Patty van Heyningen
KUNSTHANDEL SALA
Opmerkelijk is deze tentoonstelling van een vijftienjarige zeker, al wordt zij niet met zooveel paukengeroffel aangekondigd als de exposities van sommige internationaal befaamde "wonderkinderen", al loopt het derhalve niet storm bij den heer Sala en al vindt men er geen onkies stalletje bij den ingang voor den verkoop van prentbriefkaarten van gereproduceerde meesterstukken.
Wat ons inmiddels verheugd, zoals de gezonde argeloosheid van het getoonde kan verheugen. Een "wonderkind" in den gebruikelijke zin van 't woord is Patty van Heyningen niet. Haar voortbrenging heeft niets van het weliswaar verassende, maar tevens argwaan wekkende mediamieke van bijv. Roswitha Bitterlichs werk. Het toont een aangename levendige afwisseling in de keuze der onderwerpen, al bepalen deze zich voornamelijk tot stillevens, het toont mede afwisseling in de kleurstelling en de wijze van schilderen, maar het is kennelijk van A tot Z product van één en dezelfde, voor natuurindrukken ontvankelijke opgewekt daadlustige en weinig samengestelde mentaliteit.
Wie tuk is op occulte verklaringen van artistieke vroegrijpheid, komt dus op deze tentoonstelling bedrogen uit. Het werk benadert soms dat van den eveneens zeer vroegrijpen inmiddels eenige jaren geleden reeds (in 1932) gestorven Patrick Bakker, wiens nagelaten schilderijen en teekeningen men o.a. in den kunsthandel Goudstikker en het Museum Boymans heeft kunnen zien. "Pattys" werk toont echter niet het imaginatief kleurvermogen en de geestelijke spanningen die men al in de vroegere uitingen van "Pat" kon waarnemen en die zijn werk uit de laatste jaren voor zijn dood een soms nagenoeg visionair accent verleenden; eerstgenoemde houdt zich veel meer, men mag wel zeggen geheel en al, aan 'n trouwhartig, Nederlands realisme of impressionisme.
Maar in het wezenlijk picturale der instelling, in de frissche spontane onbevangenheid van het reageeren op zichtbare verschijningsvormen, in het gevoel voor ruimte en atmospheer en vooral in het wonderlijk gemak van schilderen, het handig vlotte raak en fiks neerzetten van de verf, hebben deze beiden ontegenzeglijk iets gemeen.
Patrick Bakker ving op negenjarigen leeftijd aan met schilderen; Patty van Heyningen blijkt nog vroeger van wal te zijn gestoken, men vindt althans op de expositie een luchtige kleine schets van een boerin buiten, die blijkens den catalogus - en het klinkt aannemelijk - werd gemaakt toen zij zes was.
Het feit dat een grootvader schilder van beroep is zal uiteraard van invloed zijn geweest op dit vroege beginnen en hieraan zal ook ten deele moeten worden toegeschreven, dat het aanwezige niet een zoekend of overmoedig karakter heeft, maar ondanks kleine schommelingen een bepaalde gelijkmatigheid aan den dag legt en den indruk wekt van 'n rustig, geanimeerd, verzekerd op zijn doel afgaan.
Overigens is het werk der jeugdige exposante hoe aantrekkelijk en vaardig in verschillende gevallen - zie bijv. het open stilleven met azalea nr. 5, en het gulle, met tinnen kandelaar, nr. 7 - nog niet ontwikkeld genoeg in een persoonlijken zin, om met zekerheid te voorspellen wat er eventueel uit zal groeien.
Dat zij door moet gaan met schilderen, spreekt m.i. vanzelf; dat zij veel mee heeft gekregen van wat anderen zich slechts met moeite kunnen eigen maken, is eveneens duidelijk.
Wanneer Patty van Heyningen zich later geheel aan het schilderen geeft, zal zij wat dieper op haar gegevens moeten ingaan, haar doeken eens langduriger moeten vasthouden; aldus kan zij een vergeeflijke neiging tot te groote vlotheid van doen kunnen overwinnen, en incidenteel zal het werk er waarschijnlijk persoonlijker door worden.
De in beginsel altijd aanwezige kans, dat dit talent tenslotte tot niets zou komen, op niets zou uitloopen, lijkt mij vrijwel uitgesloten. Twee kleine critische opmerkingen nog: het meestal gevoelige coloriet is een enkel maal aan den bonten kant, d.w.z, meer kleurig dan kleurrijk, en de neiging de achtergronden heel dun te schilderen, de voorwerpen daarentegen te empateeren, hoewel vakkundig niet a priori verwerpelijk, wordt weleens overdreven en zou op den duur in een maniertje kunnen vastloopen.
Jos. de Gruyter.
het Vaderland 08-12-1939
|