Sigarennijverheid in Tilburg, een terreinverkenning
door Ton Thelen Een onderzoek naar de eerste arbeidsconflicten bij de pas opgerichte firma Majoie & Van der Voort, sigarenfabrikanten in Tilburg, deed de vraag opkomen naar de omvang en de ontwikkeling van deze tak van nijverheid. Met het hier gegeven antwoord is geen volledigheid nagestreefd; daarvoor was het bronnenonderzoek niet uitputtend genoeg en de beschikbare tijd niet toereikend. Tegen de achtergrond van de algemene tendens zoals die in de literatuur is beschreven, wil het enkel een aanduiding geven van de richting waarin verder onderzoek zich zou kunnen begeven. Ondanks de tekortkomingen werpt deze eerste inventarisatie een interessant licht op een tot dusver in het duister gebleven bedrijfstak in Tilburg.
Boeren meent dat het een geluk mag worden genoemd voor de Tilburgse arbeiders, dat in de periode van stilstand en achteruitgang van de wolindustrie, die volgens hem van 1887 aanhield tot 1906, andere takken van industrie zich gingen uitbreiden, met name de fabricage van schoenen en sigaren, die beide omstreeks 1890 in Tilburg hun intrede zouden hebben gedaan. De eerste twee sigarenfabrieken waren, naar hij stelt, die van de Gebrs. Donders en van Eug. van Roessel.1) Niet alleen is de sigarennijverheid van veel oudere datum, het is ook te veel eer voor een tak van nijverheid die qua omvang en ontwikkeling een bescheiden karakter had. De sigarennijverheid was allerminst in staat crises in de dominante wollenstoffenindustrie op te vangen. Pas na de eeuwwisseling kreeg zij betekenis, doch ze bleef in de schaduw van de centra Eindhoven en de Kempen.
Begin van de fabricage De fabricage van sigaren is eerst in het tweede kwart van de negentien-de eeuw in Nederland opgekomen. Tot dan kende men alleen het gebruik van snuif, pruim- en kerftabak voor de pijp. Het nieuwe product veroverde geleidelijk de markt. Was omstreeks 1850 de kerftabak nog oppermachtig, rond 1870 nam de sigaar in het binnenlandse verbruik en de export de eerste plaats in. Daarmee waren de oudere tabaksproducten niet van de markt verdrongen: het binnenlands verbruik handhaafde zich en vertoonde nog een lichte stijging; de export van sigaren werd na de eeuwwisseling weer overtroffen door de kerftabak. De sigarennijverheid zag haar aandeel in het binnenlands tabaksverbruik stijgen van 14,63% in 1850 tot 68,68% in 1906.2) In het begin van de tachtiger jaren van de vorige eeuw ontkwam zij evenwel niet aan een zekere terugslag, als gevolg van de algemene economische malaise. Alleen de export gaf een lichte stijging te zien. De oorzaak hiervan was deels gelegen in de gunstige omstandigheid dat deze tak van nijverheid als enige in Nederland achter hoge tariefmuren werkte, terwijl de grondstoffen vrijwel onbelast konden worden ingevoerd. Belangrijker was evenwel de beheersing van de Indische tabakscultuur, die het om haar hoogwaardige kwaliteit fel begeerde dekblad leverde; en tenslotte was niet zonder betekenis dat de bedrijfsvoering wegens het ontbreken van een tabaksbelasting niet gehinderd werd door allerlei administratieve rompslomp. Tegen het midden van de jaren negentig werd de onderbroken groei voortgezet.3) In grote lijnen volgde de Tilburgse sigarennijverheid, zij het vertraagd, dit algemene patroon. Van de zo spectaculaire groei van deze nijverheidssector gedurende de negentiende eeuw 4) was in Tilburg wel minder te bespeuren.
De fabricage van sigaren vond, voor zover bekend, voor het eerst plaats in Kampen, waar in 1826 een fabriek werd gevestigd. Nadien verspreidde de nieuwe productiehal zich over het gehele land.5) In Noord-Brabant kwam de sigarenindustrie vooral tot ontwikkeling in Eindhoven en omgeving en in Den Bosch, waar al voor 1850 sigarenmakerijen werk verschaften.6) Snuiffabrieken en tabakskerverijen hadden zich door toedoen van een levendige tabakshandel in Eindhoven reeds vroeger kunnen ontwikkelen.7) Gold dit waarschijnlijk ook voor Den Bosch, waar handel en nijverheid sterk met elkaar verbonden waren,8) Tilburg verkeerde in dat opzicht door zijn geografische ligging met zijn gebrekkige verkeersverbindingen in een ongunstiger positie, al had dit de ont¬plooiing van de wollenstoffennijverheid toch niet belemmerd. Rond 1850 kwam daar weliswaar tabaksnijverheid voor, maar van expansie of bloei kan toch niet worden gesproken. Een inventarisatie van het bedrijfsleven tussen 1848 en 1853 gaf voor Tilburg elf tabaksfabrieken met vijf arbeiders, allen volwassenen.9) Een verklaring voor deze merkwaardige "onderbezetting" zou kunnen zijn dat het hier enkele eenpersoonsbedrijfjes betrof van voor eigen rekening producerende thuiswerkers, en enkele met een of meer arbeiders in dienst. Naar alle waarschijnlijkheid waren het tabakskerverijen en snuiffabrieken; deze zijn vanwege de eenvoud van de tabaksbewerking weinig arbeidsintensief. Aan de hand van de patentregisters (patentrecht = soort bedrijfsbelasting) zou kunnen worden vastgesteld of daaronder ook sigarenmakerijen begrepen zijn. Hoe dit ook zij, levensvatbaar dan wel van enige betekenis leken zij niet te zijn. Afgaande op hetgeen in de literatuur is geschreven over de Tilburgse Kamer van Koophandel in de eerste twintig jaar van haar bestaan, 1842-1862, wordt in haar rapportage en correspondentie de tabaksverwerkende nijverheid niet vermeld, ook niet daar waar de Kamer ter ondersteuning van haar bemoeienis tot verbetering van de verkeersverbindingen met Tilburg, een overzicht gaf van de bedrijvigheid in de gemeente (1858).10) De zestiger en zeventiger jaren waren voor de sigarennijverheid een tijdperk van grote expansie, die zich nog enkele jaren daarna voortzette.11) Had deze groei voor Eindhoven geresulteerd in een dominante positie van de tabaksverwerkende nijverheid, die tot 1916 standhield,12) Tilburg had hieraan niet in diezelfde mate deel. De processen verbaal de commodo et in-commodo, regelende de oprichting van fabrieken volgens buren-recht,13) getuigen niet van een verhoogde activiteit. Als in 1876 het gemeenteverslag voor het eerst gegevens verstrekt over de stand van nijverheid in Tilburg, blijken er vier sigarenfabrieken te zijn met slechts 29 arbeiders in dienst, waaronder twee jongens. Zoals uit onderstaand overzicht is op te maken, breidde deze sector zich zeer geleidelijk uit, zowel wat aantal fabrieken als aantal werknemers betreft; eerst tegen het midden van de tachtiger jaren is een duidelijke opleving te constateren.
|