Een nieuwe Kelder. In den kunsthandel Sala.
"Het kunstwerk is geen overrompeling, maar een overreding," zei Plasschaert eens bij de opening eener tentoonstelling van Toon Kelder, jaren geleden nu, "Het moet over ons komen als een langzame dauw over een verwachtend land; als een rijpende regen over groeiende vruchten." De woorden zijn mij bijgebleven vanwege hun algemeene dichterlijke juistheid, - Plasschaert was vaak juist, en altijd dichterlijk - maar gingen zij wel geheel op voor het toenmalige werk van dezen schilder? Waren zij niet een weinig voorbarig?
Hoe dit zij, zij kunnen thans zuiverder gelden dan acht jaren geleden, toen Plasschaert de bewuste expositie inleidde op de hem karakteristieke wijze. Want Kelder overrompelt steeds minder en overreedt steeds meer. Hij groeit steeds meer naar den eenvoud toe, niet naar den schralen eenvoud der geduldige Puriteinen onzer schilderkunst, maar naar den rijpen, warmen, klassieken eenvoud, die meer of minder het kenteeken is en was van alle kunst van beteekenis.
Bij Sala kan men een nieuw naakt van zijn hand zien en het pleit al dadelijk voor deze schilderij, dat zij 't uitstekend uithoudt tusschen twee Breitners en in de omgeving van andere mooie stalen der meesters van de Haagsche School. Het is niet een naakt in etherische tinten en rustend op 'n wolk van kleurdampen, zelf nagenoeg vervluchtigd tot een geur van herinneringen, en een muziek van verlangens, languendo en dolce van stemming, als die uit den tijd toen Plasschaert sprak. Het is ook niet het meer bacchantische naakt in een tinteling, een sproeiing van kleuren en licht, zooals Kelder het wel geschilderd heeft. Het mag veel reëeler en solieder heeten, veel hechter verankerd in de concrete verschijningsvormen van het leven dan de eerste categorie, en terughoudender voornamer bezonkener dan de tweede. Vooral bezonkener, beter dan enige andere term drukt dat woord misschien de richting uit waarin de schilder zich beweegt.
Hij ontlaadt zich minder in reeksen van doeken, hoopt zijn krachten meer op in enkele hoofdwerken, waar kennelijk lang aan gearbeid wordt. De voorstelling wordt beperkt tot weinige gegevens, het kleurenspel vereenvoudigd, en noch in de visie, noch in de uitvoering is er eenige poging gedaan de natuur als het ware opsierenderwijs te verfraaien. De briljance van vroeger, die weleens kunstmatig kon aandoen, heeft plaats gemaakt voor een sobere weligheid, een statigen eenvoud; de techniek heeft een plan bereikt, waarop zij niet langer als zoodanig merkbaar is, niet langer geëtaleerd wordt, maar enkel de innerlijke expressie steunt en draagt, zoodat "vorm" en "inhoud" elkander volledig dekken. Want in het steeds hooger opvoeren van zijn beeldende middelen is Kelder allerminst, als menigeen tegenwoordig, in de techniek gevlucht; deze is hem middel gebleven en niet tot doel geworden, is hem thans zelfs vollediger een middel dan vroeger.
Het doek bij Sala geeft een staande vrouw te zien met opgeheven armen, op het punt zich aan te kleeden. De achtergrond werd rustig gehouden, in breede vlakken gedaan, en de kleuren van het geheel zijn vleeschtinten en grijzen, met een spaarzaam bruin en geel en een suggestie van zilverig blauw in het kleedingstuk boven het hoofd. Een prachtig rijp werk, dat herinneringen kan wekken aan Delacroix, hoewel het stiller is dan de overvloedige, soms dramatisch gestemde naakten van den Franschman. Ongetwijfeld komt in dit stille en zinnende Kelders Nederlandsche aard tot uiting, zijn Fransche oriëntatie in algemeenen zin ten spijt Jos. de Gruyter.
Kunsthandel Sala 03-07-1941
|