te worden. Hij vertilt zich niet aan te zware gewichten. Hij leeft niet boven zijn geestelijken stand. Hij doet niet geniaal. Kalm berust hij in zijn lot en rustig volvoert hij zijn kleine taak. Dit is zijn grootheid.
Aan deze wijze zelfkennis heeft hij het te danken dat hij iets verwezenlijkt, dat hij, herhalend wat anderen zeiden, toch bezield kon zijn en dingen schilderen, die schoonheden zijn, zuiverheden en verheugenissen. Dit gelukte hem in zijn bloemstillevens beter dan in zijn interieurs. De laatste zijn al te slaafsche imitaties gebleven. Neuhuys was hier zijn voorbeeld en hij heeft zijn voorbeeld met eenige waardigheid gevolgd: maar ik mis hier den toon van 't zelf-doorleefde. En deze toon slechts kan het werk van den volger tot kunst verheffen.
In zijn binnenhuizen toont Kever juist dezelfde deugden en juist dezelfde tekortkomingen van Neuhuys, hoewel de deugden zich bij hem, den volgeling, in kleiner gedaante openbaren. Ook Kever ziet de figuur allereerst als picturaal gegeven, als kleur. De kleur, de toon, de atmosfeer ziet hij; het schilderachtige in het intieme vormt zijn poësis. En de belangstelling voor de figuur als mensch komt eerst in de tweede plaats, als iets bijkomstigs, als iets dat met 't wezen zijner kunst niets te maken heeft.
Bij Jozef Israëls gaat de belangstelling eerst naar het menschelijke uit, zoodat kleur, toon, atmosfeer slechts dienen om deze menschelijke dramatiek uit te drukken: zij zijn van deze dramatiek doortrokken, zooals ook Israëls gevoel voor intimiteit meer dramatisch gestemd blijft. Jozef Israëls is niets anders dan figuurschilder.
Neuhuys en Kever zijn van oorsprong stilleven schilders. Zij blijven het ook in hun uitbeelding van den mens. En zoo is het dan begrijpelijk dat hun mensch-uitbeelding steeds iets illustratiefs houdt, iets dat tot de waarde van hun werk niet bijdraagt, dat den zuiveren blik op hun werk eer belemmert.
Het dramatische en psychologische ontaardt in het anecdotische, in het lieve verhaaltje, en doet dikwijls een weinig sentimenteel aan. Het is een tooisel. Nicolaas Maes heeft in zijn figuurstukjes van dit wat burgerlijke uitwas der Hollandsche kunst, het eerste en ook grootste voorbeeld gegeven. En onmiddellijk dient hierbij vermeld te worden, dat tegen ‘t einde der 19e eeuw dit verschijnsel in onze nationale schilderkunst zich nog in wel zeer veel schameler en armzaliger vormen openbaarde, niettegenstaande toen Breitner nog in voile kracht overeind stond.
Men kan Kever eerst volledig kennen in zijn bloemstukken. Hoe veel dieper en rijker wordt hier zijn kleur. Hier eerst kan hij volledig uitdrukken wat hij voelt, wat hij is. Heel de glorie van zijn schoone schilderen, van zijn picturale voelen, heeft hij hier onvermengd en daarom oneindig overtuigender uitgesproken. Men denkt weerom aan voorbeelden; Fantin Latour, Walter Vaes.
Een later geslacht zal Kever 's bloemen van de hunne nauwelijks meer onderscheiden. Maar is dit onderscheiden noodzakelijk, waar schoonheid is? Is het niet veeleer een rustige gedachte dat onze individualistische tijd toch evenzeer zijn tradities heeft? Er is een stille statigheid, een geestelijke deftigheid, en teedere en ingehouden gevoeligheid, een grootheid zelfs in deze zoo simpele bloemstukken, waardoor ze soms haast klassiek worden. Als donker gestemde muziek doen deze zachte en gedempte kleurharmonieën aan, deze stille, stralende bloemen, die met een peinzende aandacht geschilderd werden.
Het eenvoudigste gegeven kon rijk en groot worden gezien: een hooge vaas met donker-purperen scabiosa tegen een grijzen achtergrond, eenige witte, losbladige bloemen in een glazen karafje, of andere, vlinderachtige, in een strak geschilderden tinnen kroes: hoe nobel! Hoe nobel wordt deze vloeiende - toch boeiende schildering, deze versmolten weelde van zuivere en toch afgedempte kleuren, deze rustige compositie, hoe bezonken!
En dan vraag ik niet meer naar originaliteit: ik weet, dat hier zuiverheid is en een verwezenlijking, dat hier schoonheid is.
JUST HAVELAAR.
het Vaderland 21-04-1921
|